Toelichting bij COM(2000)798 - Statistiek van het vervoer per spoor

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2000)798 - Statistiek van het vervoer per spoor.
bron COM(2000)798 NLEN
datum 12-02-2001
ALGEMENE MOTIVERING EN DOELSTELLING

1. De bevordering van het vervoer per spoor is niet alleen vanwege de economische efficientie, maar ook vanwege de beperking van het energieverbruik en van de nadelige milieueffecten van het vervoer een belangrijk onderdeel van het gemeenschappelijk vervoerbeleid. Deze algemene doelstelling lag ten grondslag aan een reeks maatregelen van de Gemeenschap, met name Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap1 en aan beleidsdocumenten van de Commissie, zoals het Witboek Een strategic om de spoorwegen in de Gemeenschap weer vitaal te maken2. In 1998 heeft de Commissie een aanvullend pakket maatregelen voorgesteld om het effect van Richtlijn 91/440/EEG3 te versterken. Deze maatregelen worden momenteel door het Europees Parlement en de Raad behandeld4.

Bovendien is het vervoer per spoor ook bevorderd door aanzienlijke investeringen in de spoorweginfrastructuur in het kader van het onderdeel vervoer van de trans-Europese netwerken en van de structuurfondsen en het Cohesiefonds.

2. Ter beoordeling van het effect van de in punt 1 genoemde communautaire maatregelen en tevens als houvast bij de voorbereiding van nieuwe maatregelen zijn er communautaire statistische gegevens over het vervoer per spoor nodig waarmee ontwikkelingen in de spoorwegsector kunnen worden gevolgd.

Statistische gegevens over het vervoer per spoor zullen met name worden gebruikt als input voor een Europees waarnemingssysteem voor het spoorvervoer, als bedoeld in de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap4.

3. De verbetering van de veiligheid is een ander onderwerp dat in het communautair beleid inzake het vervoer per spoor een steeds belangrijkere rol speelt. Geharmoniseerde gegevens over de veiligheid van het vervoer per spoor zijn een allereerste vereiste om de ontwikkelingen op dit gebied te volgen, om de veiligheid van alle vervoerswijzen met elkaar te vergelijken en om benchmarking tussen de lidstaten en tussen de spoorwegexploitanten toe te passen. Het ontbreken van vergelijkbare statistische informatie hierover wordt algemeen als een tekortkoming in de statistiek van het vervoer per spoor gezien. Met deze verordening wordt daar verandering in gebracht.

4. Statistische gegevens over het vervoer per spoor worden krachtens Richtlijn 80/1177/EEG5 verzameld, maar deze richtlijn heeft enkele tekortkomingen:

1

2

3

4

5

PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25. COM(96) 421 def. van 30.7.1996. COM(98) 480 def. van 22.7.1998.

Zie COM(2000) 575 def. van 15.9.2000 PBL 350 van 23.12.1980, blz. 23.

- zij geldt alleen voor het goederenvervoer, terwijl voor de communautaire maatregelen voor het vervoer per spoor ook gegevens over het reizigersvervoer en de veiligheid nodig zijn;

- zij bevat een lijst van spoorwegmaatschappijen waarover statistieken moeten worden opgesteld. Als gevolg van de opsplitsing van de spoorwegsector in infrastructuurbeheerders en spoorwegexploitanten en het verschijnen op de markt van nieuwe exploitanten zijn sommige spoorwegmaatschappijen verdwenen terwijl andere nieuwe taken hebben gekregen en nu de markt met exploitanten delen die niet op de lijst staan;

- de op grond van de richtlijn op te stellen statistieken voorzien niet in de huidige behoefte op dit gebied;

- gebleken is dat de kwaliteit van deze statistieken beneden het vereiste peil is;

- de richtlijn bevat geen bepaling op grond waarvan zij door middel van een comiteprocedure kan worden aangepast.

Daar de communautaire maatregelen ter bevordering van het vervoer per spoor een regionale dimensie hebben, is een verdere regionale uitsplitsing gerechtvaardigd dan Richtlijn 80/1117 voorschrijft, zodat de goederen- en reizigersstromen in de toekomst in de gehele EU van regio tot regio in kaart kunnen worden gebracht.

Op grond van deze tekortkomingen wordt het voorstel gedaan om Richtlijn 80/1177/EEG te vervangen.

