Toelichting bij COM(2004)559-1 - Ondertekening van de overeenkomst voor samenwerking tussen de EG en Zwitserland ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Achtergrond van de onderhandelingen

De onderhandelingen over een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden werden gevoerd door de Commissie nadat de Raad haar daartoe had gemachtigd op 14 december 2000.

De Commissie nam de bij het besluit van de Raad gevoegde onderhandelingsrichtsnoeren volledig in acht door met name rekening te houden met het huidige acquis communautaire en de toekomstige ontwikkeling ervan op het gebied van samenwerking.

Dit blijkt met name uit de artikelen 7 en 25 van de overeenkomst, waarin is vastgesteld dat de bepalingen van de overeenkomst geen afbreuk doen aan gunstiger bepalingen van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de overeenkomstsluitende partijen.

Dit is ook de conclusie van de op 19 mei 2004 gehouden top tussen de Europese Unie en Zwitserland. Op deze top werd het volgende overeengekomen: 'wat de overeenkomst inzake samenwerking bij fraudebestrijding betreft, zullen beide partijen op justitieel gebied ten volle samenwerken en elkaar volledige administratieve bijstand verlenen in geval van fraude en alle andere illegale activiteiten, waaronder delicten op het gebied van douane en indirecte belastingen in verband met de handel in goederen en diensten. De samenwerking bij de bestrijding van het witwassen van geld zal aanzienlijk worden verbeterd en met name ook ernstige gevallen van fraude en smokkel omvatten.'

Administratieve samenwerking zal worden verleend overeenkomstig de normen van de overeenkomst inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties (PB C 24 van 23.1.1998, blz. 2; Napels II-overeenkomst). Voor justitiële samenwerking door middel van dwangmaatregelen (huiszoeking en inbeslagneming) geldt het beginsel van dubbele strafbaarheid, zoals uiteengezet in artikel 31 van de overeenkomst, een bepaling die overeenkomt met artikel 51 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (SUO; PB L 239 van 22.9.2000). Mocht het beginsel van dubbele strafbaarheid voor rogatoire commissies strekkende tot huiszoeking en inbeslagneming in het kader van Schengen in de toekomst vervallen, zullen de nieuwe Schengenvoorschriften volledig worden toegepast op de onder deze overeenkomst vallende gebieden. Volgens de bovengenoemde conclusies van de top wordt in de overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis aan Zwitserland een afwijking toegekend voor de aanvaarding van het toekomstige acquis inzake rogatoire commissies strekkende tot huiszoeking en inbeslagneming, die alleen geldt op het gebied van directe belastingen.

Samenwerking op het gebied van het witwassen van geld zal worden verleend conform de betrokken materiële werkingssfeer van Richtlijn 91/308/EEG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB L 166 van 28.6.1991, blz. 77), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2001/97/EG (PB L 344 van 28.12.2001), die in artikel 1 verwijst naar het begrip ernstige fraude zoals gedefinieerd in artikel 2 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (fraude waarop vrijheidsstraffen staan die aanleiding kunnen geven tot uitlevering).

1.

Bepalingen van de overeenkomst


Titel I: Algemene bepalingen

* Artikelen 1 en 2-"Voorwerp" en 'Werkingssfeer'

In deze artikelen worden het voorwerp en de werkingssfeer van de overeenkomst omschreven, die betrekking heeft op administratieve bijstand en justitiële samenwerking ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en van bepaalde financiële belangen van de lidstaten.

Binnen de werkingssfeer van de overeenkomst hebben de begrippen 'fraude en andere illegale activiteiten' betrekking op fiscale delicten (BTW en accijnzen), douanedelicten (met inbegrip van smokkel), corruptie, omkoping en het witwassen van de opbrengsten van de onder de overeenkomst vallende activiteiten, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 2, lid 3. Ook het witwassen van geld wordt gedekt indien het basisdelict strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan zes maanden, wat met name het geval is voor belastingfraude en professionele smokkel (conclusies van de EU-Zwitserland-top van 19 mei 2004).

