Toelichting bij COM(1999)260 - Instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere vreemdelingen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1999)260 - Instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere vreemdelingen. |
---|---|
bron | COM(1999)260 |
datum | 26-05-1999 |
1. ALGEMEEN
Achtergrond
1.2. Onderhandelingen over een overeenkomst en een protocol
2. VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD
2.1 Onderwerp
Rechtsgrondslag
Inhoudsopgave
IN HET LICHT VAN HET EVENREDIGHEIDS- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL
4. AFZONDERLIJKE BEPALINGEN
4.1 Algemene doelstelling
4.2 Continuïteit
4.3 Aanpassing
Concordantietabel
4.5 Toelichting per artikel
1. ALGEMEEN
Achtergrond
Krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie stellen de lidstaten zich ten doel de Unie te handhaven en te ontwikkelen als een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel, immigratie, en voorkoming en bestrijding van criminaliteit.
Een van de manieren om deze doelstelling te verwezenlijken is de goedkeuring, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam, van maatregelen inzake asiel, in overeenstemming met het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en andere desbetreffende verdragen (artikel 63, punt 1). Krachtens artikel 61 moet de Raad ook onder andere met betrekking tot asiel de nodige begeleidende maatregelen aannemen. In dit artikel wordt uitdrukkelijk gesproken over de goedkeuring van begeleidende maatregelen overeenkomstig artikel 63, punt 1, onder a), waarin sprake is van de goedkeuring van criteria en instrumenten om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land wordt ingediend in één van de lidstaten.
De overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990, waarbij alle lidstaten partij zijn, biedt een instrument om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is de behandeling van asielverzoeken die in één van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen zijn ingediend. De lidstaten waren echter van mening dat het moeilijk zou zijn bij de toepassing van de overeenkomst uitsluitend uit te gaan van bewijsstukken als identiteitskaarten en paspoorten, omdat deze gemakkelijk verloren kunnen gaan of worden vernietigd. In december 1991 kwamen de ministers voor immigratiezaken, die in Den Haag bijeen waren, daarom overeen dat een haalbaarheidsstudie zou worden verricht naar een communautair vingerafdrukkensysteem voor asielzoekers. Sindsdien is er gewerkt aan de ontwikkeling van een systeem voor het vergelijken van vingerafdrukken met behulp van de computer, teneinde de toepassing van de regels om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag, te vergemakkelijken.
1.2 Onderhandelingen over een overeenkomst en een protocol
In maart 1996 begonnen de lidstaten onderhandelingen over een overeenkomst tot vaststelling van een definitief identificatiesysteem op basis van de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers. In het Eurodac-systeem zouden door de lidstaten vingerafdrukgegevens worden verzameld en doorgeven aan een centrale eenheid, die vervolgens op verzoek van de lidstaten afzonderlijke vingerafdrukken zou vergelijken met de in het systeem opgeslagen gegevens. Er werd een ontwerp-overeenkomst opgesteld op grond van Titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en in december 1998 werd in de Raad (Justitie en binnenlandse zaken) overeenstemming bereikt over het 'in de ijskast zetten' van deze tekst in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam.
De lidstaten hebben tevens een protocol opgesteld, met de bedoeling om de toepassing van de Overeenkomst van Dublin verder te vereenvoudigen door middel van een regeling voor het verzamelen van vingerafdrukgegevens van personen die zijn aangehouden omdat zij illegaal de buitengrens van een lidstaat hebben overschreden. Deze gegevens zouden kunnen worden vergeleken met de vingerafdrukken van mensen die daarna asiel aanvragen in een van de lidstaten. Bovendien werd het met het protocol mogelijk gemaakt in bepaalde omstandigheden vingerafdrukken te vergelijken met de Eurodac-gegevens om na te gaan of iemand die illegaal in een lidstaat verblijft, eerder in een andere lidstaat asiel heeft aangevraagd. Ook over dit ontwerp-protocol bereikte de Raad (Justitie en binnenlandse zaken) overeenstemming, en in maart 1999 werd besloten deze tekst ook 'in de ijskast te zetten'.
De problematiek waarop deze teksten betrekking hebben valt nu onder artikel 63, lid 1, onder a) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Deze ontwerp-Eurodac-verordening is het antwoord op de opdracht van de Raad (Justitie en binnenlandse zaken) van december 1998 en maart 1999 aan de Commissie om na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam een voorstel voor een communautair instrument in te dienen waarin de 'in de ijskast gezette' teksten zijn verwerkt.
2. VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD
Omdat de ontwerp-Eurodac-overeenkomst en het ontwerp-Eurodac-protocol niet formeel zijn goedgekeurd en de overeenkomst en het protocol niet zijn ondertekend, zijn de bepalingen ervan uiteraard niet geldig. De Raad (Justitie en binnenlandse zaken) heeft tijdens de bijeenkomsten van 3-4 december 1998 en 12 maart 1999 besloten de tekst van de overeenkomst en het protocol 'in de ijskast te zetten', en de Commissie verzocht na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam een voorstel in te dienen voor een communautair rechtsinstrument.
2.1 Onderwerp
Dit voorstel voor een verordening is het eerste voorstel van de Commissie op het gebied van asiel in het kader van Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Het is bedoeld als hulpmiddel bij het vaststellen van de staat die krachtens de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten wordt ingediend, en ook om de verdere toepassing van deze Overeenkomst volgens de in het voorstel vervatte voorwaarden te vereenvoudigen. De Commissie heeft de inhoud van de ontwerp-overeenkomst en het ontwerp-protocol overgenomen in dit voorstel voor een verordening, met de aanpassingen zoals die in punt 4.3 van deze toelichting zijn beschreven.
Dit voorstel is bedoeld om de lopende werkzaamheden van de instellingen als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam soepel te doen verlopen. Het onderwerp moet in samenhang worden gezien met het bredere werkprogramma dat in de nieuwe Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is vervat, in het bijzonder in artikel 63, leden 1 en 2 (1).
Een volledige schets van dit werkprogramma is te vinden in deel B van het werkdocument van de Commissie 'Naar gemeenschappelijke normen inzake asielprocedures', Brussel, 3.3.1999, SEC(1999) 271 def.
Rechtsgrondslag
De problematiek waarop de ontwerp-overeenkomst en het ontwerp-protocol betrekking hebben valt nu onder artikel 63, punt 1, onder a) van het Verdrag. In artikel 61, onder a) van het Verdrag wordt benadrukt dat onder andere op het gebied van asiel begeleidende maatregelen nodig zijn overeenkomstig artikel 63, punt 1, onder a).
De vorm die voor dit instrument is gekozen - een verordening - is gebaseerd op het feit dat nauwkeurig geformuleerde en geharmoniseerde regels nodig zijn voor de opslag, de vergelijking en de vernietiging van vingerafdrukken, omdat het systeem anders niet werkt. Deze regels bestaan uit een aantal nauwkeurige, onvoorwaardelijke bepalingen die rechtstreeks en uniform toepasselijk en verbindend van aard zijn, en die niet door de lidstaten hoeven te worden omgezet in nationale wetgeving.
Dit instrument moet worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 67 van het Verdrag, dat bepaalt dat gedurende een overgangsperiode van vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam de Raad met eenparigheid van stemming moet besluiten op voorstel van de Commissie of op initiatief van een lidstaat, na raadpleging van het Europees Parlement.
De nieuwe Titel IV van het EG-Verdrag, die betrekking heeft op de problematiek die in dit voorstel voor een verordening wordt behandeld, is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland, tenzij zij kiezen voor een 'opt in' overeenkomstig het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Tijdens de bijeenkomst van de Raad (Justitie en binnenlandse zaken) van 12 maart 1999 hebben deze twee lidstaten laten weten volledig betrokken te willen worden bij de activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van asiel. Zij zullen te zijner tijd de daartoe krachtens het Protocol geëigende procedure moeten beginnen.
Krachtens het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken geldt Titel IV van het EG-Verdrag evenmin voor Denemarken. Denemarken heeft tot nu toe nog niet laten blijken een procedure te willen beginnen om deel te kunnen nemen aan het Eurodac-systeem.