5. Naast de in Richtlijn 80/1177/EEG aangegeven statistieken verstrekken de lidstaten Eurostat op vrijwillige basis ook andere statistieken over het vervoer per spoor. Tijdens het overleg over de vraag wat voor Richtlijn 80/1177/EEG in de plaats moest komen, is de mogelijkheid overwogen om alle statistische gegevens over het vervoer per spoor op vrijwillige basis te verzamelen. Deze optie is verworpen omdat bij een commerciele exploitatie van de spoorwegen voor alle spoorwegexploitanten dezelfde duidelijke wettelijke verplichtingen moeten gelden en ondernemingen die op vrijwillige basis gegevens ter beschikking stellen, niet het risico mogen lopen om daarvan economische schade te ondervinden.

6. In nieuwe wetgeving op dit gebied kan bovendien een comiteprocedure worden opgenomen en duidelijkheid worden verschaft over de rol die de nationale instanties bij het opstellen van deze statistieken en de indiening ervan bij Eurostat spelen.

RECHTSGROND EN VORM VAN DE VOORGESTELDE WETGEVING

7. De rechtsgrond voor de verordening betreffende de statistiek van het vervoer per spoor is artikel 285 van het EG-Verdrag over de productie van communautaire statistieken. Het voorstel maakt deel uit van het Werkprogramma van de Commissie 20006.

COM(2000) 155 def., bijlage, programmanr. 2000/233.

8. Omdat het de bedoeling is dat de nieuwe wetgeving in iedere lidstaat rechtstreeks toepasselijk is zonder dat het in nationale wetgeving hoeft te worden omgezet, is voor een verordening in plaats van een richtlijn gekozen. De nationale instanties behouden echter de vrijheid om bij de opstelling van de vereiste statistieken methoden toe te passen waarbij met de uiteenlopende omstandigheden in de lidstaten rekening is gehouden. Het feit dat voor een verordening is gekozen, ligt in de lijn van andere wetgevingsbesluiten betreffende de statistiek die sinds 1997 zijn vastgesteld.

BELANGRIJKSTE ASPECTEN VAN DE VERORDENING

9. De verordening bevat gemeenschappelijke regels voor de statistiek van het vervoer per spoor en bijlagen met statistische tabellen. De regels behelzen definities, bepalingen voor de verzameling van gegevens, indiening en verspreiding en een comiteprocedure voor de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voor het wijzigen van de verordening in de toekomst. De verordening bevat ook bepalingen inzake de handhaving van de kwaliteit van de statistieken, de beoordeling ervan en de rapportage aan het Europees Parlement en de Raad. Tevens is in de verordening vastgelegd op welk vervoer per spoor zij betrekking heeft.

10. Artikel 2 bevat definities. Aanvullende technische definities, die moeten waarborgen dat de statistieken in redelijke mate zijn geharmoniseerd, zullen door middel van de comiteprocedure (artikel 11) worden vastgesteld, aangezien het niet haalbaar wordt geacht om voor alle bij de verzameling van de statistische gegevens gebruikte termen een juridisch bindende definitie op te leggen. Wat de statistieken over ongevallen (bijlage H) betreft, was men het erover eens dat gezien de verschillende nationale methoden, gedurende een periode van vijf jaar de momenteel gebruikte nationale definities mogen worden gerapporteerd, hoewel op de lange termijn naar gemeenschappelijke definities wordt gestreefd.

11. Wat de verzameling van gegevens betreft, is in artikel 5 van de verordening voor een zeer flexibele aanpak gekozen waarbij de kosten voor de nationale instanties en exploitanten tot een minimum worden beperkt en van de reeds bestaande gegevensverzamelingsactiviteiten gebruik kan worden gemaakt. Hoewel de nationale instanties uiteindelijk voor de coordinatie en de kwaliteitscontrole verantwoordelijk zijn, mogen andere organisaties bij de verzameling van de gegevens worden ingeschakeld. Sommige lidstaten zullen er vermoedelijk voor kiezen om statistische gegevens over het vervoer per spoor op te vragen bij de infrastructuurbeheerder, die toch al bepaalde gegevens voor eigen gebruik verzamelt. Andere lidstaten zullen hiervoor misschien gespecialiseerde organisaties inschakelen. Ook wordt erop gewezen dat voor het opstellen van de vereiste statistieken naar eigen goeddunken verschillende soorten gegevensbronnen mogen worden gecombineerd.

12. Zoals ook bij andere wetgeving inzake de statistiek moet de technische regeling voor de indiening van de statistieken bij Eurostat (artikel 6) door middel van de comiteprocedure op een later tijdstip worden vastgesteld. Dat is ook wenselijk omdat dan met de lidstaten overleg over de codelijsten en de bestandsformaten kan worden gevoerd en deze kunnen worden getest voordat de definitieve versies worden vastgesteld.