Bij de verwijzing in artikel 2, lid 1, onder a, eerste streepje, naar de 'goederenhandel' speelt het geen rol of de goederen al dan niet langs het grondgebied van de andere partij gaan (vertrek, bestemming of doorvoer). De werkingssfeer van de overeenkomst strekt zich uit tot fiscale delicten die verband houden met de handel in goederen en diensten. Bij het begrip 'handel' in de zin van artikel 2, lid 1, onder a, tweede streepje, speelt het geen rol of de goederen worden vervoerd over dan wel of de diensten verband houden met het grondgebied van de andere partij (vertrek, bestemming of doorvoer)-(conclusies van de EU-Zwitserland-top van 19 mei 2004).

In artikel 2, lid 2, wordt bepaald dat samenwerking niet kan worden geweigerd op de enkele grond dat de juridische kwalificatie van de feiten in de wetgeving van de aangezochte partij verschilt van die in de wetgeving van de verzoekende partij. Dit betekent dat voor de toepassing van deze overeenkomst het beginsel van dubbele strafbaarheid in principe niet geldt (het beginsel is alleen van toepassing in het kader van de artikelen 31 en 32 van de overeenkomst)-(conclusies van de EU-Zwitserland-top van 19 mei 2004).

* Artikel 3- 'Minder belangrijke gevallen'

Met dit artikel wordt beoogd een toevloed van verzoeken om bijstand met betrekking tot minder belangrijke punten te voorkomen.

In dit artikel wordt de inhoud van artikel 50, lid 4, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19; hierna: 'SUO') overgenomen. Ten aanzien van justitiële samenwerking zullen artikel 50, lid 4, van de SUO en artikel 3 van deze overeenkomst vanaf de inwerkingtreding van het protocol van 16 oktober 2001 bij de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie echter niet meer van toepassing zijn voor Zwitserland, aangezien artikel 8 van het protocol in de plaats zal komen van artikel 50 van de SUO. Het protocol zal voor Zwitserland uiterlijk in werking treden op de dag van inwerkingtreding voor de vijftiende staat die lid is van de Europese Unie ten tijde van de aanneming door de Raad van de Akte tot vaststelling van dit protocol.

* Artikel 4- 'Openbare orde'

Dit artikel bevat de relevante gronden van openbare orde die kunnen worden aangevoerd krachtens de overeenkomsten inzake samenwerking en met name artikel 2, onder b), van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van de Raad van Europa (Straatsburg, 20.4.1959).

Het bankgeheim vormt geen grond voor weigering van wederzijdse bijstand in de zin van dit artikel.

* Artikel 5-"Het verstrekken van inlichtingen en bewijsmateriaal"

Overeenkomstig dit artikel kunnen van Zwitserland verkregen inlichtingen en bewijzen tussen de lidstaten en met de Commissie worden uitgewisseld en omgekeerd, zulks in het kader van de bijstand krachtens de overeenkomst.

In artikel 5, lid 1, wordt verwezen naar de geheimhoudingsplicht, waartoe ambtenaren gehouden zijn. Artikel 5, lid 2, heeft betrekking op het verder doorgeven van inlichtingen en bewijzen die de verzoekende partij heeft verkregen in het kader van de door de aangezochte autoriteit verleende bijstand. Artikel 5, lid 3, zorgt ervoor dat dit verder doorgeven van inlichtingen doeltreffend verloopt.

* Artikel 6-"Vertrouwelijkheid"

In dit artikel wordt verwezen naar het vereiste van vertrouwelijkheid bij de behandeling van verzoeken om bijstand door de aangezochte partij.

2.

Titel II: Bepalingen betreffende administratieve bijstand ter bescherming van financiële belangen


* Artikel 7- 'Verband met andere overeenkomsten'- De overeenkomst inzake fraudebestrijding laat het met Zwitserland ondertekende protocol inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (PB L 169 van 27.6.1997, blz. 81) onverlet. Dit protocol kan verder worden toegepast, met name voor douaneaspecten die niet onder de werkingssfeer van de overeenkomst inzake fraudebestrijding vallen.

