Toelichting bij COM(2002)534 - Openbaar overnamebod - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2002)534 - Openbaar overnamebod. |
---|---|
bron | COM(2002)534 |
datum | 02-10-2002 |
In 1985 had de Commissie in haar witboek inzake de voltooiing van de interne markt het voornemen bekendgemaakt om een richtlijn voor te stellen houdende onderlinge aanpassing van de regelgeving van de lidstaten met betrekking tot het openbaar overnamebod. Op 19 januari 1989 heeft de Commissie bij de Raad een eerste voorstel voor een Dertiende richtlijn inzake het vennootschapsrecht betreffende het openbare aanbod tot aankoop of ruil ingediend i. Op 10 september 1990 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel i goedgekeurd waarin rekening werd gehouden met de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité i en het Europees Parlement i.
Het ging destijds om een ambitieuze tekst die werd voorgesteld in een gunstig economisch klimaat en waarmee een verregaande harmonisatie op het gebied van het openbare overnamebod werd beoogd. Toen de economische toestand veranderde, stuitte het voorstel echter op ernstig verzet van een aantal lidstaten. In haar verklaring inzake subsidiariteit die zij op de Europese Raad van Edinburgh in december 1992 heeft afgelegd en op de Europese Raad van Essen in december 1994 heeft bevestigd, maakte de Commissie bijgevolg het voornemen kenbaar om haar voorstel te wijzigen op basis van de resultaten van het overleg met de lidstaten, dat reeds in juni 1993 werd aangevat.
Op 8 februari 1996 heeft de Commissie dan bij de Raad en het Europees Parlement een nieuw voorstel voor een Dertiende richtlijn inzake het vennootschapsrecht betreffende overnamebiedingen ingediend i. Het ging toen om een 'kaderrichtlijn', die op de uitkomst van het genoemde overleg met de lidstaten was gebaseerd en waarin algemene beginselen werden neergelegd zonder dat een in detail uitgewerkte harmonisatie werd betracht. Eind 1997 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel aangenomen waarin met de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité en het Europees Parlement rekening werd gehouden.
Op 19 juni 2000 heeft de Raad met eenparigheid van stemmen zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld i. In december 2000 heeft het Europees Parlement in tweede lezing een aantal amendementen i goedgekeurd. De Raad kon daarmee evenwel niet instemmen. De bemiddelingsprocedure die daarop volgde, werd op 6 juni 2001 afgesloten met een akkoord binnen het bemiddelingscomité.
Op 4 juli 2001 heeft het Europees Parlement de compromistekst verworpen met 273 stemmen voor en 273 stemmen tegen. Aan de beslissing van het Europees Parlement lagen in hoofdzaak de volgende drie politieke overwegingen ten grondslag: 1) afwijzing van het beginsel dat de bestuurders van een doelvennootschap na het uitbrengen van een bod voorafgaande machtiging van de aandeelhouders moesten verkrijgen voordat zij beschermingsmaatregelen tegen het bod mochten nemen, waarbij aan deze afwijzing zal worden vastgehouden zolang er voor de Europese vennootschappen op het gebied van het openbaar overnamebod geen level playing field bestaat; 2) ontevredenheid over het feit dat de richtlijn de werknemers van bij een openbaar overnamebod betrokken vennootschappen onvoldoende bescherming bood; 3) het feit dat het voorstel in een concurrentienadeel ten opzichte van de Verenigde Staten zou resulteren.
De Europese Raad van Lissabon had deze richtlijn, die een onderdeel vormt van het Actieplan voor financiële diensten i, evenwel aangemerkt als één van de prioriteiten die dienen te worden verwezenlijkt om tegen 2005 tot geïntegreerde Europese financiële markten te komen. Deze mening wordt gedeeld door UNICE, die reeds herhaaldelijk heeft gepleit voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijk kader voor het grensoverschrijdende openbare overnamebod. Ook het Europees Parlement zelf heeft het nut en het belang van een richtlijn terzake erkend. Tegen deze achtergrond en in het kader van de tenuitvoerlegging van het Actieplan voor financiële diensten acht de Commissie het van wezenlijk belang dat een Europees kader voor het grensoverschrijdende openbare overnamebod wordt vastgesteld.