13. De verordening voorziet in de verspreiding van alle gegevens van de bijlagen A tot en met H (artikel 7), behalve voor gegevens waarvoor spoorwegexploitanten uitdrukkelijk om geheimhouding hebben verzocht. De voorgestelde tabellen zijn bewust weinig gedetailleerd teneinde verspreiding ervan te vergemakkelijken zonder dat commercieel gevoelige informatie wordt prijsgegeven. De informatie in bijlage I kan niet worden verspreid tenzij later door middel van de comiteprocedure met het oog hierop specifieke bepalingen worden vastgesteld.

14. Met de bepalingen inzake kwaliteit en rapportage (artikelen 8 en 9) wordt ten eerste benadrukt dat het van belang is dat bij de tenuitvoerlegging van de verordening ook niet-bindende methodologische aanbevelingen bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van de statistieken. Een tweede belangrijk aspect is de beoordeling van de kwaliteit, de kosten en de baten van deze statistieken.

15. Door middel van de comiteprocedure (artikelen 10 en 11) wordt gewaarborgd dat de bepalingen van de verordening in het licht van de bij de tenuitvoerlegging opgedane ervaring kunnen worden gewijzigd. Met name zal Eurostat geharmoniseerde technische definities, voorschriften voor een vereenvoudigde rapportage en technische normen voor de indiening van de gegevens voorstellen nadat deze uitvoerig zijn getest. De Commissie stelt een regelgevingsprocedure overeenkomstig Besluit 1999/468/EG7 van de Raad voor omdat deze in dit geval het meest geschikt is.

16. Een aantal bepalingen betreft het toepassingsgebied van de verordening. In artikel 2 wordt als algemene doelstelling genoemd dat de verordening de gehele spoorwegsector in de Europese Unie bestrijkt en iedere lidstaat over het vervoer per spoor op het eigen grondgebied rapporteert. Indien een exploitant in meer dan een lidstaat actief is - een situatie die zich steeds vaker zal voordoen - moeten de nationale instanties deze verzoeken om voor ieder land afzonderlijk gegevens in te dienen waarmee nationale statistieken kunnen worden opgesteld.

Om de kosten te beperken mogen de lidstaten ook spoorwegcategorieen die van ondergeschikt belang zijn, evenals de kleinste exploitanten bij hun rapportage buiten beschouwing laten indien deze samen minder dan 2% van de markt uitmaken. Indien nodig kan deze drempel door middel van de comiteprocedure worden aangepast. Doordat de kleinste exploitanten buiten beschouwing worden gelaten, zullen de statistieken enigszins worden vertekend, maar toch zal het resultaat een aanzienlijke verbetering zijn in vergelijking met de huidige situatie waarbij vaak niet eens gegevens over grote exploitanten beschikbaar zijn.

Om de kosten voor kleinere exploitanten te beperken, is bepaald dat deze voor een vereenvoudigde rapportage (artikel 4, bijlagen B en D) in aanmerking komen. De voorschriften voor een vereenvoudigde rapportage dienen door middel van de comiteprocedure te worden vastgesteld.

In bijlage I wordt aangegeven welke spoorwegexploitanten de in de bijlagen gevraagde gegevens moeten leveren, zodat de statistische tabellen op de juiste manier kunnen worden gei'nterpreteerd.

PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

17. De verordening voorziet in een geheel nieuwe reeks communautaire statistieken over het reizigersvervoer per spoor. In de bijlagen C en D is bepaald welke gegevens hierover dienen te worden verstrekt. Bij de opzet ervan is rekening gehouden met de methodologische beperkingen bij de verzameling van gegevens over het reizigersvervoer per spoor. Het ligt in de bedoeling dat in de toekomst aanvullende statistieken over het reizigersvervoer worden opgesteld die ook gegevens over het vervoer per hogesnelheidstrein bevatten of waarin een onderscheid tussen stadsdiensten en intercitydiensten wordt gemaakt. Deze statistieken maken echter nu nog geen deel uit van de verordening omdat Eurostat het noodzakelijk acht aan de hand van vrijwillig ingediende gegevens eerst een methode hiervoor te ontwikkelen.

TE VERZAMELEN GEGEVENS

18. In de bijlagen A tot en met H is aangegeven waarover gegevens dienen te worden verzameld (artikel 4). De belangrijkste jaarstatistieken over het goederen- en reizigersvervoer staan in de tabellen van de bijlagen A tot en met D, terwijl bijlage E de belangrijkste kwartaalindicatoren bevat. Statistieken over het intermodaal goederenvervoer vallen nu onder de bijlage A en B.

19. De bijlagen F en G zijn bedoeld voor de verzameling van gegevens over de regionale spreiding van het vervoer per spoor, met inbegrip van de interregionale verkeersstromen op NUTS 2-niveau en over de verkeersstromen op het spoorwegnet.

