Toelichting bij COM(1999)271 - Kader voor gemeenschappelijke maatregelen betreffende het waterbeleid (COM(97) 49 def.) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1999)271 - Kader voor gemeenschappelijke maatregelen betreffende het waterbeleid (COM(97) 49 def.). |
---|---|
bron | COM(1999)271 |
datum | 17-06-1999 |
De Commissie dient het onderhavige voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid in overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag. In het gewijzigde voorstel is rekening gehouden met een aantal amendementen die het Europees Parlement in zijn plenaire vergadering van 11 februari 1999 heeft goedgekeurd.
De Commissie heeft de door het Parlement voorgestelde amendementen onderzocht en een aantal ervan in dit gewijzigde voorstel verwerkt. In deze toelichting wordt het standpunt van de Commissie ten aanzien van de afzonderlijke amendementen van het Parlement nader toegelicht.
In het algemeen kan de Commissie de amendementen aanvaarden die de helderheid van de tekst ten goede komen en mogelijke onduidelijkheden en misverstanden wegnemen. Bovendien stemt de Commissie in met amendementen die de transparantie van de voorgestelde richtlijn verder vergroten. De Commissie kan evenwel niet akkoord gaan met amendementen die zij onuitvoerbaar acht of die de toepassing van de richtlijn al te zeer zouden bemoeilijken.
Inhoudsopgave
- Standpunt van de Commissie ten aanzien van de amendementen van het Parlement
- Overweging 2 bis (nieuw)
- Overweging 5 bis (nieuw)
- Overweging 11 bis (nieuw)
- Overweging XX (nieuw)
- Overweging 13 bis (nieuw)
- Overweging 18 bis
- Overweging 19
- Overweging 19 bis (nieuw)
- Overweging 20
- Overweging 29
- Overweging 30 bis (nieuw)
- Overweging X (nieuw)
- Overweging 35
- Overweging 37 ter (nieuw)
- Artikel 1
- en dat zodoende bijdraagt tot
- Artikel 2, punt 7 bis (nieuw)
- Artikel 2, punt 7 ter (nieuw)
- Artikel 2, punt 17
- Artikel 2, punt 23
- Artikel 2, punt 24
- Artikel 2, punt 24 bis (nieuw)
- Artikel 2, punt 26
- Goede kwantitatieve toestand: de kwantitatieve toestand die nodig is om aan de in artikel 4, lid 1, onder b), vastgestelde milieudoelstellingen te voldoen. //
- Artikel 4, lid 1, onder b)
- Artikel 4, lid 1, onder cc) (nieuw)
- Artikel 4, lid 2 bis (nieuw)
- Artikel 4, lid 4, onder a)
- Artikel 4, lid 4, onder b)
- Artikel 4, lid 4, onder d)
- Artikel 4, lid 5 (nieuw)
- Artikel 4, lid 6 (nieuw)
- Artikel 5
- beoordeling van de milieueffecten van menselijke activiteiten
- 1. // Elke lidstaat draagt er zorg voor dat, voor elk stroomgebieddistrict of op zijn grondgebied gelegen deel van een internationaal stroomgebieddistrict
- Artikel 6
- 3. // De beoordeling wordt uiterlijk op 31 december 2007 en vervolgens om de zes jaar bijgewerkt. // Geschrapt
- Artikel 8, lid 2
- Artikel 10, lid 1
- Artikel 10, lid 2 (nieuw)
- Artikel 12, lid 1 a (nieuw)
- Artikel 12 bis (nieuw)
- 2. // De lidstaten dragen zorg voor de invoering en/of toepassing van
- Artikel 13, lid 3, onder b ter) (nieuw)
- Artikel 13, lid 3, onder e)
- Artikel 13, lid 3, onder g)
- Artikel 13, lid 3, onder i bis) (nieuw)
- Artikel 13, lid 4
- Artikel 16
- Artikel 17
- Artikel 18
- 1. // Stroomgebiedbeheerplannen mogen worden aangevuld door gedetailleerder programma's en beheerplannen om bepaalde aspecten van het waterbeheer te behandelen, zoals: // Geschrapt
- // (c) // programma's en beheerplannen met betrekking tot welbepaalde onderwerpen op het gebied van waterbeheer en
- // In het stroomgebiedbeheerplan dient een verwijzing naar dergelijke activiteiten te worden opgenomen. //
- 2. // Het verrichten van één van de in lid 1 genoemde activiteiten stelt de lidstaten geenszins vrij van verplichtingen uit hoofde van de overige bepalingen van deze richtlijn. //
- Artikel 21, lid 1
- Artikel 21, lid 5
- Artikel 21, lid 6 bis (nieuw)
- Artikel 21, lid 6 ter (nieuw)
- Artikel 22
- 1. // De Commissie publiceert uiterlijk op 31 december 2006 en vervolgens om de zes jaar een verslag over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. // Rapportage door de Commissie
- Artikel 24, lid 1
- Artikel 26
- Bijlage II van de richtlijn
- 1. OPPERVLAKTEWATEREN
- 1.1. Karakterisering van typen oppervlaktewaterlichamen
- 1.2. Ecoregio's en typen oppervlaktewaterlichamen
- 1.2.1. Rivieren
- // heuvelland 200 tot 800 m
- Verplichte factoren // Hoogte
- stromingsenergie (functie van stroming en helling)
- 1.2.2. Meren
- // heuvelland 200 tot 800 m
- Geologie
- Verplichte factoren // hoogte
- vorm van het meer
- 1.2.3. Overgangswateren
- Oostzee
- // 4 m groot getijverschil
- geografische lengte
- 1.2.4. Kustwateren
- Oostzee
- // 200 m
- geografische lengte
- 1.3. Vaststellen van systeemeigen referentieomstandigheden voor typen oppervlaktewaterlichamen
- 1.4. Bepaling van de belasting van wateren
