Toelichting bij COM(2006)373 - Kader voor gemeenschappelijke actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2006)373 - Kader voor gemeenschappelijke actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden. |
---|---|
bron | COM(2006)373 |
datum | 12-07-2006 |
·
Motivering en doel van het voorstel
Pesticiden zijn werkzame stoffen en producten die ontworpen zijn om fundamentele processen in levende organismen te beïnvloeden en kunnen dus worden gebruikt om schadelijke organismen te verdelgen of onder controle te houden. Pesticiden kunnen ook ongewenste nadelige effecten hebben op niet-doelorganismen, de volksgezondheid en het milieu. Wegens de bijzondere omstandigheden waaronder pesticiden worden gebruikt (met name voor gewasbescherming) – waarbij het dus om introductie in het milieu gaat – is de toepassing daarvan in de lidstaten en in de Gemeenschap gereguleerd. In de loop van de jaren is een geavanceerd systeem ontwikkeld voor evaluatie van de aan het gebruik van pesticiden verbonden risico's voor de volksgezondheid en het milieu.
Ondanks het bestaande regelgevingskader worden in sommige milieucompartimenten (met name bodem, lucht en water) nog steeds ongewenste hoeveelheden van bepaalde pesticiden aangetroffen, en komen in landbouwproducten nog steeds residuen voor in concentraties die de reglementaire waarden overschrijden. Uit nieuwe en nog in ontwikkeling zijnde wetenschappelijke gegevens – onder andere over het vermogen van bepaalde chemische stoffen, waaronder pesticiden, om ook in lage concentraties het functioneren van het endocriene systeem te verstoren – blijken nadrukkelijk de aan het gebruik van die stoffen verbonden potentiële risico's voor mens en milieu.
In het besluit tot vaststelling van het zesde Milieuactieprogramma (6e MAP) hebben het Europees Parlement en de Raad te kennen gegeven dat het effect van pesticiden en met name van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid en het milieu verder moet worden teruggedrongen. Zij hebben er met nadruk op gewezen dat een duurzamer gebruik van pesticiden moet worden gerealiseerd en hebben daartoe een tweeledige aanpak geschetst:
– volledige tenuitvoerlegging en passende herziening van het desbetreffende juridische kader,
– ontwikkeling van een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden.
In haar mededeling “Thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden” [COM(2006) 372 def.] presenteert de Commissie de diverse maatregelen die deel kunnen uitmaken van die strategie. Deze worden zoveel mogelijk geïntegreerd in bestaande wetgevingsinstrumenten en beleidsonderdelen. Bijgaande ontwerp-richtlijn is bedoeld om invulling te geven aan de onderdelen van de thematische strategie die nieuwe wetgeving vereisen.
Hoewel in alle documenten die deel uitmaken van de thematische strategie systematisch de term 'pesticiden' wordt gebruikt, wordt dit voorstel voorlopig toegespitst op gewasbeschermingsmiddelen. Er zijn verschillende redenen voor deze beperking, onder andere het feit dat gewasbeschermingsmiddelen de belangrijkste groep pesticiden zijn, waarvoor al het langst wetgeving bestaat. Wetgeving inzake het op de markt brengen van biociden is pas recent ingevoerd bij Richtlijn 98/8/EG, en noch de Commissie, noch de lidstaten hebben daarmee al voldoende ervaring opgedaan om verdere maatregelen voor te stellen. Voorts blijkt duidelijk uit het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het 6e MAP dat ondanks het gebruik van de term 'pesticiden' de belangstelling hoofdzakelijk uitgaat naar gewasbeschermingsmiddelen. Dit wordt benadrukt door artikel 7, lid 1, vijfde streepje, waarin wordt gepleit voor "een significante algemene vermindering van de risico's en van het gebruik van pesticiden die strookt met de noodzakelijke gewasbescherming", alsook door artikel 7, lid 2, onder c), waarin Richtlijn 91/414/EEG wordt genoemd als het geldende regelgevingskader dat moet worden aangevuld door de thematische strategie. Bijgevolg concentreert dit voorstel zich voorlopig op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Mochten in de toekomst echter soortgelijke maatregelen noodzakelijk worden geacht voor biociden, zullen deze waar nodig in de thematische strategie worden opgenomen.
