Toelichting bij COM(1999)55 - Gemeenschappelijke marktordening in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1999)55 - Gemeenschappelijke marktordening in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur. |
---|---|
bron | COM(1999)55 |
datum | 16-02-1999 |
In haar mededeling aan de Raad en aan het Europees Parlement van 16 december 1997 over de toekomst van de markt voor visserijproducten in de Europese Unie i wees de Commissie de met het oog op een optimaal functionerende gemeenschappelijke markt te bereiken doelstellingen aan en stelde zij voor om een bezinning en een discussie te houden op basis van de oriëntaties en voorstellen die zij formuleerde met betrekking tot de belangrijkste elementen die het functioneren van de markt bepalen of beïnvloeden.
COM (97) 719 def.
De discussie is binnen de instellingen van de Unie en in de meeste lidstaten, met de actieve medewerking van alle partijen in de visserijsector, in de eerste helft van 1998 gevoerd. Eenieder kreeg de kans zijn standpunt naar voren te brengen, wat bijzonder nuttige bijdragen heeft opgeleverd voor het proces van bezinning dat door de Commissie op gang is gebracht.
De Raad heeft de Commissie op 8 juni 1998 uitgenodigd om voorstellen in te dienen op basis van de uit de discussie getrokken conclusies.
Sommige in de mededeling van de Commissie behandelde aspecten worden geregeld in specifieke wetgeving. Dat is onder meer het geval voor de controle, waarvoor niet zo lang geleden nog regels zijn vastgesteld, en de financiële steunregelingen voor de acties van branche-organisaties op de markt, die thuishoren in het kader van het FIOV en momenteel het voorwerp van besprekingen uitmaken. De voorstellen inzake andere aspecten die de doorzichtigheid van de markt betreffen, met name de certificering in het kader van de verantwoorde visserij, zullen in een later stadium worden gepresenteerd.
In deze context is het onderhavige voorstel, uit de aard van het behandelde onderwerp - de gemeenschappelijke ordening van de markt (GMO) voor visserij- en aquacultuurproducten, een cruciaal element.Aan de Raad wordt een ingrijpende herziening van de GMO voorgesteld, in overeenstemming met de in de mededeling van de Commissie geformuleerde en tijdens de discussie ruimschoots onderschreven doelstellingen en beginselen, namelijk:
_ de GMO zo opzetten dat zij een verantwoordelijk beheer van de bestanden in de hand werkt,
_ de doorzichtigheid en de kennis van de markt en de producten, ook bij de consumenten, vergroten,
_ het verantwoordelijkheidsbesef van de marktdeelnemers, met name de producentenverenigingen en hun leden, vergroten met het oog op een optimaal beheer en een optimale valorisatie van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen,
_ het aangaan van partnerschappen tussen de verschillende partijen aanmoedigen om de doeltreffendheid van hun individuele marktacties te vergroten,
_ het gebruik van prognosetechnieken door producentenorganisaties om het aanbod op de vraag af te stemmen, bevorderen,
_ de stabiliteit van de markt vergroten door afzetplanning en het sluiten van leveringscontracten aan te moedigen,
_ de interventiemechanismen aanpassen om het definitief uit de markt nemen van producten tot een minimum te beperken, tijdelijke ophoudmaatregelen te begunstigen en de producten te valoriseren,
_ de voorziening van de markt en de verwerkende industrie mogelijk maken tegen condities die het communautaire aanbod in staat stellen op internationaal vlak concurrerend te zijn.
Tot slot wordt de herziening benut om de GMO-regelgeving vollediger, overzichtelijker en voor de betrokkenen gemakkelijker hanteerbaar te maken, met name door een opeenstapeling van uitvoeringsbepalingen te vermijden. Om dat te bewerkstelligen is de nieuwe basisverordening gedetailleerder geworden, met name waar het de producentenorganisaties en branche-organisaties betreft, en worden zeer technische kwesties via de procedure van het Beheerscomité geregeld.
Inhoudsopgave
- 2. GEVOLGDE WERKWIJZE EN INHOUD VAN HET VOORSTEL
- 1) De informatieverstrekking aan de consument (artikel 4)
- 2) De producentenorganisaties (artikelen 5 tot en met 12)
- 3) De branche-organisaties en -overeenkomsten (artikelen 13 tot en met 16)
- 4) De interventiemechanismen
- VERORDENING (EG) Nr. .../.. VAN DE RAAD
- Artikel 1
- GN-code // Omschrijving
- 0511 91 10 // ---visafvallen
- TITEL I
- Artikel 2
- Artikel 3
- Hoofdstuk 2: informatieverstrekking aan de consument
- TITEL II
- Artikel 6
- Hoofdstuk 2: specifieke erkenning
- Hoofdstuk 3: verbindendverklaring van de regels voor niet-aangeslotenen
- Artikel 9
- Hoofdstuk 4: werkprogramma per visseizoen
- Artikel 11
- Artikel 12
- TITEL III
- Hoofdstuk 2: voorwaarden voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van brancheorganisaties
- Hoofdstuk 3: verbindendverklaring van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen voor niet-aangeslotenen
- Artikel 16
- TITEL IV
- Artikel 18
- Bij deze vaststelling wordt ook rekening gehouden met de noodzaak
- Artikel 19
- Artikel 20
- Hoofdstuk 2: interventieregeling
- Artikel 22
- Artikel 23
- Artikel 24
- Artikel 25
- 4. De steun mag slechts worden verleend voor producten
- Hoofdstuk 3: tonijn voor de conservenindustrie
- Artikel 27
- TITEL V
- Hoofdstuk 2: referentieprijzen
- Hoofdstuk 3: vrijwaringsmaatregelen
- TITEL VI
- Artikel 32
- Artikel 33
- Artikel 34
- Artikel 35
- Artikel 36
- Artikel 37
- Artikel 38
- Artikel 39
- Artikel 40
- Artikel 41
- Artikel 42
- Artikel 43
- Gedaan te Brussel, op
- BIJLAGE II
- BIJLAGE III
- BIJLAGE IV
- BIJLAGE V
- ex 0302 50 10
- ex 0306 13 10
- ex 0302 40 98
- BIJLAGE VI
- B. Berekeningswijze voor de vergoeding als bedoeld in artikel 12
- 1-50 // 1000
- 51-100 // 500
- 101-500 // 250
- 501 en meer // 0
- Verordening (EEG) nr. 3759/92 // Deze verordening
- Artikel 5 bis // -
- Artikel 7 // -
- Artikel 7 ter // -
- Artikel 12 bis // -
- Artikel 19 // -
- Artikel 29 // -
- Bijlage IV // -
- Bijlage
- 1. BEREKENINGSMETHODE M.B.T DE MAATREGELEN VAN DE GMO-HERVORMING
- 1) Interventiemechanismen
- b) Autonome ophoudmaatregelen en verkoopuitstel
- c) Steun voor particuliere opslag
- d) Compenserende vergoeding voor tonijn
- 2) Nieuwe maatregelen
- a) Vergoeding voor producentenorganisaties
- b) Aanvullende vergoeding voor de sluiting van contracten met de industrie
- 2. ELEMENTEN VOOR DE ANALYSE VAN DE KOSTENEFFECTIVITEIT
- GMO visserijproducten - uitgavenramingen
Vanwege de omvang van de in de GMO aangebrachte wijzigingen en de draagwijdte ervan is het noodzakelijk dat Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserij- en aquacultuurproducten (2) door een nieuwe verordening wordt vervangen. Dat is dan ook het doel van dit voorstel, naast het integreren van bepalingen die momenteel zijn vervat in de verordeningen:
PB L 388 van 31.12.1992, blz. 1.
_ (EEG) nr. 105/76 van de Raad van 19 januari 1976 betreffende de erkenning van de producentenorganisaties in de visserijsector (3) en
PB L 20 van 28.1.1976, blz. 39.
_ (EEG) nr. 1772/82 van de Raad van 29 juni 1982 tot vaststelling van de algemene regels inzake het verbindend verklaren van bepaalde door de producentenorganisaties in de sector visserijprodukten vastgestelde regels i.
PB L 197 van 6.7.1982, blz. 1.
Het voorstel bevat ook de hierna toegelichte nieuwe bepalingen, die betrekking hebben op:
Hiermee worden twee doelstellingen nagestreefd:
_ voorkomen van misleiding, waarvan het risico evenredig met de diversiteit van het aanbod op de markt toeneemt;
_ de naleving van technische voorschriften beter controleerbaar maken, in het bijzonder de minimumafmetingen, die voor een zelfde vissoort naargelang van het vangstgebied kunnen verschillen.
In de praktijk komt het erop neer dat de volgende inlichtingen verplicht moeten worden verstrekt bij detailverkoop van levende, verse of gekoelde visserijproducten: de handelsbenaming, de vangst- of productiemethode en de vangstplaats.
Aan de producentenorganisaties meer verantwoordelijkheid geven om de beschikbare hulpbronnen op marktconforme wijze en met respect voor het natuurlijke evenwicht te beheren, schept nieuwe verplichtingen en vereist dat tijdelijke compensaties kunnen worden verleend om hen in staat te stellen de extra kosten op te vangen die met het nakomen van die verplichtingen gepaard gaan. Het voorstel bevat hiertoe de volgende bepalingen:
_ artikel 5: kent aan de producentenorganisaties een taak toe bij het inrichten van de markt en het beheren van de bestanden; daarnaast worden minimumvoorschriften met betrekking tot het functioneren van de organisaties en de op hun leden rustende verplichtingen vastgesteld.
_ artikel 6: stelt de basisregels vast voor het verlenen en intrekken van erkenningen, onder meer van organisaties met leden uit verschillende lidstaten.
_ artikel 10: legt de producentenorganisaties de verplichting op om anticiperende beheersmaatregelen voor de productie van hun leden te treffen en stelt sancties vast voor het geval zij deze verplichting niet nakomen.
_ artikel 11: voorziet in een tijdelijke vergoeding ten behoeve van de producentenorganisaties voor de kosten die door de verplichtingen van artikel 10 worden teweeggebracht.
_ artikel 12: voorziet in een aanvullende forfaitaire vergoeding voor producentenorganisaties die gebruik maken van leveringscontracten om het aanbod van hun leden beter te plannen.
Tot slot is te vermelden dat de bepalingen omtrent de financiële steunregelingen voor de oprichting van producentenorganisaties en de verwezenlijking van kwaliteitsverbeteringsprogramma's naar de verordening betreffende de structurele bijstandsverlening in de visserijsector zijn overgeheveld.
Op grond van deze bepalingen kan, onder bepaalde voorwaarden en met voorafgaandelijke toetsing door de Commissie, artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag buiten toepassing worden verklaard voor de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van erkende branche-organisaties in de visserijsector. De acties van deze organisaties kunnen immers de doelstellingen van betere organisatie van de markt, efficiënter beheer, betere benutting en grotere valorisatie van de hulpbronnen helpen verwezenlijken, en dragen in het algemeen bij tot het bereiken van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en van artikel 39 van het EG-Verdrag.
In verband met de grondslagen en doelstellingen van de hervorming - een beter anticiperend beheer en valorisatie van de hulpbronnen, hebben de interventiemechanismen hoofdzakelijk een 'vangnet'-functie, waarbij het definitief uit de markt nemen van producten de ultieme maatregel is.
_ Financiële vergoeding voor ophoudmaatregelen (artikel 21).
Het bedrag van de financiële vergoeding en de betrokken hoeveelheden zullen over de vangstseizoenen 2001 tot en met 2003 geleidelijk aan worden verminderd, terwijl de medeverantwoordelijkheid van de producentenorganisaties groter zal worden.
_ Steun voor verkoopuitstel (artikel 23)
De hiervoor in aanmerking komende hoeveelheden zullen fors worden verhoogd (en kunnen tot 20% bedragen indien de producentenorganisatie geen hoeveelheden definitief uit de markt neemt); het marineren wordt toegevoegd aan de lijst van bewerkingen die recht geven op de steun.Voorts zijn er aanpassingen van de toepassingsbepalingen waardoor verkoopuitstel te prefereren wordt boven ophoudmaatregelen. Het betreft hier met name het optrekken van de hoogte van de steun en technische maatregelen met betrekking o.a. tot de duur van opslag.
Deze maatregelen vormen een aanvulling op en zijn in overeenstemming met de doelstelling de producentenorganisaties te stimuleren om een beter anticiperend beleid te voeren, om alternatieve, valoriserende toepassingsmogelijkheden te zoeken voor producten die worden opgehouden en om pas in laatste instantie producten definitief uit de markt te nemen.De gedachte dat dit laatste geheel zou kunnen verdwijnen is echter, met name voor sommige seizoengebonden producties, niet realistisch. Het 'vangnet' dat de financiële vergoeding is, moet derhalve worden behouden.
_ Wat betreft de autonome interventiemaatregelen van producentenorganisaties (artikel 24), worden de mogelijkheden om producten definitief uit de markt te nemen beperkt tot 5%;het totaal van de betrokken hoeveelheden waarvoor steun kan worden verleend, blijft vastgesteld op 10% van de ten verkoop aangeboden hoeveelheden.
_ Wat betreft de particuliere opslag van aan boord van vaartuigen ingevroren producten (artikel 25) gelden voor de steun aan producentenorganisaties soortgelijke toekenningsvoorwaarden als wat verkoopuitstel betreft;de steun is afhankelijk van de vaststelling van een jaarprijs voor de betrokken producten.
5) De compenserende vergoeding voor tonijn voor de conservenindustrie (artikel 27).
Deze regeling maakte geen deel uit van de discussie op basis van de eerder genoemde mededeling;het voorstel van de Commissie bevat dan ook geen ingrijpende wijzigingen van dit onderdeel.
