Toelichting bij COM(2009)384 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds wat betreft de vereenvoudiging van bepaalde voorschriften en wat betreft sommige bepalingen in verband met het financiële beheer

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. achtergrond van het voorstel

Motivering en doel van het voorstel



De huidige financiële en economische crisis heeft grote uitdagingen voor de Europese Unie gecreëerd. Daarom is de Raad van de Europese Unie het op 11 en 12 december 2008 eens geworden over een Europees economisch herstelplan dat de uitvoering van prioritaire maatregelen beoogt om de Europese economieën in staat te stellen zich sneller aan de huidige uitdagingen aan te passen.

Hoewel op communautair en nationaal niveau reeds een aantal belangrijke maatregelen is genomen om de negatieve effecten van de crisis op te vangen, waaronder wijzigingen van het communautaire wetgevende kader voor het cohesiebeleid, beginnen de feitelijke gevolgen van de financiële crisis op de reële economie en op de arbeidsmarkt zich nu pas op grote schaal te doen voelen. Op 3 juni heeft de Commissie een mededeling over 'Een gezamenlijke inzet voor de werkgelegenheid' gepresenteerd waarin aanvullende maatregelen werden voorgesteld om het scheppen van banen te bevorderen en de effecten van de crisis op de werkgelegenheid tegen te gaan.

De druk op de nationale financiële middelen neemt toe en maakt het nemen van verdere stappen nodig om deze druk te verlichten via een beter gebruik van de communautaire financiering en de versnelde inzet van alle beschikbare fondsen om de crisis aan te pakken, met name door gebruik te maken van het ESF voor de snelherstelpakketten, als aangegeven in voornoemde mededeling.

In de context van de huidige crisis is een vlotte uitvoering van de cohesieprogramma's van bijzonder belang, aangezien zij de krachtigste en meest relevante hefboom voor de ondersteuning van de reële economie vormen. Met een totaal bedrag aan financiële middelen van 347 miljard euro voor de periode 2007-2013 zorgt het cohesiebeleid voor een krachtige ondersteuning van zowel de begrotingsstabiliteit als de openbare investeringen in de lidstaten en de regio's van de Europese Unie.

Uit de ervaring blijkt dat meer inspanningen nodig zijn om het beheer van de communautaire financiering te vergemakkelijken met het oog op de versnelling van de stroom financiële middelen die vloeit naar de begunstigden die het meest door de economische neergang worden getroffen. De Europese Raad in december heeft voorstellen ondersteund voor "de vereenvoudiging van de procedures en een snellere uitvoering van de in het kader van het Cohesiefonds en de Structuurfondsen gefinancierde programma's". Dit voorstel omvat daarom verdere elementen van vereenvoudiging met als algemeen doel om de medegefinancierde investeringen in de lidstaten en regio's te versnellen en het effect van de financiering op de economie in haar geheel te vergroten.

Algemene context



De huidige crisis tast in wezenlijke mate de reële economie aan wegens de door de banken ondervonden moeilijkheden en wegens de verscherping van het kredietbeleid die de consumptie van de huishoudens, alsook de bedrijfsinvesteringen, de ondersteuning van innovatie en de technologische en industriële ontwikkeling zou kunnen verminderen met negatieve gevolgen voor het bbp en de werkgelegenheid.

De crisis heeft ook een negatief effect op de begrotingen van de lidstaten en de hieronder beschreven toename van de werkloosheid is een significante factor daarvan. Enerzijds kan de stijging van het aantal uitkeringsgerechtigden automatisch leiden tot een druk op de begrotingsmiddelen. Anderzijds wordt de noodzaak acuter om actieve arbeidsmarktmaatregelen uit te voeren om mensen aan het werk te houden of opnieuw aan het werk te krijgen. Gezien de algemene begrotingsproblemen kunnen voor de openbare financieringsbronnen in de lidstaten ernstige cash-flowmoeilijkheden ontstaan voor de uitvoering van actieve arbeidsmarktmaatregelen. Dit kan tot gevolg hebben dat dergelijke maatregelen worden uitgesteld op een moment dat zij steeds meer noodzakelijk worden, wat nadelige gevolgen voor de burgers zal hebben.

