Toelichting bij COM(2003)51 - Bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de EG en de tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. MOTIVERING VAN HET VOORSTEL

2.

1.1 Algemene beschouwingen


De hier voorgestelde beschikking inzake een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto dient in de plaats te komen van Beschikking 93/389/EEG van de Raad inzake een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in de Gemeenschap i, waarbij een systeem werd ingesteld voor de bewaking van de antropogene emissies van broeikasgassen en de evaluatie van de vorderingen bij het nakomen van de verbintenissen ten aanzien van deze emissies.
[en Verordening (EG) nr. xxxx/2002 (PB L xxx van x.x.2002, blz. x].

Met de herziening van Beschikking 93/389/EEG wordt beoogd:

- het bewakingssysteem af te stemmen op de rapportageverplichtingen en de richtsnoeren voor de uitvoering van het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering ("UNFCCC") en het Protocol van Kyoto, met betrekking waartoe op de zevende vergadering van de Conferentie der Partijen ("COP7") in Marrakech politieke overeenstemming is bereikt en juridisch verbindende besluiten zijn genomen;

- extra informatie over de emissieprognoses op lidstaat- en Gemeenschapsniveau te verschaffen en een harmonisatie van deze emissieprognoses tot stand te brengen in het licht van de ervaring die met het huidige bewakingssysteem is opgedaan; en

- te voorzien in rapportagevoorschriften en uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot de 'lastenverdeling' tussen de Gemeenschap en haar lidstaten.

De Europese Gemeenschap heeft op 31 mei 2002 het Protocol van Kyoto geratificeerd krachtens Beschikking 2002/358/EG i. Het onderhavige voorstel zal de Gemeenschap en de lidstaten helpen om de rapportagevoorschriften uit hoofde van zowel het UNFCCC als het Protocol van Kyoto na te leven en in het algemeen bijdragen tot de tijdige beschikbaarheid, consistentie, nauwkeurigheid, volledigheid, transparantie en vergelijkbaarheid van de gerapporteerde informatie.

Gezien de vrij technische aard van de overeengekomen UNFCCC-richtsnoeren bepaalt Beschikking 93/389/EEG inzake het bewakingssysteem dat de na te leven voorschriften nader worden omschreven door middel van richtsnoeren die via een comitéprocedure worden vastgesteld. Het onderhavige voorstel bevat een soortgelijke bepaling; toch werd het wenselijk geacht een aantal belangrijke bepalingen in de beschikking zelf op te nemen. Teneinde de rapportageverplichtingen voor de lidstaten te beperken, werd vastgesteld dat krachtens de nieuwe verslagleggingseisen alleen gegevens hoeven te worden medegedeeld die van belang zijn op Gemeenschapsniveau.

Voorts worden aanpassingen aangebracht wat betreft de frequentie van de overlegging van gegevens. Overeenkomstig de structuur van het Protocol van Kyoto en de desbetreffende UNFCCC-richtsnoeren wordt ten aanzien van de rapportage-eisen een onderscheid gemaakt tussen een jaarlijkse en een periodieke rapportageverplichting. De programma's en prognoses van de lidstaten inzake klimaatverandering worden immers niet jaarlijks gewijzigd; daarom wordt voorgesteld de jaarlijkse verslaglegging om te zetten in een periodieke. Wel zijn nadere bepalingen opgenomen met betrekking tot het type prognoses, omdat de ervaring die met de vigerende bepalingen is opgedaan, de noodzaak van uitvoerigere en meer gedetailleerde gegevens terzake aan het licht heeft gebracht.

Beschikking 93/389/EEG werd al substantieel gewijzigd bij Beschikking 99/296/EG. De ingrijpende nieuwe wijzigingen van Beschikking 93/389/EEG die thans worden voorgesteld, breiden de werkingssfeer ervan uit tot aspecten zoals registers, flexibele mechanismen en samenwerking bij procedures in het kader van het Protocol van Kyoto. Daarom wordt er met het oog op een grotere duidelijkheid en transparantie de voorkeur aan gegeven de bestaande beschikking te vervangen in plaats van deze te wijzigen. Dit zal ervoor zorgen dat de belanghebbende partijen zich kunnen baseren op één enkel duidelijk en samenhangend juridisch instrument in plaats van op fragmentaire wijzigingen van de bestaande beschikking.

