Toelichting bij COM(2004)593-6 - Sluiting van de Overeenkomst met Zwitserland inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van Die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2004)593-6 - Sluiting van de Overeenkomst met Zwitserland inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van Die ... |
---|---|
bron | COM(2004)593 |
datum | 14-09-2004 |
Na de op 17 juni 2002 aan de Commissie verleende machtiging zijn onderhandelingen gevoerd met de Zwitserse Bondsstaat over de wijze waarop deze staat moet worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, en bij de wetgeving betreffende de instelling van Eurodac1 en de wetgeving betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van asielverzoeken (die later is aangenomen; hierna de “Dublin‑verordening” te noemen2). Bijgevolg werd overeenstemming bereikt over twee afzonderlijke overeenkomsten.
Overeenkomstig de onderhandelingsrichtsnoeren zijn de overeenkomsten opgesteld volgens het model van de overeenkomsten met Noorwegen en IJsland – betreffende de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis3 en betreffende de criteria en de mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend4 – zij het aangepast aan de specifieke grondwettelijke verplichtingen van Zwitserland.
Daarnaast werd in de onderhandelingsrichtsnoeren aangegeven dat Zwitserland zowel het Schengenacquis en de ontwikkeling daarvan als het Dublin/Eurodac‑acquis en de ontwikkeling daarvan zonder uitzondering of afwijking moet aanvaarden. Voorts werd een duidelijk verband vereist tussen de uitvoering en de beëindiging van beide overeenkomsten. In de onderhandelingsrichtsnoeren werd ook bepaald dat Zwitserland jaarlijks moet bijdragen aan de administratieve en operationele kosten van Schengen en Dublin/Eurodac.
De Commissie is van oordeel dat de teksten voldoen aan de onderhandelingsrichtsnoeren die de Raad op 17 juni 2002 heeft vastgesteld. De enige uitzondering op het beginsel van de volledige aanvaarding van het huidige en toekomstige Schengenacquis is de aan Zwitserland toegestane afwijking betreffende de aanvaarding van het toekomstige acquis met betrekking tot verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming in verband met delicten op het gebied van de directe belastingen, die indien zij in Zwitserland zijn gepleegd naar Zwitsers recht niet strafbaar zouden zijn met een vrijheidsstraf. Deze afwijking was nodig om met Zwitserland een overeenkomst te kunnen sluiten op het gebied van de belastingheffing op spaargelden, die op haar beurt nodig was voor de inwerkingtreding van Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3.6.2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling5. Het Coreper stemde op 17.5.2004 met deze afwijking in als onderdeel van een algemeen compromis met Zwitserland in een groot aantal sectoren. Dat compromis werd goedgekeurd op de top EU‑Zwitserland van 19.5.20046.
Wat de indirecte belastingen betreft, werd noch voor het huidige noch voor het toekomstige acquis een afwijking toegestaan. Zwitserland zal volledige justitiële samenwerking overeenkomstig artikel 51 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst verlenen7 in gevallen van ontduiking van indirecte belastingen. Ontduiking van indirecte belastingen wordt in Zwitserland vervolgd door de bestuurlijke autoriteiten; tegen hun beslissingen kan beroep worden ingesteld bij een ook in strafzaken bevoegde rechter. Bijgevolg is artikel 51, onder a), tweede alternatief, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van toepassing.
Aangezien beide overeenkomsten betreffende Schengen en Dublin/Eurodac met elkaar verband houden, moeten zij gelijktijdig worden ondertekend.
