Toelichting bij COM(2001)294-1 - Administratieve samenwerking op het gebied van de btw

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Inleiding

Voor de belasting over de toegevoegde waarde bestaan er twee verschillende rechtsgrondslagen die de administratieve samenwerking tussen de lidstaten mogelijk maken: Richtlijn 77/799/EEG i betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe en de indirecte belastingen en Verordening (EEG) nr. 218/92 i betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de indirecte belastingen (BTW).

Bij de vaststelling van Richtlijn 77/799/EEG behoorde de belasting over de toegevoegde waarde niet tot haar toepassingsgebied; de richtlijn beperkte zich tot de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting. De uitbreiding tot de BTW is het gevolg van Richtlijn 79/1070/EEG i.

De richtlijn schept een rechtsgrondslag voor de uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten. Deze uitwisseling dient echter te lopen via de 'bevoegde autoriteiten'. De uitwisseling van inlichtingen kan dus niet rechtstreeks plaatsvinden tussen twee diensten van twee verschillende lidstaten.

Er zijn drie categorieën van informatie-uitwisseling vastgesteld: de uitwisseling van inlichtingen op verzoek voor een bepaald geval, de automatische uitwisseling van inlichtingen en de spontane uitwisseling van inlichtingen. Voor de laatste twee categorieën geeft de richtlijn ten aanzien van de BTW geen nauwkeurige bepalingen. Zij verwijst alleen naar de mogelijkheid tussen de lidstaten bilaterale regelingen overeen te komen. Tot dusver zijn er echter zeer weinig bilaterale overeenkomsten gesloten met het doel dergelijke uitwisselingen op BTW-gebied tot stand te brengen. De richtlijn biedt de lidstaten tevens de mogelijkheid de aanwezigheid van ambtenaren van de verzoekende lidstaat toe te staan aan bepaalde controles deel te nemen. Tot dusver hebben echter weinig lidstaten van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Het afschaffen per 1 januari 1993 van de fiscale grenzen tussen de lidstaten maakte versterking van de administratieve samenwerking noodzakelijk. Daarom werd ter aanvulling van de bepalingen van de richtlijn van 1977, en om op die manier alleen voor de intracommunautaire levering en verwerving van goederen een verdergaand systeem voor uitwisseling van informatie tot stand te brengen, Verordening (EEG) nr. 218/92 vastgesteld.

De belangrijkste vernieuwing van de verordening van 1992 is de oprichting van een elektronisch informatiesysteem (VIES i) en de automatische verstrekking aan alle andere lidstaten van de totale waarde van alle intracommunautaire leveringen van goederen aan handelaren die in die lidstaten waren geïdentificeerd, alsmede de overeenkomstige BTW-identificatienummers. Wanneer de in deze gegevensbank beschikbare inlichtingen ontoereikend blijken, kan op grond van artikel 5 van de verordening om nadere inlichtingen worden verzocht. De aangezochte autoriteit heeft drie maanden de tijd om aan dit verzoek te voldoen.

Inhoudsopgave

1.

2. Een niet voor de uitdagingen van de interne markt geschikt rechtsinstrument


Zowel de controleambtenaren in de lidstaten als de Commissie zijn van mening dat het VIES-systeem en de versterkte administratieve samenwerking die door Verordening nr. 218/92 tot stand zijn gebracht, goede controle-instrumenten zijn. De op deze wijze automatisch of op verzoek uitgewisselde gegevens zijn echter niet voldoende tijdig beschikbaar en kunnen niet zo snel als nodig worden uitgewisseld. Een doelmatige fraudebestrijding is daardoor niet mogelijk. De controle achteraf wordt in vele gevallen te laat verricht en de bepalingen van Verordening nr. 218/92 zijn nooit bedoeld geweest voor individuele fraudezaken, die vanzelfsprekend 'hier en nu' plaatsvinden. Bovendien bestrijkt het toepassingsgebied van de verordening niet alle transacties waarbij kan worden gefraudeerd. De verordening heeft namelijk uitsluitend betrekking op intracommunautaire leveringen en verwervingen van goederen, en bijvoorbeeld niet op diensten of binnenlandse leveringen. Aangezien de meeste BTW-fraudeconstructies binnenlandse en intracommunautaire transacties combineren, zijn de belastingdiensten verplicht andere rechtsinstrumenten te gebruiken.

Daarom gebruiken de lidstaten hoofdzakelijk Richtlijn 77/799/EEG als rechtsgrondslag voor hun samenwerking in fraudezaken. Deze richtlijn was oorspronkelijk bedoeld om de uitwisseling van gegevens over de directe belastingen te vergemakkelijken en werd later niet aangepast om te voorzien in de sterkere behoefte aan meer samenwerking op BTW-gebied na de invoering van de BTW overgangsregeling op 1 januari 1993.

Deze richtlijn vormt thans een te zwak kader voor een werkelijk slagvaardige samenwerking: de zwakheid ervan is er voornamelijk in gelegen dat zij te gecentraliseerd, niet intensief genoeg en te vaag van karakter is.

De samenwerking is te gecentraliseerd omdat er te weinig rechtstreekse contacten tussen plaatselijke bureaus of nationale bureaus voor fraudebestrijding zijn, aangezien de regel is dat de communicatie plaatsvindt tussen centrale verbindingsbureaus. Dat leidt zowel tot beperkte daadkracht en gering gebruik door de ambtenaren als tot te grote vertragingen.

De samenwerking is eveneens niet intensief genoeg, aangezien de uitwisseling van inlichtingen buiten het VIES-systeem te weinig automatisch of spontaan plaatsvindt ten behoeve van het opsporen en voorkomen van fraude bij het intracommunautaire handelsverkeer.

Op een hele reeks gebieden (met name de aanwezigheid van buitenlandse ambtenaren bij controles, de mogelijkheid tot het verrichten van multilaterale controles of het gebruik dat van de door de lidstaat verstrekte inlichtingen mag worden gemaakt) kent de samenwerking bovendien geen duidelijke voorschriften.

Het verslag dat de Commissie op 28 januari 2000 heeft ingediend op grond van artikel 14 van Verordening nr. 218/92 en artikel 12 van Verordening nr. 1553/89 i, evenals de werkzaamheden die zijn verricht binnen de ad hoc-groep 'Belastingfraude' van de Raad, geven duidelijk aan dat de handhaving van de bestaande regelingen gepaard dient te gaan met doelmatige versterking van de middelen en nadere bepalingen voor toezicht en administratieve samenwerking.

In haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement gericht op verbetering van de werking van het BTW-stelsel in het kader van de interne markt i komt de Commissie daarom tot de slotsom dat de bestaande communautaire rechtsinstrumenten voor administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand moeten worden versterkt. Om dezelfde redenen heeft de Raad op 5 juni 2000 de Commissie eveneens verzocht zo snel mogelijk voorstellen in te dienen aangaande alle aanbevelingen waarover tijdens de werkzaamheden van de ad hoc-groep eenstemmigheid is bereikt.

2.

3. Het bestaan van twee rechtsgrondslagen leidt bovendien tot onnodige en zeer schadelijke omslachtigheid


Afgezien van deze tekortkomingen en leemten is het bestaan van twee onderscheiden rechtsgrondslagen voor de administratieve samenwerking op BTW-gebied op zich een bron van verwikkelingen gebleken, die nadelig is voor een goed functioneren van het systeem.

De verordening is uitsluitend van toepassing op de intracommunautaire levering en verwerving van goederen. Zowel voor de intracommunautaire verlening van diensten als voor andere verrichtingen waarover BTW wordt geheven, moet dus een beroep worden gedaan op de bepalingen van de richtlijn.

Beide instrumenten zijn echter aan verschillende uitvoeringsregels gebonden. De in acht te nemen termijnen voor verzoeken zijn verschillend en het gebruik dat van de verkregen informatie kan worden gemaakt, is niet hetzelfde.

Bovendien hebben de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van de verordening centrale verbindingsbureaus opgericht die primair verantwoordelijk zijn voor de uitwisseling van inlichtingen krachtens de verordening. Sommige lidstaten hebben echter een andere dienst die verantwoordelijk is voor de uitwisseling van inlichtingen krachtens de richtlijn. Dit betekent dat er voor BTW-controles geen synergie is tussen de verordening en de richtlijn. Sommige lidstaten zijn bovendien nogal strikt over het soort inlichtingen waar de BTW-autoriteiten overeenkomstig de verordening en overeenkomstig de richtlijn om kunnen verzoeken en wijzen de verzoeken om bijstand vaak op louter formele gronden af.

Tot slot is het duidelijk dat het bestaan van twee verschillende rechtsgrondslagen een reëel probleem voor de administratieve samenwerking op BTW-gebied is, aangezien bepaalde verrichtingen in sommige lidstaten als diensten worden beschouwd, terwijl het in andere lidstaten om goederen gaat.

De Commissie is bijgevolg van mening dat het bestaan van twee rechtsgrondslagen een negatief effect op de mogelijkheid tot samenwerking op het gebied van de BTW-controle heeft. Zij stelt dan ook één enkel en sterker juridisch kader voor (een nieuwe verordening die de bepalingen van de verordening van 1992 vervangt, versterkt en moderniseert en de bepalingen van de richtlijn van 1977 insluit), dat de weg vrijmaakt voor intensivering van de samenwerking die op dit moment voor de bestrijding van BTW-fraude absoluut noodzakelijk is.

Het belang van een dergelijke hervorming is gelegen in het scheppen van synergie tussen de administraties die verantwoordelijk zijn voor de toepassing en de controle van de BTW, zodat de scheiding tussen de belastingadministraties wegvalt en de belastingambtenaren samenwerken alsof zij tot dezelfde administratie behoren. Dit kan op het eerste gezicht ambitieus lijken, maar het gaat hier om een volstrekte noodzaak tegenover fraudeurs voor wie geen grenzen bestaan.

3.

4. Artikelgewijze toelichting op het voorstel voor een verordening


Teneinde de administratieve samenwerking op BTW-gebied te versterken, doet de Commissie het voorstel om enerzijds het rechtsinstrument van Verordening 218/92 te versterken en anderzijds de bepalingen van Richtlijn 77/799/EEG daarin op te nemen. Dit voorstel schept één enkel juridisch kader met heldere en bindende voorschriften voor de samenwerking tussen lidstaten. Dit kader biedt met name de mogelijkheid tot rechtstreekser contacten tussen de diensten om de samenwerking doelmatiger en sneller te laten verlopen. Tevens maakt het niet alleen intensievere en snellere informatie-uitwisselingen mogelijk tussen ambtelijke diensten onderling, maar ook tussen deze en de Commissie teneinde fraude doelmatiger te bestrijden. Het onderhavig voorstel beoogt een doeltreffend systeem van wederzijdse bijstand en uitwisseling van informatie op te zetten teneinde de goede werking van het BTW-stelsel te verzekeren. Het voorstel kent de Commissie de rol van hoedster van de goede werking van de administratieve samenwerking toe, doch geen operationele taken waar het gaat om onderzoek en bestrijding van belastingfraude. BTW-fraude in haar intracommunautaire dimensie moet echter op intracommunautair niveau worden aangepakt en door gemeenschappelijk optreden van lidstaten en Commissie worden bestreden. Hoewel de primaire verantwoordelijkheid voor de maatregelen die vereist zijn voor een goed functioneren van het gemeenschappelijk BTW-stelsel bij de lidstaten ligt, moet de Commissie een coördinerende en stimulerende rol op dit gebied vervullen. Derhalve zal de Commissie op basis van artikel 280 van het EG-Verdrag een afzonderlijk voorstel voor een verordening indienen dat zal voorzien in specifieke bepalingen inzake fraudebestrijding en dat de Commissie een coördinerende rol op communautair niveau zal toekennen bij de uitwisseling van inlichtingen.

4.

4.1. Hoofdstuk I Algemene bepalingen


5.

4.1.1. Artikel 1: Doelstellingen (artikel 1 van de Verordening 218/92)


Dit artikel is gewijzigd om enerzijds te laten uitkomen dat de verordening voortaan een ruimere werkingssfeer heeft en niet meer uitsluitend van toepassing is op intracommunautaire transacties, en om anderzijds aan te geven dat bij de verordening voortaan ook de voorschriften zijn vastgesteld die de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de mogelijkheid bieden inlichtingen met de Commissie uit te wisselen.

Bovendien wordt in dit artikel bepaald dat deze verordening de toepassing in de lidstaten van de voorschriften inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken onverlet laat.

6.

