Toelichting bij COM(2003)23-1 - Gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van steunregelingen voor producenten van bepaalde gewassen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2003)23-1 - Gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk ... |
---|---|
bron | COM(2003)23 |
datum | 21-01-2003 |
Inhoudsopgave
- 1. NAAR DUURZAME LANDBOUW
- Een duidelijk beleidsperspectief bieden voor het GLB
- De landbouw in de EU concurrerender maken
- Een marktgerichtere, duurzame landbouw bevorderen
- Versterking van de plattelandsontwikkeling
- Evenwichtiger steunverlening
- 2. DE IMPACT VAN DE VOORGESTELDE HERVORMINGEN
- 2.1. De economische impact
- 2.2. Budgettaire impact
- EU-25: Uitgavenprognoses voor rubriek 1a - Hervormingsvoorstellen
- 3. DE TUSSENBALANS EN DE TOETREDENDE LANDEN
- 4. BESCHRIJVING VAN DE VOORSTELLEN
- 4.1. Stabilisatie van de markten en verbetering van de gemeenschappelijke marktordeningen
- Eiwithoudende gewassen
- Durumtarwe
- Zetmeelaardappelen
- Gedroogde voedergewassen
- Zaaizaad
- Rijst
- Noten
- Zuivel
- 4.2. Ontkoppeling van rechtstreekse steunbedragen - invoering van een enkele bedrijfstoeslag
- Aanscherping van de normen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en arbeidsveiligheid
- Bedrijfsadviseringssysteem
- Langdurige milieubraak
- Steun voor energiegewassen - een koolstofbonus
- Geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS)
- 4.3. Degressieve toekenning
- 4.4. Versterking en verruiming van het beleid inzake plattelandsontwikkeling
In 1999 heeft de Europese Raad in Berlijn besloten tot de Agenda 2000-hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), wat een nieuwe en belangrijke stap in het proces van hervorming van de landbouw betekende. Agenda 2000 moest in de volgende jaren concreet vorm aan een Europees landbouwmodel geven om de verscheidenheid van de landbouwsystemen in heel Europa, met inbegrip van de regio's met specifieke problemen, in stand te houden. De doelstellingen van Agenda 2000 omvatten een sterkere marktgerichtheid en een groter concurrentievermogen, voedselveiligheid en -kwaliteit, stabilisatie van de landbouwinkomens, integratie van milieuoverwegingen in het landbouwbeleid, ontwikkeling van de leefbaarheid van de plattelandsgebieden, vereenvoudiging en een sterkere decentralisatie.
Deze doelstellingen zijn in overeenstemming met de in 2001 in Göteborg door de Europese Raad overeengekomen strategie voor duurzame ontwikkeling, volgens welke het noodzakelijk is om de economische, sociale en milieueffecten van alle beleidstakken aan een gecoördineerd onderzoek te onderwerpen en om er bij de besluitvorming rekening mee te houden.
In juli 2002 heeft de Commissie de mededeling over de tussenbalans i, waarin het streven naar duurzame landbouw centraal staat, vastgesteld. De mededeling bevatte een beoordeling van de ontwikkeling van het proces van hervorming van het GLB sinds 1992. Geconcludeerd werd dat er veel was bereikt. Markten zijn evenwichtiger geworden en landbouwinkomens hebben een gunstige ontwikkeling te zien gegeven. Er is een solide basis gelegd voor de uitbreiding en voor de lopende WTO-onderhandelingen. Toch blijft er op vele gebieden een kloof bestaan tussen de voor het GLB vastgestelde doelstellingen en het vermogen van het GLB om te zorgen voor de door de samenleving verwachte resultaten. Daarom heeft de Commissie een aantal aanpassingen van het GLB voorgesteld.
De Commissie heeft in haar regelgevingsvoorstellen rekening gehouden met de conclusies die de Europese Raad in oktober 2002 in Brussel heeft getrokken, en met de resultaten van het intensieve debat dat - na de publicatie van de mededeling in juli 2002 - is gevoerd in de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en andere Raadgevende Comités en ook in de civiele samenleving. Het debat is verrijkt door contacten in de lidstaten met vertegenwoordigers van de landbouw, de industrie, de consumenten, milieugroeperingen en niet-gouvernementele organisaties. Blijkens deze contacten bestaat een brede consensus over de richting van de verdere hervorming van het GLB. Er zijn echter ook punten van zorg en onzekerheid onder de aandacht gebracht. De Commissie heeft ernaar gestreefd om in haar voorstellen rekening te houden met die punten van zorg en onzekerheid en ook met de impactanalyses en de nieuwe budgettaire beperkingen die uit het akkoord van Brussel voortvloeien.
Het in Brussel tussen de staatshoofden en regeringsleiders gesloten akkoord om de voorstellen van de Commissie voor de invoering van rechtstreekse steunverlening in de nieuwe lidstaten te ondersteunen betekende een belangrijke stap voorwaarts in het uitbreidingsproces. Dit effende de weg voor de succesvolle afsluiting van de onderhandelingen met tien kandidaat-lidstaten in december 2002 in Kopenhagen. In het bovenbedoelde akkoord werd een plafond bepaald voor de uitgaven voor markt- en rechtstreekse steun in een uitgebreide EU, welke uitgaven trager zullen toenemen dan het inflatietempo. In dat akkoord werd ook nogmaals gewezen op het belang van de agrarische probleemgebieden en het multifunctionele karakter van de landbouw, waarmee de betekenis van de tweede pijler werd bevestigd.
