Toelichting bij COM(2004)81 - Tijdelijke afwijkingen van richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur voor Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Slovenië en Slowakije - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2004)81 - Tijdelijke afwijkingen van richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur voor Tsjechië, ... |
---|---|
bron | COM(2004)81 |
datum | 09-02-2004 |
2. Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (hierna 'de AEEA-richtlijn' te noemen) is op 27 januari 2003 goedgekeurd. Volgens artikel 1 is de AEEA-richtlijn in de eerste plaats gericht op de preventie van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en daarnaast op hergebruik, recycling en andere vormen van nuttige toepassing van dergelijke afvalstoffen, teneinde de hoeveelheid te verwijderen afval te verminderen. Voorts beoogt deze richtlijn een verbetering van de milieuprestaties van alle marktdeelnemers die bij de levenscyclus van elektrische en elektronische apparatuur betrokken zijn, zoals producenten, distributeurs en consumenten en in het bijzonder de marktdeelnemers die rechtstreeks betrokken zijn bij de verwerking van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.
3. Voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van particuliere huishoudens zullen de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van de AEEA-richtlijn inzamelingsinrichtingen opzetten.
4. Op grond van artikel 5, lid 5, eerste alinea, van de AEEA-richtlijn zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk op 31 december 2006 een gemiddelde hoeveelheid gescheiden ingezamelde AEEA uit particuliere huishoudens wordt bereikt van ten minste vier kilogram per inwoner per jaar.
5. In artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn zijn streefcijfers vastgelegd voor de nuttige toepassing van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en de lidstaten moeten erop toezien dat de producenten deze op 31 december 2006 bereiken. Deze streefcijfers variëren van 70 % tot 80 % van het gemiddelde gewicht per apparaat, naargelang van de categorieën afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Bovendien zijn in artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn minimumstreefcijfers vastgelegd voor het percentage hergebruik en recycling van onderdelen, materialen en stoffen. Deze streefcijfers variëren van 50% tot 80 % van het gemiddelde gewicht per apparaat, naargelang van de categorieën afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.
6. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de AEEA-richtlijn moeten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk 13 augustus 2004 aan die richtlijn te voldoen. In artikel 17, lid 4, onder a), is bepaald dat Griekenland en Ierland, die vanwege hun ontoereikende recyclinginfrastructuur, geografische omstandigheden (zoals een groot aantal kleine eilanden, of plattelands- en berggebieden), geringe bevolkingsdichtheid en een gering gebruik van elektrische en elektronische apparatuur noch het inzamelingsstreefcijfer, zoals vermeld in artikel 5, lid 5, eerste alinea, noch de streefcijfers voor nuttige toepassing, zoals vermeld in artikel 7, lid 2, kunnen bereiken, en die daarom krachtens artikel 5, lid 2, derde alinea, van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen een verzoek tot verlenging van de in dat artikel genoemde termijn kunnen indienen, de in artikel 5, lid 5, en artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn genoemde termijn met maximaal 24 maanden kunnen verlengen.
7. Zeven toetredende landen, te weten Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Slovenië en Slowakije, hebben op grond van artikel 55 van de Akte van Toetreding verzocht om tijdelijke afwijkingen van de in artikel 5, lid 5, eerste alinea, en artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn vastgestelde termijnen. Slovenië heeft verzocht om een verlenging van 12 maanden, Tsjechië, Slowakije, Hongarije om een verlenging van 24 maanden en Estland, Litouwen en Letland om een verlenging van 36 maanden. Alle bovengenoemde toetredende staten gaven hun ontoereikende recyclinginfrastructuur, hun geringe bevolkingsdichtheid en het geringe gebruik van elektrische en elektronische apparatuur op als reden voor hun verzoeken tot verlenging. De meeste van hen wijzen eveneens op hun geografische omstandigheden (zoals plattelandsgebieden).
8. Naast de bovengenoemde verzoeken hebben Estland, Litouwen en Slowakije op grond van artikel 55 van de Akte van Toetreding een verzoek ingediend tot een tijdelijke afwijking van de in artikel 5, lid 2, van de AEEA-richtlijn vastgestelde termijn. Estland en Litouwen hebben verzocht om een verlenging tot en met 13 augustus 2007. Slowakije heeft verzocht om een verlenging tot en met 31 december 2008. Litouwen heeft op grond van dezelfde bepaling van de Akte van Toetreding bovendien verzocht om een tijdelijke afwijking van 12 maanden van de in artikel 17, lid 1, van de AEEA-richtlijn vastgestelde termijn.
9. In het licht van de op grond van artikel 55 van de Akte van Toetreding door de bovengenoemde toetredende landen ingediende verzoeken tot tijdelijke afwijkingen is de Commissie van mening dat de betrokken landen vanwege de door die landen ingeroepen specifieke omstandigheden, te weten ontoereikende recyclinginfrastructuur, geringe bevolkingsdichtheid en een gering gebruik van elektrische en elektronische apparatuur en, voor sommige landen, geografische omstandigheden (zoals plattelandsgebieden) niet in staat zijn binnen de door de richtlijn vastgestelde termijnen te voldoen aan de vereisten van artikel 5, lid 5, eerste alinea, en artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn. De Commissie is van mening dat het dienstig is de betrokken landen toe te staan deze termijnen met 24 maanden te verlengen. De verlenging met 24 maanden komt tevens overeen met de termijnen die met betrekking tot diezelfde bepalingen van de AEEA-richtlijn op grond van artikel 17, lid 4, onder a), van die richtlijn aan Griekenland en Ierland zijn toegestaan. Estland, Litouwen en Letland hebben verzocht om aanvullende verlengingen van in totaal 36 maanden, maar de Commissie is niet van mening dat deze toetredende landen voldoende redenen hebben gegeven dergelijke verlengingen rechtvaardigen.
10. Ten aanzien van de ingediende verzoeken om tijdelijke afwijkingen van artikel 5, lid 2, van de AEEA-richtlijn is de Commissie van mening dat de hiervoor opgegeven redenen, onder meer het ontbreken of de ontoereikendheid van inzamelingssystemen, geen rechtvaardiging vormen voor een verlenging van de in dat artikel bedoelde termijn. Ook is de Commissie van mening dat een afwijking van de in artikel 17, lid 1, van de AEEA-richtlijn vastgestelde termijn voor omzetting niet wordt gerechtvaardigd door de daarvoor opgegeven redenen, waaronder interne wetgevingsprocedures en raadplegingsprocedures.
11. De Commissie doet een voorstel voor een beschikking van de Raad waarbij aan Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Slovenië en Slowakije overeenkomstig het bepaalde in artikel 55 van de Akte van Toetreding tijdelijke afwijkingen worden toegestaan van artikel 5, lid 5, eerste alinea, en artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. De in artikel 5, lid 5, eerste alinea en artikel 7, lid 2, bedoelde termijnen worden verlengd met 24 maanden voor Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen en Slowakije; voor Slovenië worden deze termijnen verlengd met 12 maanden.