Dit voorstel voor een verordening is geformuleerd op basis van de huidige situatie. Indien de positie van een of meer van de hierboven genoemde lidstaten verandert, zullen de nodige aanpassingen moeten worden aangebracht.
De Commissie is bereid zo nodig extra overwegingen en bepalingen toe te voegen om de territoriale werkingssfeer van de Verordening te motiveren.
De Commissie wijst erop dat overeenkomstig artikel 7 van de Overeenkomst die de Raad van de Europese Unie heeft gesloten met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende het betrekken van deze twee landen bij de tenuitvoerlegging, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis (2), een regeling moet worden getroffen inzake de criteria en instrumenten voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een van de lidstaten van de Europese Unie of in IJsland of Noorwegen wordt ingediend, en dat zo'n regeling inhoudt dat het Eurodac-systeem wordt uitgebreid tot deze twee landen.
Op 18.5.1999 ondertekend, maar nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
IN HET LICHT VAN HET EVENREDIGHEIDS- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL
Wat wordt met het voorstel beoogd en hoe verhoudt zich dat tot de verplichtingen van de Gemeenschap?
De maatregel heeft ten doel te helpen bij het vaststellen van de staat die krachtens de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten wordt ingediend, en ook om de verdere toepassing van deze Overeenkomst volgens de in het voorstel vervatte voorwaarden te vereenvoudigen. Deze doelstellingen sluiten aan bij de doelstelling van Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen. Om dit te verwezenlijken neemt de Gemeenschap maatregelen aan die erop gericht zijn het vrije verkeer van personen te waarborgen, in samenhang met daarmee rechtstreeks verband houdende begeleidende maatregelen met betrekking tot onder andere asiel, overeenkomstig artikel 63, punt 1, onder a) van het Verdrag. Krachtens dit artikel moet de Gemeenschap maatregelen aannemen met betrekking tot criteria en instrumenten voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend.
Voldoet de maatregel aan het subsidiariteitsbeginsel?
De doelstellingen van deze maatregel kunnen niet worden verwezenlijkt door de lidstaten afzonderlijk en moeten daarom, vanwege de grensoverschrijdende problematiek, op het niveau van de Gemeenschap worden nagestreefd.
Voldoet de maatregel aan het evenredigheidsbeginsel?
Het voorgestelde instrument blijft beperkt tot dat wat nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken.
De maatregelen die in de verordening worden voorgesteld sluiten aan bij de doelstelling, nl. de toepassing van de Overeenkomst van Dublin te vereenvoudigen, wat nodig is omdat veel asielzoekers in de Europese Unie niet over de juiste documenten beschikken om hun identiteit afdoende te bewijzen, waardoor het moeilijk is na te gaan of zij al eerder een asielverzoek hebben ingediend of hoe zij de Unie zijn binnengekomen.
De artikelen 8-10 van de verordening hebben betrekking op het vergelijken van gegevens over vingerafdrukken van personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrenzen met die over vingerafdrukken van personen die daarna asiel aanvragen in een van de lidstaten. Indien deze gegevens met elkaar overeenkomen, wat erop wijst dat een asielzoeker eerder illegaal de buitengrens heeft overschreden, vergemakkelijkt dat de toepassing van artikel 6 van de Overeenkomst van Dublin, waarin is bepaald dat de lidstaat via welke een onderdaan van een derde land illegaal is binnengekomen, verantwoordelijk is voor de behandeling van een eventueel asielverzoek.
Volgens artikel 11 kan een lidstaat vingerafdrukgegevens van personen die zich illegaal op zijn grondgebied ophouden, vergelijken met gegevens van asielzoekers om na te gaan of de betrokken persoon eerder in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend. Indien de gegevens met elkaar overeenkomen, maakt dat de toepassing mogelijk van artikel 10, lid 1, onder c) en e) van de Overeenkomst van Dublin, waarin is bepaald dat deze illegaal in een lidstaat verblijvende personen moeten terugkeren naar de lidstaat die het asielverzoek behandelt of behandeld heeft.
4. AFZONDERLIJKE BEPALINGEN
4.1 Algemene doelstelling
Eurodac heeft ten doel te helpen bij het aanwijzen van de staat die krachtens de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten wordt ingediend, en ook om de verdere toepassing van deze Overeenkomst volgens de in het voorstel vervatte voorwaarden te vereenvoudigen. Daartoe wordt binnen de diensten van de Commissie een centrale eenheid opgericht die de beschikking zal krijgen over een geautomatiseerde centrale gegevensbank voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers en bepaalde andere personen.
Volgens de ontwerp-verordening kunnen vingerafdrukken van drie categorieën personen worden doorgegeven aan de centrale eenheid om te worden verwerkt in de centrale gegevensbank:
(a) Asielzoekers (artikelen 4 - 7). Volgens de verordening zijn de lidstaten verplicht vingerafdrukken te nemen van asielzoekers en deze door te geven aan de centrale Eurodac-eenheid. Deze gegevens zullen onmiddellijk worden vergeleken met de gegevens over vingerafdrukken van asielzoekers en andere in punt (b) bedoelde personen die al in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen. Indien gegevens met elkaar overeenkomen wordt dit doorgegeven aan de lidstaat van oorsprong, voor een laatste controle, waarna de betrokken lidstaat de vergelijkingsresultaten zal gebruiken om de procedures van de Overeenkomst van Dublin toe te passen. Gegevens worden normaliter gedurende tien jaar bewaard, maar zullen eerder worden gewist indien de asielzoeker de nationaliteit van een van de lidstaten verkrijgt. (Daarnaast bepaalt artikel 12 dat de gegevens van degenen die als vluchteling worden erkend, in de centrale gegevensbank worden afgeschermd en dat statistieken zullen worden opgesteld.)
(b) Personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrenzen (artikelen 8 - 10). Volgens de verordening zijn de lidstaten verplicht vingerafdrukken te nemen van personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrenzen van de Europese Unie en deze door te geven aan de centrale eenheid. Deze gegevens zullen ten hoogste twee jaar worden opgeslagen in de centrale eenheid. Gegevens over vingerafdrukken van asielzoekers die zoals beschreven onder (a) zijn doorgegeven aan de centrale eenheid, worden ook vergeleken met deze gegevens. Indien deze gegevens met elkaar overeenkomen, wat erop wijst dat een asielzoeker eerder illegaal de buitengrens van de Unie heeft overschreden, vergemakkelijkt dat de toepassing van artikel 6 van de Overeenkomst van Dublin. De gegevens zullen vóór het verstrijken van de periode van twee jaar worden gewist indien de betrokkene een verblijfsvergunning krijgt, het grondgebied van de Unie verlaat of de nationaliteit van een van de lidstaten verkrijgt.
(c) Personen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophouden (artikel 11). Volgens de verordening kan een lidstaat die van een persoon die zich illegaal op het grondgebied van die lidstaat ophoudt, vingerafdrukken heeft genomen, deze gegevens in bepaalde omstandigheden doorgeven aan Eurodac om na te gaan of de betrokken persoon eerder asiel heeft aangevraagd in een andere lidstaat. Indien de gegevens met elkaar overeenkomen, worden deze weer doorgegeven aan de lidstaat van oorsprong voor een laatste controle. Het bestaan van met elkaar overeenkomende gegevens kan de toepassing vergemakkelijken van artikel 10, lid 1, onder c) en e) van de Overeenkomst van Dublin. De gegevens betreffende personen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophouden worden vernietigd zodra de vergelijking met Eurodac is afgerond.
De verordening bevat gedetailleerde voorschriften (artikelen 13 - 20) inzake het gebruik en de bescherming van de gegevens en over de beveiliging en de verantwoordelijkheid, teneinde ervoor te zorgen dat strenge beschermingsnormen worden nageleefd, overeenkomstig onder meer Richtlijn 95/46/EG en artikel 286 van het Verdrag.