Naar het oordeel van de Commissie zijn de in haar verslag van 1994 (5) geformuleerde aanbevelingen, die de Raad bij de hervorming van dat jaar slechts gedeeltelijk heeft overgenomen, nog steeds relevant, in het bijzonder de aanbeveling inzake de interventiedrempel, die bij het huidige hoge peil aanleiding kan geven tot te snelle en onverantwoorde inwerkingtreding van de vergoedingsregeling. Daarom herhaalt de Commissie haar voorstel aan de Raad om de interventiedrempel tot 85% van de communautaire productieprijs te verlagen.
COM (94) 266 def van 28.6.1994.
6) Het handelsverkeer met derde landen.
_ De voorziening van de markt (artikel 28).
Om de verwerkende sector te verzekeren van een stabiele bevoorrading tegen internationaal concurrerende voorwaarden, met name van soorten waarvoor er geen of te weinig communautair aanbod is, worden de in bijlage V vermelde volledige of gedeeltelijke autonome schorsingen van douanerechten voor onbepaalde tijd voorgesteld.
Het voordeel van de schorsingen wordt slechts toegekend mits de voor het product vastgestelde referentieprijs wordt gerespecteerd.
De Raad heeft de betrokken vissoorten bij de vaststelling van de autonome tariefcontingenten en schorsingen reeds als grondstof voor de verwerkende industrie erkend.
_ De referentieprijzen (artikel 29) die gelden in de bovenbedoelde schorsingsregelingen of in enkele bijzondere gevallen, zoals bij contingenten die in de WTO zijn geconsolideerd, mogen vanwege de uit de WTO-Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen voortvloeiende verplichtingen niet meer in vrijwaringsmaatregelen worden omgezet.
_ De vrijwaringsmaatregelen (artikel 30) zijn in overeenstemming met de bovenbedoelde WTO-Overeenkomst, die ten uitvoer is gelegd bij Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad betreffende betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (6).
PB L 349 van 31.12.1994, blz. 53.
De in dit voorstel vervatte ordening kan op 1 januari 2001 van toepassing worden, aangezien de na de inwerkingtreding aan te nemen technische bepalingen die voor de effectieve toepassing ervan noodzakelijk zijn, door de Commissie, na advies van het Beheerscomité, moeten worden vastgesteld. Het betreft hier in het bijzonder de bepalingen over de informatieverstrekking aan de consument, alle bepalingen inzake de producenten- en branche-organisaties en de interventiemaatregelen.
houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 28, 42 en 43,
Gezien het voorstel van de Commissie (7),
PB ...
Gezien het advies van het Europees Parlement (8),
PB ...
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (9),
PB ...
Overwegende dat de basisbepalingen inzake de ordening der markten in de visserijsector in verband met de ontwikkeling van de markt, de in de laatste jaren in de visserij opgetreden veranderingen en de onvolkomenheden waarvan bij de uitvoering van de thans geldende voorschriften is gebleken, moeten worden herzien; dat deze voorschriften, gezien het grote aantal en de complexiteit van de aan te brengen wijzigingen, algeheel moeten worden herzien, daar zij anders niet de voor wetgeving vereiste duidelijkheid zullen hebben; dat Verordening (EEG) nr. 3759/9282 van de Raad van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur bijgevolg door een nieuwe verordening moet worden vervangen;
Overwegende dat, teneinde de regelgeving te vereenvoudigen en de toepassing ervan door degenen tot wie zij is gericht te vergemakkelijken, deze gelegenheid moet worden benut om de essentiële bepalingen van Verordening (EEG) nr. 105/76 van de Raad van 19 januari 1976 betreffende de erkenning van de producentenorganisaties in de visserijsector (10) en die van Verordening (EEG) nr. 1772/82 van de Raad van 29 juni 1982 tot vaststelling van de algemene regels inzake het verbindend verklaren van bepaalde door de producentenorganisaties in de sector visserijproducten vastgestelde regels (11), aan te passen en aan te vullen, en ze in de nieuwe verordening op te nemen; dat voornoemde verordeningen derhalve dienen te worden ingetrokken;
PB L 20 van 28.1.1976, blz. 39 - Verordening gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3940/87 van de Commissie (PB L 373 van 31.12.1987, blz.
6).
PB L 197 van 6.7.1982, blz. 1.
Overwegende dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid met name een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dient te omvatten, die naar gelang van de producten verschillende vormen kan aannemen;
Overwegende dat de visserij voor de economie van bepaalde kustgebieden van de Gemeenschap van bijzondere betekenis is en dat de opbrengst van deze productie voor de vissers in deze gebieden een hoofdbestanddeel van hun inkomen vormt; dat derhalve de stabiliteit van de markt dient te worden bevorderd door middel van passende maatregelen, bij de uitvoering waarvan rekening wordt gehouden met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, met name ten aanzien van de bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie inzake de mechanismen ter ondersteuning van de interne productie en de tariefakkoorden;
Overwegende dat bij de productie en de afzet van visserijproducten rekening moet worden gehouden met de noodzaak het evenwicht van de natuurlijke hulpbronnen en van de mariene ecosystemen in stand te houden; dat in het kader van de gemeenschappelijke marktordening bijgevolg maatregelen moeten worden ingesteld die tot een betere afstemming van het aanbod op de vraag, zowel kwalitatief als kwantitatief, en tot valorisatie van de producten op de markt bijdragen, met het oog op het bereiken van het vorengenoemde doel en op een verbetering van het inkomen van de producenten door middel van stabilisatie van de marktprijzen;
Overwegende dat één der maatregelen die voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke ordening van de markten moet worden getroffen, in de toepassing van gemeenschappelijke handelsnormen voor de betrokken producten bestaat; dat de toepassing van deze normen ertoe moet leiden dat producten van onbevredigende kwaliteit van de markt verdwijnen en dat de handelsbetrekkingen, op basis van een eerlijke mededinging, worden vergemakkelijkt, hetgeen tot verbetering van de rentabiliteit van de productie zal bijdragen;
Overwegende dat de toepassing van deze normen controle van de producten waarvoor zij zijn vastgesteld, noodzakelijk maakt; dat derhalve maatregelen ter regeling van die controle dienen te worden getroffen;
Overwegende dat de toename van de diversiteit van het aanbod, in het bijzonder van vers of gekoeld in de handel gebrachte producten, een minimale informatieverstrekking aan de consument over de belangrijkste kenmerken van de betrokken producten vereist; dat de lidstaten daartoe de lijst dienen vast te stellen van de handelsbenamingen die voor de betrokken producten op hun grondgebied zijn toegestaan;
Overwegende dat de producentenorganisaties de hoofdpijlers van de gemeenschappelijke marktordening vormen en op hun niveau zorgen voor de gedecentraliseerde werking van de marktordening; dat het, gezien de steeds sterkere concentratie van de vraag, uit economisch oogpunt meer dan ooit noodzakelijk is het aanbod via deze organisaties te bundelen en zodoende de positie van de producenten op de markt te verbeteren; dat deze bundeling van het aanbod op vrijwillige basis en op efficiënte wijze moet geschieden dank zij de omvangrijke en efficiënte diensten die de organisaties hun leden kunnen bieden; dat de lidstaten een producentenorganisatie alleen als instrument van de gemeenschappelijke marktordening mogen erkennen indien zij aan een aantal voorwaarden voldoet waartoe zij zichzelf verbindt, en die zij via haar statuten aan haar leden oplegt;
Overwegende dat de initiatieven van producentenorganisaties ter verbetering van de kwaliteit van visserijproducten behoren te worden aangemoedigd door de verlening, onder bepaalde voorwaarden, van een specifieke erkenning aan de betrokken organisaties;
Overwegende dat, teneinde de actie van deze organisaties te ondersteunen en aldus een grotere stabiliteit van de markt te bevorderen, moet worden bepaald dat de lidstaten onder bepaalde voorwaarden de regels die de producentenorganisatie van een bepaald gebied voor haar leden heeft vastgesteld, en met name de regels ten aanzien van de productie en het op de markt brengen van producten, met inbegrip van die ten aanzien van interventiemaatregelen, ook voor alle niet-aangeslotenen die hun producten in dat gebied in de handel brengen, verbindend mogen verklaren; dat deze procedure onderworpen is aan controle door de Commissie, die de verbindendverklaringen onder bepaalde omstandigheden nietig kan verklaren;
Overwegende dat de toepassing van de bovenbedoelde regeling voor de organisatie waarvan de regels ook voor niet-aangeslotenen verbindend zijn verklaard, kosten meebrengt; dat het daarom wenselijk is de niet-aangeslotenen in deze kosten te laten bijdragen; dat bovendien moet worden bepaald dat de betrokken lidstaat niet-aangeslotenen voor producten die weliswaar aan de handelsnormen voldoen, maar die niet konden worden verkocht en uit de markt zijn genomen, een vergoeding kan toekennen;
Overwegende dat in elk geval bepalingen moeten worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de producentenorganisaties geen overheersende positie in de Gemeenschap innemen;
Overwegende dat de producentenorganisaties de productie van hun leden met het oog op een rationele en duurzame exploitatie van de visbestanden moeten afstemmen op de behoeften van de markt en ertoe moeten bijdragen dat hun vangsten optimaal worden gevaloriseerd, in het bijzonder wanneer het gaat om vangsten van vissoorten die door middel van quota aan beperkingen onderworpen zijn; dat met het oog daarop moet worden bepaald dat de producentenorganisaties voorafgaand aan ieder visseizoen een geheel van anticiperende maatregelen voor de planning van de aanvoer en voor de regeling van het aanbod van hun leden vaststellen en deze aan de bevoegde autoriteiten voorleggen, alsmede, in voorkomend geval, specifieke maatregelen voor producten die traditioneel afzetproblemen ondervinden;
Overwegende dat de kosten die deze verplichtingen voor de producentenorganisaties meebrengen, rechtvaardigen dat gedurende een bepaalde tijd een vergoeding ter compensatie aan de organisaties wordt uitgekeerd;
Overwegende dat de planning van het aanbod en de regulering van de aanvoer van de leden van producentenorganisaties met name kunnen worden verbeterd door de sluiting van leveringscontracten voorafgaand aan het seizoen; dat het derhalve dienstig is de producentenorganisaties ertoe aan te moedigen om een belangrijk deel van hun productie langs deze weg af te zetten, door hen gedurende bepaalde tijd en onder bepaalde voorwaarden een forfaitaire vergoeding toe te kennen;
Overwegende dat op initiatief van individuele marktdeelnemers of groeperingen opgerichte brancheorganisaties die een aanzienlijk gedeelte van de verschillende beroepsgroepen in de sector visserijproducten vertegenwoordigen, ertoe kunnen bijdragen dat meer marktgericht wordt gehandeld en dat het bedrijfsleven zich gemakkelijker aanpast, zodat verbeteringen tot stand komen wat betreft de kennis over en zelfs de organisatie van de productie, alsmede de aanbiedingsvorm en de afzet van de producten; dat derhalve, aangezien de actie van deze brancheorganisaties over het algemeen kan bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag, en in het bijzonder van de doelstellingen van de onderhavige verordening, door de lidstaten een erkenning moet kunnen worden verleend aan organisaties die op de voornoemde doelstellingen gerichte acties voeren, waarbij vooraf moet worden bepaald welke acties in aanmerking komen; dat, onder bepaalde voorwaarden, bepalingen moeten worden vastgesteld met betrekking tot de uitbreiding van de werkingssfeer van de door de brancheorganisaties vastgestelde voorschriften en de verdeling van de kosten die daaraan verbonden zijn; dat deze procedure onderworpen is aan controle door de Commissie, die de verbindendverklaringen onder bepaalde omstandigheden nietig kan verklaren;
Overwegende dat nader dient te worden bepaald onder welke voorwaarden de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van brancheorganisaties kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 1 van Verordening nr. 26 (12);
Verordening nr. 26 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten (PB nr. 30 van 20.4.1962, blz. 993/62) - Verordening gewijzigd bij Verordening nr. 49 (PB nr. 53 van 1.7.1962, blz. 1571/62).