- iii. artikel 11 van Richtlijn 76/464/EEG van de Raad, en
- 1.5. Beoordeling van effecten
- 1.6. Criteria voor het aanmerken van fysische kenmerken als sterk veranderd
- i het milieu in bredere zin
- 2. GRONDWATER
- 2.1. Eerste karakterisering
- 2.2. Verdere karakterisering
- 2.3. Beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten op grondwater
- 2.4. Beoordeling van de effecten van veranderingen in de grondwaterstand
- Bijlage III
- Bijlage III bis (nieuw)
- Bijlage IV, punt 1
- Bijlage IV, punt 1, onder i)
- Bijlage IV, punt 1, onder v)
- Bijlage V
- 1.1.2 Normatieve definities van ecologische toestandsklassen
- Bijlage V
- Bijlage V
- Bijlage V
- Bijlage V
- Bijlage V
- Bijlage V
- Bijlage V
- Bijlage V
- Bijlage V
- Bijlage V
- Bijlage V
- 1.1.4.4 bis (nieuw) Opzet van de monitoring met het oog op onderzoek
- Bijlage V
- 1.1.4.7 Normen voor de monitoring van systeemparameters
- Relevante CEN/ISO normen
- 1.1.5, Titel
- 1.1.5 Monitoring en evaluatie van andere zeewateren // 1.1.5 Monitoring en evaluatie van territoriale en andere zeewateren
- 1.1.6 Presentatie van de monitoringresultaten en geharmoniseerde indeling naar ecologische kwaliteit
- 1.1.6.2 Vergelijkbaarheid van de biologische monitoringresultaten
- Bijlage V
- 1.1.7 Criteria voor het aanmerken van fysische kenmerken als sterk veranderd
- Bijlage V
- 1.2.1 Keuze van de monitoringlocaties en frequentie van monsterneming en analyse
- Bijlage V
- 2. GRONDWATER
- 2.1 ANALYSE VAN DE KARAKTERISTIEKEN VAN HET STROOMGEBIEDDISTRICT
- // een inventarisatie van de bijbehorende oppervlaktesystemen, met inbegrip van land- en ecosystemen en oppervlaktewaterlichamen waarmee het grondwaterlichaam dynamisch verbonden is; //
- 2. GRONDWATER
- 2.2.2 DEFINITIE VAN GOEDE KWANTITATIEVE TOESTAND
- Bijlage V
- 2. GRONDWATER
- 2.3.2 DEFINITIE VAN GOEDE CHEMISCHE TOESTAND VAN GRONDWATER
- Krachtens artikel 21, lid 6, of andere toepasselijke gemeenschapsvoorschriften vastgestelde milieukwaliteitsnormen //
- Bijlage VII, viii
- Bijlage VIII, punt 4
- Bijlage VIII, punt 12 bis (nieuw)
- Voor het Europees Parlement Voor de Raad
Tijdens de plenaire vergadering van 11 februari 1999 heeft het Europees Parlement het voorstel van de Commissie met in totaal 133 amendementen goedgekeurd.
Van de 133 door het Parlement voorgestelde amendementen heeft de Commissie de volgende 88 amendementen overgenomen:
* 15 compromis-amendementen (nrs. 86, 118, 121, 189, 190, 191, 192, 193, 194, 195, 196, 197, 198, 200, 201) en 24 andere amendementen (nrs. 8, 23, 24, 28, 30, 31, 32, 41, 42, 44, 45, 54, 64, 78, 79, 80, 82, 97, 112, 113, 114, 116, 117, 122). In enkele hiervan zijn kleine redactionele wijzigingen en toevoegingen aangebracht;
* 10 amendementen gedeeltelijk (nrs. 6, 9, 18, 25, 34, 55, 88, 109, 120, 158);
* 37 amendementen in beginsel (nrs. 2, 4, 5, 10, 13, 14, 19, 20, 27, 29, 39, 47, 48, 49, 50, 51, 53, 56, 57, 58, 60, 62, 63, 65, 66, 71, 75, 87, 91, 93, 95, 96, 98, 103, 108, 119, 157).
De Commissie kan de overige 47 amendementen niet aanvaarden (1, 11, 12, 15, 16, 21, 22, 33, 35, 36, 37, 40, 43, 46, 52, 59, 67, 68, 69, 70, 72, 73, 74, 76, 84, 85, 92, 94, 99, 100, 101, 102, 110, 111, 115, 123, 125, 149, 150, 164, 165, 171, 179, 182, 183, 184, 185).
In de amendementen 8, 41, 42, 44 en 45 betreffende doelstellingen wordt verduidelijkt dat het voorkomen van verslechtering een doelstelling op zichzelf is, die losstaat van de noodzaak van kwaliteitszorg. In enkele amendementen (118, 189, 191, 192 en 193) is een expliciete verwijzing naar de bescherming en verbetering van wetlands opgenomen. Wat betreft inspraak en rapportage is in een aantal amendementen (86, 196, 197, 198, 200) de verplichting voor de lidstaten en de Commissie opgenomen om vaker verslag uit te brengen. Vanuit het oogpunt van transparantie en betrokkenheid van de bevolking zijn dit reële verbeteringen. Amendement 120 behelst hetzelfde onderwerp en wordt in beginsel aanvaard.
De amendementen 23, 24, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 53, 55, 56, 57, 58, 64, 91, 95, 96, 97, 98, 103, 108, 109, 112, 113, 114, 116, 117, en 157 betreffen nuttige definities of technische specificaties, die volledig, ten dele of in beginsel worden overgenomen.
Amendement 63 verduidelijkt dat de bepalingen inzake toezicht ook gelden voor mariene gebieden, overeenkomstig bijlage V van het voorstel.
De amendementen 121 en 122, die qua uitgangspunt aansluiten op amendement 34, betreffen de opneming in de richtlijn van een expliciete verwijzing naar stoffen die de hormonale functies verstoren en naar radioactieve stoffen. Hoewel dit geen substantiële verandering is, omdat de definitie van verontreinigingen impliciet al op deze stoffen van toepassing is, betekent dit wel een verduidelijking van de reikwijdte van de richtlijn.
