Toelichting bij COM(2004)730 - Wijziging van Richtlijn 77/91/EEG met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal SEC(2004) 1342

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. CONTEXT VAN HET VOORSTEL

MOTIVERING EN DOEL VAN HET VOORSTEL



De tweede richtlijn vennootschapsrecht[1], die in 1976 is vastgesteld, heeft ten doel de belangen van deelnemers in vennootschappen en van derden te beschermen door de nationale bepalingen te coördineren die op onder meer de volgende gebieden op naamloze vennootschappen van toepassing zijn: de oprichting van vennootschappen, het ten minste vereiste aandelenkapitaal, uitkeringen aan aandeelhouders, kapitaalverhogingen en kapitaalverminderingen.

De algemene doelstelling van de richtlijn bestaat er derhalve in de voorwaarden vast te stellen waaraan moet worden voldaan om ervoor te zorgen dat het kapitaal van de vennootschap in stand wordt gehouden in het belang van de schuldeisers. De richtlijn is er tevens op gericht minderheidsaandeelhouders te beschermen en bevat het beginsel dat alle aandeelhouders die zich in identieke omstandigheden bevinden, gelijkwaardig moeten worden behandeld.

Met het voorliggende wijzigingsvoorstel wordt beoogd naamloze vennootschappen beter in staat te stellen maatregelen in verband met hun kapitaal te nemen. Om dit doel te bereiken, wordt het de lidstaten toegestaan onder bepaalde voorwaarden een aantal informatieverplichtingen af te schaffen en het doorvoeren van specifieke wijzigingen in het aandeelhouderschap te vergemakkelijken. Een derde maar daarom niet minder belangrijke maatregel is dat de lidstaten een in wezen geharmoniseerde juridische procedure moeten instellen waarvan schuldeisers onder bepaalde omstandigheden in de context van een kapitaalvermindering gebruik kunnen maken.

Dit alles moet vennootschappen de gelegenheid bieden sneller, goedkoper en binnen een minder krap tijdsbestek te reageren op marktontwikkelingen die voor hen van belang zijn. Deze voorgestelde modernisering van de tweede richtlijn zou derhalve een bijdrage moeten leveren tot de bevordering van de efficiëntie en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van aandeelhouders en schuldeisers, zoals wordt aangegeven in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement met als titel “Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie – Een actieplan”[2].

ALGEMENE CONTEXT



In het kader van de vierde fase van het initiatief ter vereenvoudiging van de regelgeving voor de interne markt (SLIM) dat in oktober 1998 door de Commissie werd gelanceerd, bracht een SLIM-team Vennootschapsrecht in september 1999 een verslag uit over de vereenvoudiging van de eerste en tweede richtlijn vennootschapsrecht[3]. Dit verslag bevatte aanbevelingen betreffende de gebieden waar vereenvoudiging mogelijk was. De voornaamste aanbevelingen met betrekking tot de tweede richtlijn hadden met name betrekking op de noodzaak om onder bepaalde voorwaarden in specifieke gevallen (uitgifte van aandelen tegen een inbreng anders dan in geld, uitsluiting van voorkeurrechten) een aantal informatieverplichtingen af te schaffen, de noodzaak om de verkrijging van eigen aandelen door een vennootschap en het verlenen van financiële bijstand door een vennootschap met het oog op de verkrijging van haar aandelen door derden te vergemakkelijken, alsook de noodzaak om het stroomlijnen van de deelneming in het aandelenkapitaal van de vennootschap te faciliteren.

In haar verslag aan het Europees Parlement en de Raad[4] gaf de Commissie aan dat zij het in grote lijnen eens was met de voornaamste aanbevelingen met betrekking tot de tweede richtlijn en dat zij bijgevolg zou nagaan hoe de richtlijn het best conform deze aanbevelingen kon worden gewijzigd.

Volgens het verslag over een modern regelgevingskader voor het Europese vennootschapsrecht, dat in november 2002 door de groep op hoog niveau van deskundigen op het gebied van het vennootschapsrecht is uitgebracht, loonde het inderdaad de moeite om uitvoering te geven aan het merendeel van de voorstellen van het SLIM-team. Daarnaast heeft de groep op hoog niveau nog een aantal extra suggesties tot modernisering van de tweede richtlijn gedaan.

De indiening van een voorstel tot wijziging van de tweede richtlijn in deze zin werd door de Commissie derhalve als een prioriteit op korte termijn aangemerkt, zoals in bijlage 1 van bovengenoemde mededeling was aangegeven. Daarin werd ervoor gepleit de tweede richtlijn door middel van een wijzigingsrichtlijn te vereenvoudigen op basis van de bijgewerkte SLIM-aanbevelingen die in het vorenvermelde verslag van de groep op hoog niveau waren geformuleerd (“SLIM-Plus”).

