Toelichting bij COM(2023)771 - Wijziging van de Verordeningen (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973 en (EU) 2019/472 wat betreft de streefdoelen voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)771 - Wijziging van de Verordeningen (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973 en (EU) 2019/472 wat betreft de streefdoelen voor de ... |
---|---|
bron | COM(2023)771 |
datum | 06-12-2023 |
•
Motivering en doel van het voorstel
Het Europees Parlement en de Raad hebben de Verordeningen (EU) 2016/1139 1 , (EU) 2018/973 2 en (EU) 2019/472 3 tot vaststelling van meerjarenplannen aangenomen voor bepaalde bestanden die worden bevist in de Oostzee, de Noordzee en de westelijke wateren, en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren (“de meerjarenplannen”). De meerjarenplannen zijn een van de belangrijkste instrumenten om de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) te verwezenlijken.
Overeenkomstig de in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 (“de GVB-verordening”) 4 beschreven beginselen, doelstellingen en inhoud bevatten de meerjarenplannen streefdoelen en maatregelen voor het langetermijnbeheer van bepaalde bestanden en visserijen op zeegebiedniveau, met inbegrip van vrijwaringsmaatregelen en herstelmaatregelen indien nodig. Daarnaast bieden de meerjarenplannen flexibiliteit door het mogelijk te maken vangstmogelijkheden vast te stellen binnen de “FMDO-bandbreedte”, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van de meerjarenplannen voor de Oostzee en de westelijke wateren, en in artikel 2, lid 1, van het meerjarenplan voor de Noordzee.
Artikel 4, lid 6, van de meerjarenplannen voor de Oostzee en de Noordzee en artikel 4, lid 7, van het meerjarenplan voor de westelijke wateren bevatten een identieke bepaling waarin is vastgesteld dat “de vangstmogelijkheden [...] in elk geval zodanig [worden] vastgesteld dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder Blim belandt, minder dan 5 % bedraagt” (de “5 % -regel”) 5 .
In bepaalde omstandigheden die verband houden met de toestand van een bepaald visbestand en de kortetermijnprognose voor de ontwikkeling van de biomassa ervan, kan de toepassing van de 5 % -regel echter leiden tot een situatie die onverenigbaar is met de andere regels van de meerjarenplannen voor de vaststelling van vangstmogelijkheden en die mogelijk ernstige sociaal-economische gevolgen heeft.
Enerzijds kan de 5 % -regel betekenen dat de vangstmogelijkheden niet kunnen worden vastgesteld en dat de gerichte visserij moet worden opgeschort. Anderzijds vereisen de vrijwaringsbepalingen in de meerjarenplannen de vaststelling van herstelmaatregelen om het bestand boven Btrigger te brengen, op basis van een beoordeling per geval van de geschiktheid van een dergelijke maatregel overeenkomstig de in de meerjarenplannen vastgestelde criteria. Bovendien wordt in de meerjarenplannen verwezen naar de mogelijkheid, en niet naar de verplichting, om de gerichte visserij op te schorten, mits een dergelijke maatregel passend wordt geacht volgens de in de meerjarenplannen vastgestelde criteria.
Daarom moet de 5 % -regel in de meerjarenplannen worden geschrapt.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het voorstel is verenigbaar met de GVB-verordening en zal zorgen voor de interne samenhang van de regels van de meerjarenplannen voor de vaststelling van de jaarlijkse vangstmogelijkheden door de Raad.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Het voorstel is verenigbaar met de andere beleidsterreinen van de Unie, en met name met het milieubeleid.