Een concordantietabel is aan dit voorstel gehecht.

3.

1.2 Beoogde milieudoelstellingen


Artikel 2 van het EG-Verdrag bepaalt dat één van de taken van de Gemeenschap bestaat in het bevorderen van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. Te dien einde dient het optreden van de Gemeenschap een beleid op het gebied van het milieu te omvatten (artikel 3, lid 1, van het EG-Verdrag). Dit beleid moet bijdragen tot het nastreven van de volgende doelstellingen:

- behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

- bescherming van de gezondheid van de mens;

- behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

- bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen.

4.

2. KEUZE EN MOTIVERING VAN DE RECHTSGROND


Het voorstel beoogt de verdere totstandbrenging van de doelstellingen van het milieubeleid van de Gemeenschap als omschreven in artikel 174 van het EG-Verdrag. Bijgevolg is het voorstel gebaseerd op artikel 175, lid 1, van het Verdrag (medebeslissingsprocedure), dat de specifieke rechtsgrond vormt voor het milieubeleid van de Gemeenschap en waarop ook Beschikking 93/389/EEG van de Raad is gebaseerd.

1.

Subsidiariteit en evenredigheid



5.

3.1 Wat is de bedoeling van de voorgenomen maatregel, gelet op de verplichtingen van de Gemeenschap?


Overeenkomstig artikel 2 van het EG-Verdrag is één van de taken van de Gemeenschap de bevordering van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu.

6.

3.2 Wat is de communautaire dimensie van het probleem?


Zowel de Gemeenschap als de lidstaten zijn partij bij het Protocol van Kyoto. Bij Beschikking 2002/358/EG zijn de lidstaten overeengekomen hun verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto gezamenlijk na te komen en hebben zij verschillende emissiebeperkings-/verminderingsdoelstellingen voor de afzonderlijke lidstaten afgesproken met het oog op de naleving door de Gemeenschap als geheel van de op internationaal niveau aangegane, juridisch verbindende verplichtingen.

7.

3.3 Wat is de meest doelmatige aanpak, gelet op de mogelijkheden van de Gemeenschap en die van de lidstaten?


Als partij bij het UNFCCC en het Protocol van Kyoto is de Gemeenschap verplicht stappen te ondernemen, wil zij in staat zijn haar rapportageverplichtingen uit hoofde van genoemde overeenkomsten na te leven. De belangrijkste verantwoordelijkheid voor het rapporteren van de jaarlijkse emissies blijft berusten bij de lidstaten. Teneinde de rapportageverplichtingen van de lidstaten te beperken, hoeven krachtens de nieuwe rapportage-eisen alleen gegevens te worden overgelegd die op Gemeenschapsniveau van belang zijn.

8.

3.4 Wat zijn de nadelen indien de Gemeenschap niets onderneemt?


Indien de Gemeenschap geen maatregelen neemt, zal zij niet in staat zijn haar internationale rapportageverplichtingen na te komen. Dit zou resulteren in een verlies van geloofwaardigheid van de EU in de internationale onderhandelingen over de bestrijding van de klimaatverandering.

9.

3.5 Over welke instrumenten beschikt de Gemeenschap om haar doelstellingen te realiseren?


Om haar rapportageverplichtingen te kunnen nakomen, dient de Gemeenschap te beschikken over tijdig ingediende, volledige, consistente en nauwkeurige jaarlijkse gegevens van de lidstaten.

Evenredigheid



Ten tijde van de vaststelling van Beschikking 93/389/EEG werd overwogen of een communautaire maatregel in de vorm van een richtlijn op dit gebied evenredig zou zijn met het beoogde doel. Het onderhavige voorstel beoogt de vervanging van Beschikking 93/389/EEG.

10.