Behalve dat moet worden voldaan aan het in Berlijn door de Europese Raad gedane verzoek een tussenbalans van het GLB op te maken, zijn verdere stappen nodig om de in Göteborg en Brussel aangegeven nieuwe taken en uitdagingen aan te kunnen. Het nieuwe langetermijnkader voor de landbouwuitgaven in de vorm van het plafond vraagt om een duidelijk perspectief voor de toekomstige ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Zonder zekerheid daarover kan de sector geen toekomstplannen maken. Een verdere stap in de hervorming zoals beschreven in de mededeling over de tussenbalans is daarom noodzakelijk met als doel:
- De landbouw in de EU concurrerender te maken door de interventie op te zetten als een echte vangnetmaatregel zodat de producenten in de EU op marktsignalen kunnen reageren en tegelijk tegen extreme prijsschommelingen worden beschermd.
- Een marktgerichtere, duurzame landbouw te bevorderen door de verschuiving van steun voor het product naar steun aan de producent te voltooien dankzij de invoering van één enkele, ontkoppelde bedrijfstoeslag die op historische referenties is gebaseerd en waarvan de toekenning afhankelijk is van de naleving van normen op het gebied van milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn. Dit zal de inkomenstoeslagen voor de landbouwers doelmatiger maken.
- Voor een evenwichtiger steunverlening te zorgen en de plattelandsontwikkeling te versterken door middelen van de eerste naar de tweede pijler van het GLB over te dragen via de invoering van een voor de hele EU geldend modulatiesysteem en door de werkingssfeer van de thans beschikbare instrumenten voor plattelandsontwikkeling te verruimen om de voedselkwaliteit te bevorderen, aan hogere normen te voldoen en het dierenwelzijn te verbeteren.
De noodzaak om verder te hervormen zal naar alle waarschijnlijkheid tot extra uitgaven leiden aangezien het inkomen van de landbouwers op passende wijze zal moeten worden gestabiliseerd. Na de op de top van Brussel genomen begrotingsbesluiten kan dit alleen worden bereikt door de beschikbare middelen te verhogen via besparingen elders in de eerste pijler. Voor aanvullende hervormingsinspanningen zullen daarom besparingen op bestaande rechtstreekse betalingen en marktuitgaven nodig zijn.
Er bestaat een reëel gevaar dat, als de begrotingsbesparingen niet op een eerlijke, doorzichtige en voorspelbare wijze tot stand worden gebracht, de EU in een impasse zou kunnen geraken wat verdere agrarische besluitvorming betreft. Per geval zou tegelijkertijd over verlagingen van uitgaven en hertoewijzingen van middelen moeten worden onderhandeld. Het zou nagenoeg onmogelijk zijn om te garanderen dat individuele landbouwers een evenwichtige en eerlijke bijdrage leveren. Dit zou een planning zeer moeilijk maken voor de landbouwers, aangezien zij niet alleen met verdere hervormingsinspanningen te maken zouden hebben, maar daarnaast ook niet zouden kunnen voorzien hoe dergelijke inspanningen zouden worden gefinancierd.
Het ontbreken van zekerheid zou echter niet alleen de belangen van de landbouwers schaden, maar zou ook de besluitvorming kunnen bemoeilijken om het GLB meer in overeenstemming te brengen met de verwachtingen van de samenleving. Een aanpak waarbij het GLB bij stukjes en beetjes wordt hervormd, zou immers vele bestaande problemen kunnen verergeren, wat reële gevaren voor een duurzame landbouw zou opleveren. De Commissie heeft daarom een besparingsmechanisme voorgesteld waarmee in nieuwe financiële behoeften kan worden voorzien door toepassing van een evenwichtige formule in de hele landbouwsector.
Volgens de verrichte impactanalyse zijn aanpassingen zoals in juli 2002 door de Commissie voorgesteld noodzakelijk. Na het brede debat over de opties voor het melkquotastelsel is de Commissie van mening dat de Agenda 2000-hervorming dient te worden verruimd om beter rekening te houden met de realiteit wat de prijzen betreft en met de noodzaak van een verdere differentiatie van de steunniveaus voor boter en mageremelkpoeder. Tevens wordt een gewijzigde regeling inzake kwaliteitspremies voor durumtarwe voorgesteld om kwaliteitsproductie verder op een eenvoudiger manier te bevorderen.
Het debat over de invoering van de ene ontkoppelde bedrijfstoeslag heeft een aantal punten van zorg aan het licht gebracht waarmee de Commissie in haar voorstellen rekening heeft gehouden.
- De Commissie heeft verduidelijkt dat de landbouwers in het kader van de nieuwe randvoorwaarden aan strenge verplichtingen inzake grondbeheer zullen moeten voldoen om te voorkomen dat als gevolg van de ontkoppeling land wordt verlaten. De ontkoppeling zal de inkomenssituatie van vele landbouwers in marginale gebieden verbeteren door voor meer flexibiliteit bij de beoefening van de landbouw te zorgen.
- Met het oog op evenwicht tussen de belangen van pachters en die van grondeigenaren voorzien de voorstellen in een systeem voor overdrachten van toeslagrechten. Toeslagen zullen uitsluitend worden betaald aan landbouwers die actief produceren of de grond in goede omstandigheden voor de landbouw houden, zodat de koppeling met grond behouden blijft. Specifieke regelingen zullen worden vastgesteld voor dierlijke productie zonder overeenkomstige grondoppervlakte.
Wat de WTO-aspecten betreft, zal de nieuwe ene bedrijfsstoeslag voldoen aan de voorwaarden van de groene box. Ontkoppeling zal de Europese Unie in staat stellen om haar onderhandelingsruimte te maximaliseren met het oog op het bereiken van haar WTO-doelstellingen zoals aandacht voor andere thema's dan de eigenlijke handel. De ontkoppelingsvoorstellen zouden bijgevolg van cruciaal belang kunnen zijn om het beste resultaat te verkrijgen voor het Europese landbouwmodel.