4.2 Continuïteit
De Commissie heeft de inhoud van de 'in de ijskast gezette' ontwerp-overeenkomst en het ontwerp-protocol overgenomen om de continuïteit van de onderhandelingsresultaten te waarborgen, maar zij heeft de bepalingen weggelaten die onverenigbaar zouden zijn met de aard van het voorgesteld rechtsinstrument en met het raamwerk voor de samenwerking op het gebied van asiel dat is geschapen bij Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam.
4.3 Aanpassing
Gezien de evidente verschillen tussen enerzijds een overeenkomst en een protocol in het kader van de derde pijler en anderzijds een verordening van de Gemeenschap, wijkt de verordening in een aantal opzichten af van de tekst van de in de ijskast gezette ontwerp-overeenkomst en het ontwerp-protocol:
- Bevoegdheid van het Hof van Justitie: in tegenstelling tot artikel 17 van de overeenkomst behoeft het Hof van Justitie in de verordening niet bevoegd te worden verklaard, gezien artikel 68 en andere verdragsbepalingen die normaliter van toepassing zijn;
- Uitvoeringsbepalingen: in artikel 18 van de ontwerp-overeenkomst is bepaald dat de Raad toezicht houdt op de uitvoering en de toepassing, en toepassingsvoorschriften vaststelt. Het toezicht wordt nu krachtens de artikelen 211 en 226 van het Verdrag automatisch een taak van de Commissie. Wat het andere aspect betreft, kent de verordening de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toe en kan zij deze uitoefenen door voorschriften vast te stellen, daarbij bijgestaan door een comité (Procedure III a) van het 'comitologiebesluit'), in overeenstemming met de artikelen 202 en 211 van het Verdrag.
- Bepalingen inzake de vorm: de artikelen 19 (voorbehouden), 22 (toetreding) en 23 (depositaris) van de ontwerp-overeenkomst, en de overeenkomstige bepalingen van het ontwerp-protocol (artikelen 9, 11 en 12) passen niet in een communautair instrument.
- Inwerkingtreding en vankrachtwording: (artikel 20 van de ontwerp-overeenkomst en artikel 10 van het ontwerp-protocol) de artikelen 249 en 254 van het Verdrag zijn van toepassing op de inwerkingtreding van de verordening. Daarnaast bevat artikel 26 van de verordening een nieuwe regeling, waarin voor een benadering in twee stappen van inwerkingtreding en vankrachtwording is gekozen om rekening is gehouden met het feit dat er geen ratificatieperiode meer is waarin de lidstaten en de Commissie de nodige technische voorzieningen kunnen treffen.
- Territoriale werkingssfeer: in artikel 21 van de in de ijskast gezette ontwerp-overeenkomst is een speciale bepaling met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk opgenomen, maar deze komt niet terug in de verordening. Zoals uiteengezet in punt 2.2 is het voorstel opgesteld op basis van de huidige situatie krachtens de nieuwe Titel IV van het EG-Verdrag en het aan de Verdragen gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Indien het Verenigd Koninkrijk de procedure van artikel 3 van het Protocol toepast, moet de tekst van de verordening dienovereenkomstig worden aangepast. Er moet echter in de verordening wel een bepaling over de werkingssfeer worden opgenomen (zie artikel 25) om ervoor te zorgen dat de territoriale werkingssfeer van de Eurodac-verordening aansluit bij de territoriale werkingssfeer van de Overeenkomst van Dublin, die ermee ten uitvoer wordt gelegd. De normale werkingssfeer krachtens artikel 299 van het Verdrag is daarom beperkt.
- Jaarverslag, toezicht en evaluatie: er is een nieuw artikel opgenomen in de verordening (artikel 23) over toezicht en evaluatie in het kader van SEM 2000 (gezond en doeltreffend beheer), geschraagd door artikel 2 van het Financieel Reglement (1231/77).
- Samenvoeging tot een enkel rechtsinstrument: het gelijktijdig onderhandelen over een ontwerp-overeenkomst en een ontwerp-protocol was onconventioneel, ook in het kader van de vorige Titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie. In verband met de wetgevingsconventies heeft de Commissie de tekst van de in de ijskast gezette ontwerp-overeenkomst en die van het ontwerp-protocol samengevoegd tot een enkel rechtsinstrument. Daardoor komen de artikelen 2 en 8 van het protocol te vervallen en is de tekst van de verordening her en der aangepast.
- Overeenstemming met de voorschriften inzake gegevensbescherming die zijn vastgesteld krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap: Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens bij werkzaamheden die onder het Gemeenschapsrecht vallen. Omdat het Eurodac- systeem wordt opgezet op basis van Titel IV van het Verdrag (Visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen), gelden de beginselen die zijn vastgelegd in Richtlijn 95/46/EG ook voor de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van het Eurodac-systeem. Daarnaast zijn de krachtens de Richtlijn aangewezen toezichthoudende autoriteiten verantwoordelijk voor het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van Eurodac. Krachtens artikel 286 van het Verdrag is Richtlijn 95/46/EG ook van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de centrale eenheid, omdat deze binnen de diensten van de Commissie wordt opgericht. Krachtens artikel 286 van het Verdrag valt de centrale eenheid onder de door de Commissie voorgestelde verordening, en ook onder het toezicht van het in dat artikel bedoelde onafhankelijke controleorgaan. In de artikelen 13 tot 20 van deze verordening worden enkele van de beginselen van Richtlijn 95/46/EG verhelderd en nader gespecificeerd in verband met de specifieke situatie van Eurodac. De tekst van de ontwerp-overeenkomst is gewijzigd om ervoor te zorgen dat de verordening in overeenstemming is met de in Richtlijn 95/46/EG vastgestelde vereisten. Artikel 6 van het ontwerp-protocol, dat het recht op toegang van personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrenzen beperkte, is niet overgenomen in de verordening, omdat dit strijdig zou zijn met Richtlijn 95/46/EG.
Concordantietabel
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
4.5 Toelichting per artikel
HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 - Doel van 'Eurodac'
In dit artikel worden de aard en het doel van het Eurodac-systeem beschreven. In lid 1 wordt een rechtstreeks en exclusief verband gelegd met de Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend (de Overeenkomst van Dublin).
In lid 2 wordt bepaald dat Eurodac bestaat uit de centrale eenheid, een geautomatiseerde centrale gegevensbank voor het opslaan en bewaren van vingerafdrukken, en transmissiefaciliteiten tussen de lidstaten en de centrale gegevensbank. Daarnaast wordt in lid 2 gesteld dat de regels voor Eurodac eveneens van toepassing zijn op de handelingen die door de lidstaten worden verricht, van het toezenden van de gegevens naar de centrale eenheid tot het gebruik van de vergelijkingsresultaten.
Lid 3 bepaalt dat de verwerking van vingerafdrukken en andere persoonsgegevens uitsluitend mag plaatsvinden ten behoeve van de in artikel 15, lid 1, van de Overeenkomst van Dublin vermelde doeleinden. Deze doeleinden zijn: de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek; de behandeling van het asielverzoek; de tenuitvoerlegging van alle uit de Overeenkomst van Dublin voortvloeiende verplichtingen. Krachtens lid 3 kunnen de vingerafdrukken die door een lidstaat worden genomen en doorgegeven aan de centrale Eurodac-eenheid, ook worden gebruikt in gegevensbanken die volgens het nationale recht van die lidstaten voor andere doeleinden in het leven zijn geroepen.
Artikel 2 - Definities
In dit artikel worden termen die in de verordening worden gebruikt, gedefinieerd. In het algemeen hebben de termen die in Artikel 1 van de Overeenkomst van Dublin worden gedefinieerd, dezelfde betekenis in de Eurodac-verordening (zie lid 2). Onder de definitie van 'asielzoeker' in de zin van Eurodac worden echter ook personen verstaan namens wie een asielverzoek is ingediend. Dit heeft vooral ten doel minderjarigen tussen de 14 en 18, namens wie een asielverzoek kan zijn ingediend door een voogd of een wettelijk vertegenwoordiger, onder de definitie te brengen.