De volgende punten worden aangehaald om te wijzen op de verschillen met of de aanpassingen aan de vergelijkbare overeenkomsten met Noorwegen en IJsland:
Schengen:
Zoals de Commissie in haar verklaring bij de goedkeuring van de onderhandelingsrichtsnoeren voor de overeenkomst over het Schengenacquis duidelijk heeft aangegeven, valt het te betreuren dat er in deze richtsnoeren sprake was van een enkele overeenkomst, met elementen van zowel de eerste als de derde pijler. Deze elementen van verschillende pijlers zijn van fundamenteel verschillende aard (de elementen van de eerste pijler zijn van gemeenschapsrechtelijke aard, met inbegrip van voorrang en eventuele rechtstreekse werking, de elementen van de derde pijler daarentegen niet), voor deze elementen gelden voorts verschillende procedures betreffende goedkeuring en sluiting (b.v. voor elementen van de derde pijler is er geen advies van het Parlement vereist) en zij zijn in verschillende mate aan de bevoegdheid van het EHJ onderworpen. Om met deze verschillen rekening te houden, stelt de Commissie voor om de overeenkomst betreffende het Schengenacquis bij twee afzonderlijke akten aan te nemen (een akte gebaseerd op het Gemeenschapsverdrag en de andere op het Unieverdrag) waarbij in elk besluit, door verwijzing naar Besluit 1999/436/EG van de Raad8, wordt aangegeven voor welke onder de overeenkomst vallende delen van het Schengenacquis het Gemeenschapsverdrag geldt en voor welke het Unieverdrag. Dit zal met name nuttig zijn voor het Hof met betrekking tot de reikwijdte van zijn bevoegdheid.
Overeenkomst:
Artikel 7, lid 2, onder b):
Wanneer een referendum vereist is, heeft Zwitserland een periode van twee jaar voor de aanvaarding en de uitvoering van het toekomstige acquis in zijn interne rechtsorde. Indien mogelijk moet Zwitserland de ontwikkeling van het acquis voorlopig toepassen. Indien Zwitserland de inhoud van de ontwikkeling voorlopig niet kan toepassen, kunnen de EU en de EG evenredige en noodzakelijke maatregelen ten aanzien van Zwitserland nemen om de doeltreffende werking van de Schengensamenwerking te waarborgen.
Deze vrijwaringsclausule maakt het voor de EU en de EG mogelijk om een eventuele vertraging van twee jaar bij de uitvoering van het toekomstige acquis door Zwitserland te aanvaarden. In dit verband zette Zwitserland uiteen dat slechts 5% van de maatregelen ter ontwikkeling van het Schengenacquis die tussen de opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie in 1999 en vandaag zijn aangenomen, eventueel tot een referendum had kunnen leiden.
Artikel 7, lid 5:
Overeenkomstig de onderhandelingsrichtsnoeren aanvaardt Zwitserland het Schengenacquis en de ontwikkeling daarvan volledig. De enige uitzondering op dit algemene beginsel is vastgelegd in artikel 7, lid 5, inzake de toekomstige ontwikkeling van het Schengenacquis en heeft betrekking op een eventueel toekomstig besluit of een eventuele toekomstige maatregel met betrekking tot een verzoek of een bevel tot huiszoeking en inbeslagneming met het oog op het onderzoek of de vervolging van delicten op het gebied van de directe belastingen, die indien zij in Zwitserland zijn gepleegd naar Zwitsers recht niet strafbaar zouden zijn met een vrijheidsstraf.
Artikel 11:
De berekening van het percentage aan de hand waarvan de jaarlijkse bijdrage van Zwitserland aan de administratieve kosten wordt vastgesteld, is gebaseerd op de relevante bijdragen van Noorwegen en IJsland, in verhouding tot het BBP van deze drie landen.
Artikel 13:
Overeenkomstig de bijzondere positie van Denemarken met betrekking tot besluiten die zijn aangenomen krachtens Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, moet Denemarken een afzonderlijke overeenkomst met Zwitserland sluiten teneinde rechten en verplichtingen met Zwitserland te scheppen met betrekking tot het krachtens Titel IV aangenomen Schengenacquis.
Daarnaast moeten ook Noorwegen en IJsland een overeenkomst met Zwitserland sluiten om rechten en verplichtingen te scheppen tussen de betrokken partners die het Schengenacquis toepassen.