De controle op gevaarlijke stoffen is een belangrijk onderwerp en de Commissie is verheugd over het verzoek om communautaire maatregelen voor de verdere vermindering van lozingen van gevaarlijke stoffen, die uiteindelijk moet leiden tot volledige stopzetting van dergelijke lozingen, zoals wordt bepleit in de amendementen 6, 19 en 47, overeenkomstig de verklaring van Esbjerg van de vierde Noordzee-conferentie. Daarin is als streefdoel voorgesteld om binnen één generatie een eind te maken aan lozingen, emissies en verliezen van gevaarlijke stoffen. De verklaring is in 1995 ondertekend door zeven lidstaten en door de Commissie, en in 1998 door de deelnemende lidstaten en de Commissie overgenomen in het kader van het OSPAR-verdrag. In beide gevallen wordt deze doelstelling geformuleerd als een beleidsverklaring, die verder geen rechtskracht heeft. Gelet op de met deze doelstelling verband houdende juridische aspecten, de sociale en economische implicaties en de technische haalbaarheid van de doelstelling, is het niet verstandig om de beëindiging van lozingen van gevaarlijke stoffen tot een wettelijk bindende doelstelling te maken in de kaderrichtlijn voor het waterbeheer. De Commissie gaat derhalve in beginsel akkoord met de in de amendementen 6, 19 en 47 voorgestelde benadering. In het gewijzigde voorstel heeft de Commissie dan ook het bereiken van concentraties, in het mariene milieu, van natuurlijke stoffen van om en nabij de achtergrondniveaus en van kunstmatige synthetische stoffen van om en nabij nul als uiteindelijke doelstelling opgenomen. In amendement 195 wordt de relatie met de internationale overeenkomst op dit punt nader toegelicht. De andere amendementen over dit onderwerp (22, 43 and 46) worden verworpen, aangezien zij stuk voor stuk verder reiken dan het OSPAR-verdrag. De amendementen 22 en 46 voorzien in de vaststelling van specifieke percentages voor het stapsgewijze eliminatieproces die in het verdrag niet worden genoemd, en amendement 43 zou het einddoel van de volledige eliminatie juridisch verbindend maken. Amendement 33 definieert gevaarlijke stoffen aan de hand van onduidelijke criteria zoals 'aanleiding geven tot bezorgdheid'; de Commissie geeft de voorkeur aan de in artikel 21 van het voorstel genoemde criteria voor de selectie van de bij voorrang te beoordelen stoffen. De amendementen 164 en 165 voorzien in het opstellen van lijsten van stoffen die bij gebrek aan relevante of gestandaardiseerde gegevens niet volledig op hun potentieel gevaarlijke eigenschappen kunnen worden beoordeeld. Hierdoor wordt echter een onaanvaardbare vaagheid teweeggebracht ten aanzien van de criteria aan de hand waarvan stoffen als 'gevaarlijk' worden gekarakteriseerd. Met haar voorstel inzake een lijst van prioritaire stoffen beoogde de Commissie de acties en inspanningen te concentreren op welbepaalde stoffen waaromtrent specifieke bezorgdheid is gerezen, terwijl deze amendementen er juist toe zouden leiden dat de beschikbare middelen op een minder doelgerichte wijze worden aangewend.
Amendement 29 wordt in beginsel aanvaard, maar de Commissie is van oordeel dat de details van de definitie van de grondwatertoestand beter via een wijziging in de definitie in bijlage V kunnen worden opgenomen. De toestand van onbeduidend verontreinigd grondwater is toegevoegd als uiteindelijke doelstelling, om ervoor te zorgen dat iedere significante en aanhoudende opwaartse trend in de concentraties van verontreinigende stoffen ten gevolge van menselijke activiteiten wordt gekeerd, zodat de verontreiniging geleidelijk kan worden teruggedrongen. Aangezien er met de verbetering van de grondwaterkwaliteit vaak een zeer lange periode gemoeid is, geeft de Commissie er de voorkeur aan om de onbeduidende antropogene verontreiniging te specificeren als aanvullende doelstelling naast een goede toestand, zonder daarbij een datum te noemen.
De amendementen 60, 65 en 66 worden in beginsel aanvaard. Het in amendement 66 geopperde idee om de kosten vast te stellen op een niveau dat het bereiken van de milieudoelstellingen aanmoedigt, is in de voorgestelde richtlijn opgenomen. De amendementen 59, 67, 68 en 69 worden in dit stadium niet aanvaard. Op het gebied van kostenaanrekening is de volledige integratie van milieu- en hulpbronnenkosten van essentieel belang, maar een en ander dient nader te worden bestudeerd.
In de amendementen 20, 48, 49, 50 en 51 worden bepaalde voorwaarden voor afwijkingen bij natuurrampen, vroegere menselijke activiteiten of natuurlijke omstandigheden gespecificeerd, waarmee de Commissie in beginsel instemt. Amendement 115 behelst de schrapping van de criteria voor het aanmerken van waterlichamen als sterk veranderd of kunstmatig, met de daarbij behorende milieudoelstellingen, wat onaanvaardbaar is. Amendement 201 introduceert een afwijking onder bepaalde voorwaarden voor lozingen in het grondwater bij exploratie en winning van koolwaterstoffen, mijnbouw en andere winningsactiviteiten, gasopslag en bepaalde wetenschappelijke en daarmee verband houdende doeleinden.