De definitie van 'persoonsgegevens' wijkt enigszins af van die in de ontwerp-overeenkomst die door de Raad in de ijskast is gezet. Bovendien is een definitie van 'verwerking van persoonsgegevens' toegevoegd. Deze wijzigingen zijn aangebracht om ervoor te zorgen dat de tekst volledig in overeenstemming is met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
De definitie van 'toezending van gegevens' heeft zowel betrekking op het doorgeven van gegevens aan de centrale eenheid voor opslag in de centrale gegevensbank als op het mededelen van de resultaten van de vergelijking aan de betrokken lidstaat. Het tweede streepje van de definitie is bedoeld voor de gevallen waarin een lidstaat over de technologie beschikt om gegevens rechtstreeks op te slaan in de centrale gegevensbank.
De definitie van 'lidstaat van oorsprong' is voor asielzoekers en personen die zich illegaal in een lidstaat ophouden enigszins anders dan voor personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. Dit verschil komt eenvoudigweg voort uit het feit dat bij deze laatste categorie geen sprake is van onmiddellijke vergelijking, waardoor er geen resultaten zijn om mede te delen aan de betrokken lidstaat. In lid f is artikel 4, lid 2, van het ontwerp-protocol opgenomen.
Artikel 3 - Centrale eenheid
Artikel 3 bevat bepalingen inzake de centrale eenheid. Volgens dit artikel wordt deze centrale eenheid opgericht bij de Commissie. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens die zij doorgegeven aan de centrale eenheid en de Commissie is de verwerker. Het geautomatiseerde vingerafdrukkenherkenningssysteem wordt ondergebracht bij de centrale eenheid.
Krachtens lid 3 kunnen uitvoeringsvoorschriften worden opgesteld betreffende de verzameling van statistische gegevens door de centrale eenheid. Dergelijke statistische gegevens zijn uiteraard zeer waardevol, omdat anders de doeltreffendheid van het Eurodac-systeem niet kan worden beoordeeld. De ontwerp-overeenkomst bevat niet zo'n bepaling, maar het is van wezenlijk belang dat goed toezicht gehouden kan worden op de resultaten en het nut van Eurodac. De Raad heeft op eigen initiatief ontwerp-uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot dit punt opgesteld.
HOOFDSTUK II - ASIELZOEKERS
Artikel 4 - Verzameling, doorzending en vergelijking van vingerafdrukken
Dit artikel heeft betrekking op de procedure voor het nemen, doorgeven, opslaan en vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers.
Volgens lid 1 is elke lidstaat verplicht de vingerafdrukken te nemen van elke asielzoeker van ten minste 14 jaar oud. De procedure voor het nemen van de vingerafdrukken wordt echter overgelaten aan de betrokken lidstaat (wat niet wegneemt dat de lidstaten natuurlijk hun verplichtingen krachtens het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden moeten naleven). De vingerafdrukgegevens moeten samen met andere in artikel 5 genoemde gegevens worden doorgegeven aan de centrale eenheid. De bepaling in het overeenkomstige artikel in de ontwerp-overeenkomst dat de asielzoeker moet worden meegedeeld met wel doel zijn vingerafdrukken worden genomen, is weggelaten. Het geven van informatie wordt afdoende geregeld in artikel 18, lid 1, van de verordening, en bovendien is artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG van toepassing op de verordening.
Lid 2 bepaalt dat de gegevens die krachtens lid 1 worden doorgegeven onmiddellijk moeten worden opgeslagen in de centrale gegevensbank.
Lid 3 bepaalt dat alle nieuwe vingerafdrukken van een asielzoeker die binnenkomen bij de centrale eenheid, door de centrale eenheid moeten worden vergeleken met de gegevens over vingerafdrukken die door andere lidstaten zijn toegezonden en reeds in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen. Deze procedure moet ervoor zorgen dat alle meervoudige asielverzoeken op het grondgebied van de lidstaten worden ontdekt.
Krachtens lid 4 kan een lidstaat verzoeken dat de vingerafdrukken van asielzoekers die hij doorgeeft aan de centrale eenheid ook worden vergeleken met de gegevens over vingerafdrukken van asielzoekers die hij eerder zelf aan de centrale eenheid heeft doorgegeven. Dit houdt in dat een lidstaat niet noodzakelijkerwijs hoeft te beschikken over een eigen systeem voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers op nationaal niveau.
In de leden 5 en 6 wordt de procedure beschreven voor het meedelen van de resultaten van de vergelijking. Indien de centrale eenheid geen overeenstemmende gegevens vindt, deelt zij dit mede aan de lidstaat van oorsprong. Indien de centrale eenheid wel gegevens vindt die lijken overeen te stemmen met de door de lidstaat toegezonden vingerafdrukken, moet zij dit samen met de in artikel 5, lid 1, genoemde gegevens betreffende de overeenstemmende vingerafdrukken mededelen aan de lidstaat van oorsprong. De lidstaat van oorsprong blijft echter verantwoordelijk voor de controle van de vergelijking. Deze lidstaat en de overige betrokken lidstaten moeten vervolgens volgens de procedures van de Overeenkomst van Dublin vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek en bepalen of de asielzoeker kan worden overgedragen. Lid 6 bepaalt ook dat, indien na controle op nationaal niveau blijkt dat de volgens de centrale eenheid blijkbaar met elkaar overeenstemmende gegevens toch niet echt met elkaar overeenstemmen, of dat de gegevens anderszins onbetrouwbaar zijn, de lidstaat van oorsprong de gegevens vernietigt zodra dit is vastgesteld.
Lid 7 voorziet in het aannemen van toepassingsvoorschriften waarin de procedures die nodig zijn voor de toepassing van dit artikel, nauwkeurig worden beschreven. Volgens de ontwerp-overeenkomst zou de Raad deze toepassingsmaatregelen aannemen, en dit zou gebeuren bij een tweederde meerderheid. Deze bepaling is gewijzigd met het oog op de communautarisering van het asielbeleid. Krachtens lid 7 wordt deze uitvoeringsbevoegdheid nu gedelegeerd aan de Commissie, overeenkomstig artikel 202 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. In artikel 22 van deze verordening wordt gekozen voor Procedure III a) van Besluit 87/373/EEG van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.
Artikel 5 - Gegevensvastlegging
Artikel 5 heeft betrekking op de vastlegging van gegevens. Lid 1 bevat een volledige lijst van gegevens die in de centrale gegevensbank moeten worden vastgelegd. In lid 2 is bepaald dat met het oog op de bescherming en de beveiliging van de gegevens, de dragers die zijn gebruikt voor het doorzenden van de vingerafdrukgegevens aan de Centrale eenheid moeten worden vernietigd, tenzij de lidstaat van oorsprong heeft verzocht deze terug te zenden.
Artikel 6 - Gegevensbewaring
In dit artikel wordt een maximumperiode vastgesteld voor het bewaren van gegevens over asielzoekers in Eurodac. Deze periode is vastgesteld op 10 jaar vanaf de datum waarop de vingerafdrukken werden genomen. Daarna moeten deze gegevens automatisch door de centrale eenheid uit de centrale gegevensbank worden gewist.
In dit artikel is de tekst van de ontwerp-overeenkomst heel licht gewijzigd. In de ontwerp-overeenkomst was sprake van een periode van tien jaar vanaf de datum waarop de vingerafdrukken het laatst werden genomen, wat inhield dat vingerafdrukken langer dan tien jaar konden worden bewaard als de vingerafdrukken van de betrokken persoon daarna nog een keer in de centrale eurodac-gegevensbank waren opgeslagen. In het onderhavige voorstel zijn de woorden 'het laatst' geschrapt, om ervoor te zorgen dat vingerafdrukken in geen enkel geval langer dan tien jaar kunnen worden bewaard.