Artikel 15:
In lid 1 wordt het beginsel vastgelegd dat het Schengenacquis door Zwitserland alleen kan worden uitgevoerd nadat de Raad heeft besloten dat Zwitserland aan alle voorwaarden voor deze uitvoering heeft voldaan en dat de controles aan zijn buitengrenzen doeltreffend zijn.
Daarnaast zijn in lid 1 de verschillende scenario’s voor dit besluit vastgelegd overeenkomstig de protocollen die aan het Verdrag van Amsterdam en de Toetredingsakte van de tien nieuwe lidstaten zijn gehecht.
In de leden 3 en 4 wordt voldaan aan de in de onderhandelingsrichtsnoeren gestelde eis van een verband tussen de uitvoering en de beëindiging van de Schengenovereenkomst en de uitvoering en de beëindiging van de overeenkomst inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.
Artikel 16:
Overeenkomstig artikel 16 kan Liechtenstein tot deze overeenkomst toetreden. Deze bepaling verhindert de sluiting van een afzonderlijke overeenkomst met Liechtenstein en bijgevolg de oprichting van een derde gemengd comité zodra Liechtenstein bij het Schengenacquis wordt betrokken. Liechtenstein kan deelnemen aan de huidige organisatiestructuur.
De bijlagen A en B bevatten het Schengenacquis en de ontwikkeling daarvan en zullen tot de datum van ondertekening worden bijgewerkt.
Slotakte:
In verklaring 2 wordt duidelijk gemaakt dat de EU/EG geen externe bevoegdheden namens Zwitserland uitoefent. Wanneer onderhandelingen met derde landen gevolgen hebben voor het Schengenacquis (b.v. onderhandelingen over overeenkomsten betreffende visumafschaffing) zal de EU/EG deze derde landen verzoeken soortgelijke overeenkomsten te sluiten met de drie betrokken landen. Deze verklaring kan alleen betrekking hebben op Zwitserland; dezelfde verplichting is evenwel ook voor Noorwegen en IJsland geldig, hoewel zij niet uitdrukkelijk in de slotakte bij de overeenkomst met deze twee landen is opgenomen.
Verklaring 3 is gebaseerd op de specifieke bepaling voor Luxemburg en is een gevolg van het met Zwitserland bereikte compromis over de in artikel 7, lid 5, van de overeenkomst bedoelde afwijking.
In verklaring 5 verbindt Zwitserland zich ertoe de verschillende procedures zoveel mogelijk te versnellen wanneer om een referendum is verzocht.
Verklaring 6 is een gevolg van het feit dat het Schengenacquis zonder uitzondering en afwijking is aanvaard.
Verklaring 8 heeft uitsluitend informatiedoeleinden.
Briefwisseling over de deelneming van Zwitserland aan de comités die de Commissie bijstaan bij de uitoefening van haar uitvoerende bevoegdheden:
Zoals Noorwegen en IJsland zal ook Zwitserland als waarnemer deelnemen aan de werkzaamheden van de comités die de Commissie bijstaan bij de uitoefening van haar uitvoerende bevoegdheden. In de aan de overeenkomst met Noorwegen en IJsland gehechte verklaring 2 stelde de Europese Unie dat zij Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens9 als een integrerend deel van het Schengenacquis beschouwt. De richtlijn werd niet opgenomen in de aan de overeenkomst met Noorwegen en IJsland gehechte lijst van het Schengenacquis, aangezien zij reeds deel uitmaakte van het EER‑acquis en bijgevolg reeds door IJsland en Noorwegen werd toegepast.
De deelneming van deze beide landen aan de werkzaamheden van de comités in het kader van de EER is in artikel 100 van de EER‑overeenkomst vastgelegd en verschilt van de deelneming aan de “Schengencomités”: in comités die aangelegenheden behandelen die gevolgen hebben voor het EER‑acquis, zijn geen vertegenwoordigers van EER‑landen aanwezig. Hun deelneming wordt zo ruim mogelijk gewaarborgd in de voorbereidende fase van ontwerp‑maatregelen. Zwitserland is geen lid van de EER, maar het is uitgesloten dat de rechten van Zwitserland via een deelneming aan het Schengenacquis verder zouden gaan dan de rechten die aan Noorwegen en IJsland zijn verleend, die voor een nog hechtere samenwerking met de EU hebben gekozen in de vorm van de EER‑overeenkomst.
