Toelichting bij COM(2003)440 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND EN DOELSTELLINGEN

Na de ramp met de olietanker 'Erika' heeft de Commissie in 2001 een verordening voorgesteld tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (het Agentschap), een technische organisatie, die een hoog uniform en doeltreffend niveau van veiligheid op zee en van voorkoming van verontreiniging door schepen in de Gemeenschap moet waarborgen. Verordening nr. 1406/2002 tot oprichting van het Agentschap is op 27 juni 2002 door het Europees Parlement en de Raad aangenomen en in werking getreden na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad in augustus van dat jaar. Het Agentschap is een nieuw communautair orgaan, dat de taak heeft gekregen de lidstaten en de Commissie technische en wetenschappelijke bijstand te verlenen en hen moet helpen de communautaire wetgeving op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen naar behoren toe te passen, toezicht uit te oefenen op de toepassing van de wetgeving en de doeltreffendheid van de ingevoerde maatregelen te evalueren.

Nadat zich in november 2002 opnieuw een milieuramp in Europese wateren had voltrokken met de olietanker 'Prestige', was duidelijk dat er bijkomende Europese maatregelen moesten komen, niet alleen op het vlak van de voorkoming van verontreiniging door schepen maar ook ter bestrijding daarvan. Deze maatregelen moesten de door lidstaten ondernomen stappen aanvullen en een meerwaarde vormen voor de acties die op communautair niveau reeds waren ondernomen op het gebied van accidentele en opzettelijke verontreiniging van de zee en civiele bescherming. Het pas opgerichte Europees Agentschap voor maritieme veiligheid biedt een passend kader voor de ontwikkeling van concrete bestrijdingsmaatregelen op communautair niveau. De Commissie wil het Agentschap daarvoor de nodige bevoegdheden en middelen geven en stelt voor om Verordening nr. 1406/2002 tot oprichting van het Agentschap in die zin te wijzigen.

Op het ogenblik is de rol van de Europese Gemeenschap op het gebied van bestrijding van verontreiniging van de zee gebaseerd op twee communautaire instrumenten: a) Beschikking 2850/2002/EG i van het Europees Parlement en de Raad houdende instelling van een communautair kader voor samenwerking op het gebied van door ongevallen veroorzaakte of opzettelijke verontreiniging van de zee en b) Beschikking 2001/792/EG i van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van de versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming. De communautaire maatregelen waarin bovenstaande instrumenten voorzien beogen: ondersteuning en aanvulling van de inspannningen van de lidstaten; ertoe bijdragen hun vermogen tot rampenbestrijding te verhogen; schepping van betere voorwaarden voor en bevordering van doeltreffende wederzijdse bijstand en samenwerking; bevordering van samenwerking tussen lidstaten om te zorgen voor schadevergoeding volgens het beginsel van de vervuiler betaalt.

Het communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming functioneert naast een aantal regionale overeenkomsten en verdragen op het gebied van door ongevallen veroorzaakte verontreiniging van dezee, zoals de Samenwerkingsovereenkomst van Bonn i die wederzijdse bijstand en samenwerking tussen lidstaten op regionaal niveau vergemakkelijkt.

Het Agentschap ondersteunt bovengenoemd communautair kader en het communautair mechanisme met de vereiste aanvullende praktische middelen, waaronder gespecialiseerde oliebestrijdingsschepen en -uitrusting, waarmee de zee en de kust van olie en andere schadelijke stoffen gereinigd kunnen worden, en vult daarmee de verontreinigingsbestrijding door lidstaten aan. Wanneer zich een verontreinigingsincident voordoet, verleent het Agentschap bijstand aan de getroffen lidstaat, en zullen de schoonmaakoperaties onder het gezag van die lidstaat worden uitgevoerd.

Voorts verleent het Agentschap de lidstaten en de Commissie technische en wetenschappelijke bijstand op het gebied van per ongeluk of opzettelijk door schepen veroorzaakte verontreiniging.