Dergelijke transacties kunnen immers bijdragen tot de ontwikkeling en reorganisatie van de Europese ondernemingen, hetgeen een eerste vereiste is om de internationale concurrentie het hoofd te bieden en een eengemaakte kapitaalmarkt tot stand te brengen. Deze transacties zijn echter nog steeds aan zeer uiteenlopende nationale voorschriften onderworpen en wanneer er ondernemingen uit meerdere lidstaten bij betrokken zijn, roepen zij tal van vragen op, met name met betrekking tot het toepasselijke recht en de bevoegde autoriteiten. Binnen de Europese Unie zijn deze onzekerheden onaanvaardbaar en zelfs onwenselijk.
De Commissie heeft bijgevolg besloten een nieuw richtlijnvoorstel in te dienen. Met dit nieuwe voorstel wordt ernaar gestreefd de bezwaren van het Europees Parlement te ondervangen zonder afbreuk te doen aan de basisbeginselen die zijn neergelegd in het op 19 juni 2000 met eenparigheid van stemmen vastgestelde gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Met dit doel voor ogen heeft de Commissie een groep op hoog niveau van deskundigen op het gebied van het vennootschapsrecht ingesteld. Deze groep, onder voorzitterschap van professor Jaap Winter, diende voorstellen te doen om de door het Europees Parlement gesignaleerde problemen te verhelpen. Bij de voorbereiding van haar voorstel heeft de Commissie zich grotendeels laten leiden door de aanbevelingen die werden gedaan in het in januari 2002 door de groep gepubliceerde verslag over de problematiek van het openbare overnamebod i.
Met het nieuwe voorstel worden dezelfde doelstellingen nagestreefd als met het vorige: afgezien van de algemene doelstellingen (integratie van de Europese markten overeenkomstig het Actieplan voor financiële diensten en harmonisatie om de herstructureringen van ondernemingen vlotter te laten verlopen) beoogt het voorstel, enerzijds, de rechtszekerheid op het gebied van het grensoverschrijdend openbaar overnamebod te vergroten in het belang van alle betrokken partijen en, anderzijds, de minderheidsaandeelhouders tijdens de afwikkeling van het overnamebod afdoende bescherming te bieden. Het brengt een actiekader voor de lidstaten tot stand waarbij bepaalde beginselen en een beperkt aantal algemene vereisten worden opgelegd, maar waarbij de lidstaten tevens de mogelijkheid wordt geboden gedetailleerde omzettingsbepalingen vast te stellen die op hun nationale gebruiken zijn afgestemd, mits de verschillen niet van dien aard zijn dat zij de toepassing van de richtlijn op het niveau van de Gemeenschap in het gedrang brengen.
Het nieuwe voorstel bestrijkt hetzelfde toepassingsgebied en bevat dezelfde basisbeginselen als het vorige. Het is evenwel aangevuld om rekening te houden met de door het Europees Parlement goedgekeurde amendementen op het vorige voorstel. Daarbij worden de in het 'verslag Winter' aan de Commissie gedane aanbevelingen opgevolgd in verband met de vaststelling van een gemeenschappelijke definitie van het begrip 'billijke prijs' (artikel 5) en de invoering van een uitstotingsrecht (artikel 14) en een uitkooprecht (artikel 15) in het kader van een openbaar overnamebod.
Conform de aanbevelingen van het 'verslag Winter' is in het nieuwe voorstel het beginsel gehandhaafd dat het aan de aandeelhouders is om zich uit te spreken over de te nemen beschermingsmaatregelen zodra het bod openbaar is gemaakt (artikel 9); tevens wordt een grotere transparantie van de beschermingsconstructies van de onder het voorstel vallende vennootschappen nagestreefd (artikel 10). Voor deze structurele aspecten en beschermingsconstructies geldt een verregaande en strikte openbaarmakingsplicht. Het voorstel gaat verder dan bovengenoemde aanbevelingen, in die zin dat de verplichting wordt ingevoerd dat de betrokken maatregelen om de twee jaar ter beoordeling aan de algemene vergadering moeten worden voorgelegd, waarbij zij bovendien naar behoren moeten zijn gemotiveerd.