4. KOSTPRIJS DIE VOOR DE LIDSTATEN AAN DE UITVOERING VAN HET VOORSTEL IS VERBONDEN


De lidstaten hebben de wetten en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden die noodzakelijk zijn voor de naleving van Beschikking 93/389/EEG. Uit de verslagen van de lidstaten is niet gebleken dat de tenuitvoerlegging van Beschikking 93/389/EEG tot grote financiële problemen heeft geleid. Door de bekrachtiging van het Protocol van Kyoto, waarin de in dit voorstel vervatte rapportage-eisen worden omschreven, hebben de lidstaten reeds aanvaard de lasten van de daarmee samenhangende rapportageplicht te dragen. Daarom kan ervan worden uitgegaan dat de aanneming van dit voorstel niet zal resulteren in een sterke stijging van de uitgaven.

11.

5. RESULTATEN VAN HET OVERLEG MET DE BELANGHEBBENDE PARTIJEN


12.

5.1 Lidstaten


De mededeling over de uitvoering van de eerste fase van het Europees programma inzake klimaatverandering (EPK) werd in oktober 2001 aan de Raad voorgelegd. In deze mededeling kondigde de Commissie haar voornemen aan om tegen de tweede helft van 2002 een wijziging van de beschikking inzake het bewakingssysteem voor te bereiden. In zijn conclusies van 12 december 2001 aangaande de EPK-mededeling heeft de Raad verklaard verheugd te zijn over het voornemen van de Commissie om een herziening van Beschikking 1993/389/EEG, als gewijzigd, voor te stellen teneinde de doeltreffendheid van de controle op de uitvoering van beleidsinitiatieven en maatregelen te verbeteren, en heeft hij gesteld dat dit voorstel tevens het kader dient te scheppen dat nodig is om te garanderen dat de Gemeenschap en haar lidstaten voldoen aan de vereisten inzake verslaglegging en broeikasgasboekhouding uit hoofde van de artikelen 5 en 7 van het Protocol van Kyoto. De Raad heeft de Commissie aangespoord haar voorstel zo spoedig mogelijk uit te werken en na te gaan hoe de kwaliteit en de nauwkeurigheid van de verslaglegging over beleidsinitiatieven en maatregelen alsmede over de uitstoot en de verwijdering van alle broeikasgassen, met inbegrip van de methodologische aspecten, kan worden verbeterd. In het Comité voor het bewakingssysteem werden de grote lijnen van het voorstel op 12 maart 2002 aan de lidstaten voorgesteld.

13.

5.2 NGO's en bedrijfsleven


Aangezien dit voorstel voor een beschikking betrekking heeft op rapportage-eisen ten aanzien van en gegevensuitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie alsook op de verslaglegging aan het UNFCCC, zijn er geen specifieke belangen van niet-gouvernementele organisaties of van het bedrijfsleven in het geding.

14.

6. UITVOERIGE TOELICHTING BIJ HET VOORSTEL


Voorwerp van de beschikking (artikel 1)

Op COP7 te Marrakech (29 oktober - 10 november 2001) werden gedetailleerde richtsnoeren voor de jaarlijkse rapportage van de uitstoot van broeikasgassen alsmede richtsnoeren voor de instelling van inventarisatiesystemen (artikel 5, lid 1, van het Protocol van Kyoto) en nationale registers door de partijen bij het Protocol van Kyoto goedgekeurd. Aangezien de Gemeenschap partij is bij het Protocol van Kyoto (Beschikking 2002/358/EG van de Raad), moet het toepassingsgebied van het bewakingssysteem (als omschreven in Beschikking 93/389/EEG zoals gewijzigd bij Beschikking 99/296/EG) dienovereenkomstig worden uitgebreid. Tevens wordt de werkingssfeer van de beschikking nader gespecificeerd zodat duidelijk wordt gemaakt dat zij tevens betrekking heeft op de verwijdering van broeikasgassen door 'putten'.

Wat de verslaglegging door de Europese Gemeenschap en haar lidstaten bij het UNFCCC betreft, moet de beschikking garanderen dat de basisbeginselen van de UNFCCC-richtsnoeren inzake rapportage worden nageleefd.

15.