De meest recente economische prognoses van de Commissie voorspellen een sterke vermindering van de groei van de Europese Unie, die zou afnemen tot 1,4% in 2008 (de helft van 2007), 0,2% in 2009 en 1,1% in 2010. Deze slechte economische vooruitzichten zullen waarschijnlijk zwaar wegen op de overheidsfinanciën. Bij gelijkblijvend beleid zouden de begrotingstekorten kunnen toenemen van 1% van het bbp in 2007 tot 2,6% in 2010. Betrouwbare prognoses van de overheidsfinanciën, met name wat de staatsschuld betreft, zijn echter moeilijk gezien de onzekerheid die bestaat over de gevolgen voor de begroting van de noodmaatregelen die de regeringen reeds hebben genomen.

In deze context heeft de Commissie getracht een bijdrage te leveren aan het debat, binnen de Europese Unie en met haar internationale partners, over de beste manier om te reageren op de huidige financiële crisis en de sociaaleconomische gevolgen daarvan. Met name in het kader van haar herstelpakket heeft de Commissie in december 2008 een aantal regelgevende wijzigingen voorgesteld om de uitvoeringsvoorschriften voor het cohesiebeleid te vereenvoudigen en de voorfinanciering (voorschotten) voor de EFRO- en ESF-programma's te vergroten. De aanvullende voorschotten hebben gezorgd voor een onmiddellijke injectie van een contant bedrag van 6,25 miljard euro in 2009 voor de voorfinanciering van investeringen binnen het voor elke lidstaat voor de periode 2007-2013 overeengekomen budget. Deze wijziging brengt het totale bedrag van de voorschotten in 2009 op 11,25 miljard euro. Het voorstel van de Commissie is in mei 2009 door de Raad goedgekeurd en alle voorschotten zijn nu aan de lidstaten betaald. De Commissie heeft de lidstaten herhaaldelijk aangemoedigd om de aanvullende voorschotten over te dragen aan de bij het projectbeheer betrokken organen om de uitgaven voor de cohesiebeleidsprojecten vooruit te schuiven.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De huidige ernstige economische repercussies in de Europese economie leiden tot een verlaging van de groeivooruitzichten op de middellange termijn en een sterke vertraging van de reële groei in 2009 en 2010. Volgens de laatste beschikbare prognoses bevinden verscheidene nationale economieën zich in een recessie. Deze slechte economische vooruitzichten hebben aanzienlijke negatieve effecten voor de overheidsfinanciën van de lidstaten. Bovendien dreigen de basisvoorwaarden voor de uitvoering van het cohesiebeleid – die nationale medefinanciering voor de steunverlening uit de structuurfondsen vereisen – ernstig te worden verstoord.

Verder blijkt uit de laatste gegevens voor de eerste maanden van 2009 dat de arbeidsmarkten van de EU nu zelfs sterker reageren dan verwacht op de huidige economische neergang, met als gevolg dat de ondernemingen aanzienlijke personeelsverminderingen in verscheidende sectoren aankondigen en het vertrouwen van de ondernemingen en de consumenten blijft afnemen. Meer dan 20 miljoen Europeanen zijn werkloos, wat vier miljoen meer is dan een jaar geleden, en de trend blijft stijgen.

Om de uitvoering van de programma's verder te versnellen en hulp te verlenen om de hierboven vermelde moeilijkheden te overwinnen, wordt een aanvullende maatregel voorgesteld om de huidige druk te verlichten en het mogelijk te maken dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de communautaire financiering, die met name moet worden gericht op acties die nodig zijn om de crisis te bestrijden op gebieden waar de meerwaarde voor de burgers, met name de werklozen en degenen die werkloos dreigen te worden, het hoogst zal zijn. Deze maatregel vereist de wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 betreffende de algemene bepalingen voor het cohesiebeleid, inclusief, zoals voorgesteld in de mededeling 'Een gezamenlijke inzet voor de werkgelegenheid', een tijdelijke wijziging van de wijze waarop tussentijdse betalingen voor door het Europees Sociaal Fonds medegefinancierde programma's worden berekend. Dit omvat de invoering van een tijdelijke mogelijkheid voor de lidstaten waar ernstige cashflow-moeilijkheden bestaan voor de financiering van arbeidsmarktmaatregelen die nodig zijn voor de bestrijding van de crisis en die in het kader van het ESF subsidiabel zijn, om aanvragen tot terugbetaling van 100% van de kosten door de Commissie in 2009 en 2010 in te dienen, waardoor de nationale medefinanciering in deze periode kan wegvallen. Het doel daarvan is de vergroting van de doeltreffendheid van de belangrijke rol die in voornoemde mededeling aan het ESF is toegekend voor de uitvoering van actieve arbeidsmarktmaatregelen, zoals opleiding in de context van regelingen voor arbeidstijdverkorting, de anticipatie op en het beheer van herstructureringen, de bijscholing en het aanbieden van hoogwaardige stageplaatsen aan jongeren vóór eind 2010. Dit voorstel wordt ingediend tezamen met een aantal vereenvoudigingsmaatregelen die ook wijzigingen in de verordening van de Raad inhouden.

- Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van Unie

Niet van toepassing.

2. R AADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbende partijen



De voorgestelde maatregelen, met name die in verband met de vereenvoudiging, vloeien voort uit de discussies in het kader van een in 2008 opgezette specifieke werkgroep waarvan belanghebbenden uit de lidstaten deel uitmaakten. Bovendien hebben het Europees Parlement en de Europese Rekenkamer herhaaldelijk de wens geuit om de verordeningen betreffende de fondsen te vereenvoudigen.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling



Dit voorstel completeert een reeks regelgevende en niet-regelgevende aanpassingen die alle trachten de uitvoering van de cohesieprogramma's in het veld te stimuleren.

Het voorstel om de lidstaten voor door het ESF medegefinancierde operationele programma's de mogelijkheid te bieden hun aanvragen om tussentijdse betalingen gedurende een beperkte periode (tot eind 2010) voor 100% te honoreren in plaats van de in de operationele programma's vastgestelde terugbetalingspercentages toe te passen, zal ervoor zorgen dat alle gecerticificeerde uitgaven van 2009 en 2010 kunnen worden terugbetaald zonder een gat in de nationale begrotingen te creëren, maar onder volledige naleving van de nationale medefinancieringsverplichtingen tijdens de gehele duur van de programma's. De terugbetaling voor 100% zal immers zijn gebaseerd op de reële uitvoering in het veld in 2009 en 2010. De tijdelijke toename van de terugbetaling zal het door de Raad in december 2005 vastgestelde financiële kader niet veranderen.

Een verdere vereenvoudiging en verduidelijking van de regels voor het cohesiebeleid zal ontegenzeggelijk een positief effect hebben op het tempo waarin de programma's worden uitgevoerd, met name doordat aan de nationale, regionale en lokale autoriteiten duidelijkere en minder bureaucratische regels worden verstrekt die een grotere flexibiliteit mogelijk maken bij de aanpassing van de programma's aan de nieuwe uitdagingen.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregelen



De voorgestelde wijzigingen kunnen in twee groepen worden verdeeld:

1. Wijziging in verband met de voorschriften voor het financiële beheer met het oog op de verdere versnelling van de uitvoering van door het ESF medegefinancierde programma's in het veld. Dit betreft het volgende:

2. De voorgestelde wijziging van artikel 77 betreffende de berekening van de tussentijdse betalingen voor door het ESF medegefinancierde operationele programma's beoogt de uitvoering van de anticrisismaatregelen in het veld te versnellen en de ondersteuning van de burgers kracht bij te zetten, met name degenen die de steun het meest nodig hebben, de werklozen of degenen die werkloos dreigen te worden. Dat houdt in dat tot eind 2010, d.w.z. in de periode waarin wegens de neergang de nationale middelen bijzonder schaars zouden kunnen zijn, aanvragen om tussentijdse betaling voor 100% van de overheidsbijdrage voor een prioritaire as worden gehonoreerd, als een lidstaat van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken. Met het aldus aan elk programma uitbetaalde extra bedrag zal rekening worden gehouden bij de berekening van de drempel van 95% en bij de afsluiting van het programma. Op die manier verandert de afwijking de nationale medefinancieringsverplichtingen niet, die gelden voor de operationele programma's voor de gehele programmeringsperiode; zij wijzigt evenmin het financiële kader voor de financieringsperiode. Om een goed evenwicht te vinden tussen de beperkte budgettaire mogelijkheden van de Gemeenschap en het belang van het kanaliseren van de middelen van de fondsen naar de burgers die het zwaarst door de crisis worden getroffen, wordt voorgesteld dat deze bepaling alleen geldt voor door het ESF medegefinancierde operationele programma's, met name die welke maatregelen ter bestrijding van de crisis omvatten. Het ESF is immers het belangrijkste Europese instrument voor het investeren in burgers en voor het bestrijden van de effecten van de crisis voor de werkgelegenheid: circa negen miljoen mensen profiteren elk jaar rechtstreeks van ESF-steun. Deze steun is bijna volledig bestemd voor de uitvoering van de Lissabonstrategie en de Europese werkgelegenheidsstrategie.