In het voorstel worden niet alle aanbevelingen van het 'verslag Winter' met betrekking tot de neutralisering van de beschermingsmaatregelen na een geslaagd openbaar overnamebod ("doorbraakoplossing") overgenomen. Deze aanbevelingen stuitten immers bij vrijwel alle lidstaten en belanghebbenden op verzet, met name vanwege de juridische problemen die eruit kunnen voortvloeien (toepassingsdrempel, het begrip 'risicodragend kapitaal', vergoeding voor verlies van rechten enz.). Bovendien was de overgrote meerderheid van de bevraagde personen gekant tegen de opneming in dit voorstel van maatregelen die ingrijpende gevolgen zouden hebben voor het vennootschapsrecht.
Dit neemt echter niet weg dat het voorstel in overeenstemming met het 'verslag Winter' bepaalt dat de restricties op de overdracht van effecten (bijvoorbeeld begrenzing van deelnemingen en beperkingen op de overdraagbaarheid van aandelen) en de restricties op het stemrecht (beperkingen op de uitoefening van stemrechten of uitgesteld stemrecht) niet aan de bieder kunnen worden tegengeworpen of buiten werking worden gesteld wanneer het bod openbaar is gemaakt (artikel 11). De bieder zou bovendien in staat moeten zijn om na een geslaagd bod zo spoedig mogelijk een algemene vergadering bijeen te roepen om de statuten te wijzigen en de leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan te vervangen, waarbij hij zich weliswaar aan de vennootschapsrechtelijke bepalingen dient te houden, maar niet met restricties op de overdracht van effecten of de uitoefening van het stemrecht wordt geconfronteerd.
De Commissie is van oordeel dat in dit voorstel een samenhangende benadering wordt gevolgd, die in dit stadium als de meest realistische moet worden beschouwd. De combinatie van een grotere transparantie (artikel 10) en de niet-tegenwerpbaarheid van maatregelen die in een onterechte bescherming van de bestuurders kunnen resulteren (artikel 11), zou in belangrijke mate tegemoet moeten komen aan de wens van het Europees Parlement om een level playing field tot stand te brengen, zonder daarom het concurrentievermogen van Europese bedrijven ten opzichte van ondernemingen uit derde landen, en in het bijzonder uit de Verenigde Staten, te ondermijnen. Het gaat hier om een eerste stap: de herzieningsclausule (artikel 18) zal het mogelijk maken na te gaan in hoeverre andere initiatieven noodzakelijk zijn om het level playing field nog beter te waarborgen.
Tot slot zou de Commissie nog willen verwijzen naar de recente arresten van het Hof van Justitie in verband met inbreuken op het in artikel 56 van het EG-Verdrag neergelegde basisbeginsel van het vrije kapitaalverkeer (arresten van 4 juni 2002 in de zaken C-367/98, Commissie/Portugal, C-483/99, Commissie/Frankrijk, en C-503/99, Commissie/België). Het Hof doet weliswaar slechts uitspraak over door de lidstaten uitgevaardigde voorschriften, maar herinnert er in het algemeen aan dat elke restrictie op het verrichten van investeringen in en het uitoefenen van zeggenschap over Europese vennootschappen in strijd is met het beginsel van het vrije kapitaalverkeer. Het Hof preciseert dat restricties waaraan intracommunautaire investeringen krachtens nationale regelgeving onderworpen zijn, alleen toelaatbaar zijn wanneer de desbetreffende regelgeving gerechtvaardigd is om de in artikel 58 van het Verdrag bedoelde redenen of om dwingende redenen van algemeen belang en op voorwaarde dat de regelgeving geldt voor iedere persoon of onderneming die een activiteit op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst uitoefent. Om gerechtvaardigd te zijn, moet de nationale regelgeving bovendien geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en mag zij niet verder gaan dan voor het bereiken van dat doel noodzakelijk is, zodat aan het proportionaliteitsvereiste wordt voldaan. Het is geenszins de bedoeling om in deze richtlijn van de bovenbeschreven benadering af te wijken. Artikel 11 van het onderhavige voorstel heeft specifiek betrekking op de privaatrechtelijke restricties op de overdracht van effecten en op de uitoefening van het stemrecht en bepaalt dat deze in geval van een openbaar overnamebod niet tegenwerpbaar zijn of buiten werking worden gesteld. Deze nadere bepaling is van belang in het licht van de resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2001 over het actualiseren van bepaalde juridische aspecten met betrekking tot intracommunautaire investeringen.