Een aantal amendementen betreft de gecombineerde aanpak (nrs. 25, 34, 39, 84, 85, 87, 88). In de amendementen 25 en 39 wordt de gecombineerde aanpak gedefinieerd en de toepassing ervan omschreven. De Commissie geeft er de voorkeur aan om de eisen in het kader van de gecombineerde aanpak nader uit te werken in een artikel in plaats van in een definitie, omdat de lidstaten op grond van deze voorschriften verplicht zijn substantiële maatregelen te nemen, hetgeen duidelijk in een artikel moet worden vastgelegd. In het voorstel is een kleine redactionele wijziging aangebracht om de reikwijdte van de gecombineerde aanpak in juridisch opzicht duidelijk aan te geven. De amendementen 84 en 85 betreffen de frequentie van de herziening van de prioriteitslijst. Het vaststellen van een prioriteitslijst vergt een flinke hoeveelheid werk en het is niet realistisch ervan uit te gaan dat de ontwikkeling, behandeling en goedkeuring van vervolgvoorstellen voor beperkende maatregelen vaker kan plaatsvinden dan eenmaal in de zes jaar. Om deze reden wordt dan ook voorgesteld om de huidige herzieningsfrequentie aan te houden. De amendementen 87 en 88 behelzen een tijdschema dat de Commissie moet volgen bij het opstellen van voorstellen voor beperkende maatregelen; voor bronbeperking geldt één jaar, voor kwaliteitsnormen twee jaar. Een tijdslimiet van twee jaar voor beide werkzaamheden lijkt realistischer, en deze is dan ook in het voorstel opgenomen. De amendementen 34 en 88 houden schrapping in van de verplichting voor de lidstaten om bij ontstentenis van communautaire normen eigen normen vast te stellen. Deze amendementen worden ten dele verworpen omdat de Commissie vreest dat er een regelgevingsvacuüm ontstaat als de Raad en het Parlement niet instemmen met de Commissievoorstellen voor Europese kwaliteitsnormen inzake prioritaire stoffen. In verband met het garanderen van een passende controle op de lozingen van prioritaire stoffen kan de Commissie niet akkoord gaan met de amendementen 99, 100, 101, 102 en 111, waarin de specifieke verwijzingen naar monitoring van dergelijke stoffen zijn geschrapt.
Amendement 158, waarin de toepassing van kwaliteitsnormen voor oppervlaktewater dat is bestemd voor de drinkwatervoorziening wordt toegelicht, wordt ten dele door de Commissie aanvaard. Schrapping van de verwijzing naar de behandelingsmethode voor dergelijk water is onaanvaardbaar. Deze precisering is namelijk van belang, enerzijds omdat zij een afspiegeling vormt van de huidige juridische situatie uit hoofde van Richtlijn 75/440/EEG van de Raad en anderzijds omdat daardoor duidelijk wordt gesteld dat oppervlaktewater altijd moet worden gezuiverd alvorens het voor de productie van drinkwater kan worden gebruikt. De formulering van het voorstel is evenwel licht gewijzigd: er wordt nu verwezen naar de 'toegepaste' waterbehandelingsmethode, zodat de onduidelijkheid in de oorspronkelijke formulering is opgeheven. Amendement 62 schrijft de indiening voor van een actieplan dat aangeeft hoe een zodanige watertoestand zal worden gerealiseerd dat de waterbehandelingsvoorzieningen tot een minimum kunnen worden beperkt om aan de eisen van Richtlijn 80/778/EEG te voldoen. De met het amendement beoogde actieplannen voor de totstandbrenging van de vereiste watertoestand vormen reeds een juridisch verbindend element van het voorstel. Stroomgebiedbeheerplannen en de daarin vervatte meetprogramma's moeten garanderen dat ten minste een goede watertoestand wordt gerealiseerd. Hoewel het voorstel zulks niet uitdrukkelijk voorschrijft, moet dit er in het algemeen toe leiden dat de zuivering van water dat reeds in de door het voorstel voorgeschreven goede toestand verkeert, aanzienlijk - dit wil zeggen tot een bepaald minimumniveau - wordt verminderd. Een uitvoerige behandeling om aan de eisen van de Drinkwaterrichtlijn te voldoen, kan niettemin noodzakelijk zijn voor water dat niet aan de eisen van een 'goede toestand' voldoet maar toch een acceptabele of onmisbare grondstofbron vormt, alsook voor water waarvan de toestand minder dan 'goed' is als gevolg van verontreiniging, overstromingen enz. De Commissie is daarom de mening toegedaan dat de verwijzing naar de toegepaste waterbehandelingsmethode behouden moet blijven.
Een aantal amendementen (met name 16, 18, 21, 36, 73, 74, 75, 76) heeft specifiek betrekking op het beheer van waterbronnen als zodanig, waarvoor artikel 175, lid 2, van het Verdrag de rechtsgrondslag zou moeten vormen. De richtlijn heeft momenteel alleen betrekking op het kwantitatief beheer van water als hulpmiddel bij de milieubescherming. In de context van het onderhavige voorstel kan de Commissie deze amendementen niet aanvaarden, omdat zij het evenwicht in de argumentatie met betrekking tot de keuze van de rechtsgrondslag van het voorstel in gevaar kunnen brengen. De amendementen 18 (maatregelen voor een efficiënt watergebruik) en 76 (eisen inzake vraagbeheersing) bevatten nuttige suggesties, die in een andere context aanvaardbaar zouden zijn geweest. Vervanging van 'consumptie' door 'gebruik' wordt aanvaard.
Een aantal amendementen bevat verduidelijkingen of nuttige toevoegingen bij de maatregelenprogramma's, waarmee de Commissie volledig (78 en 79) of in beginsel (71 en 119) kan instemmen.
De amendementen 54, 80 en 82 zijn uitsluitend van redactionele aard, en kunnen worden aanvaard.
Een aantal amendementen (2, 4, 5, 6, 9, 10, 13, 14, 190, 194) behelst veranderingen in en toevoegingen aan overwegingen. Deze amendementen worden volledig, gedeeltelijk of in beginsel aanvaard, afhankelijk van de corresponderende amendementen op de artikelen. Een verwijzing naar het toerismebeleid in de overwegingen is niet nodig, omdat dit impliciet aan de orde komt in de tekst. De passage over het grondwateractieprogramma wordt aanvaard.
De amendementen 35, 37, 40, 74 en 123 betreffen administratieve structuren, waarvoor de bevoegdheid aan de lidstaten moet worden overgelaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel.
Amendement 1 stelt in de vorm van een overweging dat water geen gewone koopwaar is maar een erfgoed dat de volkeren van de Europese Unie toebehoort en als zodanig beschermd moet worden. Deze tekst lijkt te zijn geïnspireerd door een formulering in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. De toegevoegde waarde van een dergelijke, nogal retorische formulering in een communautaire wettekst is evenwel betwistbaar.