Overwegende dat het, teneinde het hoofd te bieden aan marktsituaties die voor bepaalde visserijproducten die voor het inkomen van de producenten van bijzonder belang zijn, kunnen leiden tot prijzen die verstoringen op de markt van de Gemeenschap kunnen veroorzaken, noodzakelijk is om, op basis van de jongst beschikbare technische gegevens, voor elk visseizoen een voor de productiegebieden van de Gemeenschap representatieve oriëntatieprijs - of, in het geval van tonijn, een communautaire productieprijs - vast te stellen, die ook zal dienen voor de vaststelling van het prijspeil voor de interventies op de markt; dat de oriëntatieprijs te dien einde zo moet worden vastgesteld dat hij de marktrealiteit weerspiegelt en te sterke prijsschommelingen van het ene visseizoen tot het andere worden voorkomen; dat de oriëntatieprijs het basiselement is voor een serie andere interventiemaatregelen; dat de Raad derhalve, op voorstel van de Commissie, de nodige maatregelen moet vaststellen;
Overwegende dat het wenselijk is dat de producentenorganisaties om de prijzen te stabiliseren op de markt kunnen interveniëren, in het bijzonder door de prijzen toe te passen waaronder de producten van hun leden uit de markt worden genomen;
Overwegende dat het in bepaalde gevallen en onder bepaalde omstandigheden dienstig is de actie van de producentenorganisaties te ondersteunen door deze organisaties financiële vergoedingen toe te kennen voor de hoeveelheden die definitief voor menselijke consumptie uit de markt worden genomen;
Overwegende evenwel dat dergelijke interventie door de producentenorganisaties beperkt dient te blijven tot gevallen van incidentele, te grote aanlandingen die de markt niet kan opnemen en die niet met andere maatregelen kunnen worden vermeden; dat de financiële vergoedingen derhalve slechts voor een beperkte hoeveelheid van de productie mogen gelden;
Overwegende dat om de vissers ertoe aan te zetten hun aanbod beter op de behoeften van de markt af te stemmen, de financiële vergoeding naar gelang van de uit de markt genomen hoeveelheid dient te worden gedifferentieerd;
Overwegende dat het pakket nieuwe maatregelen dat bij deze verordening wordt ingesteld, het definitief uit de markt nemen van producten door de producentenorganisaties aanzienlijk zou moeten verminderen; dat het derhalve gerechtvaardigd is zowel de hoeveelheden die voor de financiële vergoeding in aanmerking komen als de hoogte van deze vergoeding gedurende een overgangsperiode geleidelijk aan te verminderen;
Overwegende dat het met name vanwege de schaarste aan bepaalde soorten aan te bevelen is destructie van uit de markt genomen vis zoveel mogelijk te voorkomen; dat daartoe voor bepaalde hoeveelheden uit de markt genomen verse producten steun moet worden verleend voor verwerking, stabilisatie en opslag ervan voor menselijke consumptie; dat alle soorten waarvoor het mogelijk is ze uit de markt te nemen, voor deze maatregel in aanmerking moeten kunnen komen; dat de producentenorganisaties dit mechanisme, dat een vorm van interventie is en terzelfder tijd visserijproducten valoriseert, op grotere schaal dan definitieve ophoudmaatregelen moeten kunnen toepassen; dat de voor dit mechanisme in aanmerking komende hoeveelheden bijgevolg moeten worden vergroot;
Overwegende dat bepaalde soorten vanwege de regionale prijsverschillen momenteel niet in de regeling inzake financiële vergoedingen aan de producentenorganisaties kunnen worden opgenomen; dat echter om de stabiliteit van de markt voor de betrokken producten in de hand te werken, zonder voorbij te gaan aan hun specifieke kenmerken en aan de uiteenlopende productie- en afzetvoorwaarden, voor deze producten een aangepaste communautaire regeling ter ondersteuning van de prijzen moet worden vastgesteld waarbij gebruik wordt gemaakt van een autonoom door de producentenorganisaties bepaalde ophoudprijs en onder bepaalde voorwaarden aan die organisaties een forfaitaire vergoeding wordt toegekend voor de producten ten aanzien waarvan autonome interventiemaatregelen zijn genomen;
Overwegende dat voor sommige aan boord van vaartuigen ingevroren producten moet worden voorzien in een specifieke steunregeling, in de vorm van steun voor particuliere opslag die, binnen bepaalde grenzen en onder een aantal voorwaarden, wordt toegekend wanneer de betrokken producten niet boven een zekere, op communautair niveau vast te stellen prijs op de markt kunnen worden afgezet;
Overwegende dat een daling van de invoerprijzen voor tonijn voor de conservenindustrie het inkomenspeil van de betrokken vissers in de Gemeenschap in gevaar kan brengen; dat derhalve dient te worden bepaald dat in voorkomend geval compenserende vergoedingen aan deze laatsten worden toegekend; dat om de afzet van een homogene productie te rationaliseren, dient te worden bepaald dat de compenserende vergoeding, onder bepaalde voorwaarden, alleen aan producentenorganisaties wordt verleend;
Overwegende dat het dienstig is, om geen abnormale ontwikkeling van de tonijnproductie in de hand te werken en de desbetreffende uitgaven niet te laten ontsporen, de grenzen vast te stellen waarbinnen deze vergoeding aan de producentenorganisaties kan worden toegekend, met de op de markt van de Gemeenschap geconstateerde voorzieningscondities als maatstaf, en de voorwaarden voor de inwerkingtreding van het vergoedingsmechanisme te herzien;
Overwegende dat, om te kunnen beoordelen of op de markt van de Gemeenschap een situatie bestaat die uit de ontwikkeling van het prijspeil op de wereldmarkt voor tonijn voortvloeit en die de uitkering van een compenserende vergoeding rechtvaardigt, dient te worden nagegaan of de prijsdaling op de markt van de Gemeenschap een gevolg is van de daling van de invoerprijzen;
Overwegende dat de toepassing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde producten geheel wordt geschorst; dat, aangezien de tonijnproductie van de Gemeenschap ontoereikend is, voor de verwerkende industrieën die deze producten gebruiken, voorwaarden ten aanzien van de voorziening dienen te worden gehandhaafd, die vergelijkbaar zijn met die welke voor de exporterende derde landen gelden, teneinde hun ontwikkeling in het kader van de internationale concurrentieverhoudingen niet te belemmeren; dat de nadelen die deze regeling voor de tonijnproducenten in de Gemeenschap kan meebrengen, kunnen worden gecompenseerd door toekenning van vergoedingen waarin te dien einde is voorzien;
Overwegende dat, om de voorziening van de markt van de Gemeenschap met voldoende grondstoffen voor de verwerkende industrie te waarborgen, onder voorwaarden die de industrie in staat stellen concurrerend te blijven, de toepassing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde producten en voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk moet worden geschorst;
Overwegende dat de toepassing van de bovenbedoelde schorsingsregelingen evenwel niet mag leiden tot aanbiedingen uit derde landen tegen abnormaal lage prijzen en dat bijgevolg dient te worden bepaald dat de schorsingen slechts worden toegestaan voor zover een referentieprijs, te berekenen volgens een nader te bepalen methode, in acht wordt genomen;
Overwegende dat indien de communautaire markt als gevolg van in- of uitvoer geconfronteerd wordt of dreigt te worden met ernstige verstoringen waardoor de doeleinden van artikel 39 van het Verdrag in gevaar kunnen komen, in het handelsverkeer met derde landen passende maatregelen moeten kunnen worden getroffen die verenigbaar zijn met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap;
Overwegende dat de ervaring leert dat het soms noodzakelijk is zeer snel maatregelen te nemen, teneinde de voorziening van de markt van de Gemeenschap veilig te stellen en de naleving van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap te waarborgen; dat, teneinde de Gemeenschap in staat te stellen onverwijld aan dergelijke situaties het hoofd te bieden, in een procedure moet worden voorzien om snel de nodige maatregelen te nemen;
Overwegende dat de totstandbrenging van een interne markt die op een stelsel van gemeenschappelijke prijzen berust, door de toepassing van bepaalde steunmaatregelen in gevaar zou worden gebracht; dat het derhalve dienstig is dat de bepalingen van het Verdrag die het mogelijk maken de door de lidstaten verleende steun te beoordelen en steunmaatregelen welke onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt de verbieden, op de sector visserijproducten van toepassing worden verklaard;
Overwegende dat het voor de tenuitvoerlegging van deze verordening noodzakelijk is dat systemen voor de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten worden opgezet en in stand gehouden; dat de hieraan verbonden, gedeeltelijk ten laste van de Gemeenschapsbegroting komende, kosten nader dienen te worden bepaald;
Overwegende dat de uitgaven die de lidstaten verrichten op grond van de verplichtingen die uit de toepassing van deze verordening voortvloeien, overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../.. van de Raad van .... betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (13) voor rekening van de Gemeenschap komen;
PB L
Overwegende dat bij de tenuitvoerlegging van deze gemeenschappelijke ordening ook rekening dient te worden gehouden met het belang voor de Gemeenschap om de visstand zo goed mogelijk in stand te houden; dat derhalve geen maatregelen mogen worden gefinancierd die betrekking hebben op hoeveelheden welke groter zijn dan de aan de lidstaten eventueel toegewezen hoeveelheden;
Overwegende dat het aan de lidstaten is alle dienstige maatregelen te nemen om de naleving van de bepalingen van deze verordening te waarborgen en om fraude te voorkomen en te bestraffen;
Overwegende dat, om de uitvoering van de voorgenomen maatregelen te vergemakkelijken, dient te worden voorzien in een procedure waarbij in het kader van een comité van beheer een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie tot stand wordt gebracht;
Overwegende dat bij de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector visserijproducten gelijkelijk en op passende wijze rekening moet worden gehouden met de in de artikelen 39 en 110 van het Verdrag gestelde doeleinden;
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
In de sector visserijproducten wordt een gemeenschappelijke marktordening tot stand gebracht die een prijsregeling en een regeling van het handelsverkeer alsmede gemeenschappelijke regels ter zake van de mededinging omvat.
In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:
_ 'producent', elke natuurlijke of rechtspersoon die op het verkrijgen van visserijproducten gerichte productiemiddelen exploiteert met het doel deze producten voor het eerst in de handel te brengen;
_ 'visserijproducten', de hierna genoemde producten van de visvangst en de aquacultuur:
a) 0301 | Levende |
0302 | Vis, vers of gekoeld, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post |
0303 | Bevroren vis, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post |
0304 | Visfilets en ander visvlees (ook indien fijngemaakt), vers, gekoeld of |
b) 0305 | Vis, gedroogd, gezouten of gepekeld; gerookte vis, ook indien voor of tijdens het roken gekookt; meel, poeder en pellets, van vis, geschikt voor menselijke |
c) 0306 | Schaaldieren, ook indien ontdaan van de schaal, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; schaaldieren in de schaal, gestoomd of in water gekookt, ook indien gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van schaaldieren, geschikt voor menselijke |
0307 | Weekdieren, ook indien ontdaan van de schelp, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; ongewervelde waterdieren, andere dan schaal- en weekdieren, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van ongewervelde waterdieren, andere dan schaaldieren, geschikt voor menselijke |
d) | Producten van dierlijke oorsprong, elders genoemd noch elders onder begrepen; dode dieren van de soorten bedoeld bij hoofdstuk 1 of 3, niet geschikt voor menselijke |
- andere
- - producten van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren; dode dieren van de soorten bedoeld bij hoofdstuk 3
0511 91 90 | - - - |
e) 1604 | Bereidingen en conserven van vis; kaviaar en kaviaarsurrogaten bereid uit |
f) 1605 | Bereidingen en conserven van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde |
g)
1902 20 | Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; koeskoes, ook indien |
- deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid
- deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid:
1902 20 10 | - - bevattende meer dan 20 gewichtspercenten vis, schaal- of weekdieren of andere ongewervelde |
h) | Meel, poeder en pellets van vlees, van slachtafvallen, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren, ongeschikt voor menselijke consumptie; |
2301 20 00 | - meel, poeder en pellets, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde |
HANDELSNORMEN EN INFORMATIEVERSTREKKING AAN DE CONSUMENT
Hoofdstuk 1: regels inzake de verhandeling,
1. Voor de in artikel 1 genoemde producten of voor groepen van deze producten kunnen gemeenschappelijke handelsnormen en het toepassingsgebied van deze normen worden vastgesteld; deze normen kunnen met name betrekking hebben op de indeling naar kwaliteits-, grootte- of gewichtsklassen, de verpakking, de aanbiedingsvorm alsmede de etikettering.
2. Wanneer handelsnormen zijn vastgesteld, mogen de producten waarvoor zij gelden slechts ten verkoop worden uitgestald, voor verkoop worden aangeboden, verkocht of anderszins verhandeld, indien zij in overeenstemming zijn met genoemde normen, behoudens de bijzondere voorschriften die voor het handelsverkeer met derde landen kunnen worden vastgesteld.
3. De handelsnormen en de algemene bepalingen voor de toepassing daarvan, daaronder begrepen de in lid 2 bedoelde bijzondere voorschriften, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
1. De lidstaten controleren of de producten waarvoor gemeenschappelijke handelsnormen zijn vastgesteld, met deze normen in overeenstemming zijn.
Deze controle kan in alle handelsstadia alsmede tijdens het vervoer worden verricht.
2. De lidstaten stellen de andere lidstaten en de Commissie uiterlijk één maand na het van kracht worden van elke handelsnorm in kennis van de naam en het adres van de organen die belast zijn met de controle op het product of de groep van producten waarvoor de norm is vastgesteld.
3. De bepalingen voor de toepassing van lid 1 worden in voorkomend geval vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, met name rekening houdend met de noodzaak de werkzaamheden van de controleorganen te coördineren alsmede voor een eenvormige uitlegging en toepassing van de gemeenschappelijke handelsnormen te zorgen.
Artikel 4
1. Onverminderd de bepalingen die krachtens Richtlijn 79/112/EEG (14) van toepassing zijn, mogen de in artikel 1, onder a), b) en c) bedoelde producten, ongeacht de toegepaste verkoopmethode, slechts voor verkoop in het klein aan de eindverbruiker worden aangeboden mits door middel van een adequate affichering of etikettering de volgende gegevens worden verstrekt:
Richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 33 van 8.2.1979, blz.
1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/4/EG van het Europees Parlement en van de Raad (PB L 43 van 14.2.1997, blz. 21).
a) de handelsbenaming van de betrokken soort,
b) de productiemethode (vangst of kweek),
c) het vangstgebied (Atlantische Oceaan, Oostzee, Middellandse Zee, Noordzee, Indische Oceaan, Stille Oceaan, ander).
2. Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, onder a), stellen de lidstaten, ten minste voor alle in de bijlagen I tot en met IV van deze verordening opgesomde soorten, de lijst vast van de handelsbenamingen die op hun grondgebied zijn toegestaan en maken zij deze lijst uiterlijk op 1 januari 2001 bekend. Deze lijst omvat voor iedere soort de wetenschappelijke benaming, de benaming in de officiële taal of de officiële talen van de lidstaat en, in voorkomend geval, de erkende of toegestane lokale of regionale benaming of benamingen.
3. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de naleving van het bepaalde in lid 1 te controleren.