* Artikelen 8 en 9- 'Draagwijdte' en 'Bevoegdheden'- Deze artikelen van de ontwerpovereenkomst komen overeen met de artikelen 1 tot en met 3 en artikel 8 van de overeenkomst inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties (PB C 24 van 23.1.1998, blz. 2; hierna: 'Napels II-overeenkomst').

Administratieve bijstand krachtens de overeenkomst voldoet, waar passend, aan de normen van de Napels II-overeenkomst. Dit omvat het gebruik van informatie voor de doeleinden van de overeenkomst (zie artikel 19 van de overeenkomst)-(conclusies van de EU-Zwitserland-top van 19 mei 2004). De werkingssfeer van de overeenkomst inzake fraudebestrijding is ruimer dan die van de Napels II-overeenkomst, die alleen betrekking heeft op douanekwesties. De bepalingen van de overeenkomst zijn van toepassing binnen de grenzen van de bevoegdheden die overeenkomstig het nationale recht aan de betrokken autoriteiten zijn toegekend in het kader van nationale procedures, zonder dat deze bevoegdheden worden gewijzigd of uitgebreid.

* Artikel 10- 'Evenredigheid'. Dit artikel sluit aan bij de reeds in artikel 3 geuite wens, zij het binnen de grenzen van de administratieve bijstand.

* Artikel 11- 'Centrale diensten'

Dit artikel van de ontwerpovereenkomst is in overeenstemming met de inhoud van artikel 5 van de Napels II-overeenkomst en voldoet aan het in de onderhandelingsrichtsnoeren geformuleerde vereiste om de betrokken autoriteiten op centraal niveau duidelijk te identificeren.

Elke overeenkomstsluitende partij wijst de centrale diensten aan die bevoegd zijn om de verzoeken om administratieve bijstand te behandelen.

* Atikel 12- 'Verzoeken om inlichtingen'-, Artikel 13- 'Verzoeken tot uitoefening van toezicht'- en Artikel 14, leden 1 en 2 -"Kennisgeving en toezending per post".

Deze artikelen van de ontwerpovereenkomst zijn in overeenstemming met de inhoud van de artikelen 10, 11 en 13 van de Napels II-overeenkomst.

* Artikel 14, lid 3, heeft ten doel ervoor te zorgen dat in Zwitserland gevestigde subsidieontvangers en contractanten van de Gemeenschappen rechtstreeks kunnen worden benaderd door de aanbestedende dienst en gevolg kunnen geven aan door deze dienst tot hen gerichte verzoeken om documenten en om inlichtingen die verband houden met de betrokken subsidies en contracten. Bij gebreke van een volkenrechtelijke grondslag zullen voor een dergelijke toezending van inlichtingen waarschijnlijk bepaalde Zwitserse voorschriften inzake de schending van zakengeheimen en economische spionage gelden.

* Artikel 15- 'Verzoeken tot onderzoeken'- en artikel 16- 'Aanwezigheid van ambtenaren die door de autoriteit van de verzoekende overeenkomstsluitende partij zijn gemachtigd'

Deze artikelen zijn in overeenstemming met de inhoud van artikel 12 van de Napels II-overeenkomst. Het gebruik van alle in de rechtsorde van de aangezochte partij bestaande onderzoeksmiddelen, zoals bedoeld in artikel 15, lid 2, omvat het verhoor van personen, het doorzoeken van gebouwen en vervoermiddelen, het kopiëren van documenten, het verzoek om inlichtingen en de inbeslagneming van voorwerpen, documenten en waarden.

Artikel 16 voorziet in de mogelijkheid voor het gemachtigde personeel om bij de uitvoering van het verzoek om bijstand aanwezig te zijn, inzage te hebben in documenten en om vragen en onderzoeksmaatregelen voor te stellen, teneinde bij te dragen tot de doeltreffendheid van de wederzijdse bijstand en, waar passend, toegang te hebben tot dezelfde gebouwen, documenten en informatie als het personeel van de aangezochte autoriteit (conclusies van de EU-Zwitserland-top van 19 mei 2004).