Om gelijke rechten en verplichtingen vast te stellen moet de positie van Zwitserland bijgevolg dezelfde zijn als die van IJsland en Noorwegen. Aangezien de gegevensbeschermingsrichtlijn ook gebieden omvat die niet tot het Schengenacquis behoren, moeten de aan Zwitserland verstrekte gegevens worden beperkt tot punten die specifiek relevant zijn voor de toepassing van het Schengenacquis. Daarnaast kan Zwitserland, zoals IJsland en Noorwegen, een vertegenwoordiger aanwijzen die als waarnemer deelneemt aan de “Groep voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens” (artikel 29) met betrekking tot de punten die specifiek relevant zijn voor Schengen.
Inhoudsopgave
In de overeenkomst met IJsland en Noorwegen alsmede in de overeenkomst met Zwitserland wordt een gemengd comité ingesteld, dat zich bezighoudt houdt met alle door de Raad behandelde kwesties die relevant zijn voor de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis. Alle partijen komen overeen dat de vergaderingen van deze beide gemengde comités gezamenlijk zullen worden gehouden.
Om de huidige structuur te behouden waarbij tijdens het eerste semester van het jaar de vertegenwoordiger van de Europese Unie en tijdens het tweede semester een betrokken land het gemengd comité voorzit op het niveau van de hoge ambtenaren en ministers, hebben de betrokken landen de wens geuit, indien zulks nodig is, de uitoefening van het voorzitterschap af te staan en het tussen hen te laten rouleren in alfabetische volgorde.
Dublin/Eurodac:
Overeenkomst:
Artikel 4, lid 3 (komt inhoudelijk overeen met artikel 7, lid 2, onder b), van de Schengenovereenkomst):
Wanneer een referendum vereist is, heeft Zwitserland een periode van twee jaar voor de aanvaarding en de uitvoering van het toekomstige acquis in zijn interne rechtsorde. Indien mogelijk moet Zwitserland de ontwikkeling van het acquis voorlopig toepassen. Indien Zwitserland de inhoud van de ontwikkeling voorlopig niet kan toepassen, kan de EG evenredige en noodzakelijke maatregelen nemen ten aanzien van Zwitserland om de doeltreffende werking van de Dublin/Eurodac‑samenwerking te waarborgen.
Artikel 8:
De berekening van de bijdrage van Zwitserland aan de kosten van de centrale eenheid van Eurodac is gebaseerd op de relevante bijdragen van Noorwegen en IJsland, in verhouding tot het BBP van deze drie landen.
Artikel 11:
Overeenkomstig de bijzondere positie van Denemarken met betrekking tot besluiten die zijn aangenomen krachtens Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, moet Denemarken via een protocol bij deze overeenkomst worden betrokken, teneinde rechten en verplichtingen tussen Denemarken en Zwitserland te scheppen met betrekking tot de Dublin/Eurodac‑bepalingen.
Daarnaast moeten Noorwegen en IJsland een overeenkomst met Zwitserland sluiten om rechten en verplichtingen te scheppen tussen de betrokken partners die het Dublin/Eurodac‑acquis toepassen.
Artikel 12:
Overeenkomstig dit artikel worden sommige delen van de overeenkomst, b.v. de oprichting van het gemengd comité, na de ondertekening ervan voorlopig toegepast. Deze voorlopige toepassing (Schengen voorziet in een soortgelijke voorlopige toepassing) zal Zwitserland de mogelijkheid bieden de technische uitvoering van de overeenkomst tijdens de bekrachtigingsperiode voor te bereiden.