·
Algemene context
Ondanks de aan pesticiden verbonden risico's voor de volksgezondheid en het milieu, biedt het gebruik daarvan diverse voordelen - hoofdzakelijk in economisch opzicht – met name voor landbouwers. Pesticiden zorgen voor een maximale landbouwopbrengst en kwaliteit van de landbouwproducten bij een minimale werklast. Zij kunnen bijdragen tot beperking van bodemerosie door teelten met weinig grondbewerking mogelijk te maken en kunnen helpen zorgen voor een betrouwbare voorziening met een brede keuze aan betaalbare landbouwproducten. Gewasbeschermingsmiddelen zijn voorts een belangrijk middel om te voldoen aan eisen inzake plantengezondheid en internationale handel in landbouwproducten mogelijk te maken. Om al deze redenen wordt in de landbouw op ruime schaal gebruik gemaakt van pesticiden. Ook buiten de landbouwsector worden pesticiden gebruikt voor diverse doeleinden, gaande van hout- of textielbescherming tot toepassingen ter bescherming van de volksgezondheid.
Op communautair niveau werd in 1979 een begin gemaakt met het bestaande beleid en de bestaande regelgeving, en deze werden in de loop van de jaren aanzienlijk ontwikkeld, culminerend in de vaststelling van Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en van Richtlijn 98/8/EG betreffende het op de markt brengen van biociden. Daarin is bepaald dat alle gewasbeschermingsmiddelen en biociden moeten worden beoordeeld en toegelaten voordat zij op de markt kunnen worden gebracht. Ondanks de toenemende kosten van deze procedure en het teruglopende aantal werkzame stoffen op de markt, is het feitelijke ge- en verbruik van pesticiden in de EU in de afgelopen tien jaar niet afgenomen. Het percentage voedsel- en diervoedermonsters met een gehalte aan residuen van pesticiden boven de reglementaire maximumgrenzen loopt evenmin terug, maar blijft hangen rond de 5 %. Bovendien worden sommige pesticiden regelmatig in het aquatische milieu aangetroffen in concentraties die ruim boven de reglementaire maximumgrens liggen, en er zijn geen aanwijzingen dat deze concentraties teruglopen. In de afgelopen vijftien jaar zijn in de verschillende lidstaten aanzienlijke, maar uiteenlopende veranderingen in het pesticidengebruik vastgesteld. In sommige lidstaten neemt het gebruik van pesticiden af, maar in andere is dan weer een steile toename geconstateerd. Deze discrepanties, die wijzen op beleidsverschillen tussen de lidstaten, rechtvaardigen dat door de Gemeenschap actie wordt ondernomen, met name om het beschermingsniveau van de volksgezondheid en het milieu te harmoniseren.
Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Besluit nr. 1600/2002/EG tot vaststelling van het 6e MAP, bestaat de overkoepelende doelstelling van de thematische strategie in vermindering van de effecten van pesticiden op de volksgezondheid en het milieu en meer in het algemeen in de totstandbrenging van een duurzamer gebruik van pesticiden en een significante algemene vermindering van de risico's en het gebruik van pesticiden, zonder dat de noodzakelijke bestrijding van schadelijke organismen daardoor in het gedrang komt.
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder c), van Besluit nr. 1600/2002/EG zijn de specifieke doelstellingen van de thematische strategie:
– maximale beperking van de aan het gebruik van pesticiden verbonden gevaren en risico's voor gezondheid en milieu;
– verbeterde controles op het gebruik en de distributie van pesticiden;
– vermindering van de toegepaste hoeveelheden schadelijke werkzame stoffen, onder meer door vervanging van de gevaarlijkste stoffen door veiligere, met inbegrip van niet-chemische, alternatieven;
– bevordering van teelten met een gering of nulgebruik van pesticiden, met name door bewustmaking van de gebruikers, het promoten van gedragscodes en het in overweging nemen van de inzet van financiële instrumenten;
– het opzetten van een transparant systeem voor rapportage en monitoring van de gemaakte vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie, met inbegrip van de ontwikkeling van passende indicatoren.
Thematische strategieën zijn nieuwe instrumenten waarbij een holistische aanpak wordt gevolgd bij het oplossen van specifieke problemen. De integratie van de maatregelen van de strategie in bestaande beleidsonderdelen en wetgeving speelt daarbij een sleutelrol. Daarom zullen passende maatregelen bij voorkeur in het kader van die beleidsonderdelen worden getroffen. In dit verband voorziet het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), met name Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling, reeds in specifieke maatregelen ter bevordering van teelten met een lage pesticideninzet. De onlangs aangenomen nieuwe Verordening (EG) nr. 396/2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen (MRL's) in of op levensmiddelen en diervoerders voorziet in een versterking van de jaarlijkse bewakingsprogramma's. Milieubewaking met betrekking tot pesticiden zal onder andere deel uitmaken van de door de kaderrichtlijn water voorgeschreven bewakingsactiviteiten.