Bij het voorstel tot herziening van de verordening tot oprichting van het Agentschap moest ook rekening worden gehouden met de ontwikkeling van communautaire bevoegdheid op een nauw met maritieme veiligheid verband houdend gebied, maritieme beveiliging. De toenemende zorg over de dreiging van het terrorisme en andere op schepen en haveninstallaties gerichte illegale acties heeft geleid tot de recente aanname van specifieke internationale instrumenten. Op 12 december 2002 is op een door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) gehouden diplomatieke conferentie een reeks wijzigingen goedgekeurd van het SOLAS-Verdrag i, en een nieuwe internationale code (internationale code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten) aangenomen die voorzien in een aantal maatregelen op het gebied van maritieme beveiliging. Met het oog op de inwerkingtreding van deze maatregelen in juli 2003 heeft de Commissie een voorstel gedaan voor een verordening i betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten, die voorziet in een geharmoniseerde implementatie in de gehele Gemeenschap van bovengenoemde internationale instrumenten. Het voorstel voorziet ook in de invoering van inspecties van de daadwerkelijke toepassing van de beveiligingsmaatregelen door de lidstaten, uit te voeren door de Commissie met de hulp van het Agentschap. Daarom moest ook Verordening nr. 1406/2003 tot oprichting van het Agentschap dienovereenkomstig worden gewijzigd om de bijdrage van het Agentschap op dat gebied tot uiting te brengen.

In een recent voorstel van de Commissie tot wijziging van Richtlijn 2001/25/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden i wordt het Agentschap een belangrijker rol toebedeeld bij de communautaire erkenning van de opleiding en kwalificaties van zeelieden uit derde landen. Hoewel de opleiding van zeelieden reeds tot de taken van het Agentschap behoort, biedt de herziening van Verordening nr. 1406/2003 de kans om dit gebied extra te benadrukken en rekening te houden met de strengere eisen van de voorgestelde wijziging van Richtlijn 2001/25/EG.

1.

Motivering van de voorgestelde maatregel



Doelstelling van de voorgestelde maatregel is wijziging van Verordening nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad. Aan het voorstel liggen twee hoofdredenen ten grondslag. In de eerste plaats moet het Agentschap de wettelijke bevoegdheid en de nodige middelen krijgen om bij ongevallen ontstane en opzettelijk door schepen veroorzaakte verontreiniging te bestrijden en ten tweede moet de rol van het Agentschap op het gebied van maritieme beveiliging en opleiding van zeelieden worden omschreven, overeenkomstig recente initiatieven van de Commissie op deze gebieden.

In de Mededeling van 5/3/2003, waarin de Commissie verslag uitbrengt aan de Europese Raad over de maatregelen die moeten worden getroffen in verband met de gevolgen van de ramp met de Prestige i, verklaart zij dat zij de rechtsbevoegdheid van het Agentschap wil uitbreiden en in staat wil stellen om ten dienste van de Europese Unie met geavanceerde technologie of ander bestrijdingsmaterieel uitgeruste schepen te leasen.

3.

2.1. Bestrijding van verontreiniging


De coördinatie van de verontreinigingsbestrijding door de Gemeenschap is aanzienlijk verbeterd na de invoering van het mechanisme voor coördinatie van civiele bescherming (2001/792/EG), wat nu het Bestrijdingscentrum Civiele Bescherming heet. De ervaringen met de recente ongevallen in Europese wateren hebben echter uitgewezen dat er behoefte bestaat aan bijkomende communautaire maatregelen op het gebied van verontreinigingsbestrijding. De Commissie acht het een goede zaak het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid de bevoegdheid en de middelen te geven om de verontreinigingsbestrijdingsplannen van de lidstaten aan te vullen.

Het Agentschap moet de nodige middelen krijgen om zijn verontreinigingsbestrijdingstaak te kunnen vervullen, en moet daarom de beschikking krijgen over een extra budget dat in eerste instantie door de Gemeenschap zal worden gefinancierd. De Commissie zal echter zoeken naar passende manieren om deze taak volgens het beginsel van 'de vervuiler betaalt' te herfinancieren teneinde eventueel voorstellen bij het Europees Parlement en de Raad in te dienen.