Amendement 11 wordt gedeeltelijk aanvaard, met toevoeging van de verplichting om jaarlijks een geactualiseerd plan inzake de eventuele toekomstige initiatieven welke de Commissie in de watersector plant of overweegt, te publiceren. In plaats van de verplichting, om de twee jaar een verslag uit te brengen, aanvaardt de Commissie voorts de amendementen 198 en 200, die garanderen dat om de drie jaar een verslag over de uitvoering van de richtlijn wordt gepubliceerd.
Als gevolg van amendement 12 zou in de huidige formulering ("... ertoe zal leiden dat een mate van waterbescherming wordt bereikt ...") het woord 'zal' worden vervangen door 'moet'. In een overweging lijkt zulks niet aangewezen, aangezien overwegingen op zich geen juridische verplichtingen inhouden. De overweging is als zodanig niet méér dan de uitdrukking van een feitelijke consequentie van de voorgestelde richtlijn.
Amendement 15 voorziet in de toevoeging van een overweging waarin wordt gesteld dat er geen natuurrecht bestaat op de lozing van gevaarlijke of radioactieve stoffen in water, en dat dankzij wetenschappelijke en technische vooruitgang de toepassing van steeds minder vervuilende productieprocédés mogelijk is. Het is onduidelijk welke de praktische gevolgen van een dergelijke overweging zouden zijn; hoe dan ook wordt in de maatregelen die nodig zijn om de achterliggende doelstelling van dit 'statement' te realiseren, beter voorzien door de huidige overwegingen in combinatie met de toegevoegde tekst van overweging 18 bis in het onderhavige gewijzigde voorstel.
De amendementen 52, 70 en 94 voegen het element 'district' toe aan het woord 'stroomgebiedbeheerplan'. De toegevoegde waarde hiervan is onduidelijk.
Amendement 70 voorziet voorts in de verplichting om alle noodzakelijke maatregelen ten uitvoer te leggen om ervoor te zorgen dat de vervuiling van wateren die niet onder de richtlijn vallen, niet toeneemt. Dit amendement is overbodig, aangezien de richtlijn in artikel 4, lid 4, onder e), reeds specificeert dat aan alle eisen in andere communautaire wetgeving voor territoriale en andere mariene wateren moet worden voldaan en dat in overeenstemming met het internationale recht alle maatregelen moeten worden getroffen die nodig zijn om verontreiniging van het mariene milieu te voorkomen, te verminderen en te beheersen. Bovendien is onduidelijk tot welke extra maatregelen, naast de reeds door de richtlijn en de overige vigerende communautaire wetgeving voorgeschreven maatregelen, een dergelijke bepaling zou moeten leiden. Ook is onduidelijk welke omschrijving van de toestand van wateren waarop de doelstelling van een 'goede toestand' in de zin van de richtlijn niet van toepassing is, de grondslag zou moeten vormen voor dergelijke maatregelen: het amendement zegt namelijk niet over welke wateren het gaat en geeft evenmin een definitie van 'watertoestand' of 'niveau van milieubescherming' met betrekking tot dergelijke wateren.
Amendement 72 introduceert een specifiek voorschrift om een milieueffectevaluatie uit te voeren wanneer wateronttrekking gevolgen kan hebben voor de toestand van het water. Het voorstel voorziet echter reeds in een evaluatie van de gevolgen voor de watertoestand van, onder meer, wateronttrekking aan de hand van de criteria en procedures van het voorstel. Bovendien verplicht het voorstel de lidstaten ertoe alle maatregelen te nemen die nodig zijn om negatieve effecten op de toestand van wateren, b.v. als gevolg van onttrekking, te vermijden. Deze evaluatie dient te worden uitgevoerd in het kader van een plan voor het stroomgebieddistrict als geheel. Bovendien is krachtens Richtlijn 97/11/EG van de Raad een milieueffectbeoordeling vereist voor grootschalige onttrekking van grondwater en dito overbrenging van water, alsmede voor kleinere projecten van dezelfde aard en irrigatieprojecten. Amendement 72 is om de genoemde redenen overbodig.
Amendement 92 vereist de wijziging van een comitéprocedure, wat door de Commissie niet kan worden aanvaard. De wijziging van comitéprocedures is een politieke kwestie die niet in het kader van een specifiek voorstel voor een richtlijn kan worden aangepakt.
Amendement 93 voorziet in een gefaseerde procedure voor de intrekking van de bestaande waterwetgeving die door de voorgestelde richtlijn wordt vervangen. De gesuggereerde procedure, waarbij de bestaande wetgeving wordt ingetrokken naarmate de overeenkomstige bepalingen van de voorgestelde richtlijn ten uitvoer worden gelegd, is in het gewijzigde voorstel verwerkt; wel werd het in het amendement genoemde tijdschema aangepast. Deze wijzigingen zijn trouwens beter in overeenstemming met de oorspronkelijke formulering van overweging 37 van het voorstel. De Commissie aanvaardt niet dat de in bijlage IX van het voorstel genoemde bestaande richtlijnen zouden worden ingetrokken zodra de lidstaten overeenkomstig artikel 21, lid 1, of artikel 13, lid 3, onder f), emissiegrenswaarden voor de in artikel 21, lid 2, bedoelde stoffen hebben vastgesteld. Ten eerste vereist de richtlijn een gecombineerde benadering van de beheersing van gevaarlijke stoffen, die zowel op emissiegrenswaarden als op milieukwaliteitsnormen stoelt. Ten tweede zou zo de intrekkingsdatum afhankelijk worden gemaakt van het moment waarop de laatste lidstaat deze verplichting is nakomt, wat uit een oogpunt van juridische duidelijkheid onaanvaardbaar is.
Amendement 110 wijzigt de term 'oppervlaktewater' in 'zoet oppervlaktewater, estuaria en kustwateren'. Amendement 149 verandert 'meren' in 'meren, vijvers en continentale waterrijke gebieden'. Amendement 150 voegt 'waterrijke kustgebieden' toe. De Commissie heeft de oorspronkelijke bewoordingen behouden omdat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de praktische voordelen van deze terminologische wijzigingen. Overigens heeft de Commissie, wat de wetlands betreft, door de aanvaarding van de amendementen 118, 189, 191, 192 en 193 de werkingssfeer van de richtlijn verduidelijkt.