4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden zo nodig vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
PRODUCENTENORGANISATIES
Hoofdstuk 1: erkenningsvoorwaarden, verlening en intrekking van de erkenning
Artikel 5
1. Onder 'producentenorganisatie' worden in deze verordening verstaan, rechtspersonen:
a) die zijn opgericht op initiatief van een groep producenten van één of meer van de in artikel 1, onder a), b) en c) bedoelde producten, met dien verstande dat producten die zijn ingevroren, bewerkt of verwerkt, de betrokken handelingen aan boord van vissersvaartuigen moeten hebben ondergaan;
b) die in het bijzonder tot doel hebben de rationele beoefening van de visserij en betere afzetvoorwaarden voor de productie van hun leden tot stand te brengen, door middel van maatregelen die:
1) bijdragen tot de programmering van de productie en de kwantitatieve en kwalitatieve aanpassing ervan aan de vraag, met name door het uitvoeren van visplannen;
2) de concentratie van het aanbod bevorderen;
3) een regulerend effect op de prijzen hebben;
4) de toepassing van de vanuit het oogpunt van het evenwicht van de visbestanden en de biodiversiteit beste exploitatiemethoden aanmoedigen;
c) waarvan de statuten de aangesloten producenten in het bijzonder ertoe verplichten:
1) de door de organisatie op het gebied van exploitatie, productie en afzet vastgestelde regels toe te passen;
2) wanneer het beheer van sommige of alle vangstquota door de lidstaat aan producentenorganisaties is toevertrouwd, de daartoe door de organisatie vastgestelde maatregelen toe te passen;
3) voor een product of een groep van producten bij slechts één producentenorganisatie aangesloten te zijn;
4) de gehele productie van het product of de producten waarvoor zij zich hebben aangesloten, door bemiddeling van de organisatie af te zetten. De organisatie kan evenwel besluiten dat bovengenoemde verplichting niet geldt als de afzet volgens van tevoren door haar vastgestelde gemeenschappelijke regels geschiedt;
5) de inlichtingen te verstrekken waarom door de producentenorganisatie wordt verzocht voor de vaststelling van de in lid 1, onder b), bedoelde maatregelen, voor de nakoming van wettelijke verplichtingen of voor statistische doeleinden;
6) de in de statuten vastgestelde financiële bijdragen voor de oprichting en de financiering van het in artikel 17, lid 3, bedoelde interventiefonds te betalen;
7) gedurende ten minste drie jaar na de erkenning van de organisatie lid te blijven en de organisatie ten minste één jaar van tevoren kennis te geven van de opzegging van het lidmaatschap;
d) waarvan de statuten bepalingen omvatten betreffende:
1) de wijze van vaststelling, goedkeuring en wijziging van de onder c), 1), bedoelde regels;
2) de uitsluiting van elke vorm van discriminatie tussen de leden op grond van nationaliteit of plaats van vestiging;
3) het aan de leden opleggen van financiële bijdragen voor de financiering van de producentenorganisatie;
4) de regels op grond waarvan de uiteindelijke zeggenschap bij beslissingen en de controle op de producentenorganisatie op democratische wijze bij de aangesloten producenten berust;
5) de sancties bij overtreding van de statutaire verplichtingen, met name bij niet-betaling van de financiële bijdragen, en van de door de producentenorganisatie vastgestelde regels;
6) de regels inzake de toelating van nieuwe leden;
7) de nodige boekhoud- en begrotingsregels voor de werking van de organisatie, met name de verplichting om een afzonderlijke boekhouding te voeren voor de activiteiten waarop de erkenning betrekking heeft.
e) die door de betrokken lidstaat overeenkomstig lid 2 zijn erkend.
2. De lidstaten erkennen groeperingen van producenten met statutaire zetel op hun grondgebied die een verzoek om erkenning als producentenorganisatie in de zin van deze verordening indienen, op voorwaarde dat deze groeperingen:
a) aan de in lid 1 gestelde eisen voldoen en daartoe onder meer het bewijs leveren dat zij een minimumaantal producenten en een minimum verhandelbaar productievolume vertegenwoordigen;
b) voldoende garanties bieden ten aanzien van de uitvoering, de duur en de doelmatigheid van hun optreden;
c) de juridische bekwaamheid bezitten welke volgens de in de nationale wetgeving gestelde voorwaarden benodigd is;
3. De producentenorganisaties mogen op een bepaalde markt geen machtspositie innemen, tenzij dit nodig is voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag.
4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
1. De lidstaten:
a) nemen binnen drie maanden na indiening van een met alle nodige bewijsstukken gestaafd verzoek een besluit inzake de erkenning;
b) verrichten met geregelde tussenpozen controles op de inachtneming door de producentenorganisaties van de erkenningsvoorwaarden; onverminderd de toepassing van artikel 10, lid 2, onder c), kan de erkenning van een producentenorganisatie worden ingetrokken indien de voorwaarden van artikel 5 niet langer vervuld zijn of indien de erkenning is verleend op grond van onjuiste inlichtingen; de erkenning wordt met terugwerkende kracht onverwijld ingetrokken indien de organisatie deze op bedrieglijke wijze heeft verkregen of zich op onrechtmatige wijze het voordeel ervan heeft toegeëigend;
c) delen elk besluit inzake verlening, weigering of intrekking van de erkenning binnen twee maanden aan de Commissie mee.
2. De lidstaten kunnen producentenorganisaties met statutaire zetel op hun grondgebied waarvan een deel van de leden onderdaan is van één of meerdere andere lidstaten erkennen mits aan de voorwaarden van artikel 5 is voldaan.
De lidstaten waarvan onderdanen aangesloten zijn bij een producentenorganisatie die haar statutaire zetel op het grondgebied van een andere lidstaat heeft, zetten met deze lidstaat de nodige administratieve samenwerking op om het toezicht op de activiteiten van de betrokken organisatie uit te oefenen.
3. Een producentenorganisatie kan door de lidstaten als enige voor een bepaald werkgebied worden erkend, indien is voldaan aan de krachtens artikel 8, lid 1, vastgestelde voorwaarden inzake representativiteit.
4. Verenigingen van producentenorganisaties kunnen door de lidstaten worden erkend mits zij aan de voorwaarden van artikel 5 voldoen; het bepaalde in de artikelen 10 en 11 is op deze verenigingen evenwel niet van toepassing.
5. De Commissie vergewist zich door controles overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2847/93 (15) van de naleving van artikel 5 en lid 1, onder b), van het onderhavige artikel en kan zo nodig naar aanleiding van dergelijke controles van de lidstaten eisen dat zij de verleende erkenning intrekken.
Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 261 van 20.10.1993, blz.
1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2846/98 (PB L 358 van 31.12.1998, blz.
5).
6. De Commissie zorgt ervoor dat de lijst van de in het voorgaande jaar erkende producentenorganisaties en van de producentenorganisaties waarvan de erkenning in dezelfde periode is ingetrokken, aan het begin van elk jaar in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen wordt bekendgemaakt.
7. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, en met name de voorwaarden waaronder de erkenning wordt ingetrokken, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Artikel 7
1. De lidstaten kunnen een specifieke erkenning verlenen aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde producentenorganisaties die producten verhandelen waarvoor bij Verordening (EG) nr. 2406/96 (16) gemeenschappelijke handelsnormen zijn vastgesteld, en die een door de bevoegde nationale autoriteiten goedgekeurd plan ter verbetering van kwaliteit en afzet van deze producten hebben ingediend.
Verordening (EEG) nr. 2406/96 van de Raad houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten (PB L 334 van 23.12.1996, blz.
1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 323/97 (PB L 52 van 22.2.1997, blz.
8).
2. Het in lid 1 bedoelde plan is er in de eerste plaats op gericht alle fases van de productie en de afzet te omvatten en voorziet met name in maatregelen voor:
_ een aanmerkelijke verbetering van de kwaliteit van de producten aan boord van de vaartuigen,
_ een optimaal behoud van de kwaliteit bij het lossen, het vervoer en de afzet van de producten,
_ de toepassing van adequate technieken en methoden om de bovenvermelde doelstellingen te bereiken,
_ een beschrijving van de voorgenomen acties, met inbegrip van voorbereidende studiewerkzaamheden, opleiding en investeringen.
3. De lidstaten delen de plannen die de producentenorganisaties hun voorleggen, aan de Commissie mede. Deze plannen kunnen pas door de bevoegde autoriteit van de lidstaat worden goedgekeurd na mededeling ervan aan de Commissie en na afloop van een termijn van 60 dagen waarin deze laatste om wijziging van de plannen kan verzoeken of ze kan afwijzen.
4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Artikel 8
1. Wanneer een producentenorganisatie representatief wordt geacht voor de productie en de afzet in een of meer aanvoerplaatsen en zij daartoe een verzoek richt tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaat, kan de betrokken lidstaat voor producenten die niet bij die organisatie zijn aangesloten en die in het betrokken gebied een of meer van de in artikel 1 genoemde producten verhandelen, verbindend verklaren:
a) de voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 5, lid 1, onder b), door de organisatie vastgestelde productie- en afzetvoorschriften;
b) de door de betrokken organisatie aangenomen regels betreffende het uit de markt nemen en de uitgestelde verkoop van de in artikel 1, onder a) en c), genoemde verse of gekoelde producten.
De regels mogen wat de in bijlage I, punten A, B en C, genoemde producten betreft echter alleen tot niet-aangeslotenen worden uitgebreid als de prijs die de producentenorganisatie toepast gelijk is aan de communautaire ophoudprijs of verkoopprijs, waarbij geen tolerantiemarge is toegestaan.
De lidstaat kan besluiten dat de verbindendverklaring van de onder a) en b) bedoelde regels voor bepaalde verkoopcategorieën niet van toepassing is.
2. De krachtens lid 1 verbindend verklaarde regels gelden tot en met de eerste verkoop op de markt, gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden.
3. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de regels die zij op grond van lid 1 verbindend hebben verklaard.
De Commissie kan binnen een maand vanaf de datum waarop zij deze kennisgeving heeft ontvangen, de betrokken lidstaat vragen de toepassing van zijn besluit volledig of gedeeltelijk te schorsen, indien zij van mening is dat de deugdelijkheid van dit besluit in het licht van de in lid 4 bepaalde gronden voor nietigverklaring niet als vaststaand kan worden beschouwd. In een dergelijk geval handelt de Commissie binnen twee maanden vanaf dezelfde datum als volgt:
_ zij bevestigt dat de medegedeelde regels verbindend kunnen worden verklaard,
of
_ zij verklaart de verbindendverklaring van de regels waartoe de lidstaat heeft besloten, bij een met redenen omkleed besluit nietig op een van de in lid 4, onder a) en b), bedoelde gronden.
4. De Commissie verklaart de in lid 1 bedoelde verbindendverklaring nietig wanneer:
a) zij vaststelt dat daardoor het vrije handelsverkeer wordt belemmerd of de doelstellingen van artikel 39 in gevaar worden gebracht;
b) zij vaststelt dat artikel 85, lid 1, van het Verdrag van toepassing is op de algemeen verbindend verklaarde regels.
5. Naar aanleiding van een krachtens Verordening (EEG) nr. 2847/93 verrichte controle achteraf kan de Commissie te allen tijde vaststellen dat er grond tot nietigverklaring als bedoeld in lid 4 bestaat en kan zij de betrokken verbindendverklaring nietig verklaren.
6. In iedere fase van de in de leden 3, 4 en 5 bedoelde procedure stelt de Commissie de overige lidstaten onverwijld in kennis van het verloop ervan.
7. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de naleving van de in lid 1 bedoelde regels te controleren; zij brengen die maatregelen onmiddellijk ter kennis van de Commissie.
8. In geval van toepassing van lid 1 kan de betrokken lidstaat besluiten dat de niet-aangeslotenen aan de organisatie een bedrag verschuldigd zijn dat gelijk is aan het geheel of een deel van de door de aangesloten producenten betaalde bijdragen, voor zover die bijdragen bestemd zijn ter dekking van de administratiekosten die uit de toepassing van de in lid 1 bedoelde regeling voortvloeien.
9. In geval van toepassing van lid 1 dragen de lidstaten er zorg voor, in voorkomend geval, door bemiddeling van de producentenorganisaties, dat de producten die niet aan de handelsnormen voldoen of niet konden worden verkocht tegen een prijs die ten minste gelijk is aan de ophoudprijs, uit de markt worden genomen.
10. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
1. In geval van toepassing van artikel 8, lid 1, kan de lidstaat aan in de Gemeenschap gevestigde producenten die niet bij een organisatie zijn aangesloten, een vergoeding toekennen voor de producten die
_ krachtens artikel 8, lid 1, onder a), niet kunnen worden verhandeld,
of
_ krachtens artikel 8, lid 1, onder b), uit de markt zijn genomen.
Deze vergoeding wordt toegekend zonder enig onderscheid naar nationaliteit of plaats van vestiging van de begunstigden. Zij mag niet meer bedragen dan 60% van het bedrag dat wordt verkregen door toepassing op de uit de markt genomen hoeveelheden van:
_ de krachtens artikel 20 vastgestelde ophoudprijs voor de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten,
of
_ de krachtens artikel 22 vastgestelde verkoopprijs voor de in bijlage I, punt C, genoemde producten.
2. De kosten in verband met de toekenning van de in lid 1 bedoelde vergoeding komen ten laste van de betrokken lidstaat.
Artikel 10
1. Voorafgaand aan het visseizoen legt elke producentenorganisaties aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat een door haar opgesteld werkprogramma voor het visseizoen voor, dat de volgende elementen omvat:
a) een afzetplanning met een beschrijving van de maatregelen die de organisatie zal nemen om de hoeveelheid en de kwaliteit van het aanbod af te stemmen op de behoeften en de eisen van de markt;
b) een specifiek visplan, met name voor de vissoorten waarvoor vangstquota gelden, voor zover de betrokken soorten een significant deel van de aanvoer van de aangeslotenen uitmaken;
c) bijzondere maatregelen voor een preventieve regulering van het aanbod voor soorten die traditioneel tijdens het seizoen met afzetmoeilijkheden te kampen hebben;
d) sancties tegen de aangeslotenen die de voor de uitvoering ervan genomen besluiten niet naleven.