Om een actieve bijdrage te kunnen leveren aan het coördinatiemechanisme voor civiele bescherming moet het Agentschap over passende middelen beschikken, waarmee het, onder het gezag van de lidstaat die om de hulp vraagt, tegen al dan niet opzettelijke verontreiniging van de zee zal kunnen optreden. Voor dat doel moet het Agenstschap gespecialiseerde of multipurpose schepen voor verontreinigingsbestrijding met bijbehorende technische uitrusting knnen charteren

In het voorstel wordt het aan de Raad van Bestuur van het Agentschap overgelaten om, in overleg met de Commissie, een gedetailleerd verontreinigingsbestrijdingsplan vast te stellen en te bepalen hoe de in het kader van de Gemeenschapsbegroting beschikbare financiële middelen het beste kunnen worden gebruikt. Hierbij zal het Agentschap moeten kijken welke meerwaarde zijn activiteiten voor die van de lidstaten zullen inhouden, en de best mogelijke combinatie van kosten en doelmatigheid moeten zoeken. Bij deze aanpak is rekening gehouden met het feit dat het Agentschap flexibiliteit nodig heeft bij de constante evaluatie van de lacunes in de verontreinigingsbestrijdingsplannen van de lidstaten en bij de opstelling van zijn eigen verontreinigingsbestrijdingsplan.

In het gedetailleerde verontreinigingsbestrijdingsplan van het Agentschap zal rekening worden gehouden met de acties in het kader van het communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming

De Commissie en het Agentschap onderzoeken momenteel hoe het Agentschap zijn bestrijdingstaken op de meest efficiënte wijze zal kunnen vervullen. Aan de hand van deze analyse, gecombineerd met de resultaten van een onafhankelijke studie, zal het Agentschap zijn gedetailleerd verontreinigingsbestrijdingsplan opstellen, dat daarna door de Raad van Bestuur moet worden goedgekeurd.

Er is nog niet beslist of de schepen op een full time- of een ad hoc-basis moeten worden gecharterd.

Bepalend voor een doeltreffend optreden namens het Agentschap is ook het aantal schepen dat moet worden gecharterd. Meestal gebeuren olielozingen dicht bij de kust, en de tijd dat er iets kan worden gedaan voordat de olie de kust bereikt is erg kort. Daarom is de nabijheid van de gecharterde schepen bij de plaats van het incident voor een interventie van cruciaal belang. Gezien de lengte van de kusten van de Unie, vooral na de uitbreiding, moeten er keuzes worden gemaakt ten aanzien van de vraag van hoeveel schepen chartering economisch verantwoord is en onder welke voorwaarden. Deze keuzes zullen deel uitmaken van het gedetailleerde verontreinigingsbestrijdingsplan dat door de Raad van Bestuur van het Agentschap in overleg met de Commissie zal worden vastgesteld. In dit verband moet worden opgemerkt dat de activiteit van de Gemeenschap de acties van de lidstaten aanvult, en niet vervangt. De hoofdverantwoordelijkheid voor de bestrijding van verontreiniging blijft bij de lidstaten berusten.

De onder het verontreinigingsbestrijdingsplan van het Agentschap vallende schepen moeten voorzien zijn van uitrusting waarmee, na een verontreinigingsincident, zeer uiteenlopende oliesoorten en chemische stoffen kunnen worden bestreden.

Het Agentschap zal uitgebreid moeten onderzoeken en bestuderen waar geschikte verontreinigingsbestrijdingsschepen te vinden zijn. Aangezien de bestaande verontreinigingsbestrijdingsschepen in Europa voornamelijk eigendom zijn van of gecharterd door de lidstaten, zal het Agentschap naar bestaande schepen in de particuliere sector moeten zoeken. In verband hiermee zal moeten worden onderzocht over welke technische kennis men in de EU en elders beschikt op het gebied van de bouw van technologisch geavanceerde bestrijdingsschepen. Voor alle door het Agentschap te sluiten contracten voor charteren van schepen en uitrusting zullen openbare aanbestedingsprocedures worden gevolgd.