Bij de voorbereiding van de thematische strategie, met name bij de overlegronde en de effectbeoordeling, is echter gebleken dat een aantal van de voorgenomen maatregelen niet in bestaande wetgeving of beleid kan worden geïntegreerd. Voor verschillende daarvan is aangetoond dat deze het beste via wetgevingsvoorstellen ten uitvoer kunnen worden gelegd. Bijgaande ontwerp-richtlijn bevat alle maatregelen waarvoor nieuwe wetgeving noodzakelijk wordt geacht, met de volgende twee uitzonderingen:
– verzameling van en rapportage over statistieken inzake het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waarvoor de Commissie een afzonderlijke verordening zal voorstellen,
– certificatie van apparatuur voor de toepassing van pesticiden die op de markt wordt gebracht, waarvoor de Commissie een afzonderlijk voorstel zal doen voor een richtlijn waarbij Richtlijn 2006/42/EG betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 96/16/EG (herschikking) [1] mogelijk zal worden gewijzigd.
Naast deze drie voorstellen zal de Commissie een voorstel doen voor een ingrijpende herziening van Richtlijn 91/414/EEG, waarin onder andere twee van de vijf doelstellingen van de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden zullen zijn verwerkt: op marktniveau en op gebruikersniveau zullen bepalingen inzake het officiële toezicht op de naleving van alle aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen verbonden voorwaarden worden aangescherpt; tevens wordt voorzien in bepalingen inzake de toepassing van vergelijkende beoordeling en het substitutieprincipe bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
·
Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied
Het communautaire regelgevingskader inzake pesticiden is toegespitst op het begin en het einde van de levenscyclus van dergelijke producten. De meest relevante wetgeving in dit verband is:
Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen,
Verordening (EG) nr. 396/2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong.
Het doel van de Richtlijnen 91/414/EEG en 98/8/EG is risico's aan de bron te voorkomen door middel van een zeer uitgebreide risico-evaluatie van elke werkzame stof en van de producten die die stof bevatten, voorafgaand aan de verlening van een vergunning voor het gebruik en het op de markt brengen daarvan. Verordening (EG) nr. 396/2005 voorziet in maximumresidugehalten (MRL's) voor werkzame stoffen in landbouwproducten, en helpt zo de risico's voor de consumenten, die aan het einde van de voedselketen staan, zoveel mogelijk te beperken. Bovendien is toezicht op de naleving van de MRL's een belangrijk instrument om na te gaan of de landbouwers in de EU de instructies en beperkingen die gekoppeld zijn aan de toelating van gewasbeschermingsmiddelen correct hebben toegepast.
Een van de tekortkomingen van het bestaande juridische kader is het feit dat de eigenlijke gebruiksfase, die een doorslaggevend element is bij het bepalen van het algehele aan pesticiden verbonden risico, daarin onvoldoende aan bod komt. Gezien hun reikwijdte zullen de bestaande wetgevingsinstrumenten, ook na herziening, niet in staat zijn alle in het 6e MAP aangegeven doelstellingen te realiseren. Daarom wordt gepoogd met de maatregelen van de thematische strategie, met name die welke in deze ontwerp-richtlijn zijn opgenomen, deze leemte op te vullen.
·
Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU
Dit voorstel is volledig in overeenstemming met de doelstellingen van het 6e Milieuactieprogramma, zoals bescherming van natuur en biodiversiteit, milieu en volksgezondheid en levenskwaliteit. Het spoort eveneens met de Lissabonstrategie, de strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling, andere thematische strategieën (met name de bodem- en de mariene strategie) en het EU-beleid voor waterbescherming, voedselveiligheid en consumentenbescherming.
Inhoudsopgave
·
Raadpleging van belanghebbende partijen
Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten
Overeenkomstig het 6e Milieuactieprogramma moeten thematische strategieën worden ontwikkeld via een proces van twee stappen waarbij alle belanghebbenden worden betrokken. Met haar mededeling 'Op weg naar een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden' [2] heeft de Commissie de aanzet gegeven voor een brede overlegronde.
