Toelichting bij COM(1999)188 - In de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1999)188 - In de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal. |
---|---|
bron | COM(1999)188 |
datum | 27-05-1999 |
PB 125 van 11.7.1966, blz. 2326/66.
PB L 87 van 17.4.1971, blz. 14.
2. De wetgeving heeft sedert 1975 geen noemenswaardige wijzigingen ondergaan. Met dit voorstel wordt daarom beoogd de wetgeving bij de tijd te brengen, rekening houdend met de toetreding van nieuwe lidstaten sedert 1975, de totstandkoming van de interne markt en de vooruitgang van de wetenschap, inclusief de beschikbaarheid van nieuw materiaal. Voorts bevat het voorstel een aanpassing van de wetgeving om rekening te houden met de bijzondere situatie van Zweden en Finland: ten aanzien van beide landen werd in het toetredingsverdrag (bijlage XV, blz. 333) voorzien in een overgangsperiode van vijf jaar, gedurende welke zij de wetgeving niet hoeven toe te passen.
3. De vigerende OESO-regeling inzake het internationale verkeer van bosbouwkundig teeltmateriaal dateert van 1974. De regeling is de voorbije jaren op ingrijpende wijze herzien en een nieuwe, geactualiseerde versie zal door de OESO-Raad in de nabije toekomst worden vastgesteld. De nieuwe OESO-regeling is weliswaar in essentie verenigbaar met de bestaande EG-wetgeving, maar omvat twee extra categorieën teeltmateriaal dat in de handel mag worden gebracht, namelijk 'van bekende origine' ("source-identified") en 'gekeurd' ("qualified"). Aangezien alle lidstaten met uitzondering van Griekenland en Luxemburg participeren in de OESO-regeling, is bij het opstellen van het voorstel een zo groot mogelijke verenigbaarheid met die regeling nagestreefd. Met het oog hierop zijn aan de bestaande, in de Gemeenschap toegelaten categorieën 'geselecteerd' en 'getest', de genoemde twee nieuwe categorieën toegevoegd.
4. Voorzover het bosbouwkundig teeltmateriaal bestaat uit genetisch gemodificeerde organismen, voorziet het voorstel in een milieurisicobeoordeling. Er zijn maatregelen genomen om in de toekomst door middel van een verordening van de Raad procedures in te voeren die moeten garanderen dat deze milieurisicobeoordeling en andere, daarmee verband houdende elementen gelijkwaardig zijn aan die van Richtlijn 90/220/EEG. Bij het opstellen van het voorstel voor die verordening van de Raad zal de Commissie rekening houden met alle wijzigingen van Richtlijn 90/220/EEG, zoals verplichte raadpleging van het (de) betrokken Wetenschappelijk(e) Comité(s), monitoring en vergunningen voor beperkte duur. In ieder geval zal de Commissie ervoor zorgen dat voor alle toepassingen van het product rekening wordt gehouden met de relevante expertise op het gebied van de veiligheid.
5. In plaats van de Richtlijnen 66/404/EEG en 71/161/EEG op talrijke plaatsen te wijzigingen, is er ten behoeve van de duidelijkheid voor gekozen de beide richtlijnen tot één nieuwe tekst te versmelten. De Commissie is evenwel de mening toegedaan dat de bespreking van dit document beperkt dient te blijven tot de nieuwe tekstgedeelten en dat de discussie over de overige gedeelten van de Richtlijnen 66/404/EEG en 71/161/EEG niet opnieuw moet worden geopend. Met het oog hierop heeft de Commissie de nieuwe tekstgedeelten onderstreept.
6. Consequenties op het stuk van de subsidiariteit heeft deze maatregel niet, aangezien het voorstel gebaseerd is op artikel 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en derhalve onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. Bovendien gaat het in het geval van de twee richtlijnen die redactioneel worden gewijzigd, om harmonisatiemaatregelen.
7. Er zijn geen financiële consequenties voor de begroting van de EU.