De gegevens over de verkeersstromen op het spoorwegnet zijn in wezen vergelijkbaar met de gegevens die op dit moment worden verzameld over het wegvervoer in het kader van de door de UNECE gecoordineerde tellingen voor het wegvervoer die om de vijf jaar op de E-wegen worden uitgevoerd. Eurostat is van plan om een aanbeveling te doen voor een adequate methode voor de verzameling van dergelijke gegevens voor het spoorwegnet, waarbij de ervaring die is opgedaan tijdens een in de jaren 1997 - 1998 uitgevoerde studie en bij het lopende onderzoek van de UNECE als uitgangspunt wordt genomen. Bijlage G biedt daarvoor de vereiste rechtsgrond zonder dat de gevraagde gegevens volledig worden gespecificeerd.

KOSTEN EN BATEN VAN DE VERORDENING

20. De tenuitvoerlegging van deze verordening zal voor de nationale instanties die voor de statistiek van het vervoer per spoor verantwoordelijk zijn en voor spoorwegexploitanten extra kosten met zich meebrengen.

21. In sommige lidstaten zijn de nationale instanties al met de opstelling van communautaire statistieken over het vervoer per spoor belast, die niet alleen de in het kader van Richtlijn 80/1177/EEG vereiste gegevens, maar ook op vrijwillige basis gegevens aan Eurostat toezenden. Voor deze landen zullen de extra kosten voor de bijlagen A tot en met H gering zijn omdat de totale hoeveelheid gegevens slechts licht zal stijgen. Er hoeven immers voornamelijk extra gegevens te worden verzameld over nieuwe exploitanten die nog niet eerder in de statistieken zijn opgenomen.

In andere lidstaten worden de gegevens van Richtlijn 80/1177/EEG rechtstreeks aan Eurostat toegezonden door de grootste spoorwegexploitant die in de plaats is gekomen van de vroegere spoorwegmaatschappij. De nationale instanties van deze landen zullen krachtens de verordening nieuwe taken krijgen op het gebied van de coordinatie en de zorg voor de kwaliteit van de gegevens, hoewel het werk om deze te verzamelen ingevolge artikel 5 kan worden uitbesteed. Het is van essentieel belang dat de nationale instanties hierbij worden betrokken om de volledigheid en de kwaliteit van de statistiek van het vervoer per spoor te waarborgen wanneer diverse commerciele exploitanten het vervoer per spoor verzorgen; om die reden is het onvermijdelijk dat de nationale instanties van deze landen met enige extra kosten te maken krijgen.

22. Spoorwegexploitanten moeten op basis van gegevens uit hun interne informatiesystemen samenvattende verslagen opstellen en deze indienen bij de nationale instanties die zijn belast met de opstelling van de spoorwegstatistieken die zij aan Eurostat moeten toezenden. In de praktijk stellen de meeste exploitanten dergelijke verslagen al op voor hun eigen management en aandeelhouders. Ook verstrekken zij deze gegevens al aan gespecialiseerde organisaties zoals de Internationale Spoorwegunie (UIC). De exploitanten krijgen dan ook waarschijnlijk nauwelijks met extra kosten te maken.

23. De bepaling dat kleinere exploitanten voor een vereenvoudigde rapportage in aanmerking komen, zal er ook toe bijdragen dat de kosten die met de tenuitvoerlegging zijn gemoeid zowel voor de exploitanten als voor de nationale instanties binnen de perken blijven.

24. De opstelling van de statistieken van de bijlagen F en G brengt voor alle lidstaten en exploitanten enige extra kosten met zich mee, maar deze gegevens hoeven niet jaarlijks te worden verzameld zodat de gemiddelde kosten per jaar in verhouding tot de informatiewaarde meevallen.

25. De belangrijkste argumenten voor vaststelling van deze verordening worden in de punten 1 tot en met 5 genoemd, maar daarnaast zijn de in het kader van deze verordening te verzamelen statistische gegevens ook van nut voor vele belanghebbenden in de lidstaten, waaronder de spoorwegexploitanten. Tijdens het overleg met de betrokken partijen is duidelijk geworden dat de voordelen de beschikbaarstelling omvatten van informatie:

- over de markt voor het vervoer per spoor;

- waarmee de exploitanten hun verrichtingen kunnen afzetten tegen de gemiddelde waarden in deze bedrijfstak;

- die kan worden gebruikt om aan financiering voor grote projecten te komen; door onafhankelijke instanties gevalideerde statistische gegevens zijn voor banken nuttig aangezien deze objectieve informatie bieden over de haalbaarheid van projecten.