Om de voordelen te maximaliseren, vooral in administratief opzicht, zal de ene bedrijfstoeslag het breedst mogelijke scala van sectoren omvatten: alle onder de akkerbouwregeling vallende producten alsmede zaaddragende leguminosen, zaaizaad, zetmeelaardappelen en rund- en schapenvlees; de herziene betalingen voor rijst, durumtarwe en gedroogde voedergewassen; en de zuivelsector zodra de betalingen in die sector van toepassing worden. In de loop van 2003 zullen voorstellen worden gedaan voor andere sectoren waarvoor een hervorming is gepland (suiker, olijfolie, tabak en katoen en mogelijk ook groenten en fruit en wijn).
De voorstellen om de werkingssfeer van de thans beschikbare instrumenten voor plattelandsontwikkeling uit te breiden tot het bevorderen van de voedselkwaliteit, het voldoen aan hogere normen en het verbeteren van het dierenwelzijn zijn algemeen verwelkomd.
De Commissie heeft zorgvuldig nota genomen van de herhaalde verzoeken van de lidstaten om vereenvoudiging van het communautaire beleid inzake plattelandsontwikkeling in het kader van de tweede pijler. De Commissie is het met de lidstaten eens dat een doelmatig beheer van de tweede pijler belangrijk is. Zij heeft reeds blijk gegeven van haar bereidheid om samen met de lidstaten actief en constructief aan een dergelijke vereenvoudigingsoperatie te werken en zij zet zich volledig in voor het bereiken van concrete resultaten. Eind december 2002 heeft de Commissie op het niveau van haar uitvoeringsbepalingen belangrijke voorstellen gedaan om het beheer van de programmering van de plattelandsontwikkeling te vereenvoudigen. Vereenvoudiging wordt nog belangrijker in de context van de huidige voorstellen om de werkingssfeer en het toepassingsgebied van de plattelandsontwikkeling te verruimen.
Het in Brussel genomen besluit om een plafond voor de uitgaven voor de landbouwmarkten vast te stellen brengt mee dat het mechanisme voor een verschuiving tussen begrotingsrubrieken niet vóór de start van de volgende financiële vooruitzichten in werking kan worden gesteld. Daarom stelt de Commissie voor met ingang van de volgende financiële vooruitzichten een modulatiesysteem in te voeren om bij de steunverlening de verhouding tussen marktuitgaven en plattelandsontwikkeling te verbeteren.
Met name in het licht van de conclusies van de Europese Raad van Brussel beklemtoont de Commissie de noodzaak van een verdere versterking van de tweede pijler. In dit verband moet de overdracht van de eerste naar de tweede pijler als een eerste stap naar de noodzakelijke versterking van de plattelandsontwikkeling worden gezien zonder dat op toekomstige discussies wordt vooruitgelopen.
Deze verschuiving naar de tweede pijler en ook de dekking van nieuwe financieringsbehoeften die voortvloeien uit nieuwe hervormingen van marktregelingen, zullen mogelijk worden gemaakt door een nieuw systeem van degressieve toekenning. Met dit systeem wordt het beginsel van geleidelijke bijdragen naar gelang van het door een landbouwbedrijf ontvangen totaalbedrag aan rechtstreekse betalingen geïntroduceerd om te garanderen dat de verlagingen van de rechtstreekse betalingen evenwichtig en eenvoudig toe te passen zullen zijn.
De voorgestelde aanpassingen van de GLB-beleidsmaatregelen zullen een maximale flexibiliteit bij de productiebeslissingen mogelijk maken en zullen de wijze van steunverlening aan de producenten aanzienlijk vereenvoudigen en tegelijk de stabiliteit van hun inkomen garanderen. Tenuitvoerlegging ervan zou een groot deel van de milieunadelige stimulansen binnen het huidige steunsysteem wegnemen, de toepassing van de regelgeving verbeteren en het gebruik van duurzamere landbouwmethoden bevorderen. Die aanpassingen zullen ook een aanzienlijke vereenvoudiging van het GLB teweegbrengen, het uitbreidingsproces vergemakkelijken en behulpzaam zijn bij een betere verdediging van het GLB in de WTO.
De voorgestelde aanpassingen zullen een aanvulling vormen op de inspanningen voor de verwezenlijking van de door de EU nagestreefde internationale doelstelling ervoor te zorgen dat de ontwikkelingslanden volledig profiteren van de expansie van de wereldhandel, en tegelijk voedselzekerheid te handhaven. Blijkens de impactanalyse mag worden verwacht dat de voorstellen dankzij een heroriëntering op steun voor extensievere landbouwmethoden en interne steun die de handel minder verstoort, de voor uitvoer beschikbare hoeveelheden zullen doen afnemen en daardoor zullen bijdragen tot hogere wereldmarktprijzen, wat in het belang is van de landbouwsector in de ontwikkelingslanden.
Die aanpassingen zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de EU in de komende jaren een duurzaam en voorspelbaar beleidskader voor het Europese landbouwmodel kan verschaffen. Het nieuwe begrotingskader heeft dergelijke wijzigingen zelfs nog urgenter gemaakt. Deze aanpak zal de EU in staat stellen om een stabiel landbouwbeleid voor de toekomst in stand te houden, voor een doorzichtige en billijker verdeling van de inkomenssteun aan de landbouwers te zorgen en beter in te spelen op wat onze consumenten en belastingbetalers willen.