3. Wijzigingen in verband met de uitvoering van de programma's met het oog op de vergemakkelijking, vereenvoudiging en verduidelijking van de regels voor het cohesiebeleid. Zij betreffen de volgende bepalingen:

4. De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 39, 40 en 41 zijn tweevoudig. Wegens het bestaan van fondsspecifieke verordeningen omvatten het EFRO en het CF en, binnen het EFRO, de doelstellingen 'Convergentie' en 'Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid' verschillende definities van wat 'milieuprojecten en 'projecten op andere gebieden" zijn[1]. Bijgevolg leidt de dubbele drempel van artikel 39 tot willekeur: afhankelijk van het fonds en de doelstelling gelden voor een zelfde project verschillende drempels. Daarom wordt voorgesteld om in artikel 39 een uniforme drempel van 50 miljoen euro op te nemen, die voor alle grote projecten geldt. Gezien het communautaire belang van investeringen in het milieu op zich, zal de Commissie de lidstaten verzoeken om 1) te zorgen voor een passend toezicht op alle investeringen, inclusief die onder de in de verordening vastgestelde drempel en 2) de Commissie in de jaarverslagen over de operationele programma's te informeren over bij de uitvoering geboekte vooruitgang.

5. De tweede wijziging, in artikel 39, artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, betreft het creëren van de mogelijkheid dat een enkel groot project door meer dan één programma wordt medegefinancierd. Dit is van bijzonder belang voor projecten met landelijke of communautaire betekenis, die verscheidene regio's omvatten en die zonder deze mogelijkheid kunstmatig in verscheidene projecten zouden moeten worden opgesplitst.

6. De voorgestelde wijziging van artikel 44 weerspiegelt de nadruk die in het Europees economisch herstelplan wordt gelegd op het stimuleren van uitgaven in verband met energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie in de Europese Unie. Zij creëert de mogelijkheid om specifieke financieringsinstrumenten ter ondersteuning van dergelijke acties op te zetten naast de reeds voor andere gebieden bestaande financieringsinstrumenten.

7. De voorgestelde wijziging van artikel 48 verduidelijkt wat voor document vereist is en welke minimuminformatie moet worden verstrekt in de context van een herziening van een operationeel programma om een evaluatie te vermijden wanneer de omstandigheden een evaluatie overbodig maken.

8. De voorgestelde wijzigingen van artikel 55 betreffende inkomstengenererende projecten zijn bedoeld om het toezicht op de inkomsten te vereenvoudigen en af te stemmen op de totale levenscyclus van de programma's. Daarom wordt de duur van de bepalingen inzake het toezicht op de inkomsten nu beperkt tot de datum van indiening van de afsluitingsdocumenten van een programma. Dit vermijdt enerzijds situaties waarin gedurende jaren na de afsluiting van een programma toezicht op de inkomsten moet worden uitgeoefend, wat de administratieve last van de autoriteiten in de lidstaten en de Commissie aanzienlijk zal verlichten. Anderzijds wordt er daardoor voor gezorgd dat de voor een programma wegens hogere dan verwachte inkomsten terugbetaalde bedragen niet definitief verloren gaan maar opnieuw binnen het programma kunnen worden gebruikt. Verder wordt er in lijn met het beginsel van goed financieel beheer en de van toepassing zijnde nationale regels aan herinnerd dat in alle gevallen rekening moet worden gehouden met de door concrete acties gegenereerde inkomsten bij de berekening van de overheidsbijdrage.

9. De voorgestelde wijziging van artikel 56, lid 3, beoogt te verduidelijken dat alleen wanneer een nieuwe categorie van uitgaven bij de herziening van een operationeel programma wordt toegevoegd, een nieuwe subsidiabiliteitsdatum op deze nieuwe categorie van uitgaven van toepassing is, terwijl nieuwe uitgaven binnen een reeds subsidiabele categorie te allen tijde zonder een onmiddellijke wijziging van het programma kunnen worden toegevoegd.