Artikel 14:
In dit artikel wordt het vereiste verband gelegd tussen de uitvoering en de beëindiging van de overeenkomst betreffende Dublin/Eurodac en de uitvoering en de beëindiging van de Schengenovereenkomst.
Artikel 15:
Zoals bij de Schengenovereenkomst, kan Liechtenstein overeenkomstig dit artikel toetreden tot de overeenkomst tussen de EG en Zwitserland betreffende Dublin/Eurodac.
Slotakte:
Overeenkomstig verklaring 2 is de positie van Zwitserland met betrekking tot zijn deelneming aan de gegevensbeschermingsrichtlijn ‑ die is vastgelegd in de aan de Schengenovereenkomst gehechte briefwisseling over de deelneming van Zwitserland aan de comités die de Commissie bijstaan bij de uitoefening van haar uitvoerende bevoegdheden – van overeenkomstige toepassing voor kwesties die specifiek betrekking hebben op de Dublin‑verordening of Eurodac.
Verklaring 3 komt overeen met de soortgelijke verklaring van Zwitserland in het kader van de Schengenovereenkomst (verklaring 5), waarbij Zwitserland zich ertoe verbindt de verschillende procedures zoveel mogelijk te versnellen wanneer een referendum vereist is.
Verklaring 4 heeft uitsluitend informatiedoeleinden. Het is niettemin vermeldenswaard dat voor Dublin/Eurodac de deelneming aan de comités die de Commissie bijstaan bij de uitoefening van haar uitvoerende bevoegdheden ‑ overeenkomstig het model van IJsland en Noorwegen voor hun deelneming aan Dublin/Eurodac – dezelfde structuur volgt als die in artikel 100 van de EER‑overeenkomst (zie artikel 2, lid 6, van de ontwerpovereenkomst).
In de overeenkomst met IJsland en Noorwegen alsmede in de overeenkomst met Zwitserland wordt een gemengd comité ingesteld, dat alle aangelegenheden behandelt die relevant zijn voor de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Dublin/Eurodac‑acquis. Alle partijen komen overeen dat de vergaderingen van deze beide gemengde comités gezamenlijk zullen worden gehouden.
Om de huidige structuur te behouden waarbij tijdens het eerste semester van het jaar de vertegenwoordiger van de Europese Unie en tijdens het tweede semester een betrokken land het gemengd comité voorzit, hebben de betrokken landen de wens geuit, indien zulks nodig is, de uitoefening van het voorzitterschap af te staan en het tussen hen te laten rouleren in alfabetische volgorde.
Verklaringen van de hoofden van de delegaties (processen-verbaal van overeenkomst):
Voor de volledigheid wordt op de volgende verklaringen van de hoofden van de delegaties in het kader van de Schengenovereenkomst gewezen, die evenwel geen deel uitmaken van de overeenkomst:
Overeenkomstig verklaring 1 onderhouden het secretariaat‑generaal van de Raad en de missie van de Zwitserse Bondsstaat regelmatig contact zodat Zwitserland zo snel mogelijk zijn interne procedures kan starten om te voldoen aan zijn grondwettelijke verplichtingen (b.v. wanneer een lidstaat een parlementair voorbehoud heeft opgeheven, enz.).
Overeenkomstig verklaring 2 is Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens niet van toepassing op de verwerving of het voorhanden hebben van wapens en munitie door – onder meer ‑ de strijdkrachten. Zwitserland verzocht de diensten van de Commissie na te gaan of het huidige Zwitserse systeem inzake het uitlenen van wapens in het kader van de vooropleiding van jonge schutters, het verstrekken van wapens tijdens de militaire dienst en het verstrekken van tot semi‑automatische wapens omgevormde dienstwapens na de militaire dienst onder de bovengenoemde vrijstelling van de toepassing van de richtlijn valt.
Uit verklaring 3 blijkt het belang om de samenwerking van Zwitserland met Eurojust en met het Europees justitieel netwerk zoveel mogelijk te ontwikkelen.