Nationale programma's (artikel 2)


Een permanente dwingende eis met het oog op de naleving van de verbintenissen uit hoofde van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto is de tenuitvoerlegging en periodieke actualisering van nationale programma's voor de beperking en/of vermindering van door de mens veroorzaakte broeikasgasemissies en de transparante bewaking van de feitelijke en verwachte uitstoot. Deze kernelementen van het bestaande bewakingssysteem worden dan ook behouden. Het artikel werd geactualiseerd door de schrapping van het eerste streepje, dat betrekking had op de verbintenis die de Gemeenschap was aangegaan om tegen 2000 haar CO2-uitstoot te stabiliseren (een doel dat inderdaad werd gerealiseerd) en lichtelijk aangepast door de toevoeging van een verwijzing naar de vereiste informatie, als omschreven in artikel 3, lid 2, en van een kennisgevingsprocedure voor de informatie die door de lidstaten aan de Commissie moet worden verstrekt en vice versa.

16.

Verslaglegging door de lidstaten (artikel 3)


Naast de bestaande UNFCCC-rapportagerichtsnoeren met betrekking tot de jaarlijkse inventarissen i werden op COP7 gedetailleerde richtsnoeren voor de jaarlijkse verslaglegging met betrekking tot broeikasgassen door de partijen bij het Protocol van Kyoto goedgekeurd. De eisen inzake jaarlijkse rapportage hebben betrekking op de inventarissen van broeikasgasemissies alsook op aanvullende informatie die overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Protocol van Kyoto door middel van richtsnoeren wordt omschreven. Kwantitatieve informatie over de uitgestoten en verwijderde hoeveelheden als bedoeld in artikel 3, leden 3 en 4, van het Protocol van Kyoto moet aan de Commissie worden medegedeeld, samen met inventarisgegevens gebaseerd op de richtsnoeren inzake goede praktijken van de intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) die momenteel worden uitgewerkt en waarvan de toepassing zal worden voorgeschreven bij uitvoeringsbepalingen die uit hoofde van deze beschikking zullen worden aangenomen. De aanvullende jaarlijkse informatie in het kader van het Protocol van Kyoto omvat de informatie in samenhang met artikel 3, leden 3 en 4, van het Protocol van Kyoto.

De rapportage van specifieke aanvullende informatie is eveneens vereist ter vergemakkelijking van de jaarlijkse en periodieke EG-kennisgevingen aan het UNFCCC. In de jaarlijkse verslagen betreffende de EG-inventarissen die zij bij het UNFCCC indient, moet de EG ervoor zorgen dat op lidstaatniveau aan de verslagleggingseisen inzake methodologische keuzes, bijvoorbeeld in verband met putten, wordt voldaan. Het artikel bevat de algemene verslagleggingseis terzake, maar voor het vaststellen van de bijzonderheden zal gebruik worden gemaakt van EG-uitvoeringsbepalingen (artikel 3, lid 3). De eisen betreffende de gegevens over putten zullen worden afgestemd op de IPCC-verslagleggingsrichtsnoeren die momenteel worden uitgewerkt. Rapportage is ook vereist met betrekking tot alle verrichtingen betreffende de diverse boekhoudkundige eenheden die in het kader van het Protocol van Kyoto werden ingesteld.

Voorgesteld wordt, de indieningstermijn voor de jaarlijks door de lidstaten aan de Commissie te verstrekken gegevens te wijzigen van 31 december in de daaropvolgende 15e januari. Daarmee wordt ingegaan op het verzoek om meer tijd dat sommige lidstaten in het Comité voor het bewakingssysteem hebben geformuleerd, terwijl er zo toch voldoende tijd wordt gelaten voor het verwerken van de ingediende gegevens vóór 15 april, de termijn voor de jaarlijkse verslaglegging door de Gemeenschap aan het UNFCCC.

Naast de eisen inzake jaarlijkse rapportage zijn er ook verplichte periodieke kennisgevingen aan het UNFCCC, die onder andere betrekking hebben op de verslaglegging over het complementaire karakter van het gebruik van de Kyoto-mechanismen alsook over de genomen beleidsinitiatieven en maatregelen. De desbetreffende verslagen van de lidstaten moeten tot informatie op EG-niveau worden gecombineerd. Voorgesteld wordt, door middel van uitvoeringsbepalingen betreffende het bewakingssysteem nadere richtsnoeren te geven die garanderen dat een zinvolle synthese van bedoelde gegevens over het complementaire karakter van deze mechanismen mogelijk is.