* Artikel 17- 'Verplichting tot samenwerking'

Dit artikel is een logisch uitvloeisel van de artikelen 15 en 16 van de overeenkomst en heeft betrekking op soortgelijke verplichtingen voor marktdeelnemers in de lidstaten met betrekking tot door hun autoriteiten verrichte onderzoeken.

* Artikel 18 - 'Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand'

Dit artikel is in overeenstemming met de inhoud van artikel 9 van de Napels II-overeenkomst.

* Artikel 19- 'Gebruik van inlichtingen'

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 11 van het met Zwitserland ondertekende protocol inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (PB L 169 van 27.6.1997, blz. 81) en bevat een specialiteitsbeginsel. De inlichtingen worden uitsluitend gebruikt ter bescherming van de financiële belangen van de partijen, zoals omschreven in artikel 2 (conclusies van de EU-Zwitserland-top van 19 mei 2004).

* Artikel 20- 'Bijstand op eigen initiatief'

Deze bepaling heeft een bredere reikwijdte dan soortgelijke bepalingen in de Napels II-overeenkomst.

* Artikelen 21 tot en met 23 -"Bijzondere vormen van samenwerking"

Deze artikelen zijn in overeenstemming met de inhoud van sommige onder Titel IV van de Napels II-overeenkomst vallende maatregelen. Zij zijn zodanig opgesteld dat de toepassing ervan aan de autoriteiten van de partijen wordt overgelaten.

* Artikel 24- 'Invordering'

In dit artikel wordt de essentie overgenomen van de artikelen 6, 7, 10, 13 en 15 van Richtlijn 76/308/EEG van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde rechten, bijdragen en belastingen alsmede uit andere maatregelen (PB L 73 van 19.3.1976, blz. 18).

3.

Titel III: Bepalingen betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken ter bescherming van financiële belangen


* Artikel 25- 'Verband met andere overeenkomsten'

Aan dit artikel ligt dezelfde gedachte van complementariteit van internationale rechtsinstrumenten ten grondslag als aan artikel 48 van de SUO en artikel 1 van de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie van 29 mei 2000 (PB C 197 van 12.7.2000, blz.

1).

Het concept van multilaterale overeenkomsten tussen de overeenkomstsluitende partijen in het kader van artikel 25, lid 2, van de overeenkomst omvat met name, zodra deze in werking is getreden, de overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

* Artikel 26- 'Procedures waarvoor eveneens wederzijdse rechtshulp wordt verleend'

Dit artikel is in overeenstemming met de inhoud van artikel 49 van de SUO en artikel 3 van de overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.

Dit artikel heeft thans met name betrekking op procedures waarin wederzijdse rechtshulp wordt verleend (met inbegrip van feiten of vergrijpen waarvoor een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld). Lid 2 werd behouden om de in het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven (Straatsburg, 8.11.1990) bedoelde maatregelen uit te breiden tot delicten die onder de overeenkomst inzake fraudebestrijding vallen.

* Artikel 27- 'Toezending van verzoeken'

In dit artikel wordt gekozen voor een flexibele benadering bij de toezending: zowel een gecentraliseerde toezending van verzoeken als een rechtstreekse toezending aan de uitvoerende autoriteit is mogelijk. Dit is bijzonder geschikt voor de situatie in Zwitserland, waar wegens het bestaan van twee niveaus van rechtspraak (federaal en kantonnaal) de mogelijkheid van gecentraliseerde toezending in bepaalde gevallen nuttig kan zijn.

De rechtstreekse toezending van verzoeken is in overeenstemming met artikel 6 van de overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en zal onnodige vertragingen voorkomen. In artikel 27, lid 5, worden de nodige maatregelen vastgesteld om de bevoegde centrale autoriteiten te identificeren.

* Artikel 28- 'Toezending per post'

Dit artikel is in overeenstemming met de inhoud van artikel 52 van de SUO en artikel 5 van de overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.