De Commissie heeft een grondige impactanalyse van de in de tussenbalans voorgestelde aanpassingen gepubliceerd i. In die analyse wordt in grote lijnen geconcludeerd dat de in de tussenbalans opgenomen voorstellen ondanks de geringe veranderingen van het totale steunniveau zouden leiden tot een betere middelenallocatie aan de onderscheiden producten en tot meer doelmatigheid bij de inkomensoverdracht.
In alle analyses wordt verwacht dat de productie van granen in de EU iets zal dalen, hoofdzakelijk als gevolg van de ontkoppeling van de rechtstreekse betalingen, de koolstofbonus en de verlaging van het steunprijsniveau. Dit zou hoofdzakelijk zijn toe te schrijven aan een kleiner graanareaal aangezien in de meeste analyses wordt verwacht dat de gemiddelde fysieke opbrengsten zullen stijgen. Het ziet ernaar uit dat tarwe minder zou worden getroffen dan secundaire graansoorten, aangezien voor tarwe een betere ontwikkeling van de wereldmarktprijs wordt verwacht dan voor de meeste secundaire graansoorten.
De verwachte effecten van de in de tussenbalans opgenomen voorstellen op de productie van oliehoudende zaden lopen meer uiteen, al gaan de meeste analyses in de richting van een geringe daling van de productie van voor voeding bestemde oliehoudende zaden. Volgens de analyse van de Commissie zou de koolstofbonus een toeneming tot gevolg hebben van de productie van energiegewassen, en vooral van oliehoudende zaden, hoofdzakelijk ten koste van de productie van granen.
De ontkoppeling van de rechtstreekse betalingen in de veehouderij zou enige daling van de productie van rund- en schapenvlees veroorzaken, aangezien die ontkoppeling de extensivering van de productiesystemen zou bevorderen, wat zou leiden tot een stijging van de marktprijzen met positieve inkomenseffecten voor de betrokken veehouderijbedrijven.
Over het algemeen wordt geoordeeld dat voor de landbouwsector van de EU als geheel de effecten van de in de tussenbalans opgenomen voorstellen op het landbouwinkomen eerder beperkt zouden zijn, waarbij echter in de onderscheiden productsectoren en regio's uiteenlopende impacts zouden kunnen optreden.
Weliswaar zou de ontkoppeling van de rechtstreekse betalingen tot een inkomensstijging in de veehouderij leiden (via hogere marktprijzen), maar op sectorniveau zou deze stijging globaal genomen worden geneutraliseerd door de negatieve inkomensimpact van de daling van de marktprijzen voor secundaire graansoorten als gevolg van de afschaffing van de interventie voor rogge.
Voor de EUR-15 leveren de voorgestelde maatregelen een besparing op die wordt geschat op 337 miljoen EUR voor het begrotingsjaar 2006 en ongeveer 186 miljoen EUR/jaar vanaf 2010. Dit is te danken aan het feit dat de besparingen door de voorgestelde marktregulerende maatregelen meer dan opwegen tegen het effect van de voorstellen betreffende rechtstreekse steunverlening, dat wordt geschat op + 729 miljoen EUR in 2006 en ongeveer + 1 610 miljoen EUR/jaar vanaf 2010.
Voor de nieuwe lidstaten komt de financiële impact echter neer op extra uitgaven van ongeveer 88 miljoen EUR in 2010, welk bedrag jaarlijks zal stijgen tot 241 miljoen EUR in 2013 als gevolg van het toenemende aandeel van de rechtstreekse steunverlening in de totale uitgaven van deze landen.
Om de uitgaven te houden binnen het in Brussel bepaalde nieuwe plafond voor de financiering van de marktmaatregelen en de rechtstreekse steunverlening in een tot 25 lidstaten uitgebreid Europa, wordt een verlaging van de rechtstreekse steunverlening in de EUR-15 vanaf het begrotingsjaar 2007 voorgesteld. Dit is aangegeven in de volgende tabel:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
In overeenstemming met de interne regeling ter uitvoering van de informatie- en overlegprocedure voor de aanneming van bepaalde besluiten en andere maatregelen die moeten worden genomen gedurende de periode die aan de toetreding voorafgaat, zal de Commissie de bijgaande voorstellen in het kader van de tussenbalans na indiening ervan bij de Raad ook aan de toetredende landen doen toekomen. Elk toetredend land kan overeenkomstig de genoemde regeling om een bespreking van die voorstellen verzoeken i.
Sector akkerbouw
Granen
Voorgesteld wordt om met ingang van 2004/05 op de interventieprijs voor granen de laatste verlaging met 5 % (van de in Agenda 2000 voorgestelde 20 %) toe te passen, waardoor deze prijs zal dalen tot EUR 95,35/ton; dit moet van de interventie een echt vangnet maken. Rogge zal van de interventieregeling worden uitgesloten om een verdere opeenstapeling van interventievoorraden te voorkomen.
Wegens de afnemende rol van de interventie zullen seizoencorrecties van de interventieprijs niet langer gerechtvaardigd zijn. Daarom wordt voorgesteld het stelsel van maandelijkse verhogingen af te schaffen. Er zullen niet langer productierestituties voor zetmeel en sommige daarvan afgeleide producten worden toegekend.
In verband met de verlaging van de interventieprijs voor granen zullen de areaalbetalingen voor granen en andere relevante akkerbouwgewassen worden verhoogd van EUR 63 tot EUR 66/ton. Deze betalingen zullen worden opgenomen in de ene bedrijfstoeslag.
De huidige toeslag voor eiwithoudende gewassen (EUR 9,5/ton) zal worden gehandhaafd en worden omgezet in een gewasspecifieke areaalbetaling ten bedrage van EUR 55,57/ha. Deze betaling zal beperkt blijven tot een nieuw gegarandeerd maximumareaal van 1,4 miljoen ha.