10. De voorgestelde wijziging van artikel 57 beoogt het toepassingsgebied van dit artikel over de duurzaamheid van de concrete acties te verduidelijken. In de huidige versie van artikel 57, lid 1, wordt alleen aan het einde (onder b)) gesteld dat het van toepassing is op infrastructuurvoorzieningen en productieactiviteiten. Er wordt nu voorgesteld om deze specificatie van het toepassingsgebied op te nemen in het allereerste gedeelte van het lid. Ten tweede wordt voor het ESF voorgesteld om de bepalingen te beperken tot concrete acties die onder de staatssteunregels vallen, met een verplichting om de investeringen of de gecreëerde banen te behouden gedurende de in de van toepassing zijnde staatssteunregeling vastgestelde periode. Verder wordt voorgesteld om uit te sluiten dat deze bepaling op gevallen van niet-frauduleus faillissement wordt toegepast. Daarbij worden concrete acties waarbij redelijkerwijs kan worden verwacht dat de beheersautoriteit of de begunstigde niet in staat zal zijn om de duurzaamheid van de acties te waarborgen, van het toepassingsgebied van het artikel uitgesloten.

11. Artikel 67 moet worden gewijzigd om de voor het jaarverslag over de financiële uitvoering van een operationeel programma vereiste informatie te verduidelijken en te vereenvoudigen. Er wordt voorgesteld om de in het jaarverslag over de uitvoering van een operationeel programma vereiste financiële informatie in overeenstemming te brengen met de in de betalingsaanvragen te verstrekken informatie en de financiële informatie vergelijkbaar te maken met de informatie over de fysieke vooruitgang van het programma. Hierdoor wordt de rapportagelast van de beheersautoriteiten, intermediare organen en eindbegunstigden verminderd en worden aan de Commissie beter vergelijkbare algemene gegevens over de uitvoering van het programma verstrekt.

12. De voorgestelde wijziging van artikel 78, lid 2, onder a), is bedoeld om te verduidelijken dat in de context van de voorschotten op staatssteun de toelaatbare garanties niet alleen garanties van banken of andere financiële instellingen omvatten, maar ook een daartoe door overheidsinstellingen en de lidstaten zelf verstrekte faciliteit. Dit houdt beter rekening met de diverse garantie-instrumenten die worden gebruikt en de verschillende institutionele regelingen in de lidstaten.

13. De voorgestelde wijziging van artikel 78, leden 6 en 7, vloeit direct voort uit bovenvermelde wijziging van artikel 4 betreffende de opname van financieringsinstrumenten in verband met energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. Bovendien maakt de wijziging in lid 6, onder d), het mogelijk beheersvergoedingen als subsiabele uitgaven te behandelen. Dit weerspiegelt beter de realiteit in het veld, aangezien de beheerskosten voor financieringsinstrumenten normaliter deel uitmaken van de subsidiabele uitgaven van de opdracht.

14. Artikel 88 betreft de gedeeltelijke afsluiting van programma's, die op zich een instrument is dat de administratieve last van beheersautoriteiten, intermediaire organen en eindbegunstigden aanzienlijk kan verminderen door de periode voor het bewaren van documenten te beperken. De lidstaten worden momenteel echter weinig gestimuleerd om gebruik te maken van de gedeeltelijke afsluiting: thans moeten financiële correcties betreffende concrete acties die gedeeltelijk worden afgesloten netto correcties zijn, wat betekent dat het bedrag voor het programma verloren gaat. Dit is perfect logisch wanneer een correctie het gevolg is van een audit door de Commissie, Olaf of de Rekenkamer, aangezien de acties die gedeeltelijk worden afgesloten volledig legaal en regelmatig moeten zijn. Bij door de lidstaten ontdekte onregelmatigheden zou het dienstiger zijn (en een stimulans vormen om het systeem te gebruiken), als de lidstaten in staat werden gesteld de bedragen die zij hebben gecorrigeerd bij een in een gedeeltelijke afsluiting opgenomen concrete actie opnieuw te gebruiken. De voorgestelde wijziging zou de lidstaten toestaan de bedragen voor onregelmatigheden die zij zelf hebben ontdekt en gecorrigeerd bij in een gedeeltelijke afsluiting opgenomen concrete acties opnieuw te gebruiken. Bij een door een EU-instelling ontdekte onregelmatigheid zou de huidige situatie ongewijzigd blijven.

15. De voorgestelde wijziging van artikel 94 is bedoeld om te zorgen voor meer flexibiliteit bij de berekening van de door te halen bedragen bij grote projecten. In plaats van de voor de doorhaling relevante periode te berekenen vanaf de datum van het besluit van de Commissie over een groot project, wordt voorgesteld de regeling voor het ambtshalve doorhalen voor grote projecten toe te passen vanaf de datum van indiening bij de Commissie van een aanvraag voor een groot project die voldoet aan alle voorschriften van de verordening.