BESTAANDE BEPALINGEN OP HET DOOR HET VOORSTEL BESTREKEN GEBIED



De thans in de tweede richtlijn vervatte belangrijkste voorschriften met betrekking tot kapitaalmaatregelen van naamloze vennootschappen, welke dit voorstel beoogt te vereenvoudigen, luiden als volgt:

- aandelen mogen niet worden uitgegeven tegen een lager bedrag dan de nominale waarde, of bij gebreke van een nominale waarde, dan de fractiewaarde. Dit verbod geldt voor alle aandelenuitgiften zonder uitzondering en niet uitsluitend voor de eerste aandelenuitgifte in het kader van de oprichting van de vennootschap. Dit betekent evenwel niet dat latere aandelenuitgiften niet mogen plaatsvinden tegen een nominale of fractiewaarde die lager is dan die van de vorige uitgifte, zolang de koers waartegen de nieuwe aandelen worden uitgegeven voldoet aan de bovengenoemde verplichting;

- bij de uitgifte van aandelen tegen inbreng anders dan in geld moet een waardering door een of meer onafhankelijke deskundigen worden uitgevoerd;

- een stroomlijning van de deelneming in het aandelenkapitaal van een vennootschap moet, indien deze al mogelijk is, in beginsel toegestaan worden in de statuten of de oprichtingsakte, dan wel door de algemene vergadering;

- voor de verkrijging door een vennootschap van eigen aandelen is in beginsel de toestemming van de algemene vergadering vereist. Deze toestemming heeft slechts een beperkte geldigheidsduur en geldt slechts voor een bepaald deel van het kapitaal van de vennootschap;

- alleen in zeer specifieke gevallen en slechts tot een bepaalde limiet kan de vennootschap financiële bijstand verlenen met het oog op de verkrijging van haar aandelen door derden;

- voor de uitsluiting van voorkeurrechten bij kapitaalverhogingen tegen inbreng in geld is de goedkeuring van de algemene vergadering vereist en tevens moet het bestuurs- of leidinggevend orgaan een schriftelijk rapport terzake opstellen;

- bij kapitaalverminderingen is het aan de lidstaten om de voorwaarden vast te stellen waaronder een schuldeiser zijn recht om afdoende zekerheid te verkrijgen kan uitoefenen.

1.4. GELIJKENISSEN OF VERSCHILLEN MET BESTAANDE BEPALINGEN OF BESLUITEN

Gezien de gelijkenissen en verschillen tussen, enerzijds, de artikelen 39bis en 39ter van het onderhavige voorstel en, anderzijds, de in Richtlijn 2004/25/EG betreffende het openbaar overnamebod vervatte bepalingen inzake het uitstotingsrecht van meerderheidsaandeelhouders en het verkooprecht van minderheidsaandeelhouders, wordt in het voorstel uitdrukkelijk bepaald dat bij overnamebiedingen die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/25/EG vallen, laatstgenoemde bepalingen voorrang hebben op eerstgenoemde bepalingen.

SAMENHANG MET ANDER COMMUNAUTAIR BELEID



In haar in mei 2003 gepubliceerde mededeling aan de Raad en het Europees Parlement met als titel “Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie – Een actieplan”[5] oordeelde de Commissie dat een vereenvoudiging van de tweede richtlijn op basis van de in punt 1.2 bedoelde voorstellen en aanbevelingen in aanzienlijke mate zou bijdragen tot de bevordering van de efficiëntie en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van aandeelhouders en schuldeisers.

In de bovenvermelde mededeling wordt een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de tweede richtlijn vennootschapsrecht dan ook als een van de belangrijkste en op korte termijn door te voeren moderniseringen van het vennootschapsrecht aangemerkt.

Doordat dit voorstel erop gericht is de administratieve lasten voor vennootschappen te vereenvoudigen en te verlichten, draagt het bovendien bij tot de tenuitvoerlegging van het actiekader als omschreven in de mededeling “Modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire”[6] van de Commissie van februari 2003. Dit initiatief is een de acties van het actieplan “Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving”[7] van de Commissie van juni 2002. Daarmee wordt onder meer beoogd het regelgevingskader waarbinnen ondernemingen actief zijn te verbeteren en aldus hun concurrentievermogen te bevorderen, hetgeen een van de doelstellingen is van de strategie van Lissabon.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling



BIJEENBRENGEN EN BENUTTEN VAN DESKUNDIGHEID



De belangrijkste bepalingen van het voorstel zijn geïnspireerd op de aanbevelingen die het SLIM-team Vennootschapsrecht in september 1999 in het kader van de vierde fase van het in oktober 1998 door de Commissie in gang gezette SLIM-proces heeft gedaan. Dit team, dat in 1999 drie keer is bijeengekomen, was samengesteld uit ambtenaren uit de lidstaten, beroepsbeoefenaren op het gebied van het vennootschapsrecht en academici.

De aanbevelingen van het SLIM-team met betrekking tot de tweede richtlijn en de concrete implicaties daarvan zijn vervolgens tijdens vergaderingen in juni 2000 en maart 2001 besproken met nationale deskundigen op het gebied van het vennootschapsrecht. Uit deze discussies is gebleken dat de belangrijkste aanbevelingen met betrekking tot de tweede richtlijn op een gunstig onthaal konden rekenen, maar dat een aantal technische kwesties nader onderzoek behoefden.