2. De lidstaten doen het nodige om te controleren of elke producentenorganisatie haar verplichtingen overeenkomstig lid 1 nakomt en treffen de volgende maatregelen bij niet-nakoming:
a) er wordt voor het betrokken visseizoen geen financiële steun verleend aan een producentenorganisatie die interventieacties overeenkomstig het bepaalde in titel IV van deze verordening uitvoert, indien deze organisatie heeft nagelaten tijdig een aan de voorschriften van lid 1 voldoend werkprogramma voor het visseizoen op te stellen en in te dienen;
b) de onder a) bepaalde sanctie wordt ook toegepast wanneer een producentenorganisatie de maatregelen waarin haar werkprogramma voor het visseizoen voorziet, niet of op onbevredigende wijze heeft toegepast;
c) na het tweede geval waarin de onder a) of b) bepaalde sanctie tegen een producentenorganisatie wordt toegepast, wordt de erkenning van deze organisatie ingetrokken.
3. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van alle gevallen waarin de in lid 2, onder a), b) of c), vervatte maatregelen zijn toegepast.
4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
1. Onverminderd de steun die op grond van artikel 16, lid 1, van Verordening (EG) nr. ... (17) kan worden verleend om de oprichting en de werking ervan te bevorderen, ontvangen de producentenorganisaties voor bepaalde tijd een vergoeding ter compensatie van de kosten die door de verplichtingen van artikel 10 worden teweeggebracht.
Verordening (EG) nr. van de Raad van tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstandsverlening in de visserijsector (PB L ).
De producentenorganisaties die voor 1 januari 2001 zijn erkend, ontvangen de vergoeding gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf dat tijdstip.
De na voornoemd tijdstip erkende producentenorganisaties ontvangen de vergoeding gedurende de periode van vijf jaar volgende op het jaar van hun erkenning.
2. De in lid 1 bedoelde vergoeding omvat de volgende elementen:
a) een in de tijd degressief bedrag dat varieert volgens het aantal aangesloten vaartuigen en berekend wordt volgens de methode van bijlage VI, punt A;
b) een forfaitair bedrag van 500 euro per vissoort waarop artikel 10, lid 1, onder b), betrekking heeft, voor in totaal 10 soorten.
3. De lidstaten storten de vergoeding aan de producentenorganisaties binnen vier maanden na afloop van het jaar waarvoor de vergoeding is toegekend, mits door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten is geverifieerd dat de begunstige organisaties hun verplichtingen krachtens artikel 10 zijn nagekomen.
4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
1. De lidstaten kennen een aanvullende vergoeding toe aan de producentenorganisaties die een werkprogramma voor het visseizoen voorleggen waarin, met het oog op een betere planning van het aanbod van hun leden, is bepaald dat ten minste 10% van hun productie door middel van vóór het seizoen gesloten leveringscontracten zal worden afgezet.
De betrokken producentenorganisaties voegen daartoe bij het werkprogramma dat zij overeenkomstig artikel 10 aan de bevoegde autoriteiten voorleggen, een afschrift van de gesloten contracten.
Voor de toepassing van dit lid wordt rekening gehouden met de gemiddelde productie van de producentenorganisaties over de laatste drie visseizoenen.
2. Het jaarlijks bedrag van de in lid 1 bedoelde vergoeding wordt berekend op basis van een degressieve schaal, volgens de methode van bijlage VI, punt B.
3. De vergoeding wordt gestort binnen vier maanden na afloop van het visseizoen waarvoor de vergoeding is toegekend, mits door de begunstigde producentenorganisaties ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat wordt aangetoond dat de in het kader van de leveringscontracten afgezette hoeveelheden boven het in lid 1 vermelde minimumpercentage uitkomen.
4. De bij dit artikel vastgestelde vergoeding kan worden toegekend gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2001.
5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden zo nodig vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
BRANCHEORGANISATIES EN -OVEREENKOMSTEN
Hoofdstuk 1: erkenningsvoorwaarden, verlening en intrekking van de erkenning van brancheorganisaties
Artikel 13
1. De lidstaten kunnen de op hun grondgebied gevestigde organisaties die daarom verzoeken en die bestaan uit vertegenwoordigers van de verschillende beroepsgroepen die betrokken zijn bij de productie, de verhandeling en/of de verwerking van de in artikel 1, bedoelde producten, als brancheorganisatie in de zin van deze verordening erkennen, op voorwaarde dat deze:
a) zijn opgericht op initiatief van alle of een deel van de aangesloten organisaties of groeperingen;
b) in de betrokken regio of regio's een belangrijk gedeelte van de productie en de verhandeling en/of de verwerking van visserijproducten en verwerkte producten op basis van visserijproducten vertegenwoordigen, en zij, indien zij hun werkzaamheden in meer dan één regio uitoefenen, het bewijs leveren van een minimumrepresentativiteit voor elke branchegroep in elke betrokken regio;
c) zelf geen visserijproducten of verwerkte producten op basis van visserijproducten produceren, noch verwerken, noch afzetten;
d) in een of meer regio's van de Gemeenschap, op een wijze die verenigbaar is met de, met name ten aanzien van de mededinging, geldende Gemeenschapsbepalingen een aantal van de hieronder vermelde werkzaamheden uitoefenen, daarbij rekening houdend met de belangen van de consument, en voor zover zij de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening niet belemmeren:
_ verbeteren van de kennis inzake en de doorzichtigheid van de productie en de markt;
_ bijdragen tot een betere coördinatie van de afzet van visserijproducten, onder meer door middel van marktonderzoeken of -studies;
_ onderzoeken en ontwikkelen van technieken die de marktwerking verbeteren, ook op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie;
_ opstelling van met de communautaire wetgeving verenigbare standaardcontracten,
_ verspreiden van gegevens en verrichten van onderzoek voor een betere afstemming van de productie op de eisen van de markt en op de smaak en de wensen van de consument, in het bijzonder inzake de productkwaliteit en exploitatiemethoden waarbij het evenwicht van de visbestanden wordt gerespecteerd;
_ ontwikkelen van methoden en instrumenten en organiseren van opleidingsacties om de kwaliteit van de producten te verbeteren;
_ ontwikkelen en beschermen van oorsprongsbenamingen, kwaliteitslabels en geografische aanduidingen;
_ vaststellen, met betrekking tot de visvangst en de afzet van visserijproducten, van strengere voorschriften dan de communautaire of nationale regelingen;
_ verhogen van de handelswaarde van visserijproducten,
2. Alvorens een brancheorganisatie te erkennen, delen de lidstaten de Commissie mede welke organisaties een verzoek om erkenning hebben ingediend en verstrekken zij alle dienstige inlichtingen betreffende de representativiteit en de werkzaamheden van deze organisaties, alsmede alle andere nodige beoordelingsfactoren.
De Commissie kan binnen twee maanden na deze kennisgeving bezwaar maken tegen de erkenning.
3. De lidstaten:
a) nemen binnen drie maanden na indiening van een met alle nodige bewijsstukken gestaafd verzoek een besluit inzake de erkenning;
b) verrichten met geregelde tussenpozen controles op de inachtneming door de brancheorganisaties van de erkenningsvoorwaarden;
c) trekken de erkenning in, indien:
i. niet meer wordt voldaan aan de in deze verordening bepaalde voorwaarden voor erkenning;
ii. de brancheorganisatie een der in artikel 14, lid 3, genoemde verbodsbepalingen overtreedt of de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening schaadt, onverminderd de strafvervolging uit hoofde van de nationale wetgeving;
d) delen elk besluit inzake verlening, weigering of intrekking van de erkenning binnen twee maanden aan de Commissie mee.
4. De Commissie ziet er door middel van overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2847/93 te verrichten controles op toe, dat het bepaalde in lid 1 en lid 3, onder b), in acht wordt genomen, en kan naar aanleiding van die controles van de lidstaten eisen dat zij erkenningen intrekken.
5. De erkenning houdt de machtiging in om overeenkomstig deze verordening de in lid 1, onder d), omschreven werkzaamheden uit te oefenen.
6. De Commissie draagt er zorg voor dat de erkende brancheorganisaties, met vermelding van de economische regio of van het gebied waar zij werkzaam zijn, alsook van de in de zin van artikel 15 verrichte activiteiten, worden bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Intrekking van een erkenning wordt eveneens bekendgemaakt.
7. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, inzonderheid wat betreft de wijze waarop en de frequentie waarmee de lidstaten bij de Commissie verslag moeten uitbrengen over de werkzaamheden van de brancheorganisaties, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Hoofdstuk 2: voorwaarden voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van brancheorganisaties
Artikel 14
In afwijking van artikel 1 van Verordening nr. 26 is artikel 85, lid 1, van het Verdrag niet van toepassing op de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die door erkende brancheorganisaties worden toegepast ter uitvoering van de in artikel 13, lid 1, onder d), vermelde activiteiten en die, onverminderd de maatregelen die de brancheorganisaties kunnen nemen in het kader van de toepassing van specifieke bepalingen van de Gemeenschapswetgeving:
a) geen verplichting inhouden om een vastgestelde prijs toe te passen;
b) niet leiden tot compartimentering van de markten binnen de Gemeenschap, ongeacht in welke vorm;
c) geen discriminaties doen ontstaan;
d) de concurrentie niet beknotten voor een aanzienlijk deel van de betrokken producten;
e) geen concurrentiedistorsies teweegbrengen die niet volstrekt noodzakelijk zijn voor het bereiken van de met de sectorale actie nagestreefde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Hoofdstuk 3: verbindendverklaring van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen voor niet-aangeslotenen
Artikel 15
1. Indien een in een of meer regio's van een lidstaat werkzame brancheorganisatie voor een bepaald product representatief wordt geacht voor de productie en/of de verhandeling en/of de verwerking van dat product, kan de betrokken lidstaat op verzoek van de betrokken organisatie bepaalde in het kader van deze organisatie genomen besluiten, gesloten overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen voor een beperkte periode verbindend verklaren voor de individuele marktdeelnemers of samenwerkingsverbanden die in de betrokken regio of regio's werkzaam zijn en die niet bij deze organisatie zijn aangesloten.
2. Een brancheorganisatie wordt als representatief in de zin van lid 1 beschouwd, wanneer zij ten minste twee derde van de productie en/of de verhandeling en/of de verwerking van het betrokken product of de betrokken producten in de betrokken regio of regio's van een lidstaat vertegenwoordigt. Ingeval om derdenbinding voor verscheidene regio's wordt verzocht, moet de brancheorganisatie het bewijs leveren van representativiteit, zoals hierboven omschreven, voor elke branchegroep in elke betrokken regio.
3. De regels waarvoor om derdenbinding wordt verzocht:
a) mogen alleen de onderstaande onderwerpen betreffen:
_ kennis van productie en markt,
_ productieregels die strenger zijn dan de eventueel in de communautaire of nationale wetgeving vastgestelde voorschriften,
_ opstelling van met de communautaire wetgeving verenigbare standaardcontracten,
_ regels inzake de verhandeling,
_ maatregelen ter bescherming van oorsprongsbenamingen, kwaliteitslabels en geografische aanduidingen.
b) moeten reeds ten minste één jaar van toepassing zijn;
c) mogen voor ten hoogste drie jaar verplicht worden gesteld;
d) mogen geen schade toebrengen aan in andere regio's van de lidstaat gevestigde operatoren of aan operatoren in andere lidstaten.
1. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de regels die zij voor alle marktdeelnemers van een of meer regio's verbindend hebben verklaard. Deze regels worden bekendgemaakt in de C-reeks van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Vóór bovengenoemde bekendmaking brengt de Commissie het Comité van artikel 38 op de hoogte van elke kennisgeving van derdenbinding van brancheovereenkomsten.
De Commissie besluit dat de lidstaat de door hem aldus algemeen verbindend verklaarde regels moet intrekken wanneer:
a) zij vaststelt dat daardoor het vrije handelsverkeer wordt belemmerd of de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag in gevaar worden gebracht;
b) zij vaststelt dat artikel 85, lid 1, van het Verdrag van toepassing is op de algemeen verbindend verklaarde overeenkomsten, besluiten of feitelijke gedragingen.
c) zij in het kader van een krachtens Verordening (EEG) nr. 2847/93 verrichte controle achteraf vaststelt dat de bepalingen van artikel 15 niet zijn nageleefd.
Het besluit van de Commissie geldt met ingang van het tijdstip waarop een van de onder a), b) of c) bedoelde situaties wordt vastgesteld.
2. In geval van derdenbinding voor een of meer producten, en wanneer een of meer van de in artikel 15, lid 3, onder a), bedoelde activiteiten van een erkende brancheorganisatie van algemeen economisch belang zijn voor de ondernemers wier activiteiten met dit product of de betrokken producten verband houden, kan de lidstaat die de erkenning heeft verleend bepalen dat ook de niet bij de brancheorganisatie aangesloten individuele marktdeelnemers of verenigingen die voordeel hebben bij deze activiteiten, de volle financiële bijdrage die de leden betalen of een gedeelte daarvan aan de brancheorganisatie moeten betalen, voor zover die financiële bijdragen bestemd zijn voor de kosten die rechtstreeks uit de betrokken activiteiten voortvloeien.
PRIJZEN EN INTERVENTIEMAATREGELEN
Hoofdstuk 1: prijsregeling
Artikel 17
Algemeen
1. Voor de in artikel 1 bedoelde producten kunnen de producentenorganisaties een ophoudprijs vaststellen waaronder zij de producten die door de bij hen aangesloten producenten zijn aangevoerd, niet verkopen.
In dat geval:
_ kennen de producentenorganisaties voor de uit de markt genomen hoeveelheden, wanneer het in bijlage I, punten A en B, en in bijlage IV genoemde producten betreft die aan de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde normen voldoen, aan de aangesloten producenten een vergoeding toe;
_ kunnen de producentenorganisaties voor de uit de markt genomen hoeveelheden, wanneer het de overige in artikel 1 bedoelde producten betreft, aan de aangesloten producenten een vergoeding toekennen.