De tekst van de Commissie weerspiegelt het feit dat tijdens de onderhandelingen over de ontwerp-overeenkomst de Raad heeft ingestemd met een periode van tien jaar voor het bewaren van gegevens. In artikel 6, lid 1, onder e), van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens is bepaald dat in beginsel persoonsgegevens in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is. Het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen terzake van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Straatsburg, 1981) kent een vergelijkbaar uitgangspunt. De Commissie beveelt sterk aan dat de Raad opnieuw nagaat of het nodig is gegevens betreffende asielzoekers altijd gedurende tien jaar te bewaren, behalve in de in artikel 7 bedoelde gevallen, waarin de gegevens eerder worden verwijderd.
Artikel 7 - Vervroegde wissing van gegevens
Artikel 7 bepaalt dat gegevens over asielzoekers uit de centrale gegevensbank worden verwijderd voordat de in artikel 6 bedoelde periode van tien jaar is verstreken in het geval de betrokkene de nationaliteit van een van de lidstaten verkrijgt. Het eerder verwijderen van gegevens geldt, krachtens een bepaling van artikel 10 van de ontwerp-overeenkomst, ook voor vingerafdrukken van personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. De Overeenkomst van Dublin is niet van toepassing op burgers van de Unie, dus het opslaan van vingerafdrukken van dergelijke personen in Eurodac is in geen enkel geval gerechtvaardigd.
De opmerkingen van de Commissie bij artikel 6 - over het verwijderen van gegevens overeenkomstig het beginsel dat persoonsgegevens in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is - gelden ook voor dit artikel. De Commissie is in het bijzonder van mening dat de Raad serieus moet overwegen of zij overeenstemming kan bereiken over het onmiddellijk verwijderen van gegevens betreffende personen die als vluchteling zijn erkend en zijn toegelaten tot een van de lidstaten, zodat artikel 12 zou kunnen worden geschrapt. De Commissie beveelt de Raad ook aan te overwegen of gegevens betreffende asielzoekers die niet meer op het grondgebied van de lidstaten verblijven, in bepaalde gevallen eerder kunnen worden verwijderd. Bovendien zou moeten worden overwogen gegevens van asielzoekers die langdurig in een lidstaat verblijven, eerder te verwijderen.
HOOFDSTUK III - IN VERBAND MET ILLEGALE BUITENGRENSOVERSCHRIJDING AANGEHOUDEN PERSONEN
Artikel 8 - Verzameling en mededeling van gegevens over vingerafdrukken
Lid 1 bepaalt dat elke lidstaat verplicht is de vingerafdrukken te nemen van elke onderdaan van een derde land of statenloze persoon van ten minste veertien jaar oud die is aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de grens van die lidstaat met een derde land. Krachtens lid 2 moet de betrokken lidstaat deze vingerafdrukken doorgeven aan de centrale eenheid, samen met gegevens over de lidstaat van oorsprong, het geslacht van de betrokkene, het toepasselijke referentienummer, de datum waarop de vingerafdrukken werden genomen en de datum waarop de vingerafdrukken werden doorgegeven aan de centrale eenheid.
Dit artikel stemt overeen met artikel 3 van het ontwerp-protocol, hoewel de in lid 2 van dat artikel gebruikte algemene omschrijving 'andere relevante gegevens' is vervangen door een specifieke beschrijving van de relevante gegevens. De artikelen 8 - 10 van de verordening zijn bedoeld om de tenuitvoerlegging van artikel 6 van de Overeenkomst van Dublin te vereenvoudigen. Daarin is het volgende bepaald: 'Wanneer een asielzoeker, komend uit een staat die geen lid is van de Europese Gemeenschappen, via het land, de zee of de lucht op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden, dan is de lidstaat via welke hij aantoonbaar is binnengekomen, verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek'. Met de artikelen 8 - 10 van de ontwerp-Eurodac-verordening wordt beoogd een gegevensbestand op te bouwen over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrenzen, waarmede de vingerafdrukken van personen die daarna asiel aanvragen in de Europese Unie, kunnen worden vergeleken.
Behalve over het in de ijskast zetten van de tekst van het ontwerp-protocol, bereikte de Raad ook overeenstemming over de volgende ontwerp-verklaring voor de notulen van de Raad:
"De lidstaten verklaren dat de verplichting om vingerafdrukken te nemen van vreemdelingen die zijn aangehouden 'in verband met het op illegale wijze overschrijden van een buitengrens', niet beperkt is tot de situatie waarin een vreemdeling is aangehouden aan of dichtbij de buitengrens zelf. Onder deze bepaling vallen ook de gevallen waarin een vreemdeling is aangehouden voorbij de buitengrens, wanneer hij/zij nog onderweg is en er geen twijfel over bestaat dat hij/zij de buitengrens op illegale wijze heeft overschreden. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer een vreemdeling, na de buitengrens te hebben overschreden, bij treincontroles in een (hoge snelheids)trein wordt ontdekt, of wanneer een vreemdeling die in een verzegeld bedrijfsvoertuig is vervoerd, wordt aangehouden op het ogenblik waarop hij uit dat voertuig stapt."
De Raad zal moeten overwegen of hij een dergelijke verklaring ook wil goedkeuren en publiceren in verband met dit voorstel voor een verordening.
Artikel 9 - Vastlegging van gegevens
Artikel 9 bevat regels met betrekking tot het vastleggen en vergelijken van vingerafdrukgegevens van personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. Artikel 9 bepaalt dat de gegevens die overeenkomstig artikel 8 zijn doorgezonden aan de Centrale eenheid, moeten worden vastgelegd in de centrale gegevensbank, en stelt duidelijke beperkingen aan het gebruik van deze gegevens. Ze mogen alleen worden vergeleken met gegevens over asielzoekers die daarna worden doorgezonden aan de centrale eenheid. Dit sluit aan bij de doelstelling om de tenuitvoerlegging van artikel 6 van de Overeenkomst van Dublin te vereenvoudigen. Dit houdt in dat de gegevens niet mogen worden vergeleken met gegevens - over asielzoekers of over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens - die al eerder waren doorgezonden aan de Centrale eenheid. Zij mogen evenmin mogen worden vergeleken met daarna aan de Centrale eenheid doorgezonden gegevens over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. (De Commissie merkt op dat de laatste zin van de eerste alinea technisch overbodig is)
Voor de vergelijking die wel is toegestaan, gelden de in artikel 4 vervatte bepalingen.
Artikel 9 lijkt sterk op artikel 4 van het ontwerp-protocol. Lid 2 daarvan is echter verplaatst en opgenomen bij de definitie van 'de lidstaat van oorsprong' in artikel 2 van de verordening. Door de nieuwe verwijzing naar de bepalingen van artikel 4 blijft het effect van artikel 8 van het ontwerp-protocol gehandhaafd, waarin was bepaald dat de bepalingen van de ontwerp-Eurodac-overeenkomst mutatis mutandis van toepassing waren op het ontwerp-Eurodac-protocol.
Artikel 10 - Gegevensbewaring
In artikel 10 zijn de regels vastgelegd voor het bewaren en verwijderen van gegevens over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens van de Europese Unie. Lid 1 bepaalt dat deze gegevens ten hoogste twee jaar bewaard mogen blijven, waarna ze automatisch zullen worden gewist door de centrale eenheid. In lid 2 worden regels gegeven voor het verwijderen van de gegevens voordat de periode van twee jaar is verstreken. Er zijn drie gevallen waarin dit moet gebeuren.
In de eerste plaats moeten deze gegevens worden verwijderd zodra de betrokkene een verblijfsvergunning heeft gekregen. In dit verband wordt erop gewezen dat voor 'verblijfsvergunning' de definitie van artikel 1, lid 1, onder e) van de Overeenkomst van Dublin wordt gehanteerd. Als iemand een verblijfsvergunning krijgt, valt een eventueel daarna ingediend asielverzoek in beginsel onder artikel 5 in plaats van onder artikel 6 van de Overeenkomst van Dublin. Met andere woorden: het feit dat de betrokkene illegaal een buitengrens van de Unie heeft overschreden speelt dan geen rol meer bij het bepalen wie verantwoordelijk is voor de behandeling van een daarna ingediend asielverzoek, en dus moeten deze gegevens worden gewist.