Rekening houdend met de frequentie waarmee de nationale emissieprognoses worden geactualiseerd, wordt voor de verslaglegging op dit gebied overgegaan op een tweejaarlijkse frequentie, waarbij de indieningstermijn met het oog op de consistentie eveneens wordt vastgesteld op 15 januari (tweejaarlijks), beginnend in 2005.

Teneinde de kwaliteit van de informatie te verbeteren, is de lijst van elementen die de lidstaten verplicht zijn in hun periodieke verslagen te rapporteren, uitgebreid en enigszins gewijzigd in overeenstemming met de discussies die daarover in het Comité voor het bewakingssysteem hebben plaatsgevonden. Er moet verslag worden uitgebracht over de beleidsinitiatieven en maatregelen, inclusief het doel, de aard en de stand van de uitvoering daarvan alsmede kwantitatieve ramingen van de effecten van de maatregelen. Uit de ervaring die met het huidige bewakingssysteem is opgedaan, blijkt dat er behoefte is aan verdere harmonisatie van de verslaglegging met betrekking tot de beleidsinitiatieven en maatregelen en de prognoses van de lidstaten; hierin zal worden voorzien door middel van de herziene uitvoeringsbepalingen die in het kader van deze beschikking worden vastgesteld. Tot dusver is een gedegen beoordeling van het beleid en de prognoses van de lidstaten moeilijk gebleken doordat zich in het huidige systeem aanzienlijke methodologische verschillen voordoen. Betrouwbare emissieprognoses zijn van cruciaal belang voor een tijdig functionerend waarschuwingssysteem en om gevallen van niet-naleving te voorkomen.

Door middel van specifieke uitvoeringsbepalingen uit hoofde van deze beschikking (artikel 3, lid 3) zullen gedetailleerde voorschriften worden gegeven waarin wordt gespecificeerd welke elementen van de balansen betreffende putten voor de rapportage in het kader van het bewakingssysteem van belang zijn. Of de EG de verbintenissen van Kyoto kan naleven, zal afhangen van het bestaan van adequate nationale inventarisatiesystemen en goed functionerende nationale registratiesystemen. De kennisgeving van iedere verandering in deze systemen is dan ook van cruciaal belang voor de Gemeenschap en is trouwens ook vereist krachtens het Protocol van Kyoto. Daarnaast zal in de uitvoeringsbepalingen betreffende het EG-bewakingssysteem een reeks indicatoren voor kooldioxide en andere onder het Protocol van Kyoto vallende broeikasgassen worden gespecificeerd waarover in het Comité voor het bewakingssysteem in principe reeds overeenstemming is bereikt.

Ten slotte zullen de partijen bij het Protocol van Kyoto na afloop van de eerste verbintenisperiode van het Protocol in 2012 gedurende een extra periode de handel in emissierechten kunnen voortzetten teneinde hun verbintenissen ingevolge het Protocol na te komen. Van de betrokken partijen wordt verlangd dat zij bijkomende informatie verstrekken met betrekking tot de verrekening van de toegewezen hoeveelheid, naast het in Besluit 19/CP.7 van de akkoorden van Marrakech bedoelde verslag dat bij het verstrijken van deze extra periode voor nakoming van de verplichtingen moet worden ingediend i.

17.