Voor elk van de in artikel 1 genoemde producten kan volgens het bepaalde in lid 5 een maximumbedrag voor de ophoudprijs worden vastgesteld.
2. De bestemming van de aldus uit de markt genomen producten moet door de producentenorganisatie op zodanige wijze worden geregeld, dat de normale afzet van de betrokken productie niet wordt gehinderd.
3. Voor de financiering van deze maatregelen richten de producentenorganisaties interventiefondsen op, die worden gevormd uit bijdragen welke zijn gebaseerd op de in de handel gebrachte hoeveelheden, of passen zij een vereveningsstelsel toe.
4. De onderstaande gegevens worden door de producentenorganisaties aan de nationale overheid meegedeeld en door deze ter kennis van de Commissie gebracht:
_ de lijst van de producten waarvoor zij voornemens zijn het in lid 1 bedoelde stelsel toe te passen,
_ de periode waarin de ophoudprijzen van toepassing zijn,
_ het peil van de overwogen en de toegepaste ophoudprijzen.
5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Oriëntatieprijs
1. Voor elk van de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten en voor elk van de in bijlage II genoemde producten of groepen van producten wordt vóór het begin van het visseizoen een oriëntatieprijs vastgesteld.
Deze prijzen gelden voor de gehele Gemeenschap en worden vastgesteld voor elk visseizoen of voor elk van de perioden waarin het visseizoen wordt onderverdeeld.
2. De oriëntatieprijs wordt vastgesteld:
_ op basis van het gemiddelde van de prijzen die tijdens de laatste drie visseizoenen voorafgaand aan het visseizoen waarvoor deze prijs wordt vastgesteld op de representatieve groothandelsmarkten of in de representatieve havens voor een belangrijk gedeelte van de communautaire productie zijn geconstateerd;
_ rekening houdende met de vooruitzichten voor de ontwikkeling van de productie en van de vraag.
_ de marktprijzen te stabiliseren en de vorming van overschotten in de Gemeenschap te voorkomen;
_ bij te dragen tot de ondersteuning van het inkomen van de producenten;
_ de belangen van de consumenten in aanmerking te nemen.
3. De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen het peil van de in lid 1 bedoelde oriëntatieprijzen vast.
Mededeling van de prijzen
1. Gedurende het gehele tijdvak waarin de oriëntatieprijs van toepassing is, delen de lidstaten aan de Commissie de prijzen mee die op de representatieve groothandelsmarkten of in de representatieve havens worden geconstateerd voor de in artikel 18, lid 1, bedoelde producten.
2. Als representatief in de zin van lid 1 worden beschouwd de markten en de havens van de lidstaten waar voor een bepaald product een belangrijk gedeelte van de communautaire productie wordt verhandeld.
3. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel en de lijst van de in lid 2 bedoelde representatieve markten en havens worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Communautaire ophoudprijs
1. Voor elk van de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten wordt een communautaire ophoudprijs vastgesteld naar gelang van versheid, grootte of gewicht en aanbiedingsvorm van het product, hierna te noemen 'productklasse', door de aanpassingscoëfficiënt voor de betrokken productklasse toe te passen op een bedrag van ten minste 70% en ten hoogste 90% van de oriëntatieprijs. Deze coëfficiënten geven de prijsverhouding weer tussen de betrokken productklasse en de productklasse waarvan voor de vaststelling van de oriëntatieprijs is uitgegaan. De communautaire ophoudprijs mag in geen geval hoger zijn dan 90 % van de oriëntatieprijs.
2. Teneinde bevredigende voorwaarden voor de toegang tot de markten te verlenen aan de producenten in aanvoergebieden die op zeer grote afstand van de voornaamste verbruikerscentra van de Gemeenschap zijn gelegen, kunnen voor die gebieden op de in lid 1 bedoelde prijzen aanpassingscoëfficiënten worden toegepast.
3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, inzonderheid wat betreft de vaststelling van het percentage van de oriëntatieprijs waarvan bij de berekening van de communautaire ophoudprijzen wordt uitgegaan en de bepaling van de in lid 2 bedoelde aanvoergebieden en de prijzen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Artikel 21
Financiële ophoudvergoeding
1. Voor de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten kennen de lidstaten aan de producentenorganisaties die in het kader van artikel 17 ophoudmaatregelen nemen, een financiële vergoeding toe, op voorwaarde dat
a) door deze organisaties de overeenkomstig artikel 20 vastgestelde communautaire ophoudprijs wordt toegepast; een tolerantie van 10% onder tot 10% boven deze prijs is evenwel toegestaan om met name rekening te houden met de seizoenschommelingen van de marktprijzen;
b) de uit de markt genomen producten in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde handelsnormen en kwalitatief beantwoorden aan de volgens de procedure van artikel 2, lid 3, vast te stellen eisen;
c) de onder a) bedoelde ophoudprijs gedurende het hele visseizoen voor alle betrokken productklassen wordt toegepast; een producentenorganisatie die in het kader van de in artikel 5, lid 1, bedoelde maatregelen de verkoop van bepaalde productklassen verbiedt, hoeft de op deze productklassen betrekking hebbende communautaire ophoudprijs echter niet toe te passen.
2. De financiële vergoeding wordt slechts toegekend op voorwaarde dat de uit de markt genomen producten voor andere doeleinden dan voor menselijke consumptie worden gebruikt of op zodanige wijze worden afgezet dat zij geen belemmering vormen voor de normale afzet van de andere producten.
3. Voor de in lid 1 bedoelde producten:
a) is het bedrag van de financiële vergoeding gelijk aan:
i. 87,5% van de door de betrokken producentenorganisatie toegepaste ophoudprijs voor de uit de markt genomen hoeveelheden van niet meer dan 2% van de te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden;
ii. 80 % van de door de betrokken producentenorganisatie toegepaste ophoudprijs voor de uit de markt genomen hoeveelheden van meer dan 2% en niet meer dan 5 % van de te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden;
iii. met ingang van het visseizoen 2003, 50% van de door de betrokken producentenorganisatie toegepaste ophoudprijs voor de uit de markt genomen hoeveelheden van meer dan 5% en niet meer dan 8% van de te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden; voor de visseizoenen 2001 en 2002 is het bedrag gelijk aan 70% en 60% respectievelijk van de bovenbedoelde ophoudprijs.
b) wordt geen financiële vergoeding toegekend voor de uit de markt genomen hoeveelheden van meer dan 8 % van de door een producentenorganisatie te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden.
4. Voor de berekening van het bedrag van de aan een producentenorganisatie toe te kennen financiële vergoeding wordt de productie van alle bij deze organisatie aangesloten producenten in aanmerking genomen, met inbegrip van de overeenkomstig artikel 5 eventueel door een andere organisatie uit de markt genomen hoeveelheden.
5. Het bedrag van de financiële vergoeding wordt verminderd met de forfaitair vastgestelde waarde van het voor andere doeleinden dan voor menselijke consumptie bestemde product of met de netto-ontvangsten uit de afzet van de voor menselijke consumptie bestemde producten overeenkomstig het bepaalde in lid 2. Bovenbedoelde waarde wordt vastgesteld aan het begin van het visseizoen. Het niveau ervan wordt evenwel gewijzigd wanneer er op de markten van de Gemeenschap belangrijke en duurzame veranderingen in de prijzen worden geconstateerd.
6. Wanneer een producentenorganisatie voor de in lid 1 bedoelde producten ophoudmaatregelen neemt, kent zij de aangesloten producenten voor de uit de markt genomen hoeveelheden een vergoeding toe die ten minste gelijk is aan de som van de overeenkomstig lid 3, onder a), berekende financiële vergoeding en een bedrag dat gelijk is aan:
_ 10%, in het geval als bedoeld in lid 3, onder a), i,
_ 12%, in het geval als bedoeld in lid 3, onder a), ii,
_ 15%, in de gevallen als bedoeld in lid 3, onder a), iii, en onder b),
van de door deze organisatie toegepaste ophoudprijs.
Een producentenorganisatie kan evenwel in het kader van een interne sanctieregeling een lagere dan de in de vorige alinea bedoelde vergoeding aan de aangesloten producenten toekennen, mits het verschil wordt bestemd voor een reservefonds dat uitsluitend voor latere interventies kan worden aangesproken.
7. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Communautaire verkoopprijs
Voor elk van de in bijlage I, punt C, genoemde producten wordt een communautaire verkoopprijs vastgesteld onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de vaststelling van de ophoudprijs in artikel 20 zijn neergelegd.
Steun voor verkoopuitstel
1. De steun voor verkoopuitstel wordt toegekend voor:
i. de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten die tegen de in artikel 20 bedoelde ophoudprijs uit de markt zijn genomen,
ii. de in bijlage I, punt C, genoemde producten die ten verkoop zijn aangeboden, maar waarvoor tegen de overeenkomstig artikel 22 vastgestelde communautaire verkoopprijs geen koper te vinden bleek.
Een tolerantiemarge van 10% onder tot 10% boven deze prijzen is evenwel toegestaan om met name met de seizoenschommelingen van de marktprijzen rekening te houden.
2. De steun voor verkoopuitstel kan slechts worden toegekend voor de hoeveelheden die:
a) door een aangesloten producent zijn aangevoerd,
b) aan bepaalde voorschriften inzake kwaliteit, grootte en aanbiedingsvorm voldoen,
c) met het oog op stabilisatie worden bewerkt en vervolgens opgeslagen dan wel op een nader te bepalen wijze en voor een nader te bepalen periode worden verduurzaamd.
3. De steun wordt voor elk van de betrokken producten slechts toegekend voor een hoeveelheid van ten hoogste 20% van de te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden, verminderd met het percentage van de bovenbedoelde hoeveelheden waarvoor op grond van artikel 21 een financiële vergoeding is toegekend.
Het bedrag van de steun mag niet hoger zijn dan het bedrag van de technische en financiële kosten van de verrichtingen die voor stabilisatie en opslag noodzakelijk zijn.
4. De in dit artikel bedoelde bewerkingen zijn:
a)
_ invriezen,
_ zouten,
_ drogen,
_ marineren,
en, in voorkomend geval,
_ koken;
b) fileren of in moten snijden en in voorkomend geval koppen, voor zover dit gepaard gaat met een van de onder a) genoemde bewerkingen.
5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Autonome ophoud- en uitstelmaatregelen van producentenorganisaties
1. Voor de in bijlage IV genoemde producten verlenen de lidstaten forfaitaire steun aan de producentenorganisaties die in het kader van artikel 17 interventies verrichten, op voorwaarde dat:
a) deze producentenorganisaties vóór het begin van het visseizoen een ophoudprijs, hierna 'autonome ophoudprijs' genoemd, vaststellen; deze prijs wordt gedurende het gehele visseizoen door de producentenorganisaties toegepast, met een tolerantie van 10% onder tot 10% boven de vastgestelde prijs; de ophoudprijs mag evenwel niet hoger zijn dan 80% van het gewogen gemiddelde van de prijs tijdens de drie voorgaande visseizoenen voor de betrokken productklassen in het gebied waar de desbetreffende producentenorganisaties hun activiteiten uitoefenen;
b) de uit de markt genomen producten in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde handelsnormen en kwalitatief beantwoorden aan de volgens de procedure van artikel 2, lid 3, vast te stellen eisen;
c) de vergoeding die aan de aangesloten producenten voor de uit de markt genomen hoeveelheden wordt verleend, gelijk is aan de door de producentenorganisaties toegepaste autonome ophoudprijs.
2. De forfaitaire steun wordt toegekend voor de uit de markt genomen hoeveelheden die overeenkomstig artikel 5, lid 1, ten verkoop zijn aangeboden en die op zodanige wijze worden afgezet dat de normale afzet van de betrokken producten er niet door wordt belemmerd.
3. Het bedrag van de forfaitaire steun is gelijk aan 75% van de tijdens het lopende visseizoen toegepaste autonome ophoudprijs en wordt verminderd met de forfaitair vastgestelde waarde van het overeenkomstig lid 2 afgezette product.
4. De forfaitaire steun wordt ook toegekend voor de uit de markt genomen hoeveelheden die met het oog op stabilisatie worden bewerkt en opgeslagen dan wel op een nader te bepalen wijze en voor een nader te bepalen periode worden verduurzaamd. Het bedrag van de forfaitaire steun mag in dat geval niet hoger zijn dan het bedrag van de technische en financiële kosten van de verrichtingen die voor stabilisatie en opslag noodzakelijk zijn.
5. De som van de ingevolge lid 2 voor de forfaitaire steun in aanmerking komende hoeveelheden mag niet meer bedragen dan 5% van de jaarlijkse hoeveelheden van de betrokken producten die overeenkomstig artikel 5, lid 1, ten verkoop worden aangeboden.
De som van de ingevolge de leden 2 en 4 voor de forfaitaire steun in aanmerking komende hoeveelheden mag niet meer bedragen dan 10% van de in de vorige alinea bedoelde jaarlijkse hoeveelheden.
6. De betrokken lidstaten voeren een controlestelsel in om erop toe te zien dat de producten waarvoor de forfaitaire steun wordt toegepast, daarvoor in aanmerking komen.
De producentenorganisaties die forfaitaire steun ontvangen, voeren met het oog op de controle een voorraadadministratie die aan nader te bepalen criteria voldoet. De lidstaten doen de Commissie met een nader te bepalen frequentie een overzicht toekomen waarin per product en per productklasse de op de representatieve groothandelsmarkten of in de representatieve havens geconstateerde gemiddelde prijzen worden vermeld.
7. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, naar gelang van de onderlinge aanpassing van de prijzen van de in dit artikel bedoelde soorten, over opneming van deze soorten in de lijst van producten van bijlage I, punt A.
8. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Steun voor particuliere opslag
1. Voor elk van de in bijlage II genoemde producten wordt voor het begin van het visseizoen een communautaire verkoopprijs vastgesteld die ten minste 70% en ten hoogste 90% van de in artikel 18, lid 1, bedoelde oriëntatieprijs bedraagt.
2. Er kan steun voor particuliere opslag worden verleend aan de producentenorganisaties die gedurende het hele lopende seizoen:
a) artikel 5, lid 1, toepassen voor de productie en de afzet van de betrokken producten;
b) de in lid 1 bedoelde verkoopprijs toepassen, waarbij evenwel een tolerantiemarge van 10% onder tot 10% boven deze prijs is toegestaan om met name met de seizoenschommelingen van de marktprijzen rekening te houden.
3. De steun voor particuliere opslag wordt verleend voor de in bijlage II genoemde producten die ten verkoop zijn aangeboden, maar waarvoor tegen de overeenkomstig lid 1 vastgestelde communautaire verkoopprijs geen koper te vinden bleek.
a) die zijn gevangen, aan boord zijn bevroren en in de Gemeenschap zijn aangevoerd door een bij een producentenorganisatie aangesloten producent;
b) die gedurende een minimumperiode worden opgeslagen en daarna opnieuw op de communautaire markt worden gebracht,
en voor een maximum van 15% van de jaarlijkse hoeveelheden van de betrokken producten die door de producentenorganisatie ten verkoop worden aangeboden.
5. Het bedrag van de steun voor particuliere opslag mag niet hoger zijn dan het bedrag van de technische kosten en de intresten voor een periode van ten hoogste drie maanden. Dit bedrag wordt elke maand op degressieve wijze vastgesteld.
6. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met inbegrip van de in lid 1 bedoelde verkoopprijs, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Artikel 26
Communautaire productieprijs
1. Voor elk van de in bijlage III genoemde producten stelt de Raad vóór het begin van het visseizoen op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een communautaire productieprijs vast. Deze prijs wordt bepaald overeenkomstig artikel 18, lid 2, eerste en tweede streepje.
Bij deze vaststelling wordt ook rekening gehouden met de noodzaak:
_ de omstandigheden voor de voorziening van de communautaire be- en verwerkende industrie in aanmerking te nemen;
_ bij te dragen tot de ondersteuning van het inkomen van de producenten;
_ overschotvorming in de Gemeenschap te voorkomen.
Deze prijs geldt voor de gehele Gemeenschap en wordt voor elk visseizoen vastgesteld.
2. De lidstaten doen de Commissie mededeling van de gemiddelde maandelijkse prijzen die voor de in lid 1 bedoelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap waarvan de handelskenmerken zijn omschreven, op representatieve groothandelsmarkten of in representatieve havens zijn geconstateerd.
3. Als representatief in de zin van lid 2 worden beschouwd de markten en de havens van de lidstaten waar een belangrijk gedeelte van de communautaire productie van tonijn wordt verhandeld.
4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende de aanpassingscoëfficiënten voor de verschillende soorten, grootten en aanbiedingsvormen van tonijn, alsmede de lijst van de in lid 3 bedoelde representatieve markten en havens, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Vergoeding voor producentenorganisaties
1. Aan de producentenorganisaties kan een vergoeding worden toegekend voor de door hun leden gevangen hoeveelheden in bijlage III genoemde producten die worden verkocht en geleverd aan in het douanegebied van de Gemeenschap gevestigde be- en verwerkende bedrijven en die bestemd zijn voor de industriële vervaardiging van producten van GN-code 1604. Deze vergoeding wordt toegekend wanneer voor een kalenderkwartaal wordt geconstateerd dat tegelijkertijd:
_ de op de markt van de Gemeenschap geconstateerde gemiddelde verkoopprijs,
en
_ de in artikel 30, lid 3, bedoelde invoerprijs
lager zijn dan een interventiedrempel die gelijk is aan 85% van de communautaire productieprijs voor het betrokken product.
Vóór het begin van elk visseizoen wordt de lijst van de in dit lid bedoelde be- en verwerkende bedrijven door de lidstaaten opgesteld of bijgewerkt en aan de Commissie medegedeeld.
2. Het bedrag van de vergoeding mag in geen geval groter zijn dan:
_ het verschil tussen de interventiedrempel en de gemiddelde verkoopprijs van het betrokken product op de markt van de Gemeenschap, of
_ een forfaitair bedrag gelijk aan 12% van deze drempel.
3. De hoeveelheid van elk product die voor de vergoeding in aanmerking kan komen, is ten hoogste gelijk aan het gemiddelde van de hoeveelheden die onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden zijn verkocht en geleverd tijdens hetzelfde kwartaal van de drie visseizoenen voorafgaand aan het kwartaal waarvoor de vergoeding wordt uitgekeerd.
4. Het bedrag van de aan elke producentenorganisatie toegekende vergoeding is gelijk aan:
_ het in lid 2 omschreven maximum voor de overeenkomstig lid 1 afgezette hoeveelheden van het betrokken product die niet groter zijn dan het gemiddelde van de hoeveelheden die onder dezelfde voorwaarden door haar leden zijn verkocht en geleverd tijdens hetzelfde kwartaal van de drie visseizoenen voorafgaand aan het kwartaal waarvoor de vergoeding wordt uitgekeerd;
_ 50 % van het in lid 2 omschreven maximum voor de hoeveelheden van het betrokken product die groter zijn dan de in het eerste streepje omschreven hoeveelheden en die gelijk zijn aan de hoeveelheden die resteren nadat de uit hoofde van lid 3 in aanmerking komende hoeveelheden over de producentenorganisaties zijn verdeeld.
De verdeling over de betrokken producentenorganisaties geschiedt naar verhouding van het gemiddelde van hun respectieve productie tijdens hetzelfde kwartaal van de drie visseizoenen voorafgaand aan het kwartaal waarvoor de vergoeding wordt uitgekeerd.
5. De producentenorganisaties verdelen de toegekende vergoeding onder hun leden naar rata van de door hen geproduceerde hoeveelheden die onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden zijn verkocht en geleverd.
6. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de vergoeding worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
REGELING VOOR HET HANDELSVERKEER MET DERDE LANDEN
Hoofdstuk 1: douaneregeling
Artikel 28
1. Om een toereikende voorziening van de Gemeenschapsmarkt met grondstoffen voor de verwerkende industrie te waarborgen, kan worden besloten om het geheel of een gedeelte van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief overeenkomstig bijlage V bij deze verordening voor bepaalde producten en voor onbepaalde tijd autonoom te schorsen.
2. Om te voorkomen dat de in lid 1 bedoelde schorsingsregelingen de stabiliserende maatregelen van de artikelen 20, 21, 22, 23, 25 en 26 doorkruisen, wordt het voordeel ervan bij de invoer van de betrokken producten slechts toegestaan indien de overeenkomstig artikel 29 vastgestelde prijs in acht wordt genomen.
Artikel 29
1. Voor de gehele Gemeenschap geldende referentieprijzen kunnen jaarlijks per productklasse worden vastgesteld voor de in artikel 1 genoemde producten waarvoor het volgende geldt:
i. een regeling tot verlaging of schorsing van de douanerechten waarvan de voorwaarden van consolidatie in de WTO de inachtneming van een referentieprijs omvatten;
ii. één van de maatregelen als bedoeld in artikel 28, lid 1,
of
iii. een andere dan de in punt i of ii bedoelde regeling, die de inachtneming van een referentieprijs, rekening houdende met de internationale verbintenissen van de Gemeenschap, voorschrijft.
2. Indien de aangegeven douanewaarde van een in het kader van een van de regelingen als bedoeld in lid 1 uit een derde land ingevoerd product lager is dan de referentieprijs, wordt het voordeel van de betrokken tariefregeling opgeheven voor de betrokken hoeveelheden.
De lidstaten geven de Commissie onverwijld kennis van alle gevallen waarin de in dit lid bedoelde maatregel wordt toegepast.
3. De vastgestelde referentieprijs:
a) is, voor de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten gelijk aan de overeenkomstig artikel 20, lid 1, vastgestelde ophoudprijs;
b) is, voor de in bijlage I, punt C, genoemde producten, gelijk aan de overeenkomstig artikel 22 vastgestelde communautaire verkoopprijs;
c) is, voor de in bijlage II genoemde producten, gelijk aan de overeenkomstig artikel 25, lid 1, vastgestelde communautaire verkoopprijs;
d) wordt, voor de andere producten, met name bepaald op basis van het gewogen gemiddelde van de douanewaarden die op de meest representatieve invoermarkten of in de meest representatieve invoerhavens van de lidstaten zijn geconstateerd tijdens de drie jaren voorafgaand aan de datum waarop de referentieprijs wordt vastgesteld, en rekening houdende met de noodzaak een prijsverhouding in overeenstemming met de marktsituatie te verzekeren.
4. De lidstaten stellen de Commissie regelmatig in kennis van de op de representatieve markten en in de representatieve havens geconstateerde prijzen en ingevoerde hoeveelheden van de in bijlagen I tot en met IV genoemde producten. Deze prijzen zijn gelijk aan de douanewaarde van de betrokken producten.
5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met inbegrip van het peil van de referentieprijzen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
Artikel 30
1. Indien de communautaire markt voor een of meer van de in artikel 1 genoemde producten als gevolg van in- of uitvoer geconfronteerd wordt of dreigt te worden met ernstige verstoringen waardoor de doeleinden van artikel 39 van het Verdrag in gevaar kunnen komen, kunnen in het handelsverkeer met derde landen passende maatregelen worden getroffen totdat deze verstoring is opgeheven of het gevaar daarvoor is geweken.
2. De in lid 1 bedoelde maatregelen worden toegepast en ten uitvoer gelegd volgens de procedures waarin is voorzien bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 3285/94 (18).
Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad van 22 december 1994 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 518/94 (PB L 349 van 31.12.1994, blz. 53) - Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2315/96 (PB L 314 van 4.12.1996, blz.
1).
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 31
Wanneer, voor een of meer van de in artikel 1 bedoelde producten, op de markt van de Gemeenschap zodanige prijsverhogingen en bevoorradingsproblemen worden vastgesteld dat sommige doeleinden van artikel 39 van het Verdrag in gevaar dreigen te komen, en de mogelijkheid bestaat dat deze situatie aanhoudt, kunnen de nodige maatregelen ter verhelping daarvan worden genomen overeenkomstig de procedure van artikel 38.
Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening, vastgesteld op grond van de artikelen 42 en 43 van het Verdrag, zijn de artikelen 92, 93 en 94 van het Verdrag van toepassing op de productie van en de handel in de in artikel 1 bedoelde producten.
Onverminderd andere communautaire bepalingen, treffen de lidstaten de nodige maatregelen om alle vissersvaartuigen die onder de vlag van één van de lidstaten varen, gelijke voorwaarden te verzekeren ten aanzien van de toegang tot de havens en het gebruik van de inrichtingen waar de producten in eerste aanleg worden verhandeld, alsmede ten aanzien van de toegang tot alle uitrustingen en alle technische installaties die daartoe behoren.
1. De lidstaten en de Commissie verstrekken elkaar de voor de toepassing van deze verordening benodigde gegevens; zij zetten daartoe de nodige communicatie- en gegevensuitwisselingssystemen op, zorgen ervoor dat deze operationeel worden gehouden en nemen de eraan verbonden kosten voor hun rekening.
De in de eerste alinea bedoelde systemen worden gedeeltelijk uit de Gemeenschapsbegroting gefinancierd.
2. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, onder meer wat betreft de uitgaven die ten laste van de Gemeenschapsbegroting komen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
1. De uitgaven in verband met de toekenning van de bij deze verordening voorziene betalingen worden beschouwd als uitgaven in verband met de interventiemaatregelen in de zin van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. ..... van de Raad van ..... betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (19).
PB L
2. De in lid 1 bedoelde uitgaven voor producten uit een bestand of een groep bestanden mogen slechts worden gefinancierd binnen de grens van de hoeveelheden die in voorkomend geval aan de betrokken lidstaat zijn toegewezen op basis van het totale vangstvolume dat voor dat bestand of die groep bestanden is toegestaan.
3. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te verzekeren dat de bepalingen van deze verordening worden nageleefd en om fraude te voorkomen en te bestrijden; te dien einde:
_ voeren zij systematisch controles uit bij de begunstigden van de financiële steun;
_ wanneer steekproefcontroles aangewezen zijn, zorgen zij er door middel van een risicoanalyse voor, dat de controles door hun aard en frequentie aangepast zijn aan de te controleren maatregel, representatief zijn voor hun gehele grondgebied en in verhouding staan tot de omvang van de verkochte of met het oog op verkoop opgeslagen producten.
Er wordt een Comité van beheer voor visserijproducten ingesteld, hierna 'Comité' genoemd, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.
In de gevallen waarin naar de in dit artikel omschreven procedure wordt verwezen, leidt de voorzitter deze procedure bij het Comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat.
De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het Comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.
De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.
Het Comité kan elk ander vraagstuk onderzoeken dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat, aan de orde wordt gesteld.
Deze verordening moet zodanig worden toegepast dat tevens op passende wijze rekening wordt gehouden met de in de artikelen 39 en 110 van het Verdrag gestelde doeleinden.
De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2005 bij de Raad en het Parlement een evaluatieverslag in over de bij de uitvoering van deze verordening geboekte resultaten, eventueel vergezeld van passende voorstellen die gebaseerd worden op een analyse van het effect en de doeltreffendheid van de verordening.
1. De Verordeningen (EEG) nr. 3759/92, (EEG) nr. 105/76 en (EEG) nr. 1772/82 worden ingetrokken, met ingang van 1 januari 2001.
2. Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EEG) nr. 3759/92 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in bijlage VII opgenomen concordantietabel.
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2001.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Voor de Raad
De Voorzitter
BIJLAGE I
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Tonijn (van het geslacht Thunnus), boniet (Euthynnus (Katsuwonus) pelamis) en andere soorten van het geslacht Euthynnus, vers, gekoeld of bevroren, bestemd voor de industriële vervaardiging van producten van post 1604 en vallende onder een van de onderstaande GN-codes:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
MAATREGELEN, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 28, MET BETREKKING TOT DE RECHTEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF
1. Het douanerecht voor bevroren filets, aangeboden in industriële blokken, van Alaska koolvis (Theragra chalcogramma), vallende onder GN-code ex 0304 20 85, bestemd voor verwerking, wordt verlaagd tot 3,5% voor onbepaalde tijd.
2. Het douanerecht voor bevroren visvlees, aangeboden in industriële blokken, van Alaska koolvis (Theragra chalcolgramma), vallende onder GN-code ex 0304 90 61, bestemd voor verwerking, wordt verlaagd tot 3,5% voor onbepaalde tijd.
3. Het douanerecht voor vis, vers, gekoeld of bevroren, van de soorten Gadus morhua, Gadus ogac, Gadus macrocephalus en Boreogadus saida, met uitzondering van levers, hom en kuit, bestemd voor verwerking, vallende onder GN-codes:
ex 0302 50 90
ex 0302 69 35
ex 0303 60 11
ex 0303 60 19
ex 0303 60 90
ex 0303 79 41
wordt verlaagd tot 3% voor onbepaalde tijd.
4. Het douanerecht voor surimi, vallende onder GN-code ex 0304 90 05, bestemd voor verwerking, wordt verlaagd tot 3,5% voor onbepaalde tijd.
5. Het douanerecht voor bevroren filets van blauwe grenadier (Macruronus novaezealandiae), vallende onder GN-code ex 0304 20 91, bestemd voor verwerking, wordt verlaagd tot 3,5% voor onbepaalde tijd.
6. Het douanerecht voor bevroren visvlees van blauwe grenadier (Macruronus novaezealandiae), vallende onder GN-code ex 0304 90 97, bestemd voor verwerking, wordt verlaagd tot 3,5% voor onbepaalde tijd.
7. Het douanerecht voor filets van tonijn en boniet, vallende onder GN-code ex 1604 14 16, bestemd voor verwerking, wordt verlaagd tot 6% voor onbepaalde tijd. Dit recht zal opnieuw worden bekeken in het licht van de ontwikkeling van het SAP en de invulling van het nieuwe, vanaf 2002 toe te passen schema.
8. De heffing van het douanerecht voor ongepelde garnalen van de soort Pandalus borealis, vers, gekoeld of bevroren, bestemd voor verwerking, vallende onder GN-codes:
ex 0306 23 10
wordt geschorst voor onbepaalde tijd.
9. Het douanerecht voor haring (Clupea harengus, Clupea pallasi), vers, gekoeld of bevroren, in gehele staat, met een gewicht van meer dan 140 g per stuk (geheel) of in filets, met een gewicht van meer dan 80 g per stuk (filet), vlinders daaronder begrepen, met uitzondering van levers, hom en kuit, bestemd voor verwerking, vallende onder de GN-codes:
ex 0303 50 98
ex 0304 10 96
ex 0304 90 27
wordt verlaagd tot 5% voor onbepaalde tijd.
De controle op het gebruik van de bovengenoemde producten voor het doel waarvoor zij bestemd zijn, geschiedt overeenkomstig de ter zake geldende Gemeenschapsbepalingen. De volledige of gedeeltelijke schorsing van de rechten wordt verleend voor de betrokken producten die bestemd zijn om eender welke bewerking te ondergaan, behalve wanneer de bewerking uitsluitend bestaat uit een of meer van de volgende handelingen:
_ schoonmaken, verwijderen van ingewanden, staarten en koppen,
_ versnijden, met uitzondering van fileren of versnijden van vriesblokken,
_ bemonsteren, sorteren,
_ etiketteren,
_ verpakken,
_ koelen,
_ invriezen,
_ diepvriezen,
_ ontdooien, losmaken.
De schorsing van de douanerechten wordt evenwel niet verleend voor producten die zijn bestemd om te worden verwerkt (of bewerkt) op een wijze die recht geeft op de schorsing indien de verwerking (of bewerking) plaatsvindt in de detailhandel of in het restaurantwezen. De schorsing geldt uitsluitend voor vis die bestemd is voor menselijke consumptie.
A. Berekeningswijze voor de vergoeding als bedoeld in artikel 11
(in euro per aangesloten vaartuig)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
(in euro per aangesloten vaartuig)
Aantal vaartuigen | Jaarlijks |
BIJLAGE VI
Concordantietabel
Artikel 1 | Artikel |
Artikel 2 | Artikel |
Artikel 3 | Artikel |
Artikel 4 | Artikel |
Artikel 4 bis | Artikel |
Artikel 5 | Artikel |
Artikel 6 | Artikel |
Artikel 7 bis | Artikel |
Artikel 8 | Artikel |
Artikel 9 | Artikel |
Artikel 10 | Artikel |
Artikel 11 | Artikel |
Artikel 12 | Artikel |
Artikel 13 | Artikel |
Artikel 14 | Artikel |
Artikel 15 | Artikel |
Artikel 16 | Artikel |
Artikel 17 | Artikel |
Artikel 18 | Artikel |
Artikel 20 // -
Artikel 21 // -
Artikel 22 | Artikel |
Artikel 23 | Artikel |
Artikel 24 | Artikel |
Artikel 25 | Artikel |
Artikel 26 | Artikel |
Artikel 27 | Artikel |
Artikel 28 | Artikel |
Artikel 30 | Artikel |
Artikel 31 | Artikel |
Artikel 32 | Artikel |
Artikel 33 | Artikel |
Artikel 34 | Artikel |
Artikel 35 | Artikel |
Artikel 36 | Artikel |
Bijlage I | Bijlage |
Bijlage II | Bijlage |
Bijlage III | Bijlage |
Bijlage V // -
Bijlage VI | Bijlage |
Bijlage VII | Bijlage |
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Het voorstel omvat twee categorieën maatregelen die uitgaven meebrengen:
_ interventiemechanismen: sommige ondergaan ten opzichte van de huidige GMO technische veranderingen die - bij constante marktomstandigheden - tot een aanzienlijke daling van de uitgaven zullen leiden. De uitgavenramingen voor deze mechanismen zijn gebaseerd op de in de voorgaande jaren genoteerde effectieve uitgaven.
_ nieuwe maatregelen van tijdelijke aard (5 jaar), ter ondersteuning van de acties van de producentenorganisaties voor een betere productieplanning en voor een beter anticiperend beleid van afstemming van het aanbod op de vraag; deze maatregelen moeten het mogelijk maken de rol van de organisaties in de aangegeven zin te heroriënteren en een duurzame vermindering van het beroep op de interventiemechanismen, en bijgevolg van de ermee verbonden uitgaven, te bewerkstelligen.
Een overzicht van de geraamde uitgaven is te vinden achteraan deze bijlage.
a) Communautaire ophoudmaatregelen en verkoopuitstel
De uitgaven evolueren van 12 mln euro in 2000 naar 7 mln euro vanaf 2003; hierbij is uitgegaan van een gemiddeld gunstige markt zonder ernstige verstoringen.
Binnen deze bedragen zal de verhouding tussen het aandeel van de compenserende vergoeding voor ophoudmaatregelen en dat van de steun voor verkoopuitstel anders komen te liggen; het voorstel voorziet immers in een vermindering van de hoeveelheden die voor de ophoudvergoeding in aanmerking komen en van het vergoedingsbedrag, en in een verhoging van de hoeveelheden die voor verkoopuitstel in aanmerking komen.Dit zou normaliter moeten leiden, enerzijds, tot minder interventie in het algemeen en, anderzijds, tot grotere valorisatie van de hoeveelheden die toch in interventie moeten worden genomen.
Aan het mechanisme wordt niet geraakt, zodat een budget van 3,5 mln euro wordt gehandhaafd, uitgaande van het gemiddelde van de uitgaven over de jongste drie jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn.
Het mechanisme wordt technisch zo aangepast dat producentenorganisaties er sneller een beroep op kunnen doen wanneer de marktsituatie zulks vereist.
Het uitgavenbudget wordt opgetrokken tot 2 mln euro, omdat wordt verwacht dat het mechanisme aanzienlijk meer dan nu zal worden aangesproken.
Voor dit mechanisme, waarvan de uitgaven zoals de marktsituatie een sterk wisselende ontwikkeling te zien hebben gegeven in de laatste jaren, wordt de volgende technische aanpassing voorgesteld: de interventiedrempel wordt verlaagd van 91% naar 85% van de communautaire productieprijs, om te voorkomen dat het mechanisme te snel en op onverantwoorde wijze vanaf de eerste marktfluctuaties in werking treedt. Deze aanpassing zal de betrokken uitgaven aanzienlijk doen afnemen, tot gemiddeld 2,5 mln euro per jaar.
Om de uitgaven voor deze maatregelen te ramen, is gebruikgemaakt van een degressief forfaitair bedrag per bij de producentenorganisaties aangesloten vaartuig.
Het betreft hier steun met een tijdelijk en degressief karakter, die de producentenorganisaties gedurende 5 jaar kunnen ontvangen. De organisaties krijgen immers de taak opgedragen om ieder jaar een werkprogramma per visseizoen op te stellen en te beheren dat het voorzien en plannen van de productie van de aangesloten vaartuigen volgens de vraag en volgens de beschikbare hulpbronnen omvat.Deze verplichting brengt extra kosten en extra werk met zich mee. De maatregel is bedoeld om de betrokken organisaties te helpen ze na te komen.
Het aantal bij de organisaties aangesloten leden en het aantal vissoorten waarover het gaat, maken de taak er niet eenvoudiger op. Er moet worden voor gezorgd dat producentenorganisaties met een relatief gering aantal leden toch kunnen beschikken over een bedrag dat groot genoeg is om de nakoming van de verplichting mogelijk te maken; anderzijds mag het steunbedrag dat organisaties met veel leden ontvangen ook niet onverantwoord hoog zijn.
De uitkomst van deze overwegingen is de volgende vergoedingsregeling:
(in euro per aangesloten vaartuig)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Deze bedragen worden voorts aangevuld met een forfaitair bedrag van 500 euro per vissoort waarvoor een visplan moet worden opgesteld, zijnde 10 soorten, hetgeen voor ongeveer 150 betrokken producentenorganisaties het volgende totaal oplevert:
500 x 10 x 150 = 0,75 miljoen euro (Totaal B)
Berekening van de totale jaarlijkse kosten:
_ aantal vaartuigen in tranche 1: 5520
_ aantal vaartuigen in tranche 2: 2991
_ aantal vaartuigen in tranche 3: 5813
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Daarna zullen enkel nog de nieuw opgerichte organisaties de vergoeding ontvangen, waardoor de uitgaven te verwaarlozen zullen worden.
Het doel van deze maatregel, die volgens het voorstel voor 5 jaar zou gelden, is de producentenorganisaties te stimuleren meer leveringsconctracten te sluiten om tot een betere, meer op de behoeften van de markt afgestemde planning van de productie van hun leden te komen; de vergoeding is een aanvulling op de onder a) bedoelde vergoeding, heeft een facultatief karakter en is gekoppeld aan de voorwaarde dat de producentenorganisatie voor de afzet van ten minste 10% van haar productie contracten afsluit die ook worden uitgevoerd.
Gesteld dat dit het geval zou zijn, bedragen de theoretische maximale uitgaven voor de vergoeding, die eveneens degressief is per tranche aangesloten vaartuigen en op het onder a) uiteengezette beginsel steunt:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Het is evenwel erg onwaarschijnlijk dat alle producentenorganisaties aan de voorwaarden voldoen. De uitgaven worden daarom geraamd op de orden van grootte die zijn aangegeven in de tabel 'uitgavenramingen periode 2000-2006'.
Eén van de hoofddoelstellingen die met de GMO-hervorming wordt nagestreefd, is een beter evenwicht tussen vraag en aanbod op de markt tot stand te brengen en zodoende vernietiging en verspilling van niet-onuitputtelijke natuurlijke rijkdommen te voorkomen.
De in dat verband genomen nieuwe, tijdelijke, maatregelen zijn bedoeld om de producentenorganisaties te helpen de nodige knowhow en middelen te verwerven waarmee aan anticiperend aanbodbeheer kan worden gedaan, zodat interventie tot een minimum kan worden beperkt.
Interventie volledig afschaffen is echter ondenkbaar, in het bijzonder voor de vissoorten waarvan de aanvoer seizoengebonden is.De hervorming houdt daarom de mechanismen om producten uit de markt te nemen in stand, maar begunstigt het middel van verkoopuitstel, dat het mogelijk maakt om producten die niet dagvers op de markt kunnen worden afgezet, op de markt voor verwerkte producten te valoriseren.
Slechts in laatste instantie mag ertoe worden overgegaan producten definitief uit de markt te nemen, en daarom wordt de desbetreffende vergoeding verlaagd.
Om het gestelde doel te bereiken, moeten de producentenorganisaties tijdens een overgangsperiode worden geholpen om het anticiperende beleid te voeren dat vanaf de inwerkingtreding van de hervorming moet leiden tot een aanzienlijke vermindering van het aantal definitieve ophoudmaatregelen alsmede van de daarmee samenhangende uitgaven in het kader van de GMO, en tot een betere benutting en valorisatie van een schaars goed.
Periode 2000-2006 i (in miljoen euro - maximumbedragen)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Voor deze ramingen is ervan uitgegaan dat de GMO-hervorming op 1.1.2001 in werking treedt en is geen rekening gehouden met de specifieke steunmaatregelen voor de ultraperifere gebieden.