4.1.2. Artikel 2: Definities (artikel 2 van de Verordening 218/92)


Gezien de nieuwigheden die de verordening biedt, is gebleken dat er enkele extra definities nodig zijn: 'territoriale dienst', 'gestructureerde uitwisseling', 'automatische uitwisseling', 'langs elektronische weg' en 'administratief onderzoek'. Andere definities zijn enigszins aangepast. Ingeval van goedkeuring van het voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op bepaalde diensten die met elektronische middelen worden verricht (COM(2000) 349 def. van 7.6.2000), dient een verwijzing naar het nieuwe punt f) van artikel 9, lid 2, van de zesde richtlijn te worden opgenomen in de definitie van intracommunautaire verlening van diensten.

7.

4.1.3. Artikel 3: Decentralisatie van de administratieve samenwerking (nieuwe bepaling)


In principe dient de uitwisseling van inlichtingen steeds te lopen via de bevoegde autoriteit in de zin van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 218/92 of artikel 1 van Richtlijn 77/779/EEG. Wordt deze procedure niet in acht genomen, dan worden de inlichtingen geacht geen waarde te hebben en kunnen deze niet tegen de fraudeur worden gebruikt.

De Commissie is echter van mening dat rechtstreeks contact tussen de controleurs of tussen de fraudebestrijdingseenheden grote voordelen heeft, aangezien dit snellere informatie-uitwisseling, beter wederzijds begrip voor het verzoek om informatie en betere motivering bij de controleurs oplevert en verspilling van de toch al geringe middelen door onnodige verzoeken voorkomt. Hoewel het huidige juridisch kader dit soort contacten tussen de controleurs toelaat, hebben de lidstaten hier weinig gebruik van gemaakt en zijn de initiatieven op dit gebied vaak zeer ongelijksoortig, waardoor er vage en uiteenlopende procedures ontstaan.

Het voorstel schept dus een duidelijk juridisch kader voor gedecentraliseerde samenwerking en zorgt tegelijkertijd ervoor dat de centrale verbindingsbureaus daarbij de spil blijven vormen.

De in artikel 3 vastgestelde structuur is als volgt:

- officieel blijft de informatie-uitwisseling via de bevoegde autoriteiten lopen, maar in het vervolg dient het te gaan om één enkele autoriteit - met eventueel verschillende ambtelijke diensten onder zich - in elke lidstaat.

- elke autoriteit wijst vervolgens één enkel centraal verbindingsbureau aan dat primair verantwoordelijk is voor de samenwerking. Dit centrale verbindingsbureau (dat thans in het kader van de verordening bestaat) zal bij ontstentenis verantwoordelijk zijn voor de samenwerking op verzoek (wanneer de verzoekende autoriteit niet weet tot welk plaatselijk bureau zij zich moet richten of wanneer het verzoek is gericht tot een plaatselijk bureau dat niet bevoegd is het verzoek te behandelen), maar dient een centrale rol te spelen bij het doorgeven van bepaalde op automatische en spontane wijze verkregen inlichtingen.

- elke autoriteit wijst tevens bevoegde ambtenaren aan voor het uitwisselen van inlichtingen, ten minste één per territoriale dienst. Vanzelfsprekend moet het begrip territoriale dienst per lidstaat worden ingevuld, aangezien vanwege de omvang van de lidstaten de situatie niet overal gelijk is. Tot slot dient te worden toegevoegd dat ook de nationale controlediensten, zo zij bestaan, over een dergelijke bevoegde ambtenaar dienen te beschikken.

- tot slot is bepaald dat rechtstreekse contacten tussen andere ambtenaren mogelijk moet zijn, natuurlijk op voorwaarde dat de informatie gelijktijdig via de bevoegde autoriteiten loopt (dat wil zeggen bij volmacht via de centrale verbindingsbureaus of de bevoegde ambtenaren).

8.

4.1.4. Artikel 4: interferentie met strafrechtelijke procedures (artikel 3 van de Verordening 218/92)


Wanneer de gevraagde inlichtingen betrekking hebben op zaken waarbij de vertegenwoordigers van de nationale administraties van de lidstaten die het onderzoek leiden, in opdracht of onder toezicht van de gerechtelijke autoriteiten werken, wordt de uitwisseling van gegevens vaak geweigerd of sterk vertraagd met als gevolg dat de administratieve autoriteit van de lidstaat die het verzoek heeft ingediend, in veel gevallen niet in staat is tijdig administratieve of strafrechtelijke procedures te starten tegen fraudeurs die op haar grondgebied opereren.

Daarom geeft artikel 4 een nadere omschrijving van de verplichtingen van de lidstaten in het kader van de wederzijdse administratieve bijstand wanneer er sprake is van interferentie met strafrechtelijke procedures, met inachtneming van de voorschriften inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken.

9.

4.2. Hoofdstuk II Samenwerking op verzoek


10.

4.2.1. Eén enkel en dwingender juridisch kader


Artikel 5 van Verordening 218/92 biedt de mogelijkheid voor welomschreven gevallen te verzoeken om nadere inlichtingen die vooral betrekking hebben op de factuurnummers, factuurdata en factuurbedragen met betrekking tot specifieke intracommunautaire transacties. Voor alle andere informatie moeten de lidstaten gebruik maken van artikel 2 van Richtlijn 77/799/EEG, dat in zeer algemene zin de bevoegde autoriteit van een lidstaat de mogelijkheid biedt de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat te verzoeken alle inlichtingen over een bepaald geval te verstrekken waarmee de BTW op de juiste wijze kan worden vastgesteld. De aangezochte autoriteit heeft een termijn van drie maanden om een verzoek uit hoofde van artikel 5 van de verordening te beantwoorden. De richtlijn daarentegen stelt geen termijn voor de beantwoording.

Door het scheppen van één enkel juridisch kader is er in het vervolg één enkel hoofdstuk dat handelt over de uitwisseling van inlichtingen op verzoek (ongeacht of het gaat om inlichtingen ter aanvulling van de in het VIES-systeem aanwezige informatie, of om andere inlichtingen). Het voorstel geeft een nieuwe omschrijving van de rechten en plichten van de lidstaten en maakt onderscheid tussen een verzoek om inlichtingen (afdeling 1), een verzoek om administratieve onderzoeken (afdeling 2), de aanwezigheid van ambtenaren in de administratiekantoren en de deelname aan administratieve onderzoeken (afdeling 4), uitvoering van gelijktijdige controles (afdeling 5), en tot slot een verzoek om notificatie (afdeling 6). Afdeling 3 stelt de termijn van de kennisgeving op drie maanden na ontvangst van het verzoek (en op één maand wanneer de informatie al beschikbaar is), maar biedt de mogelijkheid voor bijzondere gevallen een andere termijn vast te stellen.