In die mededeling werd gewezen op de tekortkomingen van het huidige regelgevingskader ten aanzien van de gebruiksfase in de levenscyclus van gewasbeschermingsmiddelen. Ook bevatte de mededeling uitgebreide achtergrondinformatie over de voordelen en risico's van het gebruik van pesticiden, alsook een lijst van te behandelen kernpunten. Voorts werden daarin mogelijke maatregelen genoemd om negatieve tendensen om te buigen en de gebruiksfase te reguleren.
Bij het overleg waren het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het publiek in het algemeen (via internet) betrokken. Er zijn meer dan 150 bijdragen ontvangen. Voorts heeft de Commissie in november 2002 een conferentie gehouden met meer dan 200 deelnemers uit alle belanghebbendengroepen, zoals de pesticidenindustrie, landbouwersorganisaties, overheidsinstanties, consumenten- en milieuorganisaties.
Nader overleg heeft plaatsgevonden via deelneming van de Commissie aan diverse externe conferenties over verschillende specifieke kwesties (b.v. vergelijkende beoordeling/substitutie, apparatuur voor de toepassing van pesticiden, geïntegreerde bestrijding van schadelijke organismen) en via door de Commissie georganiseerde specifieke bijeenkomsten (b.v. over sproeien vanuit de lucht). Als laatste stap van de overlegronde heeft de Commissie nog een internetraadpleging gehouden via 'Your voice in Europe' over de maatregelen die in bijgaande ontwerp-richtlijn moesten worden opgenomen.
Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden
Voor de doelstellingen en veel van de mogelijke maatregelen, zoals uiteengezet in hoofdstuk VI van de mededeling van 2002, bleek brede steun te bestaan bij de geraadpleegde belanghebbenden en instellingen. Alle reacties zijn te vinden op:
europa.eu.int/comm/environment/ppps
De documenten en rapporten die het resultaat zijn van de raadpleging van belanghebbende partijen zijn beschikbaar op:
europa.eu.int/comm/environment/ppps/1st_step_conf.
Een meer gedetailleerd overzicht van het overlegproces en de uitslag daarvan is te vinden in de effectbeoordeling die samen met deze ontwerp-richtlijn wordt ingediend. Met alle bijdragen is terdege rekening gehouden bij de opstelling van de verschillende onderdelen van de thematische strategie, inclusief bijgaande richtlijn en de effectbeoordeling.
Van 17.3.2005 tot 12.5.2005 heeft via internet een openbare raadpleging plaatsgevonden. De Commissie heeft 1.800 reacties ontvangen. De resultaten zijn beschikbaar op:
europa.eu.int/comm/environment/ppps/pdf
·
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden
Landbouw, gewasbescherming, machines en techniek (toepassingsapparatuur, met name sproeiers en bijbehorende uitrusting), sproeien vanuit de lucht, analyse van economische, sociale en milieueffecten.
Gebruikte methode
Bilateraal overleg met belanghebbende partijen, organiseren van vergaderingen, deelneming aan conferenties, studie door een consultant.
Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen
Instanties van de lidstaten, pesticidenindustrie, landbouwersorganisaties, academische instellingen, Europese Commissie voor normalisatie (CEN), milieuorganisaties.
Ontvangen en gebruikte adviezen
De ontvangen adviezen bevestigden dat extra maatregelen inzake sproeien vanuit de lucht, normalisatie en regelmatige keuring van apparatuur voor de toepassing van pesticiden, indicatoren en het inzamelen en verwijderen van leeg verpakkingsmateriaal noodzakelijk waren, en bijgevolg zijn bepalingen ter zake in de ontwerp-richtlijn opgenomen.
Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek
Zoals alle andere tijdens de raadpleging geleverde bijdragen zijn de adviezen van deskundigen beschikbaar gesteld op de website van de Commissie:
europa.eu.int/comm/environment/ppps/2nd_step_tech
·
Effectbeoordeling
Voor elke in de ontwerp-richtlijn voorgestelde maatregel zijn drie tot vijf opties, variërend van vrijwillige tot dwingende maatregelen, onderzocht op hun economische, sociale en milieueffecten voor de verschillende belanghebbenden en instanties.
Bovendien is ook een scenario bestudeerd waarin geen actie wordt ondernomen, als ijkpunt voor de verwachte kosten en baten van de voorgestelde maatregelen.