Inventarisatiesysteem van de Europese Gemeenschap (artikel 4)


Bij dit artikel wordt een communautair broeikasgas-inventarisatiesysteem uit hoofde van het Protocol van Kyoto in het leven geroepen en wordt ervoor gezorgd dat aan de eisen betreffende het functioneren van nationale systemen voor de schatting van antropogene broeikasgasemissies per bron en broeikasgasverwijderingen per put, zoals vervat in de UNFCCC-richtsnoeren (conform artikel 5, lid 1, van het Protocol van Kyoto i), wordt voldaan. De naleving van de richtsnoeren van het Protocol van Kyoto door de Gemeenschap en de kwaliteit van de communautaire broeikasgasinventaris zijn afhankelijk van de implementering van nationale inventarisatiesystemen in de lidstaten en de kwaliteit van de inventarissen van die lidstaten. Daarom bevat artikel 4, lid 4, de algemene eis dat de in artikel 5, lid 1, van het Protocol van Kyoto bedoelde richtsnoeren uiterlijk op 31 december 2004 door alle lidstaten op nationaal niveau volledig ten uitvoer moeten zijn gelegd. Artikel 4, lid 1, verschaft een passende basis voor de bestaande procedure voor het opvullen van hiaten in de communautaire inventaris wanneer gegevens van de lidstaten ontbreken. De procedures zullen uitvoeriger worden omschreven door middel van de uitvoeringsbepalingen die uit hoofde van deze beschikking worden vastgesteld.

De technische bijzonderheden zullen worden geregeld via de comitéprocedure (uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het EG-bewakingssysteem), rekening houdend met het feit dat voor bepaalde deelaspecten van het functioneren van een EG-inventarisatiesysteem voor broeikasgassen reeds regelingen en procedures zijn ingevoerd op basis van Beschikking 93/389/EEG van de Raad als gewijzigd bij Beschikking 99/296/EG van de Raad. Voorts doet artikel 4, lid 3, recht aan de specifieke en cruciale ondersteunende rol die het Europees Milieuagentschap in het EG-inventarisatiesysteem speelt.

18.

Evaluatie van de geboekte vooruitgang (artikel 5)


Teneinde te beoordelen of de Gemeenschap en haar lidstaten op koers liggen om hun doelstellingen in het kader van het Protocol van Kyoto te realiseren, m.a.w. of de feitelijke vooruitgang (gerapporteerde uitstoot) en de verwachte vorderingen (de geraamde effecten van beleidsinitiatieven en maatregelen voor uitstootvermindering en de emissieprognoses) in overeenstemming zijn met het streefpad, moet de bestaande jaarlijkse rapportage aan de Raad en het Parlement worden voortgezet. Dit primaire alarmsysteem moet worden gezien in het licht van artikel 10, dat voorziet in een toetsing van de mate waarin de verbintenissen worden nagekomen. Naar aanleiding van deze toetsing worden in voorkomend geval extra maatregelen genomen op Gemeenschaps- of lidstaatniveau.

Bovendien schrijft artikel 3, lid 2, van het Protocol van Kyoto voor dat de partijen tegen 2005 aantoonbare vorderingen maken bij de nakoming van hun verplichtingen; tegen 1 januari 2006 moet een speciaal rapport over aantoonbare vorderingen bij het UNFCCC worden ingediend. Het is dienstig dat nadere specifieke bepalingen betreffende bijkomende aspecten van de rapportage van aantoonbare vorderingen worden vastgesteld; artikel 3, lid 3, voorziet hierin. Met het oog op het in artikel 5, lid 3, bedoelde verslag aan het UNFCCC dient de Commissie tegen 15 januari 2005 over de in die bepalingen bedoelde informatie te beschikken.

Ten slotte wordt in artikel 5, lid 4, verwezen naar de specifieke en cruciale ondersteunende rol van het Europees Milieuagentschap bij de beoordeling van en verslaglegging over de gemaakte vorderingen.

19.

Nationale registers (artikel 6)