De toeslag voor durumtarwe in de traditionele productiegebieden zal worden verlaagd van EUR 344,5/ha tot EUR 250/ha en worden opgenomen in de ene bedrijfstoeslag. Het specifieke steunbedrag dat in bepaalde andere gebieden wordt toegekend voor de productie van durumtarwe en nu EUR 139,5/ha bedraagt, zal geleidelijk volledig worden afgeschaft. Een en ander zal worden doorgevoerd over een periode van drie jaar vanaf 2004.
Er zal een nieuwe premie worden ingevoerd om de kwaliteit van durumtarwe te verbeteren met het oog op de productie van griesmeel en pasta. De premie zal in de traditionele productiegebieden worden betaald aan die landbouwers die een bepaalde hoeveelheid gecertificeerd zaad van geselecteerde rassen gebruiken. De rassen zullen worden geselecteerd met het doel te voldoen aan de kwaliteitseisen voor de productie van griesmeel en pasta. De premie bedraagt EUR 40/ha en wordt betaald binnen de grenzen van de gegarandeerde maximumarealen die momenteel gelden in de traditionele productiegebieden.
Verordening (EEG) nr. 1766/92 voorziet in een rechtstreekse betaling aan de producenten van zetmeelaardappelen. Het bedrag ervan is in het kader van Agenda 2000 vastgesteld op EUR 110,54 per ton zetmeel. Op basis van de historische leveranties aan de industrie zal 50 % van deze betaling worden opgenomen in de regeling betreffende de ene bedrijfstoeslag. Het overige deel zal worden gehandhaafd als een gewasspecifieke betaling voor zetmeelaardappelen. De minimumprijs wordt afgeschaft.
De steun in de sector gedroogde voedergewassen zal worden herverdeeld over de telers en de verwerkende industrie. De rechtstreekse steun aan de telers zal in de ene bedrijfstoeslag worden geïntegreerd op basis van hun historische leveranties aan de industrie. Om rekening te houden met de huidige nationale gegarandeerde hoeveelheden zullen nationale plafonds worden toegepast.
Gedurende een overgangsperiode van vier jaar zal een vereenvoudigde regeling inzake uniforme steun aan de verwerkende industrie voor kunstmatig gedroogde en in de zon gedroogde voedergewassen worden toegepast; het zal gaan om degressieve steun waarvan het beginniveau EUR 33/ton in 2004/05 zal bedragen. De respectieve nationale gegarandeerde hoeveelheden zullen worden samengevoegd.
Bij Verordening (EEG) nr. 2358/71 is steun voor de productie van zaaizaad van geselecteerde soorten ingesteld. De steun, die momenteel wordt betaald per ton voortgebracht zaad, zal worden geïntegreerd in de ene bedrijfstoeslag. Voor de berekening ervan zal het aantal tonnen waarvoor steun is verleend, worden vermenigvuldigd met het bedrag dat is vastgesteld op grond van artikel 3 van de genoemde verordening.
Om met name in verband met de impact van het 'alles behalve wapens'-initiatief de markt in evenwicht te houden stelt de Commissie een verlaging ineens van de interventieprijs met 50 % tot een feitelijke steunprijs van EUR 150/ton voor om in lijn te komen met de wereldmarktprijzen. Om de inkomsten van de producenten te stabiliseren zal de huidige rechtstreekse steun worden verhoogd van EUR 52/ton tot EUR 177/ton, welke verhoging overeenkomt met de totale compensatie voor granen in het kader van de hervorming van 1992 en de Agenda 2000-hervorming samen genomen. Hiervan zal EUR 102/ton deel gaan uitmaken van de ene bedrijfstoeslag en worden betaald op basis van historische rechten zoals begrensd door het huidige gegarandeerde maximumareaal (GMA). De resterende EUR 75/ton, vermenigvuldigd met de bij de hervorming van 1995 toegepaste fysieke opbrengst, zal worden betaald als gewasspecifieke steun. Het GMA zal worden vastgesteld op de laagste van de volgende twee oppervlakten: het gemiddelde van de in de periode 1999-2001 beteelde arealen of het huidige GMA. Er zal een regeling voor particuliere opslag worden ingesteld die zal worden toegepast zodra de marktprijs onder de feitelijke steunprijs daalt. Bovendien zullen speciale maatregelen gaan gelden zodra de marktprijs onder EUR 120/ton daalt.
De huidige regeling zal worden vervangen door een jaarlijkse forfaitaire betaling van EUR 100/ha voor een gegarandeerd maximumareaal van 800.000 ha, verdeeld in nationale gegarandeerde arealen. De lidstaten kunnen dit met ten hoogste EUR 109/ha per jaar aanvullen.
Om de melkveehouders een stabiel perspectief te bieden stelt de Commissie voor een hervormd stelsel van melkquota te handhaven tot en met het tijdvak 2014/15.
In maart 1999 heeft de Europese Raad in Berlijn uit begrotingsoverwegingen besloten om de tenuitvoerlegging van de hervorming in de zuivelsector uit te stellen. Aangezien in het kader van de huidige financiële vooruitzichten onverwachte begrotingsmiddelen beschikbaar zijn gekomen, is de Commissie een groot voorstander van vervroeging met één jaar van de in Berlijn overeengekomen hervorming van de zuivelregeling om de doelstellingen en voordelen van die hervorming zo spoedig mogelijk te verwezenlijken. Bovendien moet de steunprijs voor melk ook in 2007 en 2008 worden verlaagd, wat gepaard moet gaan met een verhoging van de quota met 1 % per jaar op basis van de referentiehoeveelheden na de volledige tenuitvoerlegging van Agenda 2000.