Het rapport over de door de Commissie uitgevoerde effectbeoordeling wordt samen met dit voorstel gepresenteerd als een werkdocument van de diensten van de Commissie. Het is ook beschikbaar op:
ec.europa.eu/environment/ppps/2nd_step_study.
·
Samenvatting van de voorgestelde maatregel
In het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad zijn de bepalingen van de thematische strategie verwerkt die niet in bestaande instrumenten of beleidssectoren kunnen worden opgenomen, met uitzondering van het onderdeel verzameling van statistische informatie inzake het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het voorstel bevat voorschriften inzake de volgende onderwerpen:
– vaststelling van nationale actieplannen (NAP's) voor het formuleren van doelstellingen ter vermindering van de gevaren en risico's en de afhankelijkheid van chemicaliën voor gewasbescherming; deze plannen zullen ruimte laten voor de noodzakelijke flexibiliteit om de maatregelen aan de specifieke situatie in elke lidstaat aan te passen;
– inschakeling van belanghebbende partijen bij de opstelling, uitvoering en aanpassing van de NAP's;
– invoering van een systeem voor opleiding en bewustmaking voor distributeurs en professionele gebruikers van pesticiden om te waarborgen dat deze zich volledig bewust zijn van de daaraan verbonden risico's. Betere voorlichting van het brede publiek via bewustmakingscampagnes, informatieverstrekking door detailhandelaars en andere passende maatregelen;
– regelmatige keuring van apparatuur voor de toepassing van pesticiden om de schadelijke effecten op de gezondheid (met name wat betreft de blootstelling van de bedieners van de apparatuur) en het milieu tijdens de toepassing terug te dringen;
– verbod op sproeien vanuit de lucht, met de mogelijkheid ontheffingen toe te staan, om de risico's op aanzienlijke schadelijke effecten op de volksgezondheid en het milieu, met name door verwaaien van de productnevel, te beperken;
– specifieke maatregelen om het aquatisch milieu te beschermen tegen vervuiling door pesticiden;
– afbakening van gebieden met een aanzienlijk verminderd of nulgebruik van pesticiden in samenhang met maatregelen in het kader van andere wetgeving (zoals de kaderrichtlijn water, de vogelrichtlijn, de habitatrichtlijn, enz.) of ter bescherming van kwetsbare groepen;
– hantering en opslag van pesticiden en verpakkingen en overschotten daarvan;
– ontwikkeling van voor de hele Gemeenschap geldende normen voor geïntegreerde bestrijding van schadelijke organismen (IPM) en scheppen van de nodige voorwaarden voor de toepassing van IPM;
– meten van de met risicoreductie gemaakte vooruitgang door middel van passende geharmoniseerde indicatoren;
– opzetten van een informatie-uitwisselingssysteem voor de continue ontwikkeling en verbetering van passende richtsnoeren, beste praktijken en aanbevelingen.
·
Rechtsgrondslag
Artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag is de passende rechtsgrondslag.
·
Subsidiariteitsbeginsel
Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voorzover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.
De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt.
Op dit ogenblik hebben sommige lidstaten reeds maatregelen getroffen die het toepassingsgebied van de richtlijn (geheel of gedeeltelijk) bestrijken. Andere lidstaten hebben nog geen actie ondernomen. Hierdoor ontstaat een situatie waarbij er geen sprake is van een gelijk speelveld voor landbouwers en pesticidenproducenten, hetgeen kan leiden tot oneerlijke concurrentie voor economische actoren in verschillende lidstaten. Voorts is er niet overal in de Gemeenschap een uniform beschermingsniveau van de volksgezondheid en het milieu en is er sprake van discrepanties tussen de lidstaten qua pesticidengebruik.
De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) beter door een optreden van de Gemeenschap worden verwezenlijkt.
Alleen via een optreden van de Gemeenschap kan de huidige heterogene situatie in de lidstaten worden verbeterd, namelijk door de invoering van geharmoniseerde voorschriften en een uniform beschermingsniveau van de volksgezondheid en het milieu en de voltooiing van de interne markt voor toepassingsapparatuur.
Het op de markt brengen van pesticiden is reeds geharmoniseerd door communautaire regelgeving. Bijgevolg dient hetzelfde te gelden voor andere aspecten van het pesticidenbeleid. Momenteel ontwikkelen de lidstaten hun nationaal beleid in verschillende richtingen en uitgaande van een verschillend ambitieniveau.