Het voorstel voorziet ten slotte ook in een comitéprocedure (artikel 17), die in de plaats komt van de vroegere regeling waarbij een contactcomité werd ingesteld.
Artikelsgewijze toelichting
Inhoudsopgave
- Artikel 1 - Toepassingsgebied
- Artikel 2 - Definities
- Artikel 3 - Algemene beginselen
- Artikel 4 - Toezichthoudende autoriteit en toepasselijk recht
- Artikel 5 - Bescherming van minderheidsaandeelhouders; verplicht bod; billijke prijs
- Artikel 6 - Inlichtingen over het bod
- Artikel 7 - Termijn voor de aanvaarding van het bod
- Artikel 8 - Openbaarmaking van het bod
- Artikel 9 - Verplichtingen van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap
- Artikel 10 - Inlichtingen over de in artikel 1, lid 1, bedoelde vennootschappen
- Artikel 11 - Niet-tegenwerpbaarheid van de restricties op de overdracht van effecten en op de uitoefening van het stemrecht
- Artikel 12 - Andere op een bod toepasselijke voorschriften
- Artikel 13 - Informatie en raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers
- Artikel 14 - Uitstoting
- Artikel 15 - Uitkoop
- Artikel 16 - Sancties
- Artikel 17 - Comitéprocedure
- Artikel 18 - Herziening
- Artikel 19 - Overgangsperiode
- Artikel 20 - Omzetting van de richtlijn
Net als het vorige voorstel is de richtlijn van toepassing op onder het recht van een lidstaat vallende vennootschappen waarvan alle of een deel van de effecten tot de handel op één of meer beurzen van de Europese Unie zijn toegelaten. De inlassing van de zinsnede 'alle of een deel van' is de enige wijziging ten opzichte van het vorige voorstel. Met deze wijziging wordt beoogd te verduidelijken dat de richtlijn ook van toepassing is ingeval slechts een deel van de effecten met stemrecht van de doelvennootschap ter beurze zijn genoteerd.
Aangezien de richtlijn slechts minimumvereisten vaststelt, staat het de lidstaten vrij de werkingssfeer van de richtlijn uit te breiden tot vennootschappen waarvan de effecten niet ter beurze zijn genoteerd.
De belangrijkste termen welke in de richtlijn worden gebruikt, zijn in dit artikel op dezelfde wijze gedefinieerd als in het vorige voorstel. Er is geen enkele wijziging aangebracht.
Er zij tevens op gewezen dat het bepaalde in de richtlijn van toepassing is op zowel het verplichte als het vrijwillige bod. Een bod kan verplicht zijn indien de verplichting door de lidstaten is ingevoerd ter bescherming van de minderheidsaandeelhouders bij een wijziging van zeggenschap over hun vennootschap. Een bod kan vrijwillig zijn indien het wordt gedaan met het oog op de verkrijging van de zeggenschap over een vennootschap, zonder dat daartoe een verplichting bestaat.
Tevens moet nader worden aangegeven op welke effecten, of waardepapieren, de onderscheiden bepalingen betrekking hebben. De richtlijn is uitsluitend van toepassing op effecten waaraan stemrechten in een vennootschap verbonden zijn. Aangezien de richtlijn slechts minimumvereisten vaststelt, staat het de lidstaten evenwel vrij de werkingssfeer ervan uit te breiden tot andere effecten van vennootschappen.
Net als in het vorige voorstel wordt in dit artikel een aantal algemene beginselen opgesomd waarmee de nationale omzettingsbepalingen van de richtlijn in overeenstemming moeten zijn.
Evenals in het vorige voorstel dienen de lidstaten de autoriteit of autoriteiten aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op alle aspecten van het bod en die ervoor moeten zorgen dat alle partijen bij het bod de op grond van deze richtlijn vastgestelde voorschriften naleven.