De geplande uniforme verlaging met 5 %/jaar van de interventieprijzen zal worden vervangen door asymmetrische verlagingen met 3,5 %/jaar voor mageremelkpoeder en 7 %/jaar voor boter over de periode van vijf jaar. Over het geheel genomen komen die verlaging van de boterprijs met 35 % en die verlaging van de prijs voor mageremelkpoeder met 17,5 % overeen met een totale verlaging van de EU-richtprijs voor melk over die vijf jaar met 28 %. De interventieaankoop van boter zal boven 30 000 ton per jaar worden geschorst. Voorgesteld wordt het mogelijk te maken om boven die grens boter aan te kopen volgens een inschrijvingsprocedure.
In 2007 en 2008 zal voor aanvullende compensatie via rechtstreekse betalingen worden gezorgd met gebruikmaking van dezelfde berekeningsmethode als in het geval van Agenda 2000. Alle betalingen in de zuivelsector zullen worden geïntegreerd in de ene bedrijfstoeslag.
Het merendeel van de premies in het kader van de verschillende gemeenschappelijke marktordeningen zal worden vervangen door één enkele bedrijfstoeslag. De landbouwers zullen één bedrijfstoeslag ontvangen die is gebaseerd op een referentiebedrag dat de betalingen voor akkerbouwgewassen, rundvlees (inclusief POSEI en eilanden in de Egeïsche Zee), melk en zuivelproducten, schapen en geiten, zetmeelaardappelen, zaaddragende leguminosen, rijst, zaaizaad en gedroogde voedergewassen in een referentieperiode van 2000 tot en met 2002 omvat.
Deze ene bedrijfstoeslag zal worden gesplitst in toeslagrechten om de overdracht ervan te vergemakkelijken. Elk toeslagrecht zal worden berekend door het referentiebedrag te delen door het aantal aan dat bedrag ten grondslag liggende hectaren (inclusief voederareaal) in de referentiejaren.
Een betalingsaanvraag op grond van een toeslagrecht moet gepaard gaan met een subsidiabele hectare, waarbij alle landbouwgrond van het bedrijf als subsidiabel geldt. Tot de subsidiabele hectaren behoren echter niet de op 31 december 2002 met een blijvende teelt of bos bedekte of voor niet-agrarische doeleinden gebruikte oppervlakten. Een speciaal toeslagrecht met bijbehorende voorwaarden zal gelden in geval van dierlijke productie zonder overeenkomstige grondoppervlakte of van een toeslagrecht dat meer dan EUR 10 000 bedraagt. Voor de ene bedrijfstoeslag en de speciale toeslag zullen nationale plafonds worden vastgesteld. Op het niveau van de lidstaat zal 1 % van dat maximum worden gereserveerd voor het verhelpen van onbillijke situaties.
Toeslagrechten kunnen met of zonder grond worden overgedragen tussen landbouwers binnen dezelfde lidstaat. Een lidstaat kan regio's aanwijzen waartoe overdrachten beperkt dienen te blijven. Bovendien kunnen de lidstaten toeslagrechten aanpassen in het licht van regionale gemiddelden.
De landbouwers kunnen de subsidiabele grond gebruiken voor welke landbouwactiviteit dan ook met uitzondering van blijvende teelten. Behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden zal elk toeslagrecht dat niet binnen een periode van ten hoogste vijf jaar is gebruikt, worden toegewezen aan de nationale reserve.
Aanscherping van de normen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en arbeidsveiligheid
Er moeten randvoorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op in de regelgeving vastgelegde Europese normen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en arbeidsveiligheid welke gelden op het niveau van het landbouwbedrijf. De begunstigden van rechtstreekse betalingen zullen ook worden verplicht om al hun landbouwgrond in goede omstandigheden voor het beoefenen van landbouw te houden; deze laatste aanvulling op de ontkoppeling is noodzakelijk om het verlaten van grond en de daarmee gepaard gaande milieuproblemen te voorkomen.
Een en ander zal gebeuren in de vorm van een aanpak voor het hele bedrijf en voor elk geval van niet-naleving op het bedrijf van een begunstigde zullen sancties gelden. Het betreft alle sectoren en niet alleen gebruikte maar ook ongebruikte landbouwgrond.
Voor landbouwers die de ene bedrijfstoeslag of andere rechtstreekse GLB-betalingen ontvangen en niet voldoen aan de bovenbedoelde uit de regelgeving voortvloeiende normen, zal dus een stelsel voor sancties gelden. De boete zal bestaan in de verlaging of volledige intrekking van de steun (afhankelijk van de ernst van het geval).
Het bedrijfsadviseringssysteem zal verplicht zijn als onderdeel van het stellen van randvoorwaarden. In eerste instantie zal de invoering ervan beperkt blijven tot producenten die meer dan EUR 15 000 per jaar aan rechtstreekse betalingen ontvangen of een omzet van meer dan EUR 100 000 per jaar hebben. Andere landbouwers zullen op vrijwillige basis tot het systeem kunnen toetreden. Bij deze dienstverlening zullen adviezen worden gegeven door de wijze van toepassing van normen en goede methoden in het productieproces terug te koppelen naar de landbouwers. De bedrijfsaudits zullen een gestructureerde en regelmatige inventarisatie en opneming in een boekhouding inhouden van de materiaalstromen en processen op bedrijfsniveau die worden aangemerkt als relevant voor een bepaald doelonderwerp (milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn). In het kader van de plattelandsontwikkeling zal steun voor bedrijfsaudits beschikbaar zijn.
