Toelichting bij COM(2018)31 - Standpunt EU over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ONDERWERP VAN HET VOORSTEL

Dit voorstel betreft het besluit betreffende het namens de Unie op de eenenzestigste zitting van de Commissie voor verdovende middelen in te nemen standpunt over het opnemen van stoffen op de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971.

2. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

2.1.Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971

Het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972 (hierna het „Verdrag inzake verdovende middelen” genoemd) 1 , is erop gericht drugsmisbruik te bestrijden met gecoördineerde internationale maatregelen. Er zijn twee vormen van interventie en controle, die in combinatie worden toegepast. In de eerste plaats wordt ernaar gestreefd het bezit en het gebruik van, de handel in, en de distributie, de invoer, de uitvoer, de vervaardiging en de productie van verdovende middelen te beperken tot uitsluitend medische en wetenschappelijke doeleinden. In de tweede plaats wordt de drugshandel bestreden door middel van internationale samenwerking om drugshandelaars af te schrikken en te ontmoedigen.

Bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971 (hierna het „Verdrag inzake psychotrope stoffen” genoemd) 2 is een internationaal controlesysteem voor psychotrope stoffen ingesteld. Het Verdrag inzake psychotrope stoffen is tot stand gekomen naar aanleiding van de vergroting van de omvang en de diversiteit van het drugsgebruik. Het voert controles in op een aantal synthetische drugs op basis van enerzijds hun misbruikpotentieel en anderzijds hun therapeutische waarde.

Alle lidstaten van de EU zijn partij bij het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen. De Unie is geen partij bij deze verdragen.

2.2.Commissie voor verdovende middelen

De Commissie voor verdovende middelen (CND) is een commissie van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (Ecosoc), waarvan de taken en bevoegdheden onder meer in het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen zijn vastgelegd. Zij bestaat uit 53 lidstaten van de VN die door de Ecosoc zijn gekozen. Thans zijn 12 EU-lidstaten lid van de CND met stemrecht 3 . De Unie heeft de status van waarnemer in de CND.

2.3.Voorgenomen besluit van de Commissie voor verdovende middelen

Op basis van aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die wordt geadviseerd door haar deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid, wijzigt de CND regelmatig de lijsten van stoffen die aan het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen zijn gehecht.

De WHO heeft op 8 december 2017 een aanbeveling gedaan aan de secretaris-generaal van de VN 4 om twaalf nieuwe stoffen toe te voegen aan de lijsten die aan de Verdragen zijn gehecht.

De CND zal op haar eenenzestigste zitting, die van 12 tot en met 16 maart 2018 in Wenen wordt gehouden, besluiten nemen over de toevoeging van deze 12 stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen.

3. NAMENS DE UNIE IN TE NEMEN STANDPUNT

Wijzigingen van de lijsten bij het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen hebben voor alle lidstaten rechtstreekse gevolgen wat betreft het toepassingsgebied van het Unierecht inzake drugscontrole. Artikel 1 van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel 5 bepaalt dat voor de toepassing van het kaderbesluit onder „drugs” alle stoffen worden verstaan die onder het Verdrag inzake verdovende middelen of het Verdrag inzake psychotrope stoffen vallen. Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad is bijgevolg van toepassing op de stoffen die zijn opgenomen op de lijsten bij het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Iedere wijziging van de aan die verdragen gehechte lijsten tast derhalve rechtstreeks de gemeenschappelijke regels van de Unie aan en wijzigt de strekking ervan, in de zin van artikel 3, lid 2, VWEU. Dit geldt ongeacht of de betrokken stof reeds op EU-niveau aan controle is onderworpen op basis van Besluit 2005/387/JBZ.

Slechts twee van de twaalf stoffen die volgens de aanbeveling van de WHO aan de lijsten zouden moeten worden toegevoegd, namelijk acryloylfentanyl (acrylfentanyl) 6 en furanylfentanyl 7 , zijn reeds onderworpen aan controlemaatregelen op EU-niveau. Op basis van een risicobeoordelingsverslag van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD), opgesteld overeenkomstig artikel 6, leden 2, 3 en 4, van Besluit 2005/387/JBZ van de Raad inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen 8 , heeft de Commissie op 15 december 2017 voorstellen ingediend om zeven nieuwe psychoactieve stoffen, namelijk carfentanil, 4-fluorisobutyrfentanyl (4-FIBF, pFIBF), tetrahydrofuranylfentanyl (THF-F), AB-CHMINACA, ADB-CHMINACA, CUMYL-4CN-BINACA en 5F-MDMB-PINACA (5F-ADB), in de EU aan controlemaatregelen te onderwerpen 9 . Voor vijf van deze stoffen (onderstreept) wordt ook aanbevolen deze aan de internationale lijsten toe te voegen. De overige vijf stoffen zijn nog niet in aanmerking genomen voor controlemaatregelen op EU-niveau.

