Toelichting bij COM(2024)209 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)209 - .
bron COM(2024)209
datum 21-05-2024
1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen betreffende de wijziging van de datum van twee vervalclausules met betrekking tot respectievelijk projectklassen G en I van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor klimaatverandering (CCSU) van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”).

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. De regeling

De regeling is een “gentlemen’s agreement” tussen Australië, Canada, de EU, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Turkije, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Zwitserland, en heeft ten doel een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten. In de praktijk betekent dit dat er regels worden vastgesteld om subsidies en handelsverstoringen in verband met door de overheid gesteunde exportkredieten weg te nemen. De regeling is in april 1978 in werking getreden, is van onbepaalde duur en is, hoewel het OESO-secretariaat administratieve steun verleent, geen besluit van de OESO1.

De regeling wordt regelmatig bijgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met ontwikkelingen op de markten en op het gebied van het beleid die van invloed zijn op de verstrekking van door de overheid gesteunde exportkredieten. De regeling is omgezet en derhalve in de EU juridisch bindend gemaakt bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad2. Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1233/2011 worden herzieningen van de voorwaarden van de regeling in het EU-recht opgenomen door middel van gedelegeerde handelingen.

De CCSU is een bijlage bij de regeling die voorziet in flexibelere maximale krediettermijnen voor klimaatvriendelijke projecten, om aldus de financiering ervan te stimuleren. Het doel is te voorzien in passende financiële voorwaarden voor projecten in specifieke sectoren waarvan is vastgesteld dat zij aanzienlijk bijdragen aan de mitigatie van klimaatverandering, waaronder projecten op het gebied van hernieuwbare energie en vermindering van broeikasgasemissies, projecten met een hoge energie-efficiëntie, projecten voor aanpassing aan de klimaatverandering en waterprojecten.

2.2. De deelnemers aan de regeling

De Europese Commissie vertegenwoordigt de Unie in vergaderingen van de deelnemers aan de regeling (“de deelnemers”) en in de schriftelijke besluitvormingsprocedures van de deelnemers aan de regeling. Alle besluiten over wijzigingen van de regeling worden bij consensus genomen.

2.3. De beoogde handeling van de deelnemers

In 2023 hebben de deelnemers aan de CCSU een aantal nieuwe categorieën projecten toegevoegd die onder de voorwaarden van de CCSU konden worden gesteund. Voor twee van deze categorieën, projectklassen G (productie met lage emissies) en I (mineralen en ertsen voor schone energie), werd overeengekomen dat de mogelijkheid om transacties in deze klassen met de flexibiliteit van de CCSU te ondersteunen, op individuele basis zou worden beoordeeld omdat het niet mogelijk was om overeenstemming te bereiken over criteria om deze projectklassen te definiëren, met name omdat er geen bestaande internationaal overeengekomen criteria beschikbaar waren. Om de deelnemers ertoe aan te zetten tot overeenstemming te komen over de criteria, werden bovendien voor beide projectklassen vervalclausules opgenomen, en wel als volgt: “Na 30 juni 2024 wordt deze projectklasse stopgezet, tenzij de deelnemers anders overeenkomen. Tegelijkertijd zullen de deelnemers de tegen die tijd ontwikkelde internationale normen beoordelen en beslissen of zij deze in de vermelding opnemen.”

Hoewel er geen criteria zijn overeengekomen en er in het kader van de twee projectklassen geen projecten zijn ondersteund, is het in het belang van de EU om de mogelijkheid te behouden om individuele projecten in het kader van deze projectklassen goed te keuren indien deze worden opgestart, en om meer tijd te geven voor de ontwikkeling van relevante criteria in andere internationale fora. Alle andere deelnemers hebben er belangstelling voor getoond om beide klassen voort te zetten, hetzij als nieuwe vervalclausule, hetzij als herzieningsclausule.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De Europese Unie moet een wijziging van de regeling steunen om een nieuwe vervalclausule tot ten minste 30 juni 2026 op te nemen. Andere deelnemers kunnen voorstellen over te schakelen naar een herzieningsclausule of de termijn te verlengen, wat ook aanvaardbaar zou kunnen zijn.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”3.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De beoogde handeling zal een beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-wetgeving, met name Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad. In artikel 2 van die verordening is namelijk het volgende bepaald: “De Commissie stelt overeenkomstig artikel 3 gedelegeerde handelingen vast om bijlage II te wijzigen naar aanleiding van wijzigingen in de richtsnoeren die de deelnemers aan de regeling overeenkomen”. Hieronder vallen wijzigingen van de bijlagen bij de regeling.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op exportkredieten, die binnen de werkingssfeer van het gemeenschappelijke handelsbeleid vallen. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van de deelnemers strekt tot wijziging van de CCSU, is het passend die handeling na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.

6.