Amendement 125 schrijft voor dat informatie over geplande maatregelen gratis via Internet wordt verspreid. Dit amendement gaat verder dan de bestaande Richtlijn 90/313/EEG van de Raad inzake de vrije toegang tot milieu-informatie, en verder dan het recentelijk gesloten Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden. Ook bevat het voorstel nu reeds uitvoerige bepalingen die de lidstaten en de Commissie ertoe verplichten te zorgen voor informatie, rapportage en inspraak van de bevolking; die bepalingen zijn trouwens nog versterkt door de aanneming door de Commissie van de amendementen 86, 196, 197, 198 en 200.
Amendement 171 verlangt van de Commissie dat zij vijf jaar na de tenuitvoerlegging van de richtlijn een kosten-batenanalyse uitvoert van de investeringen welke de richtlijn heeft vereist. De Commissie is niet overtuigd van de noodzaak van een specifiek kosten-batenonderzoek. Hoewel het geen specifieke kosten-batenanalyse betreft, verplicht de richtlijn de lidstaten nu reeds om vijf jaar na de vaststelling van de richtlijn een economische analyse van het watergebruik in elk stroomgebieddistrict uit te voeren. Bovendien heeft de Commissie amendementen aanvaard die voorzien in de verslaglegging van die analysen door de lidstaten en de Commissie. Voorts zullen de zesjaarlijkse stroomgebiedbeheerplannen die door de richtlijn worden voorgeschreven, eveneens een verslag over de economische situatie met betrekking tot het water alsmede de verbeteringen van de watertoestand in ieder stroomgebieddistrict omvatten. Daarmee wordt de basis gelegd voor een beoordeling van de kosten en baten van de richtlijn zodra zij ten uitvoer is gelegd en zodra, als gevolg daarvan, de bescherming en verbetering van het aquatische milieu in de praktijk merkbaar worden.
Amendement 179 bepaalt dat lidstaten het recht hebben, bepalingen te hanteren die strenger zijn dan wat de voorgestelde richtlijn voorschrijft. Dit vloeit reeds voort uit artikel 176 van het Verdrag; een dergelijke toevoeging op deze plaats is dan ook overbodig.
Amendement 182 stelt in een overweging dat een doeltreffende toepassing van economische instrumenten het waterbeheer ten goede kan komen en een verstandiger gebruik van de waterreserves kan bevorderen. Ook wordt een verband gelegd tussen onjuist gebruik of misbruik van de watervoorraden en het beginsel dat de vervuiler betaalt. Hoewel hiertegen in principe niets valt in te brengen, blijft onduidelijk wat wordt bedoeld met 'doeltreffende toepassing' en 'onjuist gebruik dan wel misbruik'; evenmin is duidelijk op welke specifieke bepalingen van het voorstel deze overweging betrekking heeft. De toevoeging dreigt dan ook een zekere dubbelzinnigheid in het voorstel te introduceren.
De definities van 'kunstmatig waterlichaam' en 'sterk veranderd waterlichaam' als vervat in de amendementen 183 en 184 lijken overbodig. Niettemin heeft de Commissie ter vergroting van de duidelijkheid van het voorstel enkele wijzigingen aangebracht in bijlage II, die nu criteria bevat aan de hand waarvan waterlichamen als kunstmatig dan wel sterk veranderd kunnen worden gekarakteriseerd.
Amendement 185 last in artikel 4, lid 1, een alternatieve verwijzing naar de termijn van 2010 voor de naleving van de milieudoelstellingen in zonder die termijn te wijzigen, en preciseert dat die doelstellingen moeten worden nagekomen in overeenstemming met het bepaalde in bijlage V. De Commissie ziet het nut van een dergelijke herformulering niet in, maar heeft, in de geest van amendement 185, een verwijzing toegevoegd naar de bepalingen van bijlage V waarin de doelstellingen in kwestie worden gespecificeerd.
Gewijzigd voorstel voor een richtlijn RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelenbetreffende het waterbeleid (COM(97)49 def.) (Voor de EER relevante tekst)
Oorspronkelijk voorstel | Gewijzigd |
// Overwegende dat de bescherming van de waterkwaliteit bijdraagt tot de continuïteit van de drinkwatervoorziening van de bevolking;
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
// Overwegende dat een doeltreffend en samenhangend waterbeleid rekening moet houden met de kwetsbaarheid van de aquatische ecosystemen die in de nabijheid van kusten en estuaria alsook in baaien en relatief gesloten zeeën zijn gelegen, aangezien hun evenwicht sterk wordt beïnvloed door de kwaliteit van het water van de stroomgebieden die erin uitmonden;
// Overwegende dat de Gemeenschap en de lidstaten partij zijn bij diverse internationale overeenkomsten die belangrijke verplichtingen inzake de bescherming van mariene wateren tegen verontreiniging inhouden, in het bijzonder het HELCOM- en het OSPAR-verdrag en de overeenkomst van Barcelona; dat deze richtlijn de Gemeenschap en de lidstaten zal helpen die verplichtingen na te komen;
// Overwegende dat maatregelen ter bescherming van de waterkwaliteit in stroomgebieden economische voordelen zal opleveren, door zij bijdragen tot de bescherming van de visbestanden, inclusief visbestanden in kustgebieden;
Overwegende dat het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventie aan de bron vereisen dat de vervuiling door de lozing van verschillende gevaarlijke stoffen moet worden beëindigd; dat de Raad op voorstel van de Commissie overeenstemming zou moeten bereiken over de stoffen waarvoor met prioriteit actie moet worden overwogen; dat de Raad op voorstellen van de Commissie maatregelen met het oog op geleidelijke beëindiging van de vervuiling door die stoffen zou moeten vaststellen, rekening houdend met alle significante bronnen en de kosteneffectiviteit en proportionaliteit van de beschikbare mogelijkheden om vermindering te bereiken; | Overwegende dat voor een verbeterde bescherming van het aquatische milieu de geleidelijke terugdringing van emissies en lozingen van gevaarlijke stoffen alsmede het voorkomen van verliezen door lekken en accidentele verontreiniging door dergelijke stoffen noodzakelijk zijn, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan de gevaren die voor of via het aquatisch milieu ontstaan; dat dit zal bijdragen tot de beoogde beëindiging van emissies, lozingen en verliezen, en er uiteindelijk toe moet leiden dat in het mariene milieu de concentraties van natuurlijke stoffen tot om en nabij de achtergrondniveaus worden teruggebracht, en die van kunstmatige synthetische stoffen tot om en nabij nul worden teruggebracht; dat de Raad en het Europees Parlement op voorstel van de Commissie overeenstemming moeten bereiken over de stoffen waarvoor met prioriteit actie moet worden overwogen; dat de Raad en het Europees Parlement op voorstellen van de Commissie maatregelen met het oog op geleidelijke vermindering van de emissies van die stoffen zouden moeten vaststellen, rekening houdend met alle |