* Artikel 29- 'Voorlopige maatregelen'

Dit artikel komt overeen met artikel 24 van het tweede aanvullend protocol van 8 november 2001 bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van de Raad van Europa (Straatsburg, 20.4.1959). Lid 2 komt overeen met artikel 11 van het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven (Straatsburg, 8.11.1990).

* Artikel 30- 'Aanwezigheid van de autoriteiten van de verzoekende overeenkomstsluitende partij'

Dit artikel komt overeen met artikel 4 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van de Raad van Europa (Straatsburg, 20.4.1959) en artikel 2 van het tweede aanvullend protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 8.11.2001). Het is ook geïnspireerd op artikel 12, lid 2, van de Napels II-overeenkomst. Dit artikel heeft ten doel de uitvoering van verzoeken om rechtshulp te vergemakkelijken ter voorkoming van aanvullende verzoeken die een doeltreffende samenwerking kunnen vertragen.

Zoals in het geval van de administratieve bijstand (artikel 16) wordt voorzien in de mogelijkheid voor de autoriteiten en het gemachtigde personeel van de verzoekende overeenkomstsluitende partij om bij de uitvoering van het verzoek om bijstand aanwezig te zijn, inzage te hebben in documenten en om vragen en onderzoeksmaatregelen voor te stellen, teneinde bij te dragen tot de doeltreffendheid van de wederzijdse bijstand en, waar passend, toegang te hebben tot dezelfde gebouwen, documenten en informatie als het personeel van de aangezochte autoriteit (conclusies van de EU-Zwitserland-top van 19 mei 2004).

Deze bepaling verplicht de aangezochte autoriteiten evenwel niet om de verzoekende autoriteiten uit te nodigen om aanwezig te zijn bij de uitvoering van de bij wege van rogatoire commissie gevraagde maatregelen.

* Artikel 31- 'Huiszoekingen en inbeslagneming van voorwerpen'

Er zal justitiële samenwerking, met inbegrip van huiszoekingen en inbeslagneming, worden verleend, ook op het gebied van indirecte belastingen en smokkel (conclusies van de EU-Zwitserland-top van 19 mei 2004).

In artikel 31, lid 1, onder a, zijn de bewoordingen van artikel 51, onder a, van de SUO overgenomen.

Artikel 31, lid 2, voldoet aan de communautaire antiwitwasnormen van Richtlijn 91/308/EEG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2001/97/EG (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 76) en van het tweede protocol bij het Verdrag betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 222 van 19.7.1997, blz. 12). Rogatoire commissies met het oog op huiszoekingen en inbeslagneming in verband met witwasdelicten zullen worden uitgevoerd, voorzover het basisdelict naar het recht van de verzoekende en de aangezochte partij strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan zes maanden. Dit betekent dat belastingfraude en professionele smokkel hieronder zullen vallen (conclusies van de EU-Zwitserland-top van 19 mei 2004).

* Artikel 32- 'Verzoek om financiële en bankgegevens'

Verzoeken om gegevens over bankrekeningen en bankverrichtingen en verzoeken om toezicht op bankverrichtingen zullen worden behandeld in overeenstemming met de normen die zijn neergelegd in het protocol van 16 oktober 2001 bij de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (PB C 326 van 21.11.2001, blz.

1). Dit houdt in dat de betrokkene, indien nodig, niet van de onderzoeksmaatregelen in kennis wordt gesteld (zie de artikelen 1 tot en met 4 van het protocol)-(conclusies van de EU-Zwitserland-top van 19 mei 2004).

* Artikel 33- 'Gecontroleerde aflevering'

Dit artikel is geïnspireerd op artikel 12 van de overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.

* Artikel 34- 'Overgave met het oog op confiscatie of teruggave'

Dit artikel komt overeen met artikel 8 van de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie van 29 mei 2000.