11.

4.2.2. Afdeling 1: verzoek om inlichtingen (artikel 5 van de gewijzigde Verordening 218/92 en artikel 2 van de Richtlijn 77/799)


Artikel 5, leden 1 en 2, komt overeen met artikel 2 van Richtlijn 77/799 en met artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 218/92, en is in het vervolg de enige rechtsgrond voor alle verzoeken om inlichtingen.

Voor het verkrijgen van de gevraagde inlichtingen gaat de aangezochte autoriteit krachtens lid 3 te werk als trad zij op voor zichzelf of voor een andere autoriteit van haar land. In elk geval dient dit lid te worden gelezen in samenhang met artikel 36. Krachtens dit artikel heeft de aangezochte autoriteit het recht te weigeren onderzoek te verrichten of inlichtingen te verstrekken wanneer hier onevenredig veel werk mee gemoeid is, of wanneer de verzoekende autoriteit niet alle gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van inlichtingen heeft benut, of wanneer de wetgeving of de administratieve praktijk van de lidstaat die verzocht wordt de inlichtingen te verstrekken zijn belastingadministratie geen toestemming geeft deze onderzoeken uit te voeren noch deze inlichtingen te verzamelen of voor eigen gebruik aan te wenden, of nog wanneer deze verstrekking tegen de openbare orde zou ingaan of zou leiden tot het onthullen van een commercieel, industrieel of beroepsgeheim. De verzoeken om inlichtingen worden doorgegeven via een standaardformulier. Aangezien uit ervaring is gebleken dat het een uiterst langdurig proces is om de vijftien lidstaten het eens te laten worden over een standaardformulier, wordt voorgesteld dit goed te keuren volgens de in artikel 40, lid 2, vastgelegde procedure (regelgevingsprocedure).

Tot slot wordt in artikel 7 nader omschreven dat de inlichtingen kunnen worden gevraagd in de vorm van verslagen, verklaringen en andersoortige documenten, of in de vorm van eensluidend gewaarmerkte kopieën of uittreksels daarvan. Originele documenten worden echter alleen toegezonden indien de bepalingen die van kracht zijn in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, zich hier niet tegen verzetten.

12.

4.2.3. Afdeling 2: verzoek om administratieve onderzoeken (nieuwe bepaling)


Bij fraude, bij voorbeeld wanneer het om gesimuleerde of fictieve verrichtingen gaat, kunnen verzoeken om inlichtingen op grond van artikel 5 ontoereikend zijn, omdat de verzoekende autoriteit hiermee geen bewijsmateriaal kan verwerven.

Daarom wordt voorgesteld de verzoekende autoriteit de mogelijkheid te bieden om de aangezochte autoriteit te vragen passend administratief onderzoek uit te voeren naar de verrichtingen die volgens de verzoekende autoriteit in strijd met de BTW-wetgeving zijn of lijken te zijn en waarvoor de heffing geacht wordt op zijn grondgebied plaats te vinden, alsmede aangaande verrichtingen die als bewijsmateriaal kunnen dienen voor een inbreuk op de BTW-wetgeving op het grondgebied van de verzoekende lidstaat.

Krachtens Artikel 9 gaat de aangezochte autoriteit te werk als handelde zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van haar eigen land, en met inachtneming van de beperkingen voor de informatie-uitwisseling zoals bepaald in artikel 36 (zie 4.2.2).

13.

4.2.4. Afdeling 3: termijn van kennisgeving (artikel 5, lid 1, van de Verordening 218/92)


De Commissie is van mening dat de te lange termijnen in hoofdzaak te wijten zijn aan het te gecentraliseerde karakter van het huidige juridisch kader. Daarom doet zij in het kader van de bepalingen van artikel 3 het voorstel voor gedecentraliseerde contacten.

De termijn van drie maanden die in artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 218/92 ten aanzien van de kennisgeving van de gevraagde inlichtingen is bepaald, blijft gehandhaafd. Wanneer deze informatie de aangezochte autoriteit evenwel al ter beschikking staat, wordt deze termijn teruggebracht tot een maand. Tot slot kan in bijzondere gevallen, met name gevallen van BTW-carrousels of ingewikkelde controles, een afwijkende termijn worden vastgesteld, in het kader van de in artikel 40, lid 2, omschreven procedure.

Wanneer de aangezochte autoriteit niet binnen de gestelde termijn kan tegemoetkomen aan het verzoek, dient zij de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis te stellen van de redenen van deze vertraging en aan te geven wanneer zij aan het verzoek kan tegemoetkomen.

14.

4.2.5. Afdeling 4: aanwezigheid van ambtenaren van de belastingadministratie van andere lidstaten (artikel 6 van de Richtlijn 77/799)


Hoewel het Fiscalis-programma i voorziet in communautaire financiering voor multilaterale controles, biedt Verordening (EEG) nr. 218/92 geen rechtsgrondslag voor de aanwezigheid van ambtenaren van de belastingadministratie van andere lidstaten. Ook in dit geval moeten lidstaten gebruik maken van de mogelijkheden die artikel 6 van Richtlijn 77/799/EEG biedt. In feite gaat het echter slechts om een mogelijkheid die door Richtlijn 77/799/EEG wordt geboden en waarvan weinig lidstaten gebruik hebben gemaakt. Overeenkomstig dit artikel hebben enkele lidstaten de aanwezigheid op hun grondgebied van belastingambtenaren van andere lidstaten toegestaan. In de meeste lidstaten is deze mogelijkheid echter niet in de nationale wetgeving opgenomen en in de praktijk geven verreweg de meeste lidstaten alleen toestemming voor de aanwezigheid van buitenlandse ambtenaren bij de controles als de belastingplichtige hiermee instemt. Deze instemming is echter weinig aannemelijk wanneer het bij de controle gaat om het vaststellen van fraude. Bovendien is het in een klein aantal lidstaten zelfs formeel verboden dat een ambtenaar van een andere lidstaat aan een onderzoek op hun grondgebied deelneemt, omdat dit rechtens problemen geeft.