Het tweede geval waarin de gegevens eerder moeten worden verwijderd, is wanneer de betrokkene het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Zodra iemand het grondgebied van de lidstaten verlaat, speelt het feit dat hij de buitengrens eerder illegaal heeft overschreden, geen rol meer bij het vaststellen wie verantwoordelijk is voor de behandeling van een eventueel toekomstig asielverzoek. Indien dezelfde persoon later terugkeert naar het grondgebied van de lidstaten en daar een asielverzoek indient, ligt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek in beginsel bij de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze nieuwe aanwezigheid van de betrokkene op het grondgebied van de lidstaten.
Ten slotte moeten de gegevens voortijdig worden gewist indien de betrokken persoon de nationaliteit van een van de lidstaten verkrijgt. De redenen voor het wissen van de gegevens in deze gevallen worden uiteengezet in de toelichting bij artikel 7.
Volgens artikel 10 moeten de gegevens worden gewist zodra de lidstaat van oorsprong zich er rekenschap van geeft dat een van de hierboven beschreven drie gevallen zich voordoet.
Artikel 10 van de verordening stemt overeen met artikel 5 van het ontwerp-protocol, met de toevoeging dat de regels voor het verwijderen van gegevens over personen die de nationaliteit van een van de lidstaten hebben verkregen ook in dit geval van toepassing zijn. (Dit sluit aan bij artikel 8 van het ontwerp-protocol, volgens welk artikel 7 van de ontwerp-overeenkomst van toepassing is op personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens.)
De Commissie merkt nogmaals op dat moet worden overwogen ook voor andere gevallen het eerder verwijderen van gegevens mogelijk te maken. In het bijzonder is de Commissie van mening dat de Raad moet overwegen een bepaling op te nemen op grond waarvan vingerafdrukgegevens van iemand die is aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens uit de centrale gegevensbank kunnen worden gewist indien die persoon vervolgens asiel aanvraagt in een lidstaat en één van de lidstaten de verantwoordelijkheid op zich neemt dit asielverzoek in behandeling te nemen. In dergelijke gevallen kan ervan worden uitgegaan dat de vingerafdrukken die zijn genomen in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrens geen nut meer hebben.
HOOFDSTUK IV - ZICH ILLEGAAL IN EEN LIDSTAAT OPHOUDENDE VREEMDELINGEN
Artikel 11 - Vingerafdrukkenvergelijking
Artikel 11 is bedoeld om de tenuitvoerlegging van artikel 10, lid 1, onder c) en e) van de Overeenkomst van Dublin te vergemakkelijken. In artikel 10, lid 1, onder c) is bepaald dat de lidstaat die op grond van de criteria van de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, verplicht is een asielzoeker wiens verzoek in behandeling is en die zich illegaal in een andere lidstaat ophoudt, opnieuw toe te laten of terug te nemen. Volgens artikel 10, lid 1, onder e) is de lidstaat die op grond van de criteria van de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, verplicht een vreemdeling wiens verzoek hij heeft afgewezen en die zich illegaal in een andere lidstaat ophoudt, terug te nemen.
Artikel 11 schept niet de mogelijkheid of verplichting voor lidstaten om op grond van het Gemeenschapsrecht vingerafdrukken te nemen van personen die zich illegaal op hun grondgebied ophouden. De betrokken lidstaat kan dat alleen doen als dat is toegestaan krachtens de nationale wetgeving. De bepalingen van artikel 11 over personen die zich illegaal ophouden in een lidstaat wijken in dit belangrijke opzicht af van de bepalingen van artikel 4 met betrekking tot asielzoekers en de bepalingen van artikel 8 betreffende personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens.
Artikel 11 schept voor de lidstaten de mogelijkheid om, indien zij dat wensen, gebruik te maken van Eurodac om na te gaan of iemand die zich illegaal op hun grondgebied ophoudt, eerder asiel heeft aangevraagd in een andere lidstaat. In lid 1 worden de omstandigheden beschreven die in de regel aanleiding geven om zo'n onderzoek uit te voeren. Er worden drie specifieke situaties beschreven.
In lid 2 worden de regels gegeven voor het doorgeven en vergelijken van vingerafdrukgegevens over personen die zich illegaal in een lidstaat ophouden. De betrokken gegevens mogen alleen worden vergeleken met gegevens over asielzoekers die al eerder door andere lidstaten zijn doorgegeven aan de centrale eenheid en die zijn opgeslagen in de centrale gegevensbank. De gegevens mogen niet worden vergeleken met overeenkomstig artikel 8 aan de centrale eenheid doorgegeven gegevens over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. De gegevens mogen ook niet worden opgeslagen in de centrale gegevensbank. Lid 4 bepaalt dat de centrale eenheid de vingerafdrukken die zij krachtens dit artikel heeft ontvangen, moet vernietigen zodra de resultaten van de vergelijking zijn medegedeeld aan de lidstaat van oorsprong.
Artikel 11 komt overeen met artikel 7 van het ontwerp-protocol. Het gebruik van vrijblijvende formuleringen zoals in het ontwerp-protocol, is naar mening van de Commissie ongebruikelijk in een communautaire verordening. Aanpassing van de tekst aan een meer juridisch gebruikelijke formulering schijnt echter niet te stroken met het compromis dat de Raad hierover heeft bereikt.
HOOFDSTUK V - ERKENDE VLUCHTELINGEN
Artikel 12 - Gegevensafscherming
Dit artikel bepaalt hoe gegevens over personen die als vluchteling zijn erkend, moeten worden behandeld. In lid 1 is bepaald dat dergelijke gegevens in de centrale gegevensbank moeten worden afgeschermd. Gedurende vijf jaar mogen de gegevens alleen worden gebruikt voor het opstellen van statistieken over personen die in één van de lidstaten al zijn erkend als vluchteling maar niettemin asiel aanvragen in een andere lidstaat. Tijdens deze periode worden de lidstaten niet ingelicht indien de centrale eenheid overeenstemmende gegevens vindt betreffende personen die zijn erkend als vluchteling.
Lid 2 bepaalt dat vijf jaar na de aanvang van de activiteiten van Eurodac een besluit wordt genomen over de vraag of gegevens over personen die zijn erkend als vluchteling maar daarna asiel aanvragen in een andere lidstaat, (a) op dezelfde manier moeten worden behandeld als gegevens over alle andere asielzoekers, of (b) eerder moeten worden gewist zodra de betrokkene is erkend en toegelaten als vluchteling. Voor beide gevallen wordt in dit artikel in de nodige veranderingen in de procedure voor de behandeling van deze gegevens voorzien.
Hoewel artikel 12 in grote lijnen overeenstemt met artikel 8 van de ontwerp-overeenkomst, is lid 2 op drie punten gewijzigd. Ten eerste is een verwijzing opgenomen naar de in artikel 26 van de verordening bedoelde nieuwe regeling voor het begin van de activiteiten van Eurodac. Ten tweede zijn de bepalingen betreffende de procedure die moet worden gevolgd bij het besluit dat na vijf jaar moet worden genomen in overeenstemming gebracht met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Er wordt uitdrukkelijk verwezen naar artikel 67 van het EG-Verdrag. In artikel 12 is geen sprake meer van een besluit van de Raad, omdat tegen de tijd dat het besluit over wat er moet gebeuren met gegevens over vluchtelingen moet worden genomen, wellicht krachtens artikel 67 de medebeslissingsprocedure van artikel 251 van het EG-Verdrag moet worden gevolgd. De derde wijziging in lid 2, derde alinea, is dat onder b), uitdrukkelijk wordt verwezen naar de toepasselijke procedure voor het wissen van de betrokken gegevens.