De aanwijzing van de bevoegde autoriteit en de vaststelling van het toepasselijke recht leveren geen moeilijkheden op wanneer de effecten van de doelvennootschap worden verhandeld op een gereglementeerde markt in de lidstaat waar deze vennootschap haar statutaire zetel heeft: in dat geval betreft het de bevoegde autoriteit en het recht van die lidstaat. De zaak ligt iets ingewikkelder wanneer de effecten van de doelvennootschap in één of meer andere lidstaten op een gereglementeerde markt worden verhandeld. De richtlijn maakt onderscheid al naar gelang de gerezen problemen op het bod zelf dan wel op de werking van de vennootschap betrekking hebben: in het tweede geval zijn de toezichthoudende autoriteit en het toepasselijke recht nog steeds die van de lidstaat waar de vennootschap haar statutaire zetel heeft; in het eerste geval zijn de bevoegde autoriteit en het toepasselijke recht ofwel die van de lidstaat waar de effecten worden verhandeld, ofwel die van de lidstaat waar de effecten voor het eerst zijn verhandeld.
Teneinde een soepele toepassing van de richtlijn te waarborgen zonder dat de algemene beginselen ervan worden ondergraven, kunnen de lidstaten hun toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid verlenen om van sommige van de overeenkomstig de richtlijn vastgestelde nationale voorschriften af te wijken, waarbij deze autoriteiten zich evenwel steeds door de algemene beginselen van de richtlijn moeten laten leiden. Een dergelijke soepelheid kan geboden zijn om de toezichthoudende autoriteiten in staat te stellen in te spelen op de zeer uiteenlopende omstandigheden welke zich op de zeer sterk evoluerende financiële markten kunnen voortdoen.
Het is raadzaam te vermijden dat tijdens een overnamebod systematisch gerechtelijke vorderingen worden ingesteld. Het staat de lidstaten dan ook vrij om te bepalen tot op welke hoogte en onder welke omstandigheden een gerechtelijke vordering kan worden ingesteld, voorzover geen afbreuk wordt gedaan aan het recht van een gelaedeerde partij om een beroep te doen op de rechterlijke instanties met de bedoeling althans schadevergoeding te eisen voor eventueel geleden schade.
Net als in het vorige voorstel maakt lid 2 van dit artikel het voorwerp uit van een herzieningsclausule (artikel 18).
Evenals het vorige voorstel wordt met dit artikel beoogd de minderheidsaandeelhouders te beschermen telkens als een natuurlijke persoon of een juridisch lichaam door middel van een overname de zeggenschap over een beursgenoteerde vennootschap verkrijgt. Daartoe bepaalt de richtlijn dat de nationale voorschriften de minderheidsaandeelhouders passende garanties moeten bieden door deze natuurlijke persoon of dit juridisch lichaam ertoe te verplichten een bod uit te brengen dat tot alle houders van effecten is gericht, voor al hun effecten geldt en een billijke prijs omvat.
Net als in het vorige voorstel, maar in tegenstelling tot eerdere voorstellen, wordt in de richtlijn zelf niet bepaald vanaf welk percentage van de stemrechten de zeggenschap als verkregen mag worden beschouwd. Evenmin wordt gepoogd de methode voor de berekening van dit percentage vast te leggen. Er is besloten dat deze aangelegenheden zullen worden geregeld door de lidstaat waar de bevoegde toezichthoudende autoriteit is gevestigd.
Anders dan in het vorige voorstel wordt in artikel 5, lid 4, de prijs vastgesteld die bij een verplicht bod moet worden betaald. Om ervoor te zorgen dat de minderheidsaandeelhouders in alle gevallen de beste prijs ontvangen en dat de bieder de grootst mogelijke rechtszekerheid geniet, wordt een prijs als billijk aangemerkt wanneer hij gelijk is aan de hoogste prijs die tijdens een periode van zes à twaalf maanden vóór het bod door de bieder of door in overeenstemming met de bieder handelende personen voor dezelfde effecten is betaald. In de huidige economische en financiële constellatie moet bij de toepassing van dit beginsel evenwel een zekere manoeuvreerruimte worden geboden. Daarom kunnen de lidstaten de toezichthoudende autoriteiten ertoe machtigen om onder welomlijnde omstandigheden en op grond van duidelijk omschreven criteria deze prijs te wijzigen bij een met redenen omkleed besluit dat openbaar moet worden gemaakt.