Het valt in elk geval te betreuren dat binnen een interne markt zonder grenzen voor de fraudeurs de belastingadministraties nog zozeer los van elkaar opereren en dat het voor hen zo moeilijk, zelfs onmogelijk, is diezelfde grenzen te overschrijden. De aanwezigheid van controleurs van een andere lidstaat in de administratiekantoren alsook hun deelname aan administratieve onderzoeken kan namelijk uitermate nuttig zijn, met name wanneer er aanwijzingen zijn voor grensoverschrijdende onregelmatigheden of fraudes van aanzienlijke omvang in een of meer lidstaten, die door hun ingewikkeldheid de aanwezigheid van ambtenaren wenselijk maken; of ook in gevallen waarvoor de termijn afloopt en waarvoor de aanwezigheid van ambtenaren het onderzoek kan versnellen. Daarom staat artikel 13 van het voorstel de aanwezigheid van ambtenaren van de belastingadministratie van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat toe, wanneer beide lidstaten dit wensen. Tegelijkertijd scheppen de artikelen 13 en 14 een structuur waarin de rechten en plichten voor elk van de partijen zijn geregeld alsook de procedures die de nationale ambtenaren die in een andere lidstaat onderzoek verrichten, moeten volgen. Enerzijds betreft artikel 13, lid 1, de aanwezigheid van ambtenaren van de belastingadministratie van een lidstaat in de administratiekantoren van een andere lidstaat. Anderzijds geeft artikel 13, lid 2, een kader dat de aanwezigheid regelt van ambtenaren die door de verzoekende autoriteit zijn aangewezen om bij administratieve onderzoekingen bij de belastingplichtigen aanwezig te zijn. Deze artikelen vormen een rechtsgrondslag waardoor de belastingadministratie is vrijgesteld van de verplichting de toestemming van de belastingplichtige te verkrijgen.

15.

4.2.6. Afdeling 5: gelijktijdige controles (nieuwe bepaling)


De Commissie is van mening dat de gelijktijdige controles volledig onderdeel moeten uitmaken van de normale controleschema's van de lidstaten. Om de lidstaten aan te moedigen gelijktijdige controles in hun controleschema's op te nemen, worden sommige multilaterale controles via de begroting van het Fiscalis-programma gefinancierd. De Fiscalis-beschikking vormt echter geen rechtsgrondslag voor de uitwisseling van inlichtingen in het kader van een multilaterale controle. Een gelijktijdige controle vormt namelijk in wezen een gestructureerd kader voor de uitwisseling van inlichtingen tussen verscheidene belastingadministraties. Bijgevolg dienen de controleurs die aan een dergelijke controle deelnemen, een van de rechtsgronden te gebruiken waardoor uitwisseling van belastinggegevens mogelijk is (Richtlijn 77/799/EEG of Verordening (EEG) nr. 218/92).

Het onderhavige voorstel voorziet enerzijds in een principeverplichting voor de lidstaten om over te gaan tot gelijktijdige controles wanneer dergelijke controles doelmatiger lijken dan nationale controles. Anderzijds schept het een instrument waarin de rechten en plichten en de grote lijnen van de te volgen procedures voor elk van de partijen zijn geregeld. In artikel 16 zijn bepalingen van op dit gebied bestaande bilaterale regelingen opgenomen.

16.

4.2.7. Afdeling 6: verzoek om kennisgeving (nieuwe bepaling)


Artikel 5 van de Richtlijn 76/308/EEG i biedt de mogelijkheid over te gaan tot notificatie aan de geadresseerde van alle (met inbegrip van gerechtelijke) akten en besluiten met betrekking tot een schuldvordering en/of invordering daarvan, welke uitgaan van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd. Wanneer er echter geen vordering bestaat, kan op grond van de huidige rechtsregels geen kennisgeving van de akten of besluiten van de belastingsadministraties van andere lidstaten plaatsvinden. Artikel 17 van het onderhavige voorstel biedt dan ook een duidelijke rechtsgrond voor een dergelijke kennisgeving.

17.

4.3. Hoofdstuk III Uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek


18.

4.3.1. Artikelen 20 tot en met 24: gestructureerde en automatische uitwisseling van inlichtingen in de risicosectoren (artikelen 3 en 4 van de Richtlijn 77/799/EEG)


Om de mogelijkheden voor opsporing en voorkoming van fraude in het intracommunautaire handelsverkeer te vergroten, dienen de lidstaten op communautair niveau ook andere informatie dan de VIES-gegevens uit te wisselen. De Commissie heeft vastgesteld dat, hoewel de meeste lidstaten het idee van een intensievere uitwisseling van relevante informatie steunen, deze informatie nog zelden wordt doorgegeven. Om de mogelijkheden voor opsporing en voorkoming van fraude in het intracommunautaire handelsverkeer te vergroten, dienen de lidstaten inlichtingen uit te wisselen in ten minste de volgende situaties:

a) situaties waarin de belasting wordt geacht te worden geheven in de lidstaat van bestemming en waarin elk efficiënt controlesysteem moet berusten op de door de lidstaat van oorsprong verstrekte inlichtingen;

bijvoorbeeld: intracommunautaire leveringen van nieuwe vervoermiddelen (voertuigen voor op het land, boten en vliegtuigen als bedoeld in artikel 28 bis, lid 2, van Richtlijn 77/388/EEG) of niet in de lidstaat van herkomst belaste verkopen op afstand;

b) situaties waarin er in de andere lidstaat een vermoeden van fraude bestaat;

bijvoorbeeld: intracommunautaire diensten van een ongebruikelijk karakter (bijvoorbeeld omdat zij niet worden gefactureerd op naam van de feitelijke ontvanger van de dienst) of tegenstrijdigheden tussen de intracommunautaire leveringen en verwervingen (gevallen waarin de conform artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 218/92 verstrekte gegevens aanzienlijk afwijken van de opgegeven waarde van de intracommunautaire verwervingen);

c) situaties die in het algemeen een hoger risico van belastingfraude of belastingontduiking in de andere lidstaat vertegenwoordigen;

bijvoorbeeld: potentiële 'phoenix'-maatschappijen (zoals maatschappijen die in de eerste jaren van inbedrijfstelling een groot aantal intracommunautaire leveringen van goederen en diensten aan klanten in een andere lidstaat verrichten); terugbetaling van BTW aan de niet in het land gevestigde belastingplichtigen (Richtlijn 79/1072/EEG van de Raad) of toekenning van BTW-identificatienummers aan marktdeelnemers die in de andere lidstaat zijn gevestigd;

d) situaties waarin op het grondgebied van een lidstaat fraude is vastgesteld die in de andere lidstaat vertakkingen zou kunnen hebben;

bijvoorbeeld: 'lege vennootschappen' die intracommunautaire verrichtingen hebben uitgevoerd, of belastingplichtigen die veroordeeld zijn wegens BTW-fraude bij de intracommunautaire handel.