Lid 3 heeft betrekking op de goedkeuring van toepassingsvoorschriften voor het opstellen van statistieken over personen die in één van de lidstaten zijn erkend als vluchteling maar daarna asiel hebben aangevraagd in een andere lidstaat. Volgens de ontwerp-overeenkomst zouden deze voorschriften met een tweederde meerderheid door de Raad moeten worden goedgekeurd. Deze bepaling is gewijzigd met het oog op de communautarisering van het asielbeleid. Lid 3 van de verordening bepaalt nu dat deze bevoegdheid wordt gedelegeerd aan de Commissie overeenkomstig artikel 202 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De gekozen procedure, die in artikel 22 van de verordening wordt uiteengezet, is procedure III a) van Besluit 87/373/EEG van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.
De opmerkingen bij artikel 7 gelden ook in dit geval. De Commissie beveelt aan het onmiddellijk vernietigen van gegevens over erkende vluchtelingen opnieuw in overweging te nemen. Indien de Raad daarover tot overeenstemming zou kunnen komen, zou artikel 12 kunnen worden geschrapt en zou in artikel 7 een bepaling kunnen worden opgenomen betreffende het voortijdig verwijderen van de betrokken gegevens.
HOOFDSTUK VI - GEBRUIK EN BESCHERMING VAN GEGEVENS, BEVEILIGING EN AANSPRAKELIJKHEID
Artikel 13 - Verantwoordelijkheid voor het gegevensgebruik
Binnen het Eurodac-systeem treden de lidstaten op als voor de verwerking verantwoordelijke, i.e. de instantie die het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. De centrale eenheid verwerkt persoonsgegevens in opdracht van de lidstaten (zie artikel 3) en treedt dus op als verwerker. Richtlijn 95/46/EG kent de meeste taken toe aan de voor de verwerking verantwoordelijke. De verwerker heeft meer specifieke taken en mag alleen handelen in opdracht van de voor de verwerking verantwoordelijke.
In de leden 1 tot 3 van artikel 13 worden de verantwoordelijkheden van de lidstaat van oorsprong beschreven, die bij het verzamelen, doorgeven en ontvangen van persoonsgegevens optreedt als voor de verwerking verantwoordelijke. Lid 4 bepaalt welke voorwaarden voor de verwerker gelden op het gebied van vertrouwelijkheid en beveiliging (artikelen 16 en 17 van Richtlijn 95/46/EG) en stelt uitdrukkelijk vast dat de centrale eenheid handelt in opdracht van de lidstaten.
Artikel 14 - Beveiliging
Artikel 14 is een toepassing van artikel 17 van Richtlijn 95/46/EG en bepaalt welke maatregelen moeten worden genomen om de gegevens veilig te kunnen verwerken. Lid 1 heeft betrekking op de voor de verwerking verantwoordelijke en lid 2, dat aansluit bij artikel 17, lid 3, tweede streepje, op de verwerker. Om redenen van wetgevingstechniek is de formulering van lid 2 enigszins aangepast ten opzichte van de ontwerp-overeenkomst.
Artikel 15 - Toegang tot en rechtzetting respectievelijk wissing van de in Eurodac vastgelegde gegevens
Toegang tot en rechtzetting c.q. verwijdering van persoonsgegevens die zijn opgeslagen in de centrale gegevensbank is voorbehouden aan de lidstaat van oorsprong, behalve in gevallen waarin de centrale eenheid gegevens automatisch moet wissen of van de lidstaat van oorsprong opdracht krijgt gegevens te wijzigen of te wissen. Dit is in overeenstemming met en een aanvulling op de in de artikelen 13 en 14 beschreven verantwoordelijkheden van de lidstaat van oorsprong en moet toegang tot en wijziging of verwijdering van persoonsgegevens door onbevoegden voorkomen.
Artikel 16 - Registratie door de centrale eenheid
Dit artikel moet ervoor zorgen dat de centrale eenheid met het oog op het gegevensbeheer en de beveiliging nauwkeurig bijhoudt welke gegevens binnen de eenheid worden verwerkt. Voor dit doel mag deze informatie ten hoogste een jaar worden bewaard. Hoewel een dergelijke bepaling in de ontwerp-overeenkomst ontbreekt, is de Commissie van mening dat deze beschermingsmaatregel, die ondertussen in de Raad verder is ontwikkeld in het kader van de werkzaamheden met betrekking tot ontwerp-toepassingsvoorschriften, moet worden opgenomen in de verordening.
Artikel 17 - Aansprakelijkheid
In dit artikel worden de regels vastgelegd inzake de aansprakelijkheid voor schade die verband houdt met Eurodac. De tekst van lid 1 is gebaseerd op artikel 23 van Richtlijn 95/46/EG. De tekst van de ontwerp-overeenkomst heeft slechts betrekking op een bepaald geval van onrechtmatige gegevensverwerking, hetgeen een beperking is van de regels die zijn vastgesteld in Richtlijn 95/46/EG. In beginsel is de voor de verwerking verantwoordelijke (de verantwoordelijke lidstaat) aansprakelijk voor schade ten gevolge van elke onrechtmatige verwerking en elke andere daad die onverenigbaar is met de bepalingen van de verordening. De betrokken lidstaat kan worden ontheven van deze aansprakelijkheid indien hij kan bewijzen dat hij niet verantwoordelijk is voor de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt. Indien bijvoorbeeld de verwerker, i.e. de centrale eenheid, verantwoordelijk is voor de toegebrachte schade, is de betrokken lidstaat ontheven van zijn aansprakelijkheid.
In lid 2 wordt de aansprakelijkheid van de lidstaten voor schade aan de centrale gegevensbank geregeld.
De bepalingen in de ontwerp-overeenkomst met betrekking tot de aansprakelijkheid van de Gemeenschap zijn niet opgenomen in de verordening, omdat de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in verband met het gebruik van het Eurodac-systeem geregeld wordt door de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Artikel 18 - Rechten van de betrokkene
Dit artikel bepaalt de rechten van de betrokken personen, en moet worden gelezen in samenhang met Richtlijn 95/46/EG.
De oorspronkelijke tekst van lid 1 was te beperkt en is daarom vervangen door een tekst die in overeenstemming is met artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG en waarin een opsomming wordt gegeven van de punten waarover de betrokken persoon moet worden ingelicht. Daarnaast wordt uitdrukkelijk vermeld wanneer deze informatie moet worden verstrekt.
Lid 2 is aangepast om ervoor te zorgen dat de tekst voldoet aan de eisen die worden gesteld in artikel 12 van Richtlijn 95/46/EG.
Lid 3 is gewijzigd in die zin dat de betrokkene in elke lidstaat kan vragen om correctie of verwijdering van de gegevens. Indien dit niet de lidstaat is die de gegevens heeft doorgegeven, moet krachtens lid 4 de lidstaat waarin om correctie of verwijdering wordt verzocht, contact opnemen met de lidstaat die de gegevens heeft doorgegeven.
De leden 5 en 6 zijn een specificatie van artikel 12 van Richtlijn 95/46/EG. Om ervoor te zorgen dat de betrokkene zijn rechten doeltreffend kan uitoefenen, heeft hij het recht zonder bovenmatige vertraging schriftelijk antwoord te ontvangen op zijn verzoek.
Lid 7 behelst de praktische toepassing van de leden 2 en 3.
Lid 8 verplicht de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ervoor te zorgen dat de procedure van lid 4 soepel verloopt.
In lid 9 is een verwijzing naar artikel 28, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG opgenomen. Deze bepaling behelst de verplichting klachten van personen met betrekking tot de bescherming van (alle) rechten en vrijheden in verband met de verwerking van persoonsgegevens in behandeling te nemen.
Lid 10 specificeert de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 28, lid 4 en lid 6, tweede alinea, van Richtlijn 95/46/EG. Het biedt de betrokkene de mogelijkheid zich te wenden tot de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar hij zich bevindt. Deze toezichthoudende autoriteit is vervolgens verplicht contact op te nemen met de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat die de gegevens heeft doorgegeven. Daarnaast kan de betrokkene zich wenden tot de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit. De verwijzing naar het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, dat in 1981 werd ondertekend, is geschrapt, omdat de gegevensbescherming niet langer gebaseerd is op dit verdrag maar op Richtlijn 95/46/EG.