De lidstaten dienen zich door middel van vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt in de Raad voor te bereiden op de zitting van de CND waarin over de toevoeging van stoffen aan de lijsten moet worden beslist. Een dergelijk standpunt zou, gezien de beperkingen die inherent zijn aan de waarnemersstatus van de Unie, moeten worden ingenomen door de lidstaten die momenteel lid zijn van de CND, met name door daar gezamenlijk op te treden in het belang van de Unie. De Unie is geen partij bij het Verdrag inzake verdovende middelen of het Verdrag inzake psychotrope stoffen en heeft dan ook geen stemrecht in de CND.

Met het oog hierop dient de Commissie een voorstel in voor het gemeenschappelijk standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen op de eenenzestigste zitting van de CND over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Het is nu de tweede maal dat de Commissie een ontwerpvoorstel indient voor een gemeenschappelijk standpunt van de EU, na het voorstel dat werd ingediend voor de CND-vergadering van maart 2017 10 . De Raad stelde het desbetreffende gemeenschappelijk standpunt 11 vast, waardoor de EU op de CND-vergadering van maart 2017 met één stem kon spreken over het toevoegen van stoffen aan de internationale lijsten. De lidstaten die in de CND zitting hebben, stemden namelijk overeenkomstig het vastgestelde gemeenschappelijk standpunt in met de toevoeging van de betrokken stoffen aan de lijsten.

4. RECHTSGRONDSLAG

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten „tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Artikel 218, lid 9, VWEU is van toepassing ongeacht of de Unie lid is van het betrokken lichaam of partij is bij de betrokken overeenkomst. De CND is „een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam” in de zin van dit artikel, aangezien het om een lichaam gaat dat specifieke taken heeft gekregen op grond van het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen.

Het begrip „handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke internationaalrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die internationaalrechtelijk niet bindend zijn, maar wel een „beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 12 .

De besluiten van de CND over het toevoegen van stoffen aan de lijsten zijn „handelingen met rechtsgevolgen” in de zin van artikel 218, lid 9, VWEU. Volgens het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen worden de besluiten van de CND automatisch van kracht, tenzij een partij het besluit binnen de voorgeschreven termijn ter beoordeling aan de Ecosoc heeft voorgelegd 13 . De besluiten van de Ecosoc daarover zijn definitief. De besluiten van de CND over het toevoegen van stoffen aan de lijsten hebben uit hoofde van de Uniewetgeving, te weten Kaderbesluit 2004/757/JBZ, ook rechtsgevolgen voor de rechtsorde van de Unie. Wijzigingen van de lijsten bij het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen hebben rechtstreekse gevolgen voor het toepassingsgebied van dit rechtsinstrument van de Unie.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op illegale drugshandel.

De materiële rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit is derhalve artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin illegale drugshandel vermeld wordt als een van de strafbare feiten met een grensoverschrijdende dimensie waarvoor het Europees Parlement en de Raad minimumvoorschriften kunnen vaststellen betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties.

4.3.Variabele geometrie

Overeenkomstig artikel 10, lid 4, van het aan de Verdragen gehechte Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen heeft het Verenigd Koninkrijk te kennen gegeven dat het de bevoegdheden van de Commissie en van het Hof van Justitie met betrekking tot de handelingen van de Unie op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken die voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld, niet alle aanvaardt. Als gevolg daarvan zijn Kaderbesluit 2004/757/JBZ en Besluit 2005/387/JBZ van de Raad met ingang van 1 december 2014 niet langer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk 14 .

Aangezien besluiten van de CND over het toevoegen van stoffen aan de lijsten geen gevolgen hebben voor de gemeenschappelijke regels op het gebied van illegale drugshandel waardoor het Verenigd Koninkrijk is gebonden, neemt deze lidstaat niet deel aan de aanneming van een besluit van de Raad tot bepaling van het namens de Unie bij het aannemen van die besluiten in te nemen standpunt.

4.4.Conclusie

De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 83, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).