Zoals reeds duidelijk in het voorstel vermeld staat, wil het Agentschap de verontreinigingsbestrijdingsregelingen van de lidstaten aanvullen en geenszins vervangen. De beste manier om dit te bereiken is het scheppen van nauwere samenwerking tussen de lidstaten en het Agentschap in het kader van het bestaande samenwerkingsmechanisme van de Gemeenschap op het gebied van civiele bescherming.

Naast verschaffing van passende middelen voor de bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging zal het Agentschap ook technische en wetenschappelijke bijstand leveren aan de lidstaten en de Commissie op hetzelfde gebied. Voor dat doel zal wetenschappelijke kennis moeten worden ontwikkeld en in stand gehouden. Verder zal het Agentschap continu de doeltreffendheid van de in uitvoering zijnde maatregelen moeten evalueren en aanpassingen/alternatieven voorstellen. Deze effectiviteitsbeoordelingen zullen in nauwe samenwerking met de lidstaten moeten worden uitgevoerd.

4.

2.2. Beveiliging van het zeevervoer en opleiding van zeevarenden


In het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten worden de verplichtingen van de lidstaten uiteengezet wat betreft bestuur, toezicht en verschaffing van de middelen die nodig zijn om de doelstellingen van de verordening te bereiken, en van hen wordt geëist dat zij een nationaal plan voor de uitvoering van de verordening vaststellen.

De voorgestelde verordening voert een procedure in met onder toezicht van de Commissie uitgevoerde inspecties om de doeltreffendheid van de procedures van toezicht op de uitvoering van ieder nationaal systeem te controleren. Van het Agentschap wordt verlangd dat zij de Commissie bijstaat bij de uitvoering van de taken waarmee deze door deze verordening is belast.

Gezien het bovenstaande moet Verordening nr. 1406/2002 in die zin worden aangepast dat duidelijk maritieme beveiliging als één van de taken van het Agentschap wordt vermeld.

Het voorstel van de Commissie voor een richtlijn houdende wijziging van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden bevat nieuwe procedures voor de erkenning van door landen buiten de EU afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen. Met name wordt een gecentraliseerde en geharmoniseerde procedure ingevoerd voor communautaire erkenning van de landen die aan het STCW-Verdrag voldoen i.

Deze gecentraliseerde communautaire erkenning wordt de taak van de Commissie, en er zijn extra middelen nodig op Gemeenschapsniveau om een taak waarvoor vroeger de lidstaten verantwoordelijk waren te kunnen uitvoeren. Het voorstel zegt duidelijk dat het Agentschap bij de uitvoering van deze uitgebreide communautaire taak zal moeten helpen.

In artikel 2 van Verordening nr. 1406/2002 tot oprichting van het Agentschap wordt reeds bepaald dat het Agentschap de Commissie moet bijstaan bij de uitvoering van iedere taak waarmee zij is belast op het gebied van veiligheid, opleiding, diplomering en wachtdienst van scheepsbemanningen, en daarom moet deze bepaling worden aangepast aan de uitbreiding van de taak waarmee de Commissie en het Agentschap op dit gebied zijn belast.

5.

3. INHOUD VAN HET VOORSTEL


Het voorstel bestaat uit een artikel waarin de voorgestelde wijzigingen op de bestaande bepalingen van de verordening worden vermeld, en een artikel met betrekking tot de inwerkingtreding van de verordening.

2.

Artikelsgewijze toelichting



6.

4.1. Toevoeging van maritieme beveiliging en verontreinigingsbestrijding aan de doelstellingen van het Agentschap (artikel 1, leden 1)


Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1405/2002 wordt gewijzigd en de rechtsbevoegdheid van het Agentschap wordt uitgebreid met maritieme beveiliging en verontreinigingsbestrijding . Aan artikel 1 wordt een nieuw lid 3 toegevoegd. Dat voorziet in technische en wetenschappelijke bijstand van het Agentschap aan de lidstaten en de Commissie op het gebied van verontreinigingsbestrijding. In dit lid wordt ook bepaald dat het Agentschap de lidstaten met passende middelen bijstaat en hun activiteiten in geval van maritieme verontreinigingsincidenten aanvult. In deze gevallen treedt het Agentschap op ter ondersteuning van het communautair mechanisme op het gebied van civiele bescherming, dat is ingesteld bij Beschikking 2001/792/EG van de Raad.

7.

4.2. Toevoeging van maritieme beveiliging en verontreinigingsbestrijding aan het takenpakket van het Agentschap (artikel 1, lid 2)


De wijziging van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1406/2002 heeft betrekking op de taken van het Agentschap en omvat de invoering op alle relevante plaatsen van specifieke verwijzingen naar de nieuwe doelstellingen van het Agentschap. Deze wijzigingen hebben betrekking op:

- bijstand aan de Commissie bij de bijwerking, ontwikkeling en controle op de implementatie van communautaire wetgeving op het gebied van maritieme beveiliging en verontreiningsbestrijding;

- ondersteuning met passende middelen van de lidstaten bij hun acties ter bestrijding van verontreiniging;

- verzameling, registratie en evaluatie van informatie en gegevens over maritieme beveiliging (verzameling, registratie en evaluatie van informatie en gegevens over verontreiniging door schepen behoorden reeds tot de taken van het Agentschap);

- eventuele technische bijstand aan toetredingslanden op het gebied van maritieme beveiliging en verontreinigingsbestrijding.

Aan dit artikel wordt verder in lid b) (iii) een specifieke vermelding toegevoegd van de uitgebreide communautaire bevoegdheid inzake opleiding en kwalificaties van zeevarenden uit derde landen, die evaluatie van de naleving door derde landen van de eisen van het STCW-Verdrag inhoudt.

4.3. Opstelling door de Raad van Bestuur van een beleidsplan met betrekking tot de activiteiten van het Agentschap op het gebied van de verontreinigingsbestrijding (artikel 1, lid 3).

Aan artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1406/2002 met betrekking tot de oprichting en de bevoegdheden van de Raad van Bestuur wordt een nieuw lid toegevoegd. Dit maakt de Raad van Bestuur bevoegd tot vaststelling van een gedetailleerd plan met betrekking tot de verontreinigingsbestrijdingsactiviteiten van het Agentschap, dat zal worden opgesteld door de uitvoerend directeur. De Raad van Bestuur zal de meerwaarde van de activiteiten van het Agentschap ten opzichte van die van de lidstaten in aanmerking moeten nemen, en moeten kijken wat de best mogelijke combinatie is van kosten en rendement. Voor dit plan is wel de goedkeuring van de Commissie nodig, teneinde de volledige verenigbaarheid met het communautair mechanisme op het gebied van civiele bescherming en het communautair kader van samenwerking op het gebied van door ongevallen veroorzaakte of opzettelijke verontreiniging door schepen te waarborgen.

8.

4.4. Toevoeging van de voor de nieuwe taken van het Agentschap vereiste bekwaamheden wat betreft de leden van de Raad van Bestuur en de uitvoerend directeur (artikel 1, leden 4 en 5)


De artikelen 11 en 6 van Verordening (EG) nr. 1406/2002, respectievelijk met betrekking hebben tot de samenstelling van de Raad van Bestuur en de benoeming van de uitvoerend directeur, worden gewijzigd. Aan de lijst van vereiste bekwaamheden worden de gebieden maritieme beveiliging en verontreinigingsbestrijding toegevoegd. Deze bepaling zal alleen in werking treden in geval van nieuwe benoemingen binnen de bestuursstructuur van het Agentschap.

9.

4.5. Aanpassing van de voorwaarden voor derde landen die aan het Agentschap willen deelnemen (artikel 1, lid 6)


Artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1406/2002 met betrekking tot de deelname aan het Agentschap door derde landen wordt gewijzigd. Invoering en toepassing van het communautair recht op het gebied van maritieme beveiliging en verontreinigingsbestrijding worden als voorwaarde voor deelname toegevoegd. Deze bepaling kan geen terugwerkende kracht hebben voor derde landen die reeds vóór de inwerkingtreding van deze verordening aan het Agentschap deelnamen. Wel wordt verwacht dat deze derde landen alle passende maatregelen zal nemen om zich zo spoedig mogelijk aan de communautaire wetgeving op genoemde twee gebieden aan te passen.