De in artikel 7, lid 4, van het Protocol van Kyoto bedoelde richtsnoeren schrijven voor dat elke partij van bijlage I een nationaal register instelt en bijhoudt teneinde te garanderen dat een nauwkeurige boekhouding wordt gevoerd van verlening, bezit, overdracht, verwerving, annulering en afboeking van toegewezen eenheden ("assigned amount units", AAU's), emissiereductie-eenheden ("emission reduction units", ERU's), gecertificeerde emissiereducties ("certified emission reductions", CER's) en verwijderde eenheden ("removal units", RMU's). Als partijen bij het Protocol van Kyoto zijn de Gemeenschap en de lidstaten er dus toe gehouden, een nationaal register in te stellen. Conform Beschikking 2002/358/EG worden de aanvankelijk toegewezen hoeveelheden in de nationale registers van de lidstaten geboekt. Het 'nationale' register van de Gemeenschap zou kunnen worden gebruikt voor het bijhouden van de ERU's en de CER's die via door de Gemeenschap gefinancierde projecten worden gegenereerd; hierdoor zouden stimulansen worden geboden voor door de EG in derde landen te ontplooien activiteiten om het probleem van de klimaatverandering in een ruimere context aan te pakken. Nadere bepalingen inzake het gebruik van de in dat register geboekte ERU's en CER's kunnen via de medebeslissingsprocedure worden vastgesteld in het licht van de resultaten van de toetsing waarin artikel 10 voorziet.

Het artikel bepaalt dat de nationale registers in een gecombineerd systeem mogen worden bijgehouden. De registers die werden ingesteld uit hoofde van de EG-regeling voor de handel in uitstootrechten, dienen in de nationale registers te worden opgenomen, en het artikel voorziet hierin.

Dit artikel bevat ook het voorschrift dat de gegevens in de nationale registers van de lidstaten tegelijk ter beschikking moeten worden gesteld van de centrale administrateur die in het kader van de EG-regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten wordt aangewezen. Dit is noodzakelijk omdat transacties die plaatsvinden binnen de nationale registers maar buiten de werkingssfeer van de EG-regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten, van belang zijn voor de naleving van de voorwaarden waaronder de mechanismen van het Protocol van Kyoto mogen worden gebruikt; de centrale administrateur dient hiervan derhalve op de hoogte te zijn.

20.

Toegewezen hoeveelheid (artikel 7)


Beschikking 2002/358/EG bepaalt dat het bij Beschikking 1993/389/EEG inzake het bewakingssysteem ingestelde comité de Commissie assisteert bij de vaststelling van de respectieve uitstootniveaus, gemeten in ton kooldioxide-equivalent, die aan de Europese Gemeenschap en iedere lidstaat afzonderlijk worden toegewezen. Bedoelde vaststelling geschiedt op basis van de gekwantificeerde emissiebeperkings- of -reductieverplichtingen die in bijlage II van die beschikking zijn opgenomen. Artikel 7 van het onderhavige voorstel bepaalt dat de respectieve, overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG vastgestelde uitstootniveaus vóór 1 januari 2007 bij het secretariaat van het UNFCCC worden ingediend.

Artikel 3, lid 8, van het Protocol van Kyoto voorziet in de mogelijkheid om voor de drie groepen gefluoreerde gassen hetzij 1990, hetzij 1995 als referentiejaar te kiezen voor de berekening van de initieel toegewezen hoeveelheid voor een gegeven partij. Om de nauwkeurigheid en consistentie van de rapportage te garanderen, en gezien het feit dat een meerderheid van lidstaten de voorkeur geeft aan 1995 als referentiejaar voor de uitstoot van gefluoreerde gassen, is het passend dat de Gemeenschap en haar lidstaten laatstgenoemd jaar als referentiejaar kiezen.

Dit artikel bepaalt ook dat de lidstaten van de hun toegewezen hoeveelheid het equivalent van hun jaarlijkse uitstoot moeten afboeken wanneer alle procedures ter vaststelling van het niveau van die uitstoot zijn afgerond. Dit stemt overeen met de bepaling van de EG-regeling voor de handel in uitstootrechten die zegt dat bedrijven uitstootrechten ten belope van de jaarlijkse uitstoot van hun installaties dienen terug te geven zodra de omvang daarvan definitief is berekend; het gaat in wezen om een maatregel van goed beheer die ertoe moet bijdragen dat gevallen van niet-naleving worden vermeden.

21.