Toen de Commissie in september 2001 de groep op hoog niveau van deskundigen op het gebied van het vennootschapsrecht instelde, werd het aangewezen geacht om deze groep ook de taak toe te vertrouwen de mogelijke vereenvoudiging van de voor vennootschappen geldende voorschriften te bestuderen in het licht van het SLIM-verslag over de tweede richtlijn.

2.2. RAADPLEGING

Na een in het tweede kwartaal van 2002 georganiseerde uitvoerige openbare raadpleging over onder meer de benaderingen die kunnen worden gevolgd om de Europese kapitaalregeling te hervormen, bevestigde de groep op hoog niveau in zijn in november 2002 gepubliceerde verslag over een modern regelgevingskader voor het Europese vennootschapsrecht dat het inderdaad de moeite loonde om uitvoering te geven aan het merendeel van de voorstellen van het SLIM-team, zij het in enigszins door de groep op hoog niveau bijgestelde vorm.

Bij haar aanpak van de vereenvoudiging van de tweede richtlijn heeft de Commissie zich laten leiden door de bovengenoemde deskundigengroepen en door de bovenvermelde raadpleging. Deze aanpak, die vervolgens is beschreven in de bovengenoemde Commissiemededeling, kon op de krachtige steun rekenen van een grote meerderheid van de respondenten die op de openbare raadpleging naar aanleiding van deze mededeling hebben gereageerd.

EFFECTBEOORDELING


(ZIE OOK BIJLAGE 1)

De tweede richtlijn is van toepassing op alle naamloze vennootschappen overal in de EU. Twee van de voorgestelde wijzigingen hebben alleen betrekking op beursgenoteerde vennootschappen (artikel 39bis en artikel 39ter; artikel 29, lid 5bis). Er wordt geen enkel onderscheid gemaakt qua bedrijfstak, bedrijfsomvang of geografische zone van de Gemeenschap.

Sommige van de bij het voorstel gewijzigde of ingevoegde bepalingen (zoals artikel 39bis, artikel 39ter en artikel 32, lid 1) bevatten voorschriften die de lidstaten verplicht zijn in nationaal recht om te zetten. Andere bepalingen wijzigen keuzemogelijkheden die aan de lidstaten waren geboden (zoals artikel 19, lid 1, en artikel 29, lid 5bis) of voeren nieuwe keuzemogelijkheden in (zoals de artikelen 10bis en artikel 10ter, alsook artikel 23, lid 1, in samenhang met de artikelen 23bis en 23 ter).

Krachtens de gewijzigde bepalingen van de richtlijn zullen de lidstaten benevens algemene uitvoeringsmaatregelen in sommige gevallen ook speciale uitvoeringsmaatregelen moeten nemen, met name met betrekking tot bepaalde waarborgprocedures.

De naamloze vennootschappen zullen dan kunnen profiteren van de vereenvoudigingen die met het voorstel worden beoogd, terwijl zij, in voorkomend geval, ook verplicht zullen zijn zich te conformeren aan de waarborgen die in het belang van aandeelhouders en derden zijn ingevoerd.

Dankzij de met dit voorstel beoogde vereenvoudigingen betreffende de kapitaalmaatregelen zouden vennootschappen in staat moeten zijn sneller, goedkoper en binnen een minder krap tijdsbestek te reageren op marktontwikkelingen die voor hen van belang zijn. De voorgestelde modernisering van de tweede richtlijn zou bijgevolg moeten bijdragen tot de bevordering van de efficiëntie en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van aandeelhouders en schuldeisers, zoals wordt aangegeven in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement met als titel “Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie – Een actieplan”[8].

2.

Juridische elementen van het voorstel



RECHTSGROND



De rechtsgrond van het richtlijnvoorstel wordt gevormd door artikel 44, lid 1, van het Verdrag.

SUBSIDIARITEIT


S- EN EVENREDIGHEIDSBEGINSEL

De voorgestelde vereenvoudigingen voor naamloze vennootschappen vereisen een communautair optreden omdat zij betrekking hebben op een reeks bepalingen van het Gemeenschapsrecht die naamloze vennootschappen thans beletten of hinderen om van de voorgenomen vereenvoudigingen te profiteren. Het voorstel is bijgevolg in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag.

Bovendien wordt er met het onderhavige voorstel in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel naar gestreefd het wetgevend optreden te beperken tot het minimum dat nodig wordt geacht om de voorgenomen vereenvoudigingen tot stand te brengen.

KEUZE VAN HET INSTRUMENT



Om deze voorgenomen vereenvoudigingen door te voeren, is het absoluut noodzakelijk dat de communautaire wetgever wijzigingen in de tweede richtlijn vennootschapsrecht aanbrengt. Dit kan alleen gebeuren aan de hand van een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de tweede richtlijn vennootschapsrecht.

3.

Gevolgen voor de begroting



Er worden geen gevolgen voor de begroting verwacht.