Producenten die momenteel onder de braakleggingsverplichting vallen, zullen verder braaklegging moeten toepassen op een oppervlakte die overeenkomt met 10 % van hun huidige akkerbouwareaal, als zij de ene bedrijfstoeslag willen ontvangen. Biologische landbouw zal voor de betrokken oppervlakte niet onder deze verplichting vallen. Het zal om niet-roulerende braak gaan en het braakland mag niet voor landbouwdoeleinden worden gebruikt, en evenmin voor de productie van gewassen voor commerciële doeleinden. De lidstaten zullen echter roulerende braak kunnen toestaan waar dit om milieuredenen nodig is. Braakland dat worden overgedragen, zal braak moeten blijven liggen.
De Commissie stelt een steunbedrag van EUR 45/ha voor energiegewassen voor. Voor deze steun zal op EU-niveau een GMA van 1 500 000 ha gelden. De steun zal uitsluitend worden toegekend voor oppervlakten waarvan de productie valt onder een contract tussen de landbouwer en de verwerkende industrie tenzij de verwerking door de landbouwer op het bedrijf wordt uitgevoerd. Binnen vijf jaar nadat de regeling inzake energiegewassen van toepassing is geworden, zal de Commissie bij de Raad een verslag over de tenuitvoerlegging ervan indienen dat in voorkomend geval vergezeld zal gaan van voorstellen.
Het geïntegreerd beheers- en controlesysteem zal moeten worden aangepast op basis van de nieuwe bepalingen betreffende de rechtstreekse steun. Met name de invoering van de ene bedrijfstoeslag zal leiden tot een vereenvoudiging van een essentieel onderdeel van het huidige GBCS, aangezien de identificatie van de productie in de sectoren akkerbouw en veehouderij niet langer een voorwaarde zal zijn voor het ontvangen van de nieuwe ene bedrijfstoeslag. Die identificatie blijft daarentegen wel nodig voor die producten waarvoor een gewasspecifieke betaling blijft gelden, zoals rijst en durumtarwe. Het huidige systeem voor de uitoefening van toezicht en controle op de betalingen zal worden gebruikt om kruiscontroles waarbij de toeslagrechten worden vergeleken met de oppervlakten die nodig zijn voor de activering ervan, te vergemakkelijken. Het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond blijft daarom van fundamenteel belang in het nieuwe GBCS.
De steunaanvragen zullen moeten worden onderworpen aan administratieve controles met betrekking tot de subsidiabiliteit van de oppervlakten en het bestaan van de desbetreffende toeslagrechten. Deze administratieve controles zullen moeten worden aangevuld met steekproefsgewijze controles ter plaatse, waarbij voor de controle van de oppervlakten gebruik zal kunnen worden gemaakt van teledetectiemethoden. Het samenstel van deze controles, die zullen moeten worden gecoördineerd door een daartoe aangewezen bevoegde autoriteit, zal in het geval dat wordt geconstateerd dat niet aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden is voldaan, leiden tot verlaging van de steun of tot uitsluiting ervan.
Op te merken valt dat de controle op de randvoorwaarden eveneens binnen de werkingssfeer zal vallen van het nieuwe GBCS, dat dus niet beperkt zal blijven tot de subsidiabiliteitsvoorwaarden. Wat bijgevolg wordt voorgesteld, is een volledig geïntegreerd beheers- en controlesysteem. In dit verband is het de bedoeling dat de controlesystemen die thans reeds in de lidstaten bestaan om na te gaan of aan de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen wordt voldaan en of de grond in goede omstandigheden voor het beoefenen van landbouw wordt gehouden, kunnen worden gebruikt in het kader van het GBCS, waarmee zij ook compatibel zullen moeten zijn. Het gaat daarbij onder meer om de op grond van Richtlijn 92/102/EEG en Verordening (EG) nr. 1760/2000 toegepaste regeling voor de identificatie en registratie van dieren. Ook de beheers- en controlesystemen voor de in bijlage IV bij het voorstel voor de horizontale verordening genoemde steunregelingen zullen compatibel moeten zijn met het GBCS.
Om tot een beter evenwicht in de steunverlening te komen en een voorspelbaar en doorzichtig kader voor het voorzien in toekomstige financieringsbehoeften te scheppen, wordt een systeem van degressieve toekenning voor de periode 2006-2012 voorgesteld.
De in een bepaald jaar aan een landbouwer toegekende betalingen zullen als volgt worden verlaagd:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Binnen het hierboven beschreven systeem zal het uit de degressieve toekenning voortvloeiende modulatiedeel, dat begint bij 1 % in 2006 en oploopt tot 6 % in 2011, ter beschikking van de lidstaten worden gesteld als extra communautaire steun voor in hun programmering van de plattelandsontwikkeling op te nemen maatregelen. Deze bedragen zullen over de lidstaten worden verdeeld volgens criteria die betrekking hebben op het landbouwareaal, de agrarische werkgelegenheid en het BBP per inwoner in koopkracht. De resterende bedragen zullen beschikbaar zijn om te voorzien in extra financieringsbehoeften in verband met nieuwe hervormingen van marktregelingen. In de nieuwe lidstaten zouden de degressieve toekenning en de modulatie niet gelden totdat de geleidelijk ingevoerde rechtstreekse betalingen het normale EU-niveau bereiken.
De Commissie stelt voor de werkingssfeer van de communautaire steun voor plattelandsontwikkeling te verruimen door nieuwe maatregelen in te voeren, dit zonder vooruit te lopen op het komende debat over het in een nieuwe vorm gieten van het beleid inzake plattelandsontwikkeling. Deze toevoegingen zullen in het 'menu' van de in het kader van de tweede pijler beschikbare maatregelen worden opgenomen zonder de basisregeling voor de tenuitvoerlegging van de steun voor plattelandsontwikkeling te wijzigen, aangezien de Commissie van mening is dat dit laatste halverwege de lopende programmeringsperiode 2000-2006 contraproductief zou zijn.