Procedures in het kader van het Protocol van Kyoto (artikel 8)


Overeenkomstig het Protocol van Kyoto worden de gerapporteerde gegevens pas geaccepteerd en erkend nadat zij aan een internationale toetsingsprocedure zijn onderworpen. Deze internationale toetsingsprocedure van het PK vereist een volledige en doeltreffende samenwerking en coördinatie tussen de Gemeenschap en haar lidstaten, met name wat betreft de nalevingsprocedures in het kader van het Protocol van Kyoto - één en ander in overeenstemming met artikel 10 van het EG-Verdrag.

Het geval kan zich voordoen dat een toetsingspanel in de loop van de jaarlijkse internationale toetsing in het kader van het PK een implementatieprobleem met betrekking tot een lidstaat aan het licht brengt. In dergelijke gevallen moet ervoor worden gezorgd dat de Commissie tijdig over de nodige informatie beschikt en dat adequate coördinatie met de Commissie plaatsvindt alvorens de lidstaat actie onderneemt, aangezien elke wijziging die het internationale toetsingspanel in de inventaris van de lidstaat aanbrengt, gevolgen heeft voor de EG-inventaris en dus ook voor de globale naleving van het PK door de Gemeenschap. Dit geldt eveneens voor de onderlinge afstemming van de nalevingsprocedures vóór de behandeling ervan door het Comité voor de naleving dat wordt ingesteld om toe te zien op de naleving van het Protocol van Kyoto. Deze kwesties worden in het voorstel geregeld door middel van een algemene bepaling; de technische bijzonderheden kunnen worden uitgewerkt door middel van in dit kader aangenomen uitvoeringsbepalingen.

22.

Comité (artikel 9)


Dit comité wordt het Comité klimaatverandering genoemd om recht te doen aan de veelheid van functies waarin het de Commissie zal bijstaan. Tot de opdracht van het comité behoren taken in samenhang met de bewaking en rapportage van broeikasgasemissies, taken uit hoofde van Beschikking 2002/358/EG betreffende de sluiting van het Protocol van Kyoto en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen, en taken die voortvloeien uit de EG-regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten (COM(2001) 581 def.).

23.

Toetsing (artikel 10)


Krachtens het Protocol van Kyoto dient de EG haar emissiereductiedoelstelling van -8% te halen. In het licht van de vooruitgang die naar verwachting de komende jaren met het oog op het realiseren van de Kyoto-doelstellingen zal worden gemaakt, is het wenselijk een toetsing uit te voeren die in voorkomend geval als basis kan dienen voor het voorstellen van aanvullende maatregelen op Gemeenschapsniveau. Aangezien de EG en haar lidstaten er krachtens het Protocol van Kyoto toe gehouden zijn, te bewijzen dat zij tegen 2005 aantoonbare vorderingen hebben gemaakt, is het wenselijk de toetsing in 2006/7, vlak voor het begin van de eerste verbintenisperiode van het PK, te koppelen aan bedoelde beoordeling van de geboekte vorderingen. De toetsingsclausule voorziet in de mogelijkheid, passende nieuwe maatregelen voor te stellen. Die zouden bijvoorbeeld de vorm kunnen aannemen van aanbevelingen inzake verdere actie, nationale actieplannen ter naleving van het PK, een eventueel gebruik van de in het EG-register opgenomen ERU's en CER's om te vermijden dat het Protocol niet wordt nageleefd, en preferentiële handelsregelingen.

De toetsing dient betrekking te hebben op de mate waarin de Gemeenschap en haar lidstaten al hun verplichtingen ingevolge het Protocol van Kyoto nakomen. Dit houdt in dat erop wordt toegezien dat het gebruik van Joint Implementation, het Clean Development Mechanism en de internationale handel in emissierechten uit hoofde van de artikelen 6, 12 en 17 van het Protocol van Kyoto, complementair is ten opzichte van de interne maatregelen. In het licht van deze beoordeling kan de Commissie in voorkomend geval voorstellen formuleren om te garanderen dat de verplichtingen worden nagekomen.

24.

Aanvullende bepalingen (artikelen 11 en 12)


Het voorstel bevat een bepaling waarbij Beschikking 93/389/EEG wordt ingetrokken; voorts wordt bepaald dat alle verwijzingen naar Beschikking 93/389/EEG dienen te worden gelezen als verwijzingen naar de nieuwe beschikking. Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.