Rechtsgrond



Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 stelt gemeenschappelijke voorschriften voor de drie fondsen vast. Op grond van het beginsel van het gedeelde beheer tussen de Commissie en de lidstaten omvat deze verordening bepalingen voor een nieuw programmeringsproces, alsook nieuwe regelingen voor het programmabeheer, inclusief het financiële beheer, het toezicht, de financiële controle en de evaluatie van de projecten.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, aangezien het steun tracht te verlenen aan de lidstaten bij de vermindering van de negatieve effecten van de huidige crisis door middel van veranderingen die hun rol in het kader van het gedeelde beheer van de fondsen versterken.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

De voorgestelde wijziging van de regels inzake financieel beheer is doelgericht, aangezien zij tot doel heeft de bijdrage van het ESF aan maatregelen ter bestrijding van de crisis te stimuleren en aldus het herstel van de Europese economie te onderbouwen zonder dat daarbij de beginselen voor het financiële beheer van het cohesiebeleid worden veranderd. De honorering van de aanvragen om tussentijdse betaling voor 100% moet in de tijd worden beperkt in de veronderstelling dat de crisis eind 2010 over zijn hoogtepunt heen zal zijn.

Om de lidstaten in staat te stellen gedurende de gehele programmeringsperiode van de vereenvoudigde maatregelen te profiteren, is het nodig dat sommige bepalingen met terugwerkende kracht worden toegepast. Aangezien de gewijzigde Verordening (EG) nr. 1080/2006[2] voorziet in de subsidiabiliteit van de uitgaven op het gebied van energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie in bestaande woningen in alle lidstaten, is het nodig dat de wijzigingen in verband met artikel 44 en artikel 78, lid 6, worden toegepast vanaf de datum van inwerkingtreding van die verordening. Andere maatregelen moeten van toepassing zijn vanaf de dag volgende op die van de bekendmaking daarvan in het Publicatieblad, gezien de cruciale rol die zij spelen bij het helpen van de lidstaten om de negatieve effecten van de crisis op te vangen.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening.

Andere instrumenten zouden om de volgende redenen ongeschikt zijn:

De Commissie heeft de door het rechtskader geboden speelruimte om projecten ten behoeve van de economieën van de lidstaten en de burgers te versnellen onderzocht, tezamen met de mogelijkheden om de administrative last van de begunstigden te verlichten. Naast de recente wijzigingen in de algemene verordening en de fondsspecifieke verordeningen en tezamen met de niet-regelgevende wijzigingen, als aangegeven in de mededelingen van 26 november 2008 en 3 juni 2009, acht de Commisie het in het licht van de tot nu toe opgedane ervaringen nodig om verdere wijzigingen in de algemene verordening voor te stellen. Het doel van deze herzieningen is de inzet van communautaire middelen voor het opstarten van projecten te vergemakkelijken, zodat die sneller uitgevoerd kunnen worden en het effect van de investeringen op de reële economie ook sneller intreedt.

2.

Gevolgen voor de begroting



Er is geen effect op de vastleggingskredieten, aangezien geen wijziging wordt voorgesteld van de maximumbedragen voor financiering uit het ESF, als vastgesteld in de operationele programma's voor de programmeringsperiode 2007-2013.

Wanneer de lidstaten besluiten om gebruik te maken van de mogelijkheid om in 2009 en 2010 terugbetalingen van 100% aan te vragen, zal er een effect zijn op de betalingskredieten.

Uit de analyse van de betalingsprognoses van de lidstaten en de in de begroting voor 2009 en de ontwerpbegroting voor 2010 beschikbare betalingskredieten blijkt dat de in het kader van de mogelijkheid tot terugbetaling van 100% van de betalingsaanvragen in 2009 en 2010 voor de ESF-programma's te betalen maximale aanvullende betalingskredieten circa 6,6 miljard euro bedragen. Dit zal worden gecompenseerd door een kleinere behoefte aan betalingskredieten later in de programmeringsperiode.

De Commissie zal een toezichtinstrument opzetten om de opname van de aanvullende kredieten voor het Europees Sociaal Fonds op de voet te volgen. Voor de vanaf 1 januari 2011 ingediende betalingsaanvragen zal het in de programmabeschikking vastgestelde normale medefinancieringspercentage worden toegepast.

De Commissie is van mening dat de voorgestelde maatregelen om de uitvoering te vereenvoudigen het tempo van de uitgaven in het veld aanzienlijk kunnen opvoeren en aldus de indiening van aanvragen om tussentijdse betalingen bij de Commissie kunnen versnellen.