De voorgestelde nieuwe maatregelen gelden alle als begeleidende maatregelen en zullen op het hele grondgebied van de EU worden gefinancierd door de afdeling Garantie van het EOGFL. Zij zijn alle hoofdzakelijk toegespitst op begunstigden die landbouwer zijn. Het zal aan de lidstaten en de regio's zijn om te beslissen of zij deze maatregelen in hun programma's voor plattelandsontwikkeling wensen op te nemen. De nieuwe maatregelen zullen het volgende omvatten:
In de eerste plaats zal in Verordening (EG) nr. 1257/1999 een nieuw hoofdstuk met als titel 'Voedselkwaliteit' worden opgenomen, dat twee maatregelen bevat:
- Financiële stimulansen zullen mogen worden gegeven aan landbouwers die op vrijwillige basis deelnemen aan communautaire of erkende nationale regelingen die tot doel hebben de kwaliteit van landbouwproducten en het gebruikte productieproces te verbeteren en de consumenten waarborgen betreffende deze aspecten te geven. Dergelijke steun zal jaarlijks kunnen worden betaald gedurende een periode van maximaal vijf jaar en tot maximaal EUR 1 500 per bedrijf in een bepaald jaar.
- Aan producentengroeperingen zal steun kunnen worden verleend voor activiteiten die erop zijn gericht de consumenten te informeren over en de afzet te bevorderen van de producten die worden geproduceerd overeenkomstig kwaliteitsregelingen die via de bovengenoemde maatregel worden ondersteund. Overheidssteun zal zijn toegestaan tot maximaal 70 % van de subsidiabele projectkosten.
In de tweede plaats zal een nieuw hoofdstuk met als titel 'Voldoen aan normen' worden opgenomen, dat twee maatregelen bevat:
- Mogelijkheid voor de lidstaten om tijdelijke, degressieve steun aan te bieden om hun landbouwers te helpen zich aan te passen aan de invoering van veeleisende normen die zijn gebaseerd op communautaire regelgeving op het gebied van het milieu, de volksgezondheid en de gezondheid van dieren en planten, het dierenwelzijn en de arbeidsveiligheid. De steunniveaus moeten worden gedifferentieerd om rekening te houden met de mate waarin de invoering van een bepaalde norm voor de landbouwers extra verplichtingen en exploitatiekosten meebrengt. Het zal gaan om forfaitaire, degressieve steun die kan worden betaald over een periode van ten hoogste vijf jaar. Voor deze steun zal een maximum van EUR 10 000 per bedrijf in een bepaald jaar gelden. In geen geval zal steun kunnen worden betaald als het feit dat normen niet worden toegepast, te wijten is aan veronachtzaming door een individuele landbouwer van normen die reeds in nationale wet- en regelgeving zijn vervat.
- Steun aan de landbouwers om hen te helpen de kosten te dragen die zijn gemoeid met het gebruik van bedrijfsadvisering. Landbouwers kunnen overheidssteun tot een maximum van 80 % van de kosten van dergelijke dienstverlening ontvangen de eerste keer dat van die dienstverlening gebruik wordt gemaakt, waarbij een maximum van EUR 1 500 geldt.
In de derde plaats betreft het de opneming in het huidige agromilieuhoofdstuk van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de mogelijkheid om steun te betalen aan landbouwers die voor ten minste vijf jaar verbintenissen aangaan om het welzijn van hun landbouwhuisdieren te verbeteren, welke verbintenissen verder moeten gaan dan de gebruikelijke diervriendelijke methoden. De steun zal jaarlijks kunnen worden betaald op basis van de uit die verbintenissen voortvloeiende extra kosten en gederfde inkomsten, waarbij de jaarlijkse betaling maximaal EUR 500 per grootvee-eenheid zal kunnen bedragen.
De Commissie stelt nog een verdere serie voor van technische wijzigingen die uit de invoering van nieuwe maatregelen voortvloeien, en stelt daarnaast voor om, nu Verordening (EG) nr. 1257/1999 in de context van de onderhavige voorstellen wordt gewijzigd, van de gelegenheid gebruik te maken om ook sommige bepalingen van deze verordening van de Raad te vereenvoudigen en te verduidelijken. Deze wijzigingen betreffen een verduidelijking van de werkingssfeer van de hoofdstukken over bosbouw en opleiding en de toevoeging aan het hoofdstuk over de aanpassing en ontwikkeling van de plattelandsgebieden (de zogenoemde artikel 33-maatregelen) van een nieuw streepje om de met plaatselijke partnerschapsgroepen gemoeide beheerskosten in de werkingssfeer op te nemen.
In 2004 zal de Commissie onderzoeken in hoeverre het beleid inzake plattelandsontwikkeling bijdraagt tot de verwezenlijking van deze doelstellingen van duurzame ontwikkeling, in het bijzonder wat de biodiversiteit en de tenuitvoerlegging van Richtlijn 92/43/EG (de zogenoemde habitatrichtlijn) betreft. Bij dat onderzoek zal bovendien de mogelijkheid in ogenschouw worden genomen om de steun die aan landbouwers wordt verleend voor het voldoen aan bij nieuwe besluiten opgelegde communautaire normen op het gebied van de voedselkwaliteit, uit te breiden tot kleine traditionele producenten van voedingsmiddelen. Zo nodig zal de Commissie voorstellen doen om de bijdrage die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de verwezenlijking van deze doelstellingen wordt geleverd, te verhogen.