Overwegende dat gemeenschappelijke beginselen nodig zijn voor het coördineren van de inspanningen van de lidstaten bij het verbeteren van de waterhoeveelheden en –kwaliteit,
bij het bevorderen van een duurzaam watergebruik, bij het bijdragen aan de bestrijding van grensoverschrijdende verontreiniging, bij het beschermen van ecosystemen, in het bijzonder aquatische ecosystemen, en bij het vrijwaren van het recreatiepotentieel van de wateren in de Gemeenschap; | Overwegende dat gemeenschappelijke beginselen nodig zijn voor de coördinatie van de inspanningen van de lidstaten om het water in de Gemeenschap in termen van hoeveelheid en kwaliteit beter te beschermen, om het duurzaam watergebruik te bevorderen, bij te dragen tot de beheersing van grensoverschrijdende verontreinigingsproblemen, aquatische ecosystemen en de daarvan rechtstreeks afhankelijke landgebonden ecosystemen en vochtige gebieden te beschermen en de gebruiksmogelijkheden van de wateren in de Gemeenschap te |
// Overwegende dat het noodzakelijk is een geïntegreerd communautair beleid ten aanzien van water te ontwikkelen;
Overwegende dat gemeenschappelijke definities van de toestand van het water zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht, dienen te worden vastgesteld; dat milieudoelstellingen dienen te worden vastgesteld die ertoe leiden dat op communautair niveau een goede oppervlakte- en grondwatertoestand wordt bereikt; | Overwegende dat gemeenschappelijke definities van de toestand van het water zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht, dienen te worden vastgesteld; dat milieudoelstellingen dienen te worden vastgesteld die ertoe leiden dat op communautair niveau een goede oppervlakte- en grondwatertoestand wordt bereikt en dat in de gehele Gemeenschap verslechtering van de watertoestand wordt |
Overwegende dat een verdergaande integratie van duurzaam waterbeheer in andere vormen van communautair beleid en met name in het landbouw-, regionaal-, en visserijbeleid nodig is; dat deze richtlijn een basis zal vormen voor verdere dialoog en voor de ontwikkeling van strategieën voor een verdere integratie van beleidsgebieden; dat deze richtlijn derhalve een belangrijke bijdrage zal leveren aan de tenuitvoerlegging van de belangrijkste beginselen en doelstellingen van de 'Perspectieven voor de ruimtelijke ontwikkeling van de Gemeenschap'
(European Spatial Development Perspective (ESDP)); | Overwegende dat een verdergaande integratie van duurzaam waterbeheer in andere vormen van communautair beleid en met name in het landbouw-, regionaal-, en visserijbeleid nodig is; dat het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake een actieprogramma voor geïntegreerde grondwaterbescherming en geïntegreerd grondwaterbeheer (COM(96)0315 van 10 juni 1996) daartoe een belangrijke bijdrage zal leveren; dat deze richtlijn een basis zal vormen voor verdere dialoog en voor de ontwikkeling van strategieën voor een verdere integratie van beleidsgebieden; dat deze richtlijn derhalve een belangrijke bijdrage zal leveren aan de tenuitvoerlegging van de belangrijkste beginselen en doelstellingen van de |
// Overwegende dat er, onder specifieke voorwaarden, gronden kunnen zijn voor vrijstelling van de eis dat verdere verslechtering moet worden voorkomen of dat een goede waterkwaliteit moet worden bereikt, indien niet aan deze eis kan worden voldaan als gevolg van onvoorziene of uitzonderlijke omstandigheden, met name overstromingen en droogte;
// Overwegende dat communautaire maatregelen ter bescherming van de menselijke gezondheid tegen de schadelijke effecten van ioniserende straling uit antropogene bronnen, uit hoofde van het Euratom-Verdrag, voorzien in een bepaalde bescherming voor het milieu; dat erkend wordt dat verdere maatregelen noodzakelijk zijn om het milieu volledig te beschermen, overeenkomstig de algemene doelstellingen van deze richtlijn;
Overwegende dat de Commissie jaarlijks een bijgewerkt plan dient voor te leggen voor mogelijke toekomstige initiatieven die zij in de watersector mocht plannen of overwegen; | Overwegende dat de Commissie jaarlijks een bijgewerkt plan dient te publiceren voor mogelijke toekomstige initiatieven die zij in de watersector mocht plannen of |
// Overwegende dat het vanuit het oogpunt van duurzame ontwikkeling noodzakelijk is dat het uitgangspunt van een gezond waterbeleid niet wordt opgeofferd aan de bevordering van de economische ontwikkeling van een regio;
Doel
Algemeen doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van communautaire wateren waarmee: | Algemeen doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlakte-water, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, |
(a) | voor zoet oppervlaktewater, estuaria, kustwateren en |
//
(i) | verdere achteruitgang van aquatische, evenals van terrestrische ecosystemen wat de waterbehoeften ervan betreft, wordt verhinderd en de toestand ervan wordt beschermd en |
//
(ii) | duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn, en |
(a) | aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften ervan betreft, terrestrische ecosystemen die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd |
(b) | voor territoriale en andere mariene wateren de vereisten inzake bescherming die in andere communautaire wetgeving en uit hoofde van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee zijn vastgesteld, worden |
en wordt bijgedragen tot de voorziening van water van de kwaliteit en in hoeveelheden welke voor duurzaam gebruik van die natuurlijke hulpbronnen wordt gevergd. //
(b) | duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange |
(bb) | gestreefd wordt naar verbeterde bescherming van het aquatisch milieu door specifieke maatregelen voor de geleidelijke vermindering van emissies van gevaarlijke stoffen, waarbij voorrang gegeven wordt aan de meest zorgwekkende |
//
(c) | wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van |
- | de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam, evenwichtig en billijk gebruik van |
- | de bescherming van territoriale en mariene |
- | het bereiken van de doelstellingen van de toepasselijke internationale overeenkomsten; |
//
- | de geleidelijke beëindiging van emissies en lozingen van gevaarlijke stoffen en het voorkomen van ontsnappingen door lekken en verontreiniging door gevaarlijke stoffen als gevolg van ongevallen, met het uiteindelijke doel de concentraties in het mariene milieu van natuurlijke stoffen tot om en nabij de achtergrondniveaus en die van kunstmatige synthetische stoffen tot om en nabij nul terug te |
// 'Watervoerende laag' een of meer ondergrondse rotslagen of andere geologische lagen die voldoende poreus en doorlatend zijn voor een belangrijke grondwaterstroming of de onttrekking van aanzienlijke hoeveelheden grondwater.