* Artikel 35 - 'Versnelling van de rechtshulp'

In dit artikel wordt rekening gehouden met de onderhandelingsrichtsnoeren die de Raad op 14 december 2000 heeft vastgesteld met betrekking tot het voorkomen van overdreven lange samenwerkingsprocedures. Deze tekst is volledig in overeenstemming met artikel 4, leden 2, 3 en 4, van de overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.

Onder uitvoering van het verzoek om rechtshulp in de zin van artikel 35, lid 1, wordt ook de toezending van informatie en bewijsmateriaal aan de autoriteit van de verzoekende overeenkomstsluitende partij verstaan.

* Artikel 36- 'Gebruik van het bewijsmateriaal'

Dit artikel moet worden uitgelegd met volledige inachtneming van de in het acquis communautaire neergelegde regels inzake gegevensbescherming, en met name in overeenstemming met artikel 23 van de overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.

* Artikel 37- 'Het verstrekken van inlichtingen en bewijsmateriaal op eigen initiatief'

Dit artikel is gebaseerd op artikel 7 van de overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. De aanvullende verwijzing in de ontwerpovereenkomst naar het verstrekken van bewijsmateriaal op eigen initiatief houdt geen substantiële wijziging in ten opzichte van de bestaande voorschriften, aangezien de bewijskracht ervan uiteraard zal worden vastgesteld overeenkomstig het strafprocesrecht in het land van vervolging.

* Artikel 38-"Procedures in de aangezochte overeenkomstsluitende partij"

Dit artikel vindt zijn rechtvaardiging in de Zwitserse rechtspraak volgens welke een ander land dat zich burgerlijke partij stelt in een strafprocedure in Zwitserland de toegang tot het dossier als burgerlijke partij kan worden geweigerd indien de Zwitserse autoriteiten naast deze procedure een verzoek om wederzijdse bijstand van een gerechtelijke autoriteit van dat land behandelen met betrekking tot dezelfde zaak (Abacha, arrest van het Bundesgericht van 5 juni 2001). Deze bepaling moet ervoor zorgen dat de Gemeenschap of de lidstaten hun volledige rechten als partij in een procedure kunnen behouden indien zij zich burgerlijke partij stellen in een strafprocedure in Zwitserland.

4.

Titel IV - Slotbepalingen


* Artikel 39-"Gemengd comité"

Bij dit artikel wordt een gemengd comité ingesteld voor het beheer van de overeenkomst, de beslechting van geschillen (artikel 40) en het doen van aanbevelingen inzake de herziening van de overeenkomst (artikel 42).

* Artikel 40- 'Regeling van geschillen'

* Artikel 41- 'Wederkerigheid'

In dit artikel wordt bepaald dat er geen maatregelen zullen worden genomen zonder voorafgaande raadpleging van het gemengd comité.

* Artikel 42-"Herziening"

* Artikel 43 -"Territoriale werkingssfeer"

Dit artikel is in overeenstemming met de standaardbepalingen op dat gebied. De Commissie zal Zwitserland evenwel een indicatieve lijst toezenden van grondgebieden waar de overeenkomst van toepassing is.

* Artikel 44- 'Inwerkingtreding'

Indien een verklaring overeenkomstig artikel 44, lid 3, wordt afgelegd, is het duidelijk dat alleen de Gemeenschap een verklaring kan afleggen over zaken die tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoren, en dat elke verklaring niet de betrekkingen tussen de lidstaten, maar alleen de betrekkingen met Zwitserland betreft.

* Artikel 45-"Opzegging"

Dit artikel voorziet in de mogelijkheden om de overeenkomst op te zeggen.

* Artikel 46-"Toepassing in de tijd"

In dit artikel is een bepaling opgenomen inzake de toepassing van de overeenkomst op verzoeken betreffende illegale activiteiten die zes maanden na de datum van ondertekening van de overeenkomst zijn gepleegd.

* Artikel 47- 'Uitbreiding van de overeenkomst tot nieuwe lidstaten van de EU'

Dit artikel moet het gemakkelijker maken de overeenkomst uit te breiden tot nieuwe lidstaten.

* Artikel 48- 'Authentieke teksten'