Uniforme voorschriften en doelstellingen voor alle lidstaten kunnen alleen door de Gemeenschap worden vastgesteld. Gebeurt dit niet, dan zal de huidige situatie, met uiteenlopende verplichtingen voor de economische actoren, blijven aanslepen. De continue informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie waarin het voorstel voorziet, zal het mogelijk maken passende richtsnoeren, beste praktijken en aanbevelingen te ontwikkelen, rekening houdend met de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Verdere informatie zal worden verzameld via de bewakings- en controleprogramma's van andere richtlijnen en verordeningen waarop de thematische strategie van invloed is. Dit kan niet door de lidstaten alleen worden gerealiseerd.
Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.
·
Evenredigheidsbeginsel
Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
De voorgestelde richtlijn vormt een juridisch kader met fundamentele voorschriften en doelstellingen. De lidstaten behouden een flinke speelruimte om de noodzakelijke nadere uitvoeringsmaatregelen af te stemmen op hun specifieke geografische, landbouw- en klimaatsituatie. De Commissie is voornemens een specifieke deskundigengroep op te richten die zal bestaan uit vertegenwoordigers van de lidstaten en alle andere belanghebbende partijen; deze groep zal regelmatig de doorgegeven informatie en gegevens beoordelen en zal aan de hand daarvan passende richtsnoeren en aanbevelingen formuleren. Deze 'deskundigengroep thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden' (hierna de 'deskundigengroep') zal in een later stadium formeel worden opgericht bij besluit van de Commissie. Indien nodig zal de Commissie wijzigingen op de bijlagen bij de voorgestelde richtlijn aannemen, na afloop van een regelgevingsprocedure in het kader van het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.
Op basis van de gedetailleerde analyse van de economische, sociale en milieueffecten (inclusief administratieve lasten) die voor alle maatregelen is uitgevoerd, heeft de Commissie kunnen bepalen welke opties voor alle belanghebbenden een minimum aan kosten meebrengen; over het algemeen komen deze kosten lager uit dan de verwachte baten.
·
Keuze van instrumenten
Er is gekozen voor een kaderrichtlijn.
Andere instrumenten zouden om de volgende reden(en) ongeschikt zijn.
Een sterk regulerende verordening of richtlijn zou niet adequaat zijn geweest, aangezien er per lidstaat aanzienlijke verschillen bestaan in de uitgangssituatie, b.v. de structuur van de landbouwsector, de geografische en klimaatomstandigheden en de bestaande nationale wetgeving en programma's. Anderzijds zouden eenvoudige aanbevelingen niet doeltreffend zijn om de voorgenomen doelstellingen te realiseren, aangezien de naleving daarvan niet zou kunnen worden afgedwongen. Wanneer dit haalbaar wordt geacht (b.v. voor het verzamelen van leeg verpakkingsmateriaal), laat de richtlijn de betrokken belanghebbenden ruimte voor zelfregulering.
Voorgesteld wordt om bij de Commissie één vaste post in het leven te roepen voor de administratie en coördinatie van de strategie en het organiseren van alle bijeenkomsten van de deskundigengroep voor de ontwikkeling van richtsnoeren, verdere maatregelen en de berekening van en rapportage over indicatoren. Verdere uitgaven voor activiteiten in het kader van deze richtlijn zullen worden gedekt door het financieel instrument voor het milieu (LIFE+ voor de periode 2007-2013). Er wordt geen extra bedrag gevraagd.
·
Simulatie, testfase en overgangsperiode
Er is geen overgangsperiode voor de voorgestelde richtlijn.
·
Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling
Het voorstel bevat een evaluatiebepaling.
·
Europese Economische Ruimte
De voorgestelde maatregel betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom gelden voor de hele Europese Economische Ruimte.
·
Nadere uitleg van het voorstel, per hoofdstuk of per artikel
In artikel 1 wordt het onderwerp van de richtlijn vermeld.
In artikel 2 wordt de reikwijdte van de richtlijn aangegeven.
Artikel 3 bevat de definities die in het kader van deze richtlijn relevant zijn.