// 'Grondwaterlichaam' een afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen.
// 'Ecologische toestand': een aanduiding van de kwaliteit van de structuur en het functioneren van aquatische ecosystemen die met overeenkomstig bijlage V ingedeelde oppervlaktewateren zijn geassocieerd.
"Goede chemische toestand: de chemische toestand die een waterlichaam heeft bereikt waarin de concentraties van de verontreinigende stoffen de in bijlage IX en uit hoofde van artikel 21, lid 6, en krachtens andere relevante communautaire wetgeving vastgestelde milieukwali-teitsnormen niet overschrijden en waarvan de uit de toezichtgegevens blijkende trends niet erop wijzen dat die milieukwaliteitsnormen in de toekomst zullen worden overschreden. // 'Goede chemische toestand van oppervlaktewater': de chemische toestand van een oppervlakte-waterlichaam waarin de concentraties van verontreinigende stoffen niet boven de milieukwaliteitsnormen liggen die zijn vastgesteld in bijlage IX, overeenkomstig artikel 21, lid 6, of in andere toepasselijke communautaire wetgeving waarbij op Gemeenschapsniveau milieukwali-teitsnormen zijn vastgelegd.
Een goede chemische toestand is de chemische toestand die is vereist om aan de milieudoelstellingen voor oppervlakte- en voor grondwater te voldoen, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder a) en b). //
Artikel 2, punt 23 bis (nieuw)
// 'Goede chemische toestand van grondwater': de in tabel 2.3.2 van bijlage V gedefinieerde toestand.
"Kwantitatieve toestand": een aanduiding van de mate waarin een grondwaterlichaam permanent wordt uitgeput door rechtstreekse en onrechtstreekse onttrekkingen en door veranderingen in de natuurlijke aanvullingssnelheid. // 'Kwantitatieve toestand': een aanduiding van de mate waarin een grondwaterlichaam door directe en indirecte wateronttrekking wordt beïnvloed.
// 'Beschikbare grondwatervoorraad': het jaargemiddelde op lange termijn van de totale aanvulling van het grondwaterlichaam, verminderd met het jaargemiddelde op lange termijn van het debiet dat nodig is om voor bijbehorende oppervlaktewateren de doelstellingen van ecologische kwaliteit van artikel 4 te bereiken, teneinde een verslechtering van de ecologische toestand van die wateren alsmede significante schade aan de bijbehorende terrestrische ecosys-temen te voorkomen.
"Goede kwantitatieve toestand: de kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam waarin de onttrekkingen en veranderingen van de natuurlijke aanvullingssnelheid op de lange termijn duurzaam zijn en niet tot een verlies van ecologische kwaliteit in geassocieerde oppervlaktewateren of tot schade aan geassocieerde terrestrische ecosystemen leiden. // 'Goede kwantitatieve toestand': de in tabel 2.2.2 van bijlage V gedefinieerde toestand.
Goede kwantitatieve toestand: de kwantitatieve toestand die nodig is om aan de in artikel 4, lid 1, onder b), vastgestelde milieudoelstellingen te voldoen. //
Artikel 4, lid 1 bis
(a) | de ecologische achteruitgang en vervuiling van oppervlaktewater te verhinderen en vervuilde oppervlaktewateren te herstellen, teneinde uiterlijk op 31 december 2010 voor alle oppervlaktewateren een goede oppervlaktewatertoestand te bereiken; |
(a) | - |
//
- | oppervlaktewateren herstellen, teneinde uiterlijk op 31 december 2010 een goede toestand van het oppervlaktewater te bereiken, |
//
- | overeenkomstig bijlage II, punt |
in alle oppervlaktewaterlichamen, overeenkomstig bijlage V, onder voorbehoud van de toepassing van de leden 4, 5 en 6 en onverminderd de toepasselijke internationale overeen-komsten, bedoeld in artikel 1, voor de betrokken partijen;
(b) | de achteruitgang van de grondwaterkwaliteit te voorkomen, vervuild grondwater te herstellen en te zorgen voor een evenwicht tussen grondwateronttrekkingen en -aanvullingen, teneinde uiterlijk op 31 december 2010 voor al het grondwater een goede grondwatertoestand te bereiken, en |
(b) | - |
//
- | grondwaterlichamen herstellen en zorgen voor een evenwicht tussen onttrekking en aanvulling van grondwater teneinde uiterlijk op 31 december 2010 in alle grondwaterlichamen een goede grondwatertoestand te |
overeenkomstig bijlage V,
- | elke significante en aanhoudende stijging van de concentratie van een verontreinigende stof ten gevolge van menselijke activiteiten om te buigen teneinde de verontreiniging geleidelijk te verminderen en te komen tot een toestand van zwak antropogeen verontreinigd |
onder voorbehoud van de toepassing van de leden 4, 5 en 6;
//
cc) | de geleidelