Toelichting bij COM(1997)723 - Criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de EG in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1997)723 - Criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de EG in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van ... |
---|---|
bron | COM(1997)723 |
datum | 07-01-1998 |
Dit doel kan echter niet worden bereikt zolang de voorschriften te talrijk zijn en, nadat zij herhaaldelijk en vaak ingrijpend zijn gewijzigd, gedeeltelijk in het oorspron-kelijke besluit, gedeeltelijk in de latere wijzigingsbesluiten te vinden zijn. Nagaan wel-ke voorschriften van kracht zijn, vergt zoekwerk en vergelijking van een groot aantal besluiten.
Codificatie van dikwijls gewijzigde voorschriften leidt dan ook tot duidelijkheid en doorzichtigheid van het Gemeenschapsrecht.
2. Bij haar besluit van 1 april 1987 heeft de Commissie haar diensten opgedragen over te gaan tot de constitutieve of officiele codificatie van besluiten uiterlijk nadat zij voor de tiende maal zijn gewijzigd, en zij heeft er daarbij op gewezen dat dit een mini-muraregel is, omdat terwille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de coramu-nautaire wetgeving haar diensten zouden moeten trachten de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met kortere tussenpozen te codificeren.
3. De conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Edinburgh, die in december 1992 plaats had, hebben de absolute noodzaak ervan bevestigd door het belang te onderstrepen van de constitutieve of officiele codificatie die “rechtszeker-heid verschaft omtrent de vraag welke wet op een gegeven moment op een bepaald onderwerp van toepassing is”.
Bij deze codificatie moet het normale wetgevingsproces van de Gemeenschap integraal in acht worden genoraen.
Aangezien bij de constitutieve of officiele codificatie geen enkele inhoudelijke wijzi-ging in de betrokken wetteksten mag worden aangebracht, zijn het Europees Parle-ment, de Raad en de Commissie bij het interinstitutioneel akkoord van 20 december 1994 een versnelde werkmethode overeengekomen waarmee een spoedige vaststelling van de gecodificeerde besluiten wordt beoogd.
4. Dit voorstel tot codificatie (*) van Verordening (EG) nr. 3699/93 van de Raad van 21 december 1993 tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan, heeft dit soort codificatie ten doel: de nieuwe verordening zal verscheidene verordeningen die het voorwerp van de codificatie vormen, vervan-gen (2); zij raakt niet aan de inhoud van de gecodificeerde teksten en beperkt zich er derhalve toe deze samen te voegen en daarin alleen de formele wijzigingen aan te brengen die voor de codificatie zelf worden vereist.
5. Het voorliggende voorstel voor een codificatie is opgesteld uitgaande van een vooraf-gaandelijk geschiede consolidatie van de tekst, in alle officiele talen, van Verordening (EG) nr. 3699/93 en de wijzigingsbesluiten ervan door middel van het gegevensver-werkend svsteem van het Bureau voor officiele publicaties der Europese Ge-meenschappen, zoals bedoeld in de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Edinburgh. De oude nummering van de artikelen werd behouden om de lezing te vergemakkelijken: zij is in de marge opgenomen terwijl de nieuwe nummering boven de artikelen staat; beide nummeringen komen ook voor in een concordan-tietabel die in bijlage IV, deel A, van de gecodificeerde verordening is opgenomen.
f1) Opgenomen in het wetgevingsprogramma voor 1997.
(2) Bijlage IV, deel B, van dit voorstel.
Voorstel voor een
VERORDENING (EG) nr. .J.. VAN DE RAAD van ...
tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producteu
daarvan
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,
Gezien het voorstel van de Coramissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comite (2),
1) Overwegende dat Verordening (EG) nr. 3699/93 van de Raad van 21 december 1993 tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/af-zet van de producten daarvan (3), herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd (4); dat derhalve, zowel om redenen van rationele ordening als om redenen van duidelijkheid, genoemde tekst dient te worden gecodificeerd;
3699/93
(aangepast)
2) Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de 1. Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen
met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coordinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (5) en bij Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad (6) tot vaststelling van toepassingsbepa-lingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 de algemene doelstellingen en de taken van de Structuurfondsen en van het Financieringsinstrument voor de Orientatie van de Visse-rij, de opzet van deze instrumenten, de methoden voor de bijstandsverlening en de voorschriften voor de programmering alsmede de algemene organisatorische regeling voor de bijstandsverlening van de Fondsen en de algemene financiele bepalingen zijn vastgesteld;
(1) PB nr. C...
(2) PB nr. C...
(3) PB nr. L 346 van 31. 12. 1993, biz. l.Verordening laatste-lijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 25/97 (PB nr. L 6 van 10. 1. 1997, biz.
7).
(4) Zie bijlage IV, deel B.
(5) PB nr. L185 van 15.7.1988, biz. 9. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.
(6) PBnr. L374van31.12.1988, biz. l.Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3193/94 (PB nr. L 337 van 24. 12. 1994, biz. 11).
Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communau-taire regeling voor de visserij en de aquacultuar (*) de doelstel-lingen en de algemene voorschriften voor het gemeenschappe-lijk beleid terzake zijn vastgesteld; dat met name een kader dient te worden gecreeerd voor de ontwikkeling van de com-munautaire vissersvloot uit hoofde van de besluiten die de Raad overeenkomstig artikel 11 van die verordening moet ne-men; dat het aan de Commissie staat deze besluiten in specifie-ke bepalingen voor elke lidstaat om te zetten; dat bovendien het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2) in acht moet worden genomen;
4) Overwegende dat voorts bij Verordening (EEG) nr. 2080/93 van de Raad van 20 juli 1993 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met be-trekking tot het Financieringsinstrument voor de Orientatie van de Visserij (3) (FIOV) de specifieke taken zijn vastgesteld waar-op de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afeet van de producten daar-van, hierna „sector” te noemen, wordt gericht; dat de Raad uit hoofde van artikel 6 van die verordening de modaliteiten en voorwaarden voor de bijdrage van het FIOV aan de maatrege-len tot aanpassing van de structuur van de sector kan vaststel-len;
5) Overwegende dat de Raad de wijze van tenuitvoerlegging van de met de aanpassing van de structuur van de sector samenhan-gende acties dient vast te stellen om ervoor te zorgen dat met de bijstand van het FIOV de doelstellingen worden bereikt waarop het structuurbeleid in de sector is gericht voor de totale structurele bijstandsverlening door de Gemeenschap en voor het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat tot de exclusieve bevoegd-heid van de Gemeenschap behoort, in zijn geheel en om elke lidstaat in staat te stellen de structurele bijstand in de sector te beheren; dat, voor zover deze bijstand niet beperkt blijft tot de toekenning van financiele steun van de Gemeenschap, er meer bepaald voor moet worden gezorgd dat de programmering van de herstructurering van de communautaire vissersvloten op een coherente wijze wordt ingepast in het geheel van de structurele bijstand;
6) Overwegende dat de promotie van een product of een produc-tiemethode dient te worden bevorderd in die specifieke geval-len waarin voor dat product of die productiemethode de ver-wijzing naar een geografisch gebied een essentieel element is van het productdossier voor een officiele erkenning van de oorsprong in de zin van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografi-sche aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouw-producten en levensmiddelen (4); dat voorts dergelijke verwij-zingen alleen mogen worden gebruikt voor zover de officiele erkenning is verleend;
(x) PB nr. L 389 van 31.12.1992, biz. 1. Verordening laatste-lijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.
(2) PB nr. L 261 van 20.10.1993, biz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 686/97 (PB nr. L 102 van 19. 4. 1997, biz.
1).
(3) PB nr. L 193 van 31. 7. 1993, biz. 1.
(4) PB nr. L 208 van 27.7.1992, biz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1068/97 (PB nr. L 156 van 13. 6. 1997, biz. 10).
3.
4.
2.
(aangepast)
25/97
7) Overwegende dat artikel 7 ter van Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der raarkten in de sector visse-rijproducten en producten van de aquacultuur (1), voorziet in financiele steun voor producentenorganisaties die een plan voor verbetering van de kwaliteit en de afzet van hun producten uitvoeren; dat deze maatregel, met het oog op juridische en budgettaire samenhang in die steunregeling, derhalve in de onderhavige verordening moet worden genoemd;
8) Overwegende dat de financiele bijstand uit het FIOV in geval van tijdelijke stillegging van de activiteit, gezien de aard van deze maatregel, zijn status van uitzonderingsmaatregel moet behouden; dat het derhalve dienstig is het daarvoor bestemde steunbedrag te beperken, onverminderd de mogelijkheid om geval per geval beroep te doen op de in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2080/93 bedoelde specifieke maatregelen;
9) Overwegende dat in de visserijsector een ingrijpend veran-deringsproces aan de gang is op een moment dat de sector door een ernstige crisis wordt getroffen; dat de noodzakelijke structurele aanpassingen ter uitvoering van het gemeenschap-pelijk visserijbeleid, zoals vastgelegd in Verordening (EEG) nr. 3760/92, gepaard moeten gaan met de toepassing van een scala van sociaal-economische maatregelen;
10) Overwegende dat de Gemeenschap in het kader van de Struc-tuurfondsen reeds een brede waaier van sociaal-economische begeleidende maatregelen ter beschikking stelt van de bedrij-ven en de mensen die in de visserijsector actief zijn en van de op de visserij aangewezen gebieden;
11) Overwegende dat deze maatregelen niet volstaan om te ver-hinderen dat het proces van vermindering van de vangstcapa-citeit in de visserijsector gepaard gaat met het vertrek van dynamische en gekwalificeerde arbeidskrachten; dat derhalve op communautair niveau doeltreffende maatregelen moeten worden getroffen, inzonderheid ten behoeve van oudere vis-sers;
12) Overwegende dat de bepalingen van het Verdrag van Londen (ITC 69) voor alle communautaire vissersvaartuigen van toepassing zijn verklaard bij Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 September 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (2); dat als gevolg daarvan uiterlijk per 1 januari 2004 voor alle vaartuigen van de vis-sersvloot van de Europese Unie de brutotonnage zal worden gebruikt voor het aangeven van de tonnenmaat;
(*) PBnr. L388van31.12.1992, biz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3318/94 (PB nr. L 350 van 31. 12. 1994, biz. 15).
(2) PB nr. L 274 van 25.9.1986, biz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3259/94 (PB nr. L 339 van 29.12. 1994, biz. 11).
3.
4.
2.
3.
4.
1.
25/97
(aangepast)
965/96
(aangepast)
2719/95
(aangepast)
1624/95
13) Overwegende dat voor vissersvaartuigen die zijn geregistreerd 4. in havens in het noorden van de Oostzee raoet worden voor-
1624/95
(aangepast)
zien in een bepaling met betrekking tot het minimumaantal zeedagen om in aanmerking te komen voor maatregelen inza-ke definitieve beeindiging, omdat het licht zoute water aldaar door de bijzondere klimatologische omstandigheden een groot deel van het jaar bevroren is;
965/96
(aangepast)
14) Overwegende dat door de nationale en communautaire rege- 1. lingen, en met name door de invoering van stelsels van vis-vergunningen en visdocumenten, de voorwaarden voor de toe-gang tot visgronden verscherpt zijn; dat deze nieuwe beper-kingen voor de toegang tot de visgronden de handelswaarde
van vooral meer dan dertig jaar oude vaartuigen sterk heeft doen stijgen; dat hierdoor het uit de vaart nemen van vaartuigen minder vlot verloopt dan in het verleden;
15) Overwegende dat eerst ervoor moet worden gezorgd dat de 3. oudste vissersvaartuigen uit de vaart worden genomen; dat
het derhalve dienstig is de premies op een voldoende hoog niveau te handhaven opdat deze categorie vaartuigen uit de vaart wordt genomen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Anikei 1 Werkingssfeer
(aangepast)
Binnen de werkingssfeer van het geraeenschappelijk visse-rijbeleid aJs oraschreven in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 kan het Financieringsinstrument voor de Orientatie van de Visserij (FIOV) onder de in de on-derhavige verordening vastgestelde voorwaarden bijstand verlenen voor de in de titels II, III en IV bedoelde raaat-regelen.
TITEL I
PROGRAMMERING
Anikei 2
Anikei 2
Algemeen
1. De in artikel 1 bedoelde raaatregelen worden in twee fasen geprograrameerd overeenkomstig de artikelen 3 en 4.
2. Voor de herstructurering van de comraunautaire vis-sersvloten wordt een kader gecreeerd in de in artikel 5 bedoelde meerjarige orientatieprogramma's.
Artikel 3
Anikei 3
(aangepast)
Sectorplannen en bijstandsaanvragen
1. Elke Lidstaat dient:
— een sectorplan en
— een bijstandsaanvraag
in de vorm van een enkel prograraraeringsdocuraent, hier-na „docuraent” te noemen, bij de Coramissie in.
Elk document beslaat een periode van zes jaar, waarbij de eerste programmeringsperiode op 1 januari 1994 beginL
Voor het deel van de programmeringsperiode dat valt onder een reeds door de Commissie goedgekeurd meeijarig orientatieprogramma in de zin van artikel 5, lid 2, wordt het document overeenkomstig lid 2 van onderhavig artikel opgesteld.
Voor de rest van de programmeringsperiode, waarvoor nog geen door de Commissie goedgekeurd meeijarig orientatieprogramma geldt, zijn de programmeringsgegevens in het document louter indicatief; zij worden door de lidstaten bij de goedkeuring van het nieuwe meerjarige orientatieprogramma gepreciseerd aan de hand van de doelstellingen van dat programma.
De documenten voor de programmeringsperioden volgend op de eerste periode worden uiterlijk zes maanden voor het begin van elke periode ingediend.
2. Het sectorplan kan alle in de titels II, III en IV be-doelde gebieden bestrijken. Het bevat alle in bijlage I be-doelde gegevens. Het wordt opgesteld in ove re en stemming met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbe-leid en met het in artikel 5 bedoelde meerjarig orientatie-programraa.
De bijstandsaanvraag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 14, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88. In de bijstandsaanvraag worden alle voor de tenuitvoerleg-ging van de gemeenschappelijke actie overwogen maatrege-len beschreven en worden de vormen van bijstandsverle-ning in de zin van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 gepreciseerd.
3. In het document wordt onderscheid gemaakt tussen de gegevens betreffende de onder doelstelling 1 vallende regio’s en die betreffende de overige regio’s.
De gegevens betreffende de regio’s van doelstelling 1 pas-sen in de programraering bedoeld in artikel 8, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 en artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88.
Artikel 4
Artikel 4
Communautaire programma’s
1. De Commissie beoordeelt de sectorplannen in het licht van de saraenhang ervan met de in artikel 1 van Ver-ordening (EEG) nr. 2080/93 genoerade taak van het FIOV en met de bepalingen en het beleid als bedoeld in de arti-kelen 6 en 7 van Verordening (EEG) nr. 2052/88.
De bijstandsaanvragen worden onderzocht overeenkomstig artikel 14, leden 3 en 4, van Verordening (EEG) nr. 4253/88.
2. Op basis van de in artikel 3 van deze verordening bedoelde documenten stelt de Commissie uiterlijk zes maanden nadat zij deze documenten heeft ontvangen, een enkele beschikking betreffende het communautaire pro-gramma voor de structurele bijstandsverlening in de sector vast.
De beschikking van de Commissie wordt volgens de procedure van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2080/93 vastgesteld in het kader van het in artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bedoelde partnerschap en met instemming van de betrokken lidstaat.
De beschikking van de Commissie betreffende een commu-nautair prograrama wordt ter kennis van de betrokken lidstaat gebracht en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
3. De communautaire programma’s worden vastgesteld in overeenstemming met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met de in artikel 5 bedoelde meeijarige orientatieprogramma’s. Daartoe kunnen zij met name bij belangrijke veranderingen en aan het einde van elke periode waarvoor de herstructurering van de communautaire vissersvloten wordt geprogrammeerd, worden her-zien.
Toezicht op de uitvoering van de meerjarige orientatieprogramma’s
1. Ten behoeve van het toezicht op de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van de meerjarige orientatieprogramma’s wordt geboekt, doen de lidstaten jaarlijks voor 1 april een samenvatting van het verloop van hun eigen meeijarig orientatieprogramma aan de Commissie toeko-men. Uiterlijk drie maanden later legt de Commissie een jaarverslag over de uitvoering van de meerjarige orientatieprogramma’s van alle lidstaten aan het Europees Parle-ment en aan de Raad voor.
2. De lidstaten verstrekken de Commissie de gegevens die betrekking hebben op het toezicht op de visserij-inspanningen per vlootsegment, met name wat betreft de ontwikkeling van de overeenkomstige capaciteit en visserij-activiteiten, overeenkomstig de door de Commissie inge-stelde procedures.
3. De Commissie beschikt terzake over een op het be-heer van de visserij-inspanningen afgestemd communautair gegevensbestand inzake vissersvaartuigen.
4. De Commissie stelt de bepalingen betreffende het in lid 3 bedoelde gegevensbestand vast volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
5. Op verzoek van de betrokken lidstaat of van de Commissie of krachtens bepalingen die in de meerjarige orientatieprogramma’s zijn opgenomen, kan elk goedge-keurd meerjarig orientatieprogramma opnieuw worden be-zien en eventueel worden aangepast.
Meerjarige orientatieprogramma’s voor de vissersvloten
1. In deze verordening wordt onder „meerjarig orienta- (aangepast) tieprogramraa voor de vissersvloten” verstaan, een geheel
van doelstellingen, vergezeld van een overzicht van de voor de verwezenlijking ervan noodzakelijke raiddelen, aan de hand waarvan de visserij-inspanningen kunnen worden ge-orienteerd binnen een op duurzaamheid gebaseerd totaal-perspectief.
2. Op basis van de doelstellingen en bepalingen voor de herstructurering van de visserijsector die door de Raad voor een raeeijarige periode worden vastgesteld overeen-komstig artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3760/92, keurt de Commissie de meerjarige orientatieprogramraa’s
per lidstaat goed volgens de procedure van artikel 18 van 1624/95 art. 1, punt 1 Verordening (EEGI nr. 3760/92.
3. De in artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG) nr.
2080/93 bedoelde meerjarige orientatieprogramma’s die zijn aangenomen voor de periode van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1996, blijven van toepassing tot het einde van de geldigheidsduur ervan.
Artikel 6
Artikel 6
(aangepast)
6. De Commissie beslist over de goedkeuring van de in lid 5 van dit artikel bedoelde aanpassingen volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
7. Voor de tenuitvoerlegging van dit artikel moeten de lidstaten met name voldoen aan artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 2847/93.
TITEL II
TENUITVOERLEGGING VAN DE MEERJARIGE ORIENTATIEPROGRAMMA’S VOOR DE VISSERSVLOTEN
Artikel 7
Gemeenschappelijke bepalingen
1. Wanneer bij afloop van een meeijarig orientatiepro-grarama voor een bepaald vlootsegraent van een lidstaat de door overheidssteun gefinancierde capaciteitsinkrirapingen de doelstellingen voor dit segment overtreffen, kan de nieuwe situatie die uitsluitend aan deze steun toe te schrij-ven is, geen reden zijn voor het in bedrijf stellen van nieuwe capaciteit.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing in het specifieke geval van kustvisserijvloten van plaatselijk belang die be-staan uit vaartuigen van minder dan 220 kW waarvoor op coramunautair niveau geen visserijquota worden vastge-steld.
Wat deze vloten betreft kan een lidstaat de met deze over-schrijding overeenkoraende capaciteit financieren met uitsluitend Staatssteun en binnen de limieten voor premies en maximurapercentages voor de in de punten 1.3 en 2.1 van bijlage III bedoelde overheidssteun.
2. Jaarlijks neemt de lidstaat voor ieder segment raaatre-gelen om ervoor te zorgen dat de steun voor modernise-ring en bouw niet tot een intensievere visserij-inspanning leidt.
Anikei 7
(aangepast)
Artikel 8
Aanpassing van de visser\j>inspanning
1. De lidstaten nemen maatregelen tot aanpassing van (aangepast) de visserij-inspanning om ten minste de doelstellingen van
de in artikel 5 bedoelde meerjarige orientatieprogramma’s te bereiken.
Voor zover nodig treffen de lidstaten maatregelen voor de-finitieve beeindiging of voor beperking van de visserijactivi-teiten van de vaartuigen.
2. De maatregelen voor definitieve beeindiging van de (aangepast) visserijactiviteiten van een vaartuig kunnen met name be-
staan in:
Artikel 8
— sloop van het vaartuig, — definitieve overbrenging van het vaartuig naar een derde land, mits deze overbrenging niet als een in-breuk op het internationale recht en op de instand-houding en het beheer van de visstand kan gelden, — definitieve bestemming van het vaartuig in de wateren van de Geraeenschap voor andere doeleinden dan vis-serij. Voor vaartuigen met een tonnenmaat van minder dan 25 brutoregisterton (BRT) of 27 brutoton (GT1 komt alleen de sloop van het vaartuig in aanmerking voor overheids-steun in de zin van dit artikel. | 3699/93 1624/95 art. 1, punt 2 - Rectificatie, PB nr. L301 van 14.12.1995, biz. 47 |
De lidstaten zien erop toe dat de vaartuigen waarop deze maatregelen betrekking hebben, uit de registers voor vis-sersvaartuigen en uit het communautaire gegevensbestand inzake vissersvaartuigen worden geschrapt. Zij zien er te-vens op toe dat de doorgehaalde vaartuigen definitief worden uitgesloten van het vissen in de wateren van de Ge-meenschap. 3. De maatregelen tot beperking van de visserijactivitei-ten kunnen bestaan in beperkingen van de per periode toegestane vis- of zeedagen. Deze maatregelen komen niet in aanmerking voor overheidssteun. | |
Artikel 9 | Artikel 9 |
Herorientering van de visserijactiviteiten — Tijdelijke samenwerkingsverbanden en gemengde vennootschappen 1. De lidstaten kunnen maatregelen voor de her-orientatie van de visserijactiviteiten nemen door aanraoedi-ging van de oprichting van tijdelijke samenwerkingsverbanden en/of van gemengde vennootschappen. 2. In deze verordening wordt onder „tijdelijk samenwer-kingsverband” verstaan, ieder samenwerkingsverband dat is gebaseerd op een overeenkomst van beperkte duur tussen reders uit de Gemeenschap en natuurlijke of rechtsperso-nen uit een of meer derde landen waarmee de Gemeenschap betrekkingen onderhoudt, en dat erop is gericht vis-bestanden van dat derde land of die derde landen gemeenschappelijk te exploiteren en eventueel te valorise-ren en de kosten, winsten of verliezen van de met het oog op de prioritaire voorziening van de markt van de Gemeenschap gezamenlijk uitgevoerde economische activiteit te verdelen. | (aangepast) |
De overeenkomst voorziet in de vangst en, in voorkomend geval, de verwerking en/of afzet van de betrokken soorten, alsmede in de levering van know-how en/of de overdracht van technologie, voor zover die met de genoemde activitei-ten verband houden. |
3. In dcze verordening wordt onder „gemengde vennoot- 3699/93 schap” verstaan, een in het leader van de officiele betrek-
kingen tussen de Gerneenschap en een derde land opge-richte vennootschap naar privaatrecht van een of raeer reders uit de Gerneenschap en een of meer partners uit het derde land, die ten doel heeft visbestanden in de wate-ren onder de soevereiniteit of jurisdictie van dit derde land te exploiteren en eventueel te valoriseren, met het oog op de prioritaire voorziening van de raarkt van de Gemeen-schap.
4. Voor zover nodig, stelt de Comraissie volgens de pro- (aangepast) cedure van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2080/93
de toepassingsvoorwaarden voor het onderhavige artikel vast.
Artikel 10 Artikel 10
Vernieuwing van de vissersvloten en modernisering van de vissersvaartuigen
1. De lidstaten kunnen maatregelen voor de bouw van (aangepast) vissersvaartuigen nemen voor zover zij de algemene jaar-
lijkse tussentijdse doelstellingen en de einddoelstellingen per segment van de meerjarige orientatieprograraraa’s bin-nen de gestelde termijnen in acht nemen.
De lidstaten delen de Comraissie tegelijk met elke voorge-nomen steunmaatregel terzake ook de maatregelen raee die zij hebben genoraen om de naleving van deze voor-waarde te garanderen.
2. De lidstaten kunnen maatregelen voor de raodernise-ring van vissersvaartuigen nemen. Voor deze maatregelen gelden de in lid 1 genoemde voorwaarden indien de inves-teringen tot een toeneming van de visserij-inspanning kunnen leiden.
TTTEL IE
STEUN VOOR INVESTERINGEN OP HET GEBIED VAN ZOWEL DE AQUACULTUUR, DE INRICHTING VAN MARIENE ZONES LANGS DE KUSTEN, DE UITRUSTING VAN VISHAVENS ALS DE VERWERKING EN AFZET
Artikel 11 Artikel 11
Bestreken gebieden
1. De lidstaten kunnen onder de in bijlage II vermelde (aangepast)
voorwaarden maatregelen nemen ter bevordering van ma-
teriele investeringen op de volgende gebieden:
— aquacultuur,
— bescherming en ontwikkeling van de visstand in ma-riene zones langs de kusten, met name door het plaat-sen van vaste of verplaatsbare bakens om beschermde submariene zones aan te geven,
— uitrusting van vishavens,
— verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurpro-ducten.
2. De lidstaten kunnen voorts maatregelen nemen om te bevorderen dat er systeraen voor de verbetering van en de controle op de kwaliteit van de gezondheidsaspecten, de statistische instrumenten en de milieu-effecten worden ont-worpen en in gebruik genomen en dat er initiatieven inza-ke onderzoek en opleiding in de ondernemingen worden ontplooid. Voor de desbetreffende uitgaven, met uitzonde-ring van de bedrijfskosten van de begunstigden, kan bij-stand uit het FIOV worden verleend voor zover deze uitgaven rechtstreeks verband houden met de in lid 1 bedoelde investeringen.
TITEL IV
ANDERE MAATREGELEN
Artikel '12
Verkoopbevordering en zoeken naar nieuwe afzetmogelijk-heden
De lidstaten kunnen maatregelen nemen voor acties inzake verkoopbevordering en het zoeken naar nieuwe afzetmoge-lijkheden voor visserij- en aquacultuurproducten, die met name de volgende aspecten omvatten:
— kwaliteitsborging en productetikettering,
— verkoopbevorderingscampagnes, met inbegrip van campagnes ora de kwaliteit te bevorderen,
— verbruiksenquetes,
— verbruikstests,
— de organisatie van en deeineming aan jaarmarkten, vakbeurzen en tentoonstellingen,
— de organisatie van studiereizen en handelsmissies,
— raarktonderzoek, inclusief naar raogelijke afzet van communautaire producten in derde landen, en opinie-peilingen,
— campagnes ter verbetering van de afzetvoorwaarden,
— verkoopadvies en verkoopsteun, dienstverlening aan groot- en kleinhandelaren.
Afstemming op handelsmerken en verwijzing naar een land of een bepaalde regio zijn bij deze maatregelen niet toege-staan tenzij in het specificke geval waarin de geografische oorsprong van een product of van een productiemethode
een essentieel element is van een productdossier voor een
officiele erkenning in de zin van Verordening (EEG1 nr.
2081/92. Dergelijke verwijzingen mogen pas worden ge-
bruikt vanaf de datum waarop de be naming is ingeschre-
ven in het in artikel 6. lid 3. van Verordening (EEGX-nL
2081/92 bedoelde register.
(aangepast)
(aangepast)
25/97 art. 1, punt 1
Anikei 12
Door het bedrijfsleven gevoerde acties
De lidstaten kunnen maatregelen neraen ten gunste van acties die door het bedrijfsleven zelf worden uitgevoerd en die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten als acties van collectief belang met een beperkte duur worden beschouwd, voor zover deze acties bijdragen tot de verwe-zenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
De in de eerste alinea bedoelde acties omvatten ook steun aan de producentenorganisaties in de zin van de artikelen 7 en 7 ter van Verordening (EEG) nr. 3759/92.
Anikei 14
Tijdelijke stillegging van activiteiten
De lidstaten kunnen maatregelen nemen voor de tijdelijke stillegging van activiteiten.
Financiele bijstand uit het FIOV kan slechts worden ver-leend voor maatregelen voor de gedeelteiijke compensatie van de inkorastenderving die verband houdt met een tijdelijke stillegging van een visserijactiviteit wegens niet te voorziene eenmalige gebeurtenissen die met name aan bio-logische oorzaken te wijten zijn.
Deze bijstand mag per kalenderjaar en per lidstaat niet meer bedragen dan het hoogste van de volgende twee be-dragen: ECU 350 000 of 0,85 % van het in het financie-ringsplan van de lidstaat opgenomen steunbedrag voor het betrokken jaar.
Anikei 15
Maatregelen van sociaal-economische aard
1. Voor de toepassing van dit artikel worden onder „vis-sers” verstaan degenen die hun voornaaraste beroepsactivi-teit uitoefenen aan boord van een in bedrijf zijnd zeevis-sersvaartuig.
2. De lidstaten kunnen ten behoeve van vissers maatregelen van sociaal-economische aard nemen in samenhang met de maatregelen tot herstructurering van de visserijsec-tor in de zin van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
3. Voor financiele bijstand uit hoofde van het FIOV ko-men alleen de volgende maatregelen in aanmerking:
a) cofinanciering van nationale steunregelingen voor ver-vroegde uittreding van vissers, voor zover de volgende voorwaarden zijn vervuld:
— op het tijdstip van hun vervroegde uittreding zijn de begunstigden niet meer dan tien jaar verwij-derd van de in de betrokken lidstaat geldende pensioengerechtigde leeftijd, dan wel ten minste 55 jaar oud;
(aangepast)
25/97 art. 1, punt 2
965/96 art. 1, punt 1
2719/95 art. 1, punt 1
(aangepast)
Anikei 14
Anikei 14 bis
— de begunstigden leveren hct bewijs dat zij ten minste tien jaar het beroep van visser hebben uitgeoefend.
2719/95 art. 1, punt 1
De bijdragen aan het norraale pensioenstelsel voor vissers tijdens de periode van vervroegde uittreding komen echter niet in aanmerking voor financiele bij-stand door het FIOV.
Het aantal begunstigden mag in elke lidstaat over de gehele in artikel 3 bedoelde programmeringsperiode niet groter zijn dan het aantal arbeidsplaatsen dat aan boord van vaartuigen is geschrapt als gevolg van de definitieve beeindiging van de bedrijfsactiviteit in de zin van artikel 8, lid 2, of als gevolg van de definitieve overbrenging van vaartuigen naar derde landen in het kader van de oprichting van gemengde vennootschap-pen in de zin van artikel 9, lid 3;
b) regelingen waarbij aan vissers een individuele forfai-taire premie wordt toegekend, met dien verstande dat de subsidiabele kosten per begunstigde maximaal ECU 7 000 bedragen en dat het vaartuig waarop de begunstigden van de maatregelen werkzaam waren, uit de vaart moet zijn gegaan als gevolg van de definitieve beeindiging van de bedrijfsactiviteit in de zin van artikel 8, lid 2, of als gevolg van de definitieve overbrenging van vaartuigen naar derde landen in het kader van de oprichting van gemengde vennootschap-pen in de zin van artikel 9, lid 3.
Een zelfde visser kan in geen geval het genot van de twee onder a) en b) bedoelde maatregelen cumuleren.
4. De lidstaten stellen bepalingen vast die cumulatie van de twee in lid 3, onder a) en b), bedoelde maatregelen door een en dezelfde persoon verbieden. Zij zien er voorts op toe dat de begunstigden van de in lid 3, onder a), bedoelde maatregel hun bedrijvigheid als visser definitief stopzetten en dat de in lid 3, onder b), bedoelde premies pro rata temporis worden teruggestort wanneer de begunstigden binnen zes raaanden nadat het besluit tot toeken-ning van de premie is genomen, het beroep van visser weer opnemen.
5. Behoudens andersluidende, volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag vastgestelde bepalingen, wordt het onderhavige artikel na afloop van de in artikel 3 van deze verordening bedoelde eerste programmeringsperiode ambtshalve ingetrokken.
TITEL V | 3699/93 |
ALGEMENE EN FINANCIELE BEPALINGEN | |
Anikei 16 | Anikei 15 |
Naleving van de voonvaarden voor bijstandsverlening 1. De lidstaten vergewissen zich ervan dat de in bijlage II vermelde bijzondere voonvaarden voor bijstandsverlening worden nageleefd. 2. Bij de indiening van de aanvraag ora betaling van het saldo van elke jaartranche bevestigen de lidstaten dat de naleving van de bij deze verordening vastgestelde voor-waarden voor bijstandsverlening is geverifieerd. 3. In geval van niet-naleving van de voonvaarden van lid 2 verricht de Comraissie in het kader van het partnerschap het nodige onderzoek over de zaak en verzoekt zij met name de lidstaat of de door de lidstaat voor de uitvoering van de actie aangewezen autoriteiten binnen een gestelde tijd hun opraerkingen te maken. Indien dit onderzoek bevestigt dat de in lid 2 bedoelde voonvaarden niet zijn nageleefd, kan de Comraissie de bij-stand uit het FIOV op het desbetreffende actieterrein van bijlage I, punt 1, schorsen, verminderen of intrekken. | (aangepast) |
Anikei 17 | Artikel 16 |
Steuntarieven en participatiepercentages 1. De raaximumbedragen van de steun die uit hoofde van deze verordening kan worden betaald, en de grenzen voor de financiele participate van de lidstaten, de begun-stigden en de Geraeenschap zijn aangegeven in bijlage III. | (aangepast) |
2. De bij deze verordening vastgestelde bedragen in ecu worden in nationale valuta omgerekend tegen de koersen die in het C-nummer van het Publicatieblad van de Europe-se Gemeenschappen worden bekendgeraaakt. Die orarekening geschiedt tegen de koersen die van toepassing zijn op 1 januari van het jaar waarin de lidstaat besluit de premies of de steun toe te kennen. | 25/97 art. 1, punt 3 25/97 art. 1, punt 3 |
3. Binnen de werkingssfeer van deze verordening kunnen de lidstaten aanvullende steunraaatregelen nemen waarvoor andere voonvaarden of regels gelden dan die welke in deze verordening zijn vastgesteld, of raaatregelen die betrekking hebben op een bedrag dat hoger is dan de in dit artikel bedoelde raaximurabedragen, voor zover deze raaatregelen in overeensteraraing zijn met de artikelen 92, 93 en 94 van het Verdrag. | 3699/93 |
4. Vanaf 1 januari 2004 mag alleen de tonnenraaat d (brutoton) worden gebruikt. | 1624/95 art. 1, punt 3 - Rectificatie, PB nr. L 301 van 14.12.1995, biz. 47 |
Artikel 18 ■
Betalingsverplichtingen
1. Voor meeijarenacties verstrekt de lidstaai de Commis-sie elk jaar de gegevens die nodig zijn ora de betalingsverplichtingen voor de in artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 bedoelde jaartranches te kunnen aan-gaan.
2. De betalingsverplichtingen worden aangegaan volgens de in de beschikkingen tot toekenning van bijstand vastge-stelde uitvoeringsdrerapelwaarden.
3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden door de Coraraissie volgens de procedure van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2080/93 vastgesteld.
Artikel 18
Artikel 19
Procedures voor de betaling van de bystand
1. De financiele bijstand wordt betaald overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 en volgens de in de beschikking tot toekenning van bijstand vastgestel-de uitvoeringsdrerapelwaarden en financiele bepalingen.
2. De betalingsaanvragen raoeten vergezeld gaan van do-cumenten ter staving van de bij de uitvoering geboekte vooruitgang en van de communautaire en nationale beta-lingen aan de begunstigden.
3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden door de Comraissie volgens de procedure van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2080/93 vastgesteld.
Artikel 20 In trekking
Verordening (EG) nr. 3699/93 wordt ingetrokken.
Verwijzingen naar genoerade verordening gelden als verwij-zingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV, deel A.
Artikel 21
Inwerkingt reding
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendraaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad De Voorzitter
INDICATIVE OPGAVE VAN DE IN DE SECTORPLAN-NEN TE VERMELDEN GEGEVENS
1. Beschrijving van de bestaande situatie per actieter-
rein (J)
— sterke en zwakke punten;
— resultaten van de in de vorige jaren ondernomen acties en effect van de in die jaren beschikbaar gestelde financiele raiddelen;
— behoeften van de sector.
2. Strategic voor de aanpassing van de structuur van
de sector
— algemene doelstellingen in het kader van het ge-raeenschappelijk visserijbeleid;
— specifieke doelstellingen per actieterrein, gekwan-tificeerd indien zij zich daartoe lenen;
— verwacht effect (voor werkgelegenheid, productie, enz.).
3. Overwogen middelen om de doelstellingen te berei-
— gekozen (juridische, financiele of andere) raaatre-gelen op elk actieterrein;
— indicative financiele tabel voor de hele pro-grarnmeringsperiode, waarin de beoogde nationa-le en communautaire financiele raiddelen voor elk actieterrein worden samengevat;
— aanwijzingen over het gebruik dat van de bij-stand uit het FIOV zal worden geraaakt (vorraen van bijstandsverlening, enz.);
— orastandigheden die de communautaire bijstandsverlening rechtvaardigen.
(!) Onder ..actieterrein” wordt verstaan, een deelsector van de sector visserij waarin de problemen gegroepeerd kunnen worden aangepakt, bijvoorbeeld:
— aanpassing van de visserij,
— vernieuwing en modernise ring van de vissersvloot,
— aquacultuur,
— beschermde mariene zones,
— ui trusting van vissershavens,
— verwerking en afzet van de producten,
— verkoopbevordering voor de producten.
BUZONDERE VOORWAARDEN EN CRITERIA VOOR DE BUSTANDSVERLENING
(aangepast)
1624/95 art. 1, punt 4
1. Tenuitvoerlegging van de meeijarige orientatiepro-gramma’s (titel II)
1.1. Definitieve beeindiging (artikel 8, lid 2)
a) Definitieve beeindiging kan slechts betrekking hebben op vaartuigen die zijn gebruikt voor een visserijactiviteit van ten minste 75 zeedagen in elk van de twee aan de datum van aanvraag van de definitieve beeindiging voorafgaande periodes van twaaJf raaanden of, in voorkomend geval, voor een visserijactiviteit van ten minste 80 % van het volgens de geldende nationale regeling toegestane aantal zeedagen. In de Oostzee wordt het aantal zeedagen van 75 naar 60 verlaagd
voor vaartuigen die zijn geregistreerd in havens
benoorden 59e30/N.
b) De operaties hebben uitsluitend betrekking op vaartuigen die meer dan tien jaar oud zijn.
1.2. Tijdelijke samenwerkingsverbanden en gemengde ven-nootschappen (artikel 9)
a) De acties raoeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
zij hebben betrekking op vaartuigen met een tonnenmaat van meer dan 25 BRT of 27 GT die in een haven van de Gemeen-schap geregistreerd staan, sedert meer dan vijf jaar onder de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap in bedrijf zijn en technisch geschikt zijn voor de voorgenomen visserij-activiteiten; deze limiet van ten minste vijf jaar geldt niet voor vaartuigen die tussen 1 januari 1989 en 31 december 1990 in een haven van de Gemeenschap geregistreerd waren; de betrokken vaartuigen voeren de vlag van de lidstaat tijdens de gehele duur van het tijdelijke samenwerkingsverband, dat erop gericht moet zijn visserijactiviteiten te ont-plooien die ten minste zes maanden en ten hoogste een jaar duren; in geval van de oprichting van een gemengde vennootschap gaan de acties gepaard met een definitieve overbrenging van het vaar-tuig of de vaartuigen naar het betrokken derde land zonder dat een terugkeer in de communautaire wateren mogelijk is. | 1624/95 art. 1, punt 5 Rectificatie, PB nr. L 301 van 14.12.1995, biz. 47 |
b) De financiele bijstand voor de projecten van ge-mengde vennootschappen kan niet worden gecu-muleerd met communautaire steun in het kader van deze verordening of van de Verordeningen (EEG) nr. 2908/83 (x) en (EEG) nr. 4028/86. Het eerder ontvangen bedrag wordt pro rata tem-poris op de toegekende bijstand in mindering ge-bracht in de hierna volgende gevallen:
— steun voor de nieuwbouw in de periode van tien jaar voorafgaand aan de oprichting van de gemengde vennootschap;
— steun voor de modernisering en/of voor een tijdelijk samenwerkingsverband in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de oprichting van de gemengde vennootschap.
1.3. Bouw van vaartuigen (artikel 10)
a) De vaartuigen moeten worden gebouwd met in-achtneming van de verordeningen en richtlijnen inzake hygiene en veiligheid, alsmede van de communautaire bepalingen betreffende de meting van schepen. Zij worden in het passende segment van het communautaire gegevensbestand opgenomen.
b) De financiele bijstand wordt bij voorrang toege-kend voor de vaartuigen die het meest selectieve vistuig en de meest selectieve vangstmethoden gebruiken.
1.4. Modernisering van vaartuigen (artikel 10)
a) De investeringen moeten gericht zijn op:
— rationalisatie van de visserij, met name door het gebruik van selectiever vistuig en van selectievere methoden, en/of
— verbetering van de kwaliteit van de gevan-gen en aan boord bewaarde producten door het gebruik van betere vangst- en bewa-ringstechnieken en toepassing van de wette-lijke en bestuursrechtelijke gezondheidsvoor-schriften, en/of
— verbetering van de werkomstandigheden en van de veiligheid, en/of
— de zich aan boord bevindende apparatuur voor controle op de visserij.
b) De werkzaamheden mogen slechts betrekking hebben op vaartuigen die minder dan 30 jaar oud zijn. Deze beperking geldt niet indien de investeringen betrekking hebben op de verbetering van de werkomstandigheden en de veiligheid en/of de apparatuur voor controle op de visserij.
f1) Verordening (EEG) nr. 2908/83 van de Raad van 4 okto-ber 1983 (PB nr. L 290 van 22. 10. 1983, biz.
1).
2. Investeringen op de in titel III bedoelde gebieden 2.0. Algemeen
a) De investeringen moeten:
— bijdragen tot het duurzame economische effect van de gewenste structurele verbetering;
— voldoende garanties bieden voor de techni-sche en economische haalbaarheid, met name door een opzet waarbij overcapaciteit wordt vermeden.
b) Op alle in titel III bedoelde gebieden komen in aanmerking de materiele investeringen die be-stemd zijn voor het verbeteren van de omstan-digheden met betrekking tot de hygiene of de gezondheid van mens of dier, voor het verbeteren van de kwaJiteit van de producten of voor vermindering van railieuhinder.
c) Investeringen die gericht zijn op de aankoop van terreinen, de dekking van algemene kosten boven 12 % van de kosten en voertuigen voor perso-nenvervoer komen niet in aanmerking.
2.1. Aquacultuur
De maatregelen kunnen betrekking hebben op raate-riele investeringen:
a) voor de bouw, uitrusting, uitbreiding en moderni-sering van aquacultuurinstallaties, met name:
— bouw, raodernisering en aankoop van ge-bouwen;
— constructies om de watercircuJatie binnen de aquacultuurbedrijven aan te passen of te verbeteren;
— de aankoop en plaatsing van nieuwe, uitslui-tend voor de aquacultuurproductie bestem-de voorzieningen en machines, met inbegrip van bedrijfsvaartuigen en van informatica-en telematica-apparatuur;
b) in projecten die tot doel hebben op een schaal welke die van normale productive investeringen benadert, de technische betrouwbaarheid en de economische haalbaarheid aan te tonen van de teelt van soorten die nog niet voor commerciele aquacultuur worden gebruikt, of van innovative teelttechnieken, voor zover de betrokken investeringen steunen op afgerond onderzoek.
2.2. Inrichting van mariene zones langs de kusten De investeringen moeten:
a) ten minste vijf jaar wetenschappelijk worden be-geleid, waarbij vooral de ontwikkeling van de vis-stand in de betrokken mariene zone beoordeeld en gecontroleerd moet worden;
b) worden uitgevoerd door overheidsinstellingen, er-kende producentenorganisaties of instanties die de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat daartoe heeft aangewezen.
2.3. Uitrusting van vissershavens
a) In aanmerking komen met name investeringen in installaties en voorzieningen:
— om de aanvoer, de behandeling en de op-slag van de vangst in de havens te verbete-ren,
— ter ondersteuning van de activiteiten van vissersvaartuigen (bevoorrading met brand-stof, ijs en water, onderhoud en reparatie van de vissersvaartuigen),
— voor een zodanige aanleg van de kaden dat de producten veiliger kunnen worden geladen of gelost.
b) Voorrang wordt gegeven aan investeringen:
— die van belang zijn voor de gehele vissersge-meenschap die van de haven gebruik maakt,
— die bijdragen tot de algemene ontwikkeling van de haven en tot een betere dienstverle-ning aan de vissers.
2.4. Verwerking en afzet
a) In aanmerking komen met name investeringen voor:
— bouw en aankoop van gebouwen en installaties;
— aankoop van nieuwe voorzieningen en installaties die nodig zijn voor de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproduc-ten tussen het lossen en het stadium van het eindproduct (waaronder met name informa-tica- en telematica-apparatuur);
— toepassing van nieuwe technologieen die met name gericht zijn op verbetering van het concurrentievermogen en op verhoging van de toegevoegde waarde.
b) Niet in aanmerking komen investeringen die be-
trekking hebben op:
— visserij- en aquacultuurproducten die be-sterad zijn om voor andere doeleinden dan raenselijke consumptie te worden gebruikt en verwerkt, tenzij het gaat ora investeringen die uitsluitend gericht zijn op de behandeling, verwerking en afzet van afval van visserij- en aquacultuurproducten;
— de detailhandel.
3. Verkoopbevordering (artikel 12)
3699/93
a) In aanmerking komen met name uitgaven betref-fende:
— de kosten van reclamebureaus en andere verrichters van diensten die bij de voorbe-reiding en uitvoering van de acties betrok-ken zijn;
— de aankoop of huur van advertentieruimte, zendtijd en dergelijke, het bedenken van slagzinnen en het ontwerpen van emblemen voor de duur van de acties;
— de kosten voor het uitgeven van materiaal, extern personeel, lokalen en voertuigen, voor zover die voor de acties noodzakelijk zijn.
b) Voorrang wordt gegeven aan acties:
— voor de afzet van soorten waarvan er een overschot is of die onderbevist worden;
— met een collectief karakter;
— waardoor een beleid wordt opgezet dat toe-gespitst is op de kwaiiteit van visserij- en aquacultuurproducten.
c) De bedrijfskosten van de begunstigde (personeel, materieel, voertuigen, enz.) komen niet in aanmerking.
STEUNTARIEVEN EN PARTICIPATIEPERCENTAGES
(aangepast)
1. Steuntarieven voor de vissersvloten (titel II) 1624/95 art. 1, punt 6
1.1. Definitieve beeindiging en gemengde vcnnootschappen (aangepast)
(artikel 8, lid 2, en artikel 9, lid 3, bijlage II, punten 1.1 en 1.2)
TABEL1
Klasse-indeling van de vaartuigen naar bruto-registertonnage (BRT) | Maximumbedrag van de premie voor een 15 jaar oud vaartuig (in ECU) |
0 < 25 | 6 215/BRT |
25 < 50 | 5 085/BRT + 28 250 |
50 < 100 | 4 520/BRT + 56 500 |
100 < 400 | 2 260/BRT + 282 500 |
400 en meer | 1 130/BRT + 734 500 |
Klasse-indeling van de vaartuigen naar brutotonnage (GT1 | Maximumbedrag van de premie voor een 15 jaar oud vaartuig gemeten in GT (in ECU) |
0,2 < 10 | 8 130/GT -1- 1 200 |
10 < 25 | 4 100/GT + 41 500 |
25 < 100 | 3 520/GT + 56 000 |
100 < 300 | 2 348/GT + 173 200 |
300 < 500 | 1 912/GT + 304 000 |
500 en meer | 1 045/GT + 737 500 |
Rectificatie, PB nr. L 301 van 14.12.1995, biz. 47
a) De aan de begunstigden betaalde slooppreraies en premies voor de oprichting van een gemengde vennootschap mogen met hoger zijn dan de vol-gende bedragen:
— vaartuigen die 15 jaar oud zijn: tarieven als vermeld in tabel 1 en tabel 2;
— vaartuigen jonger dan 15 jaar: tarieven van tabel 1 en tabel 2, verhoogd met 1,5 % per jaar dat het vaartuig jonger is dan 15 jaar;
965/96 art. 1, punt 2
— vaartuigen ouder dan 15 jaar: tarieven van tabel 1 en tabel 2, verlaagd met 1,5 % per jaar dat het vaartuig ouder is dan 15 jaar en tot 30 jaar: voor oudere vaartuigen is het
niveau van de premie geliik aan het niveau
dat geldt voor vaartuigen van 30 jaar. 1
b) De aan de begunstigden betaalde premies voor 1624/95 art. 1, punt 6 de definitieve overbrenging van de vaartuigen (aangepast) naar een derde land of voor de definitieve be-stemming ervan voor andere doeleinden dan de visserij, binnen de wateren van de Gemeenschap, mogen niet hoger zijn dan de onder a) bedoelde maximumbedragen van de slooppremies, verlaagd met 50 %.
1.2. Tijdelijke stillegging van de visserij en tijdelijke samen-werkingsverbanden (artikel 9, lid 2, en artikel 14; bij-lage II, punt 1.2)
De aan de begunstigden betaalde stillegpremies (tijdelijke stillegging) en samenwerkingspremies (tijdelijke samenwerkingsverbanden) mogen niet hoger zijn dan de in de onderstaande tabel 3 en tabel 4 vermelde tarieven.
TABEL3
Klasse-indeling van de vaartuigen naar bruto-registertonnage (BRT) | Maxiraumbedrag van de premie per vaartuig (ECU per dag) | ||
0 < | 25 | 4,52/BRT -1- | 20 |
25 < | 50 | 4,30/BRT + | 25 |
50 < | 70 | 3,50/BRT + | 65 |
70 < | 100 | 3,12/BRT + | 88 |
100 < | 200 | 2,74/BRT + | 120 |
200 < | 300 | 2,36/BRT + | 177 |
300 < | 500 | 2,05/BRT 4- | 254 |
500 < | 1000 | 1,76/BRT + | 372 |
1000 < | 1500 | 1,50/BRT + | 565 |
1500 < | 2000 | 1,34/BRT + | 764 |
2 000 < | 2 500 | 1,23/BRT + | 956 |
2 500 en | meer | 1,15/BRT + 1 | 137 |
Klasse-indeling van de vaartuigen naar brutotonnage (GT> | Maximumbedrag van de premie per vaartuig (ECU per dag) | ||
0 < | 10 | 5,2 /GT + | 20 |
10 < | 25 | 4,3 /GT + | 30 |
25 < | 50 | 3,2 /GT + | 55 |
50 < | 100 | 2,5 /GT + | 90 |
100 < | 250 | 2,0 /GT + | 140 |
250 < | 500 | 1,5 /GT + | 265 |
500 < | 1500 | 1,1 /GT + | 465 |
1500 < | 2 500 | 0,9 /GT + | 765 |
2 500 en meer | 0,67/GT + | 1340 |
Rectificatie, PB nr. L 301 van 14. 12.1995, biz. 47 2
1.3. Steun voor de bouw van vaartuigen (artikel 10; bijlage II, punt 1.3)
De voor bijstand in aanmerking komende uitgaven voor de bouw van vissersvaartuigen kunnen niet hoger zijn dan de in label 1 en tabel 2 vermelde tarieven, verhoogd met 37,5 %. Voor vaartuigen met een romp van staal of glasvezel geldt een verhogingsfactor van 92,5 %.
1.4. Moderniseringssteun (artikel 10; bijlage II, punt 1.4)
De voor bijstand in aanmerking komende uitgaven voor de modernisering van vissersvaartuigen kunnen niet hoger zijn dan 50 % van de in punt 1.3 bedoelde voor bijstand in aanmerking komende kosten van de steun voor de bouw van vissersvaartuigen.
2. Participatiepercentages
Voor alle in de titels II, III en IV genoemde acties gelden voor de participatie van de Gemeenschap (A), het totaal van de (nadonale, regionale en andere) overheidsparticipaties van de betrokken lidstaat (B) en, in voorkomend geval, de participatie van particu-liere begunstigden (C), de hierna vermelde grenzen, uitgedrukt in procenten van de voor bijstand in aanmerking komende uitgaven;
2.1. Investeringen in de ondememingen
Groep 1: bouw en modernisering van vaartuigen, aquacultuur.
Groep 2: andere investeringen en maatregelen met financiele participatie van particuliere begunstigden.
TABEL5
Groep 1 | Groep 2 | |
Regio’s van doelstelling 1 | A < 50 % | A < 50 % |
B > 5 % | B > 5% | |
C > 40 % | C > 25 % | |
Overige regio’s | A <30% | A < 30% |
B > 5% | B > 5 % | |
C > 60 % | C > 50 % |
2.2. Overige maatregelen: slooppremies, tijdelijke stillegpre-mies, tijdelijke samenwerkingsverbanden, gemengde vennootschappen en investeringen die uitsluitend door de Gemeenschap en de nationale, regionale of andere overheden van de betrokken lidstaten worden gefinan-cierd, met inbegrip van de in artikel 15. lid 3. be
doelde maatregelen.
1624/95 art. 1, lid 6 (aangepast)
3699/93
2719/95 art. 1, punt 2
TABEL6
Regio’s van doelstelling 1 | 50 % < A < 75 % B > 25 % |
Overige regio’s | 25 % < A < 50 % B > 50 % |
3699/93
(aangepast)
BIJLAGE IV
Deel A
CONCORDANTIETABEL
Verordening (EG) nr. 3699/93 | Onderhavige verordening |
Artikel 1 | Artikel 1 |
Artikel 2 | Artikel 2 |
Artikel 3, lid 1, eerste alinea | Artikel 3, lid 1, eerste alinea |
Artikel 3, lid 1, tweede alinea | Artikel 3, lid 1, tweede alinea |
Artikel 3, lid 1, derde alinea | Artikel 3, lid 1, derde alinea |
Artikel 3, lid 1, vierde alinea | Artikel 3, lid 1, vierde alinea |
Artikel 3, lid 1, vijfde alinea, tot en met de puntkomma | — |
Artikel 3, lid 1, vijfde alinea, na de puntkomma | Artikel 3, lid 1, vijfde alinea |
Artikel 3, lid 2 | Artikel 3, lid 2 |
Artikel 3, lid 3 | Artikel 3, lid 3 |
Artikel 4 | Artikel 4 |
Artikel 5, lid 1 | Artikel 5, lid 1 |
Artikel 5, lid 2 | Artikel 5, lid 2 |
Artikel 5, lid 3 | Artikel 5, lid 3 |
Artikel 5, lid 4 | — |
Artikel 6 | Artikel 6 |
Artikel 7 | Artikel 7 |
Artikel 8 | Artikel 8 |
Artikel 9 | Artikel 9 |
Artikel 10, lid 1 | Artikel 10, lid 1 |
Artikel 10, lid 2, eerste alinea | Artikel 10, lid 2 |
Artikel 10, lid 1, tweede alinea | — |
Artikel 11 | Artikel 11 |
Artikel 12 | Artikel 12 |
Artikel 13 | Artikel 13 |
Artikel 14 | Artikel 14 |
Artikel 14 bis | Artikel 15 |
Artikel 15 | Artikel 16 |
Artikel 16, lid 1 | Artikel 17, lid 1 |
Artikel 16, lid 1 bis | Artikel 17, lid 2 |
Artikel 16, lid 2 | Artikel 17, lid 3 |
Artikel 16, lid 3 | Artikel 17, lid 4 |
Artikel 17 | Artikel 18 |
Artikel 18 | Artikel 19 |
— | Artikel 20 |
— | Artikel 21 |
Bijlage I | Bijlage I |
Bijlage II | — |
Bijlage III | Bijlage II |
Verordening (EG) nr. 3699/93 Bijlage IV, punt 1 Bijlage IV, punt 1.1, tabel 1 Bijlage IV, punt 1.1, tabel 1 bis Bijlage IV, punt 1.1, onder a) Bijlage IV, punt 1.1, onder b) Bijlage IV, punt 1.2, tabel 2 Bijlage IV, punt 1.2, tabel 2 bis Bijlage IV, punt 1.3 Bijlage IV, punt 1.4 Bijlage IV, punt 2.1, tabel 3 Bijlage IV, punt 2.1, tabel 4 | Onderhavige verordening Bijlage III, punt 1 Bijlage III, punt 1.1, tabel 1 Bijlage III, punt 1.1, tabel 2 Bijlage III, punt 1.1, onder a) Bijlage III, punt 1.1, onder b) Bijlage III, punt 1.2, tabel 3 Bijlage III, punt 1.2, tabel 4 Bijlage III, punt 1.3 Bijlage III, punt 1.4 Bijlage III, punt 2.1, tabel 5 Bijlage III, punt 2.1, tabel 6 Bijlage IV |
Deel B
Verordeningen welke Verordening (EG) nr. 3699/93 wijzigen
Publicatieblad
nr. | bladzijde | datura | |
Verordening (EG) nr. 1624/95 van de Raad van 29 juni 1995 | L 155 | 1 | 6. 7. 1995 |
Verordening (EG) nr. 2719/95 van de Raad van 20 noveraber 1995 | L 283 | 3 | 25.11.1995 |
Verordening (EG) nr. 965/96 van de Raad van 28 raei 1996 | L 131 | 1 | 1. 6. 1996 |
Verordening (EG) nr. 25/97 van de Raad van 20 december 1996 | L 6 | 7 | 10.1.1997 |
ISSN 0254-1513
COM i 723 def.
DOCUMENTEN
NL
03 04 10
Catalogusnummer : CB-CO-97-744-NL-C
ISBN 92-78-29825-5
Bureau voor officiele publikaties der Europese Gemeenschappen L-2985 Luxemburg
1
Schepen van meer dan 24 ra tussen de loodlijnen komen alleen in aanmerking voor premies van de tabellen 2 of 4.
2
Schepen van meer dan 24 m tussen de loodlijnen komen alleert in aanmerking voor premies van de tabel len 2 of 4.