Het huidige juridisch kader is duidelijk niet voor al deze situaties geschikt. Er bestaat tegenwoordig geen enkele echte verplichting op het gebied van automatische of spontane informatie-uitwisseling. Van deze uitwisselingscategorieën is alleen in principe sprake, maar voor geen enkele categorie geldt krachtens deze bepalingen een verplichte informatie-uitwisseling. Op deze basis is er slechts een gering aantal bilaterale overeenkomsten gesloten. Derhalve moeten in de communautaire wetgeving zelf de categorieën informatie worden opgenomen waarvoor uitwisseling verplicht is.

Het voorstel voorziet daarom in twee soorten spontane uitwisseling: gestructureerde uitwisseling en automatische uitwisseling. Het verschil tussen gestructureerde uitwisseling en automatische uitwisseling is uitsluitend gelegen in het feit dat de voor het doorgeven van de informatie verantwoordelijke autoriteit niet regelmatig uit te wisselen inlichtingen kan verzamelen. Zo kan een lidstaat onmogelijk overgaan tot de automatische uitwisseling van inlichtingen wanneer belastingplichtigen in die lidstaat niet verplicht zijn inlichtingen te verstrekken.

In het voorstel wordt bovendien een kader vastgesteld waarbinnen dergelijke informatie-uitwisselingen tussen de lidstaten plaatsvinden, een kader dat het voordeel heeft zowel flexibel als doelmatig te zijn. Het voorstel beperkt zich dus tot het vaststellen van het soort situatie waarin een dergelijke uitwisseling moet plaatsvinden, maar over de exacte categorieën informatie, de automatische of gestructureerde aard voor elk van de lidstaten alsmede, zo nodig, de regelmaat van de uitwisseling wordt een besluit genomen in het kader van de in artikel 40, lid 2, vastgelegde procedure. De soepelheid van het systeem ligt besloten in het feit dat het met deze procedure mogelijk is een overeenkomst te sluiten volgens welke tien lidstaten de inlichtingen automatisch uitwisselen, terwijl dit in de vijf overige landen gestructureerd gebeurt.

Het spreekt vanzelf dat de in het kader van de comitéprocedures genomen besluiten in elk geval de verplichtingen van de belastingplichtigen zoals bepaald in artikel 22 van Richtlijn 77/388/EEG onverlet laten en dus inlichtingen moeten betreffen die bij de belastingadministratie reeds beschikbaar zijn.

19.

4.3.2. Belemmeringen voor de uitwisseling van persoonsgegevens (nieuwe bepaling)


Sommige lidstaten hebben problemen met de uitwisseling van persoonsgegevens vanwege de beperkingen hieromtrent in hun nationale wetgeving. Zij voeren aan dat de regels betreffende gegevensbescherming strenge beperkingen inhouden ten aanzien van de informatie die kan worden uitgewisseld. Zij beweren met name dat de tenuitvoerlegging van Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens i de uitwisseling van persoonsgegevens soms kan belemmeren, zelfs in gevallen waarin de fraude bekend is, en vooral met betrekking tot inlichtingen waaruit blijkt dat er zeer waarschijnlijk sprake van fraude is.

De lidstaten moeten gebruik maken van artikel 13 van bovengenoemde richtlijn, dat voorziet in vrijstellingen van de normale regels om de financiële belangen van een lidstaat veilig te stellen (ook in belastingzaken). Daarom stipuleert artikel 37, lid 4, dat de lidstaten de reikwijdte van verplichtingen en rechten als voorzien in artikel 6, lid 1, artikel 10, artikel 11, lid 1, en in de artikelen 12 en 21 van Richtlijn 95/46/EG beperken, zodat hun wetgeving betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens geen nadelige gevolgen heeft voor de in artikel 13, onder e), bedoelde belangen.

20.

4.4. Hoofdstuk IV Opslag van inlichtingen en uitwisseling van inlichtingen die specifiek betrekking hebben op intracommunautaire transacties


21.

4.4.1. Artikelen 25 tot en met 29 (artikel 4 van Verordening 218/92)


Artikel 4 van Verordening 218/92 is duidelijkheidshalve opgedeeld in vijf artikelen. Dit artikel blijft in de grond ongewijzigd, met uitzondering van de integratie in het VIES-systeem van nauw omschreven inlichtingen over het lokale bureau waarmee contact moet worden opgenomen voor het verkrijgen van nadere informatie over elke marktpartij die in de gegevensbank voorkomt, en wel om de rechtstreekse uitwisseling van inlichtingen te vergemakkelijken zonder bij de nationale autoriteiten aan te kloppen (centrale verbindingsbureaus) (zie artikel 3).

22.

4.4.2. Artikel 30 (artikel 6 van Verordening 218/92)


Dit artikel is ongewijzigd, met uitzondering van een bepaling die toestaat langs elektronische weg een BTW-identificatienummer van een bepaalde persoon te verifiëren.

23.

4.5. Hoofdstuk V Betrekkingen met de Commissie (Artikel 31)


Artikel 31, lid 1, komt overeen met artikel 11 van Verordening 218/92 en voorziet in de gezamenlijke evaluatie door de lidstaten en de Commissie van de werking van de onderhavige verordening.

De inlichtingen die de lidstaten dienen te verstrekken om deze evaluatie mogelijk te maken, worden evenwel nader beschreven.

Allereerst wordt uitdrukkelijk bepaald dat de lidstaten alle statistische gegevens dienen te verstrekken die voor deze evaluatie noodzakelijk zijn, waarbij de bijzonderheden over de te verstrekken gegevens worden vastgesteld in het kader van de comitéprocedures.

De lidstaten dienen eveneens alle inlichtingen te verstrekken betreffende methoden en procedures die zijn gebruikt of vermoedelijk zijn gebruikt om de wetgeving inzake de belasting over de toegevoegde waarde te overtreden teneinde tekortkomingen of leemten in de werking van het op grond van deze verordening ingestelde instrument voor administratieve samenwerking aan het licht te brengen. Deze inlichtingen kunnen namelijk aanwijzingen geven over de doeltreffendheid van het huidige systeem van administratieve samenwerking in de bestrijding van belastingontduiking.

Met hetzelfde doel kan het ook nuttig zijn de Commissie iedere andere informatie te verstrekken, waaronder inlichtingen over specifieke gevallen, hetgeen op vrijwillige basis door de lidstaten kan geschieden. De Commissie zelf zal deze inlichtingen moeten verstrekken aan de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten aan wie de informatie nog niet is doorgegeven.