In lid 11 worden de artikelen 22 en 28, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG toegepast, in die zin dat de betrokkenen het recht wordt toegekend zich tot een toezichthoudende autoriteit of een rechterlijke instantie te wenden indien hun de in lid 2 bedoelde toegang wordt ontzegd.
Ook in lid 12 worden de artikelen 22 en 28, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG toegepast, want hier wordt de betrokkenen het recht toegekend zich tot een toezichthoudende autoriteit of een rechterlijke instantie te wenden indien zij hun gegevens willen laten corrigeren of verwijderen.
Er zij op gewezen dat artikel 6 van het ontwerp-protocol niet is opgenomen in de verordening, omdat het niet strookte met artikel 12 van Richtlijn 95/46/EG. Artikel 18 is van toepassing op alle betrokkenen, ongeacht hun rechtspositie.
Artikel 19 - Nationale toezichthoudende autoriteit
Dit artikel verwijst expliciet naar artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG en laat er geen twijfel over bestaan dat de nationale toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid hebben om te oordelen over de rechtmatigheid van de verwerking van de persoonsgegevens door de lidstaten. De nogal ingrijpende wijzigingen ten opzichte van de tekst van de ontwerp-overeenkomst zijn het gevolg van de toepassing van Richtlijn 95/46/EG.
Artikel 20 - Gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit
In de leden 1 tot 10 wordt bepaald dat er tijdelijk een onafhankelijke gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wordt opgericht om toezicht te houden op de verwerking van persoonsgegevens door de centrale eenheid totdat het in artikel 286 van het EG-Verdrag bedoelde controleorgaan is opgericht. Er zijn enkele kleine wijzigingen in de tekst van de leden 1 tot 10 van de ontwerp-overeenkomst aangebracht om rekening te houden met de communautarisering van het asielbeleid. Het zou kunnen dat het in artikel 286 van het EG-Verdrag bedoelde onafhankelijke controleorgaan al is opgericht voordat de werkzaamheden van Eurodac beginnen.
De laatste zin van lid 11 van de ontwerp-overeenkomst is geschrapt omdat één orgaan anders onder twee namen functioneert. Lid 12 van de tekst van de ontwerp-overeenkomst, volgens welk de Raad alle aanvullende maatregelen zou kunnen aannemen die hij noodzakelijk acht teneinde het controleorgaan voor de centrale eenheid in staat te stellen zijn taken te vervullen, is ook geschrapt, omdat deze bepaling niet past in een verordening die is gebaseerd op Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Krachtens artikel 286 van het EG-Verdrag kan de Raad volgens de procedure van artikel 251 zo nodig andere bepalingen terzake aannemen. Elke andere regeling voor het goedkeuren van aanvullende maatregelen zou strijdig zijn met artikel 286 van het EG-Verdrag.
HOOFDSTUK VII - SLOTBEPALINGEN
Artikel 21 - Kosten
In dit artikel wordt bepaald dat de kosten in verband met de nationale eenheden en hun verbinding met de centrale gegevensbank ten laste komen van de respectieve lidstaten. Ook de communicatie- en transmissie kosten (voor het mededelen van gegevens in beide richtingen) komen ten laste van de lidstaten. Dit artikel weerspiegelt de overeenstemming die in het kader van de ontwerp-overeenkomst werd bereikt over de financiering. Alleen de kosten die niet ten laste komen van de communautaire begroting moeten in een communautair instrument uitdrukkelijk worden vermeld. Daarom hoeft in de verordening niet te worden vermeld dat de kosten in verband met het oprichten en het functioneren van de centrale eenheid ten laste komen van de begroting van de Gemeenschap.
Artikel 22 - Comité
Dit artikel is bedoeld om de uitoefening van de krachtens de artikelen 3, 4 en 12 aan de Commissie gedelegeerde bevoegdheden aan regels te onderwerpen die overeenstemmen met Besluit 87/373 EEG van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden. Dit artikel moet wellicht worden aangepast indien wordt besloten het 'comitologiebesluit' te herzien.
Artikel 23 - Jaarverslag, toezicht en evaluatie
Met het oog op de doorzichtigheid is in dit artikel bepaald dat de Commissie een jaarverslag over de activiteiten van de centrale eenheid aan de Raad en het Europees Parlement moet voorleggen.
In dit artikel zijn de voorschriften op het gebied van toezicht en evaluatie in het kader van SEM 2000 (gezond en doeltreffend beheer) opgenomen, geschraagd door artikel 2 van het Financieel Reglement (EEG/1231/77). In dit artikel zijn de aanbevelingen van de recente mededeling van de Commissie over beter besteden (tenuitvoerlegging van het evaluatiebeleid van de Commissie) (SEC(1999)69/4) terug te vinden. In de mededeling wordt gesteld dat alle afdelingen indicatoren moeten ontwikkelen en vanaf het begin van een programma of een actie doeltreffende toezichtsystemen moeten instellen voor het verzamelen van relevante indicatoren, teneinde de validiteit en analytische kwaliteit van de evaluatie te waarborgen; indien bestaande voorschriften niet voorzien in een goede toezichtregeling, moeten ze wellicht worden herzien. Naar aanleiding van deze mededeling streeft de Commissie ernaar in verordeningen steeds op overeenkomstige wijze bepalingen inzake toezicht en evaluatie op te nemen. Het is nu algemeen gebruik uitdrukkelijke bepalingen inzake het soort toezicht en het tijdstip en het doel van belangrijke evaluaties op te nemen. Het lijkt de Commissie aannemelijk dat het in dit geval zou kunnen gaan om de tijd die de centrale eenheid nodig heeft om een verzoek van een lidstaat te beantwoorden, om beveiligingsmaatregelen en om de nauwkeurigheid van de vergelijkingen die door de centrale eenheid worden verricht in het licht van de eindcontrole door de lidstaten.
Artikel 24 - Sancties
Dit artikel verplicht de lidstaten ertoe in hun nationale wetgeving passende, evenredige, doeltreffende en ontmoedigende straffen op te nemen die moeten worden toegepast bij misbruik van de gegevens die zijn opgeslagen in de centrale gegevensbank. Deze bepaling vormt een wezenlijke aanvulling op regelingen inzake gegevensbescherming en beveiliging, en is een aangepaste versie van artikel 9, lid 5, van de ontwerp-overeenkomst.
Artikel 25 - Territoriale werkingssfeer
Dit artikel is bedoeld om de werkingssfeer van de verordening af te stemmen op de werkingssfeer van de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990, omdat de normale werkingssfeer van het Verdrag ruimer is dan de in artikel 19 van de Overeenkomst van Dublin vastgelegde werkingssfeer. Voor de Franse Republiek geldt de verordening derhalve alleen voor het Europese grondgebied, en niet voor de overzeese departementen, die normaliter krachtens artikel 299, lid 2, van het EG-Verdrag wel onder wetgeving in het kader van de eerste pijler zouden vallen. In de verordening is geen bepaling opgenomen over de territoriale toepassing in het Verenigd Koninkrijk, hoewel dat in de ontwerp-overeenkomst wel het geval was, om de in de punten 2.2 en 4.3. van deze toelichting uiteengezette redenen.
Artikel 26 - Inwerkingtreding en vankrachtwording
Krachtens dit artikel treedt de verordening in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, en vanaf die dag moeten de lidstaten haar ten uitvoer leggen. Vanwege de technische aspecten van het opzetten van het Eurodac-systeem, kan de verordening niet tegelijkertijd in werking treden en van kracht worden. Daarom moet hierover een specifieke bepaling worden opgenomen in de verordening, terwijl dat in de ontwerp-overeenkomst niet nodig was omdat ervan werd uitgegaan dat de technische voorbereidingen konden worden getroffen tussen de ondertekening van de overeenkomst en de ratificatie ervan door de lidstaten. Daarom wordt in dit artikel bepaald dat de Commissie de datum waarop Eurodac van kracht wordt bekend maakt in het Publicatieblad nadat alle lidstaten de Commissie hebben medegedeeld dat zij nodige technische maatregelen hebben getroffen en de centrale eenheid klaar is om met de werkzaamheden te beginnen.