Het verdient aanbeveling in een comitéprocedure (artikel 17) te voorzien om deze omstandigheden en criteria nader te bepalen.
Evenals in het vorige voorstel moeten de nationale voorschriften garanderen dat degenen tot wie een bod is gericht, over voldoende inlichtingen omtrent de voorwaarden van het bod beschikken.
Voorts is het van belang dat de bieder, zodra hij besloten heeft een bod uit te brengen, de toezichthoudende autoriteit en het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap van zijn voornemen in kennis stelt. Hij moet tevens tijdig een biedingsbericht opstellen en openbaar maken dat alle inlichtingen bevat die nodig zijn om degenen tot wie het bod is gericht, in staat te stellen met kennis van zaken over het bod te beslissen. Ook is het van belang dat alle partijen bij het bod ertoe gehouden zijn de toezichthoudende autoriteiten desgevraagd alle inlichtingen over het bod te verschaffen die zij voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk achten.
Het verdient aanbeveling in een comitéprocedure (artikel 17) te voorzien om, indien nodig, de in lid 3 vervatte lijst van te verstrekken inlichtingen te wijzigen.
Net als in het vorige voorstel is bepaald dat de termijn voor de aanvaarding van het bod in beginsel niet minder dan twee weken en niet meer dan tien weken mag bedragen, zodat de vennootschappen niet langer dan noodzakelijk in hun werkzaamheden worden gehinderd.
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat inlichtingen die op de markt voor de betrokken effecten van invloed kunnen zijn, op zodanige wijze openbaar worden gemaakt dat de mogelijkheid van het ontstaan van oneigenlijke markten of van handel met voorkennis tot een minimum wordt beperkt.
Evenals in het vorige voorstel (maar anders dan in eerdere voorstellen) wordt geen opsomming gegeven van de diverse vormen van openbaarmaking, maar wordt de lidstaten op dit terrein een vrij grote manoeuvreerruimte gelaten, met dien verstande dat alle vereiste inlichtingen gemakkelijk en onmiddellijk beschikbaar moeten zijn voor degenen tot wie het bod is gericht.
Net als in het vorige voorstel legt dit artikel de lidstaten de verplichting op erop toe te zien dat het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap afziet van beschermingsmaatregelen die het bod kunnen dwarsbomen, tenzij de algemene vergadering van aandeelhouders daartoe eerst machtiging heeft verleend. Wanneer de zeggenschap over de doelvennootschap in het geding is, is het immers van belang te waarborgen dat de beslissing over het lot ervan door de eigenaars wordt genomen. Daarom moet de algemene vergadering vooraf uitdrukkelijk machtiging hebben verleend om op een bepaald bod te reageren.
De richtlijn geeft geen omschrijving van de maatregelen die een bod kunnen dwarsbomen. In het algemeen gaat het om uiteenlopende transacties die niet passen in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap of die niet in overeenstemming zijn met de normale marktgebruiken.
De nationale voorschriften moeten het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap er tevens toe verplichten een met redenen omkleed advies over het bod uit te brengen, en met name de argumenten voor de aanvaarding of verwerping van het bod uiteen te zetten. Het is van belang dat de werknemers van de doelvennootschap bij de opstelling van het advies worden betrokken en, indien zij het niet met dit advies eens zijn, tegelijkertijd een eigen advies kunnen uitbrengen. Deze adviezen zijn bedoeld voor de aandeelhouders, bij wie de beslissing omtrent het bod berust.
Het is mogelijk om voor de toepassing van deze bepaling in een overgangsperiode te voorzien.
Dit nieuwe artikel moet bijdragen tot een grotere transparantie, hetgeen bijzonder belangrijk is voor vennootschappen waarop een openbaar overnamebod kan worden uitgebracht. Het bevat een lijst van alle inlichtingen die de onder de richtlijn vallende vennootschappen tenminste in hun jaarverslag moeten bekendmaken. Het betreft in het bijzonder inlichtingen over de constructies en regelingen die de verkrijging en de uitoefening van de zeggenschap over een vennootschap door een bieder kunnen dwarsbomen. Deze inlichtingen moeten in voorkomend geval in de loop van het jaar worden geactualiseerd. Dit artikel moet in nauwe samenhang worden gezien met de overige communautaire regelgeving inzake transparantie (Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd i en het voorstel voor een richtlijn inzake transparantieverplichtingen voor emittenten en houders van effecten die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten). De Commissie heeft reeds meermalen gewezen op het belang van transparante informatie over beursgenoteerde vennootschappen. Dit belang werd nog maar eens aangetoond door de recente gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld de Enron-affaire.
Tevens wordt voorgesteld dat alle aandeelhouders zich om de twee jaar moeten uitspreken over de structurele maatregelen en beschermingsconstructies en dat deze door het leidinggevend of het bestuursorgaan moeten worden gemotiveerd.
Vijf jaar na de tenuitvoerlegging van de richtlijn moet dit artikel aan een nieuw onderzoek worden onderworpen met het oog op een eventuele herziening ervan. Het moet derhalve mogelijk zijn om uit te maken in hoeverre de marktkrachten dankzij de transparantie waarin dit artikel voorziet, een grotere convergentie van de spelregels inzake het openbaar overnamebod hebben afgedwongen.
Artikel 11 - Niet-tegenwerpbaarheid van de restricties op de overdracht van effecten en op de uitoefening van het stemrecht
Dit nieuwe artikel pakt diverse restricties van juridische aard aan die als belemmeringen voor een bod kunnen worden beschouwd en beantwoordt aldus aan het streven om in de Europese Unie een level playing field voor het openbare overnamebod tot stand te brengen. Er wordt voorgesteld:
- enerzijds, ervoor te zorgen dat de restricties op het eigendomsrecht welke de bieder kunnen beletten effecten van de doelvennootschap te verwerven - zoals bijvoorbeeld eigendomsbeperkingen of het recht van de vennootschap of andere houders van effecten om zich over elke overdracht van effecten uit te spreken -, niet aan de bieder kunnen worden tegengeworpen;
- anderzijds, de restricties op het stemrecht welke de houders van effecten van de doelvennootschap beletten hun recht uit te oefenen wanneer de algemene vergadering na de aankondiging van het bod een besluit neemt over de te treffen beschermingsmaatregelen - zoals bijvoorbeeld beperkingen op het stemrecht, termijnen met betrekking tot de uitoefening van het stemrecht of afspraken tussen houders van effecten -, buiten werking te stellen. Overeenkomstig het in artikel 9 neergelegde beginsel is het immers van belang dat houders van effecten zich in alle vrijheid en met kennis van zaken over het bod kunnen uitspreken; en
- ten slotte de restricties op de overdracht van effecten en de uitoefening van het stemrecht, alsmede de bijzondere rechten van de aandeelhouders ten aanzien van de benoeming of het ontslag van leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan, welke de bieder met voldoende effecten van de doelvennootschap beletten om de daaraan verbonden stemrechten uit te oefenen voor het wijzigen van de statuten, tijdens de eerste algemene vergadering na de sluiting van het bod buiten werking te stellen. Onder 'voldoende effecten' wordt een in het algemeen bij de nationale wetgeving vastgesteld percentage verstaan dat voor het nemen van dergelijke beslissingen is vereist.
Er zij op gewezen dat effecten zonder stemrecht niet als restricties worden beschouwd, mits er preferentiële rechten met betrekking tot winsten of de liquidatie-opbrengst aan zijn toegekend.
Deze bepalingen zijn gericht tegen maatregelen die in een onterechte bescherming van bestuurders (management entrenchment) kunnen resulteren, maar niet tegen effecten met meervoudig of dubbel stemrecht. Er kan immers worden betoogd dat effecten met meervoudig stemrecht passen in een bepaalde financieringsregeling van de vennootschappen en dat het niet bewezen is dat het bestaan ervan openbare overnamebiedingen onmogelijk maakt. Hetzelfde geldt voor effecten met dubbel stemrecht, die tot een zekere stabiliteit van het aandeelhouderschap kunnen bijdragen. Bovendien zou de afschaffing van dergelijke rechten, vooral indien daar geen enkele tegenprestatie tegenover staat, in bepaalde rechtsorden leiden tot constitutionele problemen die de aanneming van de richtlijn in gevaar zouden kunnen brengen of althans sterk zouden kunnen vertragen. Indien achteraf evenwel blijkt dat deze effecten hoofdzakelijk als bescherming tegen openbare overnamebiedingen worden gebruikt, biedt de herzieningsclausule van artikel 18 de Commissie de mogelijkheid op dit punt terug te komen.
Evenals in het vorige voorstel (het vroegere artikel 10) en overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel wordt in dit artikel, zonder dat in detail wordt getreden, een aantal andere punten opgesomd die in de voorschriften van de lidstaten aan de orde moeten komen. Deze aanpak biedt de lidstaten een zekere manoeuvreerruimte wat de inhoud van die voorschriften betreft. De lidstaten moeten er evenwel zorg voor dragen dat de op grond van dit artikel vastgestelde nationale voorschriften geen afbreuk doen aan de toepassing van de algemene beginselen van de richtlijn.
Dit nieuwe artikel komt tegemoet aan de bezorgdheid die door sommige leden van het Europees Parlement is geuit in verband met de bescherming van de werknemers van de vennootschappen die bij een openbaar overnamebod betrokken zijn (biedende en doelvennootschap).
Het bevestigt dat de nauwe en effectieve betrokkenheid van de werknemers van deze vennootschappen, via hun vertegenwoordigers, een factor van groot belang is, niet alleen voor het welslagen van de transactie, maar ook voor een adequate inaanmerkingneming van de diverse belangen die erdoor kunnen worden beïnvloed. Het herinnert eraan dat er benevens de eventueel toepasselijke nationale bepalingen ook een aantal bepalingen van het Gemeenschapsrecht relevant kunnen zijn in dit verband.
Dit artikel moet worden gezien in combinatie met de bij artikel 6, lid 3, onder h), en artikel 9, lid 5, vastgelegde specifieke procedure in geval van een openbaar overnamebod.
Dit nieuwe artikel is het rechtstreekse gevolg van een amendement van het Europees Parlement op het vorige voorstel. Het voert een gemeenschappelijke uitstotingsprocedure (squeeze out) in, die een aandeelhouder die een zeker percentage van de effecten van een vennootschap bezit, in staat stelt de resterende minderheidsaandeelhouders te verplichten hun effecten tegen een vergoeding aan hem over te dragen.
De richtlijn voorziet echter in een beperking van de gebruikmaking van deze mogelijkheid indien het bovenbedoelde percentage van de effecten werd verkregen ten gevolge van een openbaar overnamebod.
Dit nieuwe artikel stelt een recht ten gunste van de minderheidsaandeelhouders in en vormt aldus de tegenhanger van het vorige artikel, dat een recht ten gunste van de meerderheidsaandeelhouder instelt. Het bepaalt dat een minderheidsaandeelhouder onder soortgelijke omstandigheden en steeds naar aanleiding van een openbaar overnamebod de meerderheidsaandeelhouder ertoe kan verplichten zijn effecten te kopen.
Het is van belang dat de lidstaten adequate sancties vaststellen die in geval van overtreding van de bepalingen van deze richtlijn worden toegepast.
Artikel 11 van het vorige voorstel bepaalde dat de controle op de toepassing van de richtlijn werd toevertrouwd aan een contactcomité. Dit contactcomité kan thans worden vervangen door een comitéprocedure.
Net als in het vorige voorstel is voor sommige bepalingen van de richtlijn een herzieningsprocedure vastgelegd. Met deze herzieningsclausule wordt beoogd om, indien nodig, een grotere gelijkheid van de spelregels inzake het openbaar overnamebod (artikelen 10 en 11) te bewerkstelligen.
Het verdient evenwel aanbeveling dat de lidstaten hun vennootschappen de tijd kunnen gunnen om zich aan deze nieuwe voorschriften aan te passen door voor artikel 9 in een overgangsperiode van ten hoogste drie jaar te voorzien.
Het is van belang dat de richtlijn van toepassing is vóór het verstrijken van de termijn voor de uitvoering van het Actieplan voor financiële diensten, waarvan zij een wezenlijk onderdeel vormt.