24.

4.6. Hoofdstuk VI: De uitwisseling van inlichtingen met derde landen (artikel 32: nieuwe bepaling)


De huidige rechtsregeling verschaft geen rechtsgrondslag voor de uitwisseling van informatie met derde landen. Indien BTW-fraude verband houdt met invoer/uitvoertransacties, kunnen de instrumenten voor samenwerking op douanegebied worden gebruikt. Er zijn echter verscheidene leemten, bijvoorbeeld voor fraude in verband met diensten of voor fraude die in de Gemeenschap is gepleegd, maar waarvoor het bewijsmateriaal zich in derde landen bevindt.

Om die reden verschaft artikel 32, lid 1, een rechtsgrondslag op grond waarvan elke lidstaat krachtens een bilaterale overeenkomst inlichtingen afkomstig van een derde land doorgeeft.

Bovendien kunnen de inlichtingen die krachtens de onderhavige verordening zijn verkregen krachtens artikel 32, lid 2, aan een derde land worden meegedeeld, met instemming van de bevoegde autoriteiten die deze inlichtingen hebben verstrekt.

25.

4.7. Hoofdstuk VII Voorwaarden waaronder de uitwisseling van inlichtingen plaatsvindt (artikelen 33 tot en met 39)


26.

4.7.1. Artikel 33: uitwisseling van inlichtingen in elektronische vorm (nieuwe bepaling)


Krachtens de bepalingen van dit artikel worden alle inlichtingen zoveel mogelijk in elektronische vorm verstrekt volgens nog vast te stellen nadere regelingen in het kader van de comitéprocedures.

27.

4.7.2. Artikel 34: vertalingen (nieuwe bepaling)


De verzoeken om bijstand en de bijgevoegde stukken gaan vergezeld van een vertaling in de officiële taal of in één van de officiële talen van de aangezochte autoriteit volgens nog vast te stellen nadere regelingen in het kader van de comitéprocedures.

28.

4.7.3. Artikel 35: kosten met betrekking tot de toepassing van deze verordening (artikel 13 van de Verordening 218/92)


Het tweede lid is toegevoegd om artikel 35 van de verordening op één lijn te brengen met artikel 18 van het voorstel houdende wijziging van Richtlijn 76/308/EEG i, dat de lidstaten de mogelijkheid biedt het eens te worden over de teruggaaf van de feitelijk gemaakte kosten in die gevallen waarin zich een bijzonder probleem voordoet of die zeer hoge kosten meebrengen of deel uitmaken van de strijd tegen de georganiseerde misdaad.

29.

4.7.4. Artikel 36: beperkingen voor de uitwisseling van inlichtingen (artikel 7, lid 1, van Verordening 218/92 en artikel 8 van Richtlijn 77/799)


Krachtens dit artikel heeft de aangezochte autoriteit het recht het instellen van een onderzoek of het verstrekken van inlichtingen te weigeren wanneer de administratieve autoriteit hierdoor te zwaar wordt belast, of wanneer de verzoekende autoriteit niet alle gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van inlichtingen heeft benut, of wanneer de wetgeving of de administratieve praktijk van de lidstaat die wordt verzocht de inlichtingen te verstrekken zijn belastingadministratie geen toestemming geeft deze onderzoeken uit te voeren noch deze inlichtingen te verzamelen of voor eigen gebruik aan te wenden, of wanneer deze verstrekking tegen de openbare orde zou ingaan of zou leiden tot het bekendmaken van een commercieel, industrieel of beroepsgeheim.

Artikel 36, lid 4, bepaalt, net als artikel 14 van Richtlijn 76/308/EEG, dat de aangezochte autoriteit de verzoekende autoriteit en de Commissie op de hoogte stelt van de beweegredenen die zich tegen het verzoek om wederzijdse bijstand verzetten.

30.

4.7.5. Artikel 37, leden 1 en 2: grenzen aan het gebruik van inlichtingen (artikel 9, leden 1 en 2, van Verordening 218/92 en artikel 7, leden 1 en 3, van Richtlijn 77/799)


Krachtens artikel 7, lid 1, van Richtlijn 77/799/EEG kunnen de inlichtingen van de aangezochte lidstaat alleen voor belastingadministratieve doeleinden zonder enige beperking worden gebruikt. In de praktijk wordt dit artikel niet door alle lidstaten op dezelfde wijze geïnterpreteerd. Volgens sommige lidstaten moet de expliciete toestemming van de aangezochte lidstaat worden verkregen wanneer deze inlichtingen publiekelijk worden gebruikt in een gerechtelijke procedure. Volgens andere lidstaten is een stilzwijgende toestemming voldoende.

Artikel 37 bepaalt dat de krachtens deze verordening in welke vorm dan ook verstrekte inlichtingen een vertrouwelijk karakter hebben. Toch kunnen deze inlichtingen om welke reden dan ook worden gebruikt in tot de eventuele toepassing van sancties leidende gerechtelijke of administratieve procedures, ingesteld in verband met inbreuken op de belastingwetgeving.

Deze inlichtingen kunnen bovendien worden gebruikt om andere belastingen, rechten en heffingen vast te stellen die vallen onder artikel 2 van Richtlijn 76/308/EEG van 15 maart 1976. Deze bepaling komt tegemoet aan de aanbeveling van de groep op hoog niveau 'samenhang belastingen-douane' om de mogelijkheid te onderzoeken van de uitwisseling van inlichtingen tussen de douane- en belastingadministraties. Deze bepaling zorgt voor een rechtsgrondslag voor een dergelijke gebruik van informatie inzake BTW, alsmede voor een dergelijke uitwisseling tussen voor BTW bevoegde administraties en een andere belastingadministratie van een lidstaat.

4.7.6. Artikel 37, lid 3: noodzaak tot het verkrijgen van toestemming van de aangezochte autoriteit om gegevens aan een lidstaat mee te delen (artikel 9, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 218/92 en artikel 7, lid 4, van de Richtlijn 77/799/EEG)

Artikel 9, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 218/92 en artikel 7, lid 4, van Richtlijn 77/799/EEG stellen een procedure vast die moet worden gevolgd om toestemming te verkrijgen van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt, teneinde deze inlichtingen aan een andere lidstaat ter beschikking te stellen. Deze procedures kunnen de overdracht aan de lidstaten van gegevens die deze nodig hebben, beletten of vertragen.