Artikel 4 schrijft voor dat de lidstaten nationale actieplannen (NAP's) opstellen om de gewassen, activiteiten of gebieden te inventariseren waarvoor verontrustende risico's bestaan en waarvoor bij voorrang een oplossing moet worden gezocht, en tevens om doelstellingen en tijdschema's voor het bereiken daarvan vast te leggen. Uit de in een aantal lidstaten opgedane ervaring blijkt dat samenhangende actieplannen het meest geschikte instrument zijn om de voorgenomen doelstellingen te realiseren. Gezien de per lidstaat sterk uiteenlopende situatie en overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moeten de NAP's op nationaal en/of regionaal niveau worden vastgesteld. Bij de opstelling of aanpassing van NAP's wordt het publiek in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid geboden aan het proces deel te nemen, in de geest van Richtlijn 2003/35/EG tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu [3]. Dit is van belang om een succesvolle en efficiënte tenuitvoerlegging mogelijk te maken. De lidstaten zullen er alert op moeten zijn dat de samenhang wordt bewaard met andere relevante plannen die van invloed kunnen zijn op het gebruik van pesticiden, zoals plannen voor stroomgebiedbeheer en plattelandsontwikkeling.
Artikel 5 legt de lidstaten de verplichting op systemen voor de opleiding van distributeurs en professionele gebruikers van pesticiden op te zetten om te waarborgen dat deze zich volledig bewust zijn van de daaraan verbonden risico's. Het volgen van opleidingen, met een getuigschrift als bewijs, dient geen voorwaarde vooraf te zijn voor de vestiging of indienstneming van professionele pesticidengebruikers. De nadere invulling van de procedures en administratieve regelingen wordt overgelaten aan de lidstaten, maar in bijlage I worden wel de specifieke onderwerpen genoemd die in het kader van die opleidingsprogramma's moeten worden behandeld.
Artikel 6 bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat distributeurs van vergiftige of zeer vergiftige pesticiden ten minste één persoon in dienst hebben die informatie aan de klanten kan verstrekken, en dat alleen professionele gebruikers die aan de nodige eisen voldoen toegang krijgen tot pesticiden. De lidstaten moeten bepalen dat alleen specifiek toegelaten producten mogen worden verkocht aan niet-professionele gebruikers, aangezien deze zich niet zo goed bewust zijn van de risico's als professionele gebruikers.
In artikel 7 wordt de lidstaten de verplichting opgelegd bewustmakingsprogramma's en publieksvoorlichting over pesticiden en hun alternatieven te faciliteren en te bevorderen om niet-professionele gebruikers over alle risico's en te nemen voorzorgsmaatregelen voor te lichten.
Artikel 8 schrijft de lidstaten voor een systeem op te zetten voor regelmatige technische keuring en onderhoud van toepassingsapparatuur die in gebruik is. Goed onderhouden en correct functionerende toepassingsapparatuur is de sleutel tot het continu garanderen van een hoog beschermingsniveau van de volksgezondheid (met name de gezondheid van de bedieners van de apparatuur) en het milieu bij het gebruik van pesticiden. Om ervoor te zorgen dat de technische keuringen in de hele Gemeenschap even streng zijn, moet gebruik worden gemaakt van gemeenschappelijke en geharmoniseerde normen die gebaseerd zijn op de fundamentele eisen in bijlage II. De organisatorische aspecten (zoals het opzetten van publieke of private keuringssystemen, kwaliteitsborging van de betrokken keuringsinstanties, frequentie van de keuring, financiële aspecten, enz.) worden overgelaten aan de lidstaten, die daarover aan de Commissie verslag moeten uitbrengen.
Artikel 9 verplicht de lidstaten een verbod in te stellen op sproeien vanuit de lucht, maar laat ruimte voor ontheffingen. Sproeien vanuit de lucht dient te worden verboden vanwege het aanzienlijke risico op schadelijke gezondheidseffecten door verwaaien van de sproeinevel. Ontheffingen kunnen worden toegestaan wanneer sproeien vanuit de lucht duidelijke voordelen biedt, ook voor het milieu, vergeleken met andere sproeimethodes, of wanneer er geen bruikbare alternatieven voorhanden zijn. Nadere eisen voor het verlenen van ontheffingen zullen worden vastgesteld op het niveau van de lidstaten, die daarover bij de Commissie verslag moeten uitbrengen.
Artikel 10 verplicht de lidstaten van landbouwers en andere professionele gebruikers van pesticiden te eisen dat zij bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van het aquatisch milieu door middel van maatregelen zoals het afbakenen van bufferstroken en het planten van heggen langs waterlopen of andere passende maatregelen om verwaaien te beperken.
Artikel 11 voorziet in de verplichte afbakening door de lidstaten van gebieden met een aanzienlijk verminderd of nulgebruik van pesticiden in samenhang met maatregelen in het kader van andere wetgeving (zoals de kaderrichtlijn water, de vogelrichtlijn, de habitatrichtlijn, enz.). Dergelijke gebieden moeten ook worden aangewezen om te voorzien in de specifieke beschermingsbehoefte van kwetsbare groepen zoals kinderen. De lidstaten brengen verslag uit over de maatregelen die zijn getroffen met het oog op de ontwikkeling van richtsnoeren, criteria voor de selectie van gebieden en beste praktijken.
Artikel 12 legt de lidstaten de verplichting op maatregelen te treffen ter bestrijding van puntbronemissies, met name die welke worden veroorzaakt door mengen, vullen en reinigen van de apparatuur. Ook moeten zij maatregelen treffen om gevaarlijke hanteringshandelingen door niet-professionele gebruikers te voorkomen. Voor informatie-uitwisseling tussen de lidstaten over hun nationale initiatieven en over de gemaakte vooruitgang zal worden gezorgd via rapportage, waaraan ook zal worden deelgenomen door op dit gebied bijzonder actieve belanghebbenden.
Artikel 13 schrijft voor dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om de voorwaarden te scheppen die essentieel zijn voor de toepassing van geïntegreerde bestrijding. Er moeten algemene normen voor geïntegreerde bestrijding worden ontwikkeld die vanaf 2014 bindend zullen zijn. Bovendien moeten voor de hele Gemeenschap geldende gewasspecifieke IPM-normen worden ontwikkeld, die echter op vrijwillige basis zullen worden toegepast. De lidstaten moeten verslag uitbrengen over de maatregelen die zijn getroffen om de voorwaarden te scheppen voor de invoering van geïntegreerde bestrijding, om de algemene IPM-normen te handhaven en om de toepassing van gewasspecifieke IPM-normen door pesticidengebruikers te bevorderen.
In artikel 14 is bepaald dat de lidstaten statistische informatie over het op de markt brengen en het gebruik van pesticiden zullen moeten verzamelen en doorgeven - nadere details staan in het voorstel voor een verordening inzake statistieken over gewasbeschermingsmiddelen. Deze informatie zal dienen als grondslag voor de berekening van geschikte risico-indicatoren, die noodzakelijk zijn om de voortgang te kunnen toetsen die is gemaakt bij het terugdringen van de algehele risico's van het gebruik van pesticiden. Aan de ontwikkeling van geharmoniseerde risico-indicatoren wordt nog gewerkt. Wanneer deze werkzaamheden zijn afgerond zal uiteindelijk een gemeenschappelijke reeks risico-indicatoren worden overeengekomen door de Commissie en de lidstaten. In afwachting daarvan kunnen de lidstaten hun huidige indicatoren blijven gebruiken. Om het beperkende effect van deze richtlijn en andere maatregelen van de thematische strategie op de algehele risico's te evalueren, zal de Commissie rapporten opstellen waarin de trends in de ontwikkeling van de door de lidstaten gemelde indicatoren worden geanalyseerd.
Artikel 15 schrijft voor dat de Commissie regelmatig verslag uitbrengt aan het Europees Parlement en de Raad, zulks op basis van de verslagen van de lidstaten over de maatregelen die zij treffen om de doelstellingen van deze kaderrichtlijn te bereiken.
De artikelen 16 tot en met 22 bevatten standaardbepalingen met betrekking tot de comitéprocedure, normalisatie, sancties en inwerkingtreding.
Bijlagen
De bijlagen bevatten nadere bepalingen inzake diverse maatregelen die de lidstaten op grond van de richtlijn moeten treffen. De bijlagen kunnen worden gewijzigd overeenkomstig artikel 18, in het licht van de ervaringen en behoeften die in het kader van het informatie-uitwisselingssysteem en de besprekingen binnen de deskundigengroep zijn geïnventariseerd.
In bijlage I zijn de elementen vermeld die aan bod moeten komen in de opleidingsprogramma's.
Bijlage II bevat de fundamentele eisen voor de keuringen en controles op het onderhoud die moeten worden uitgevoerd bij toepassingsapparatuur die in gebruik is.