Volgens artikel 37, lid 3, is deze toestemming niet meer vereist. Wanneer de verzoekende autoriteit van mening is dat de inlichtingen die zij van de aangezochte autoriteit heeft ontvangen van nut kunnen zijn voor de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat, kan zij deze inlichtingen daaraan doorgeven.

31.

4.7.7. Artikel 37, lid 4: belemmeringen voor de uitwisseling van persoonsgegevens (nieuwe bepaling)


Zie punt 4.3.2.

32.

4.7.8. Voorafgaande kennisgeving aan de belanghebbende persoon bij elke informatie-uitwisseling


In sommige lidstaten schrijft het geldend recht voor dat de betrokken persoon in kennis wordt gesteld van de informatie-uitwisseling. Het spreekt vanzelf dat ingeval van fraude een dergelijke kennisgeving de doeltreffendheid van de controle schaadt. Het feit dat sommige lidstaten elk verzoek om inlichtingen systematisch ter kennis van de belastingplichtige brengen, heeft tot gevolg dat andere lidstaten aarzelen om gebruik te maken van de regelingen inzake wederzijdse bijstand in gevallen waarin een vermoeden van fraude bestaat.

Artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 218/92 staat een dergelijke notificatie aan de betrokken persoon van de uitwisseling van inlichtingen toe. Dergelijke bepalingen belemmeren een doelmatige samenwerking tussen de belastingadministraties voorzover zij de verzoekende administratie bij haar fraudebestrijding hinderen. Er zij op gewezen dat in het onderhavige voorstel deze mogelijkheid niet meer is opgenomen en dat nader wordt bepaald dat de aangezochte autoriteit te werk gaat als handelde zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit uit haar eigen land. De Commissie is van mening dat, voorzover de uitwisseling van inlichtingen tussen nationale belastingautoriteiten geen aanleiding geeft tot notificatie aan de belastingplichtige, dit evenmin het geval moet zijn wanneer informatie wordt uitgewisseld tussen bevoegde autoriteiten.

33.

4.7.9. Artikel 38: bewijsmateriaal (nieuwe bepaling)


Artikel 38 maakt duidelijk dat constateringen, verklaringen, inlichtingen, documenten, eensluidende gewaarmerkte kopieën en alle andere inlichtingen die door de ambtenaren van de verzoekende autoriteit zijn verkregen en aan de aangezochte autoriteit zijn doorgegeven, door de bevoegde instanties van de verzoekende autoriteit als bewijsmateriaal kunnen worden gebruikt uit dezelfde hoofde als vergelijkbare nationale documenten.

34.

4.7.10. Artikel 39 ( artikel 12, leden 2 en 3, van Verordening 218/92)


Dit artikel komt letterlijk overeen met artikel 12, leden 2 en 3 van Verordening 218/92.

35.

4.8. Hoofdstuk VIII: Slotbepalingen


36.

4.8.1. Artikelen 40 en 41: overleg- en comitéprocedures (artikel 10 van de Verordening 218/92)


De voor de toepassing van deze verordening noodzakelijke maatregelen zijn maatregelen van algemene aard, bedoeld om de essentiële onderdelen van het basisbesluit toe te passen. Bijgevolg dient er een beroep te worden gedaan op de regelgevingsprocedure van artikel 5 van het besluit van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (1999/468/EG).

37.

4.8.2. Artikel 42: verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (artikel 14 van Verordening 218/92)


De periode tussen de verslagen van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad is verlengd van twee tot drie jaar.

38.

4.8.3. Artikel 43: toepasbaarheid van verdergaande bepalingen inzake wederzijdse bijstand (artikel 3, lid 2, van Verordening 218/92 en artikel 11 van Richtlijn 77/799)


Het eerste lid van dit artikel komt overeen met artikel 11 van Richtlijn 77/799, het tweede lid met artikel 9, lid 3. De formulering is enigszins gewijzigd.

39.

4.8.4. Artikel 44: intrekking van Verordening 218/92


Verordening (EEG) nr. 218/92 wordt ingetrokken en de verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

40.

5. Toelichting op het voorstel voor een richtlijn


Aangezien het noodzakelijk is Verordening (EEG) nr. 218/92 en Richtlijn 77/799/EEG ten aanzien van de BTW in hun geheel te vervangen, behoort de BTW in het vervolg niet meer tot het toepassingsgebied van de richtlijn. De verordening wordt daarentegen uitgebreid tot bepaalde belastingen over de verzekeringspremies om tegemoet te komen aan de door de lidstaten tijdens het overleg in de Raad over het voorstel tot wijziging van Richtlijn 76/308/EEG i geuite wens.

41.

6. Conclusie


Dit voorstel beoogt dus de samenwerking tussen belastingadministraties te versterken door hun een eenvoudig en doelmatig juridisch kader te bieden om fraudeurs met gelijke wapens te bestrijden.

Dit voorstel beoogt niet de verplichtingen van de belastingplichtigen in enig opzicht te wijzigen, noch de regels inzake de toepassing van de BTW-wetgeving te wijzigen, maar wil alleen de administratieve samenwerking aan de uitdagingen van de interne markt aanpassen. Daarom dient de Commissie het voorstel ook in krachtens artikel 95 van het Verdrag.

Door artikel 95 van het Verdrag als rechtsgrond te nemen, sluit de Commissie overigens aan bij haar voorstel voor Verordening (EEG) nr. 218/92/EEG van 19 juni 1990 (COM(90)183), waarin zij artikel 100 A van het EG-Verdrag (thans artikel 95 EG) als geschikte rechtsgrond voorstelde.

Artikel 95 vormt in feite de rechtsgrond voor het vaststellen van 'maatregelen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen'. Krachtens lid 2 van artikel 95 is lid 1 niet van toepassing op de fiscale bepalingen, aangezien artikel 93 de rechtsgrond voor de harmonisatie van de wetgevingen inzake de indirecte belasting is.

Volgens de interpretatie van de Commissie kan de in lid 2 voorziene vrijstelling echter alleen de toepassing van de in artikel 95, lid 1, vastgestelde algemene regel opschorten wanneer de fiscale bepalingen het primaire doel van de voorgestelde maatregel vormen. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer de voorgestelde regeling verplichtingen voor de belastingplichtigen bevat of regels betreffende het toepassinggebied van de belasting, maar niet in het onderhavige geval waar de verordening zich slechts tot het scheppen van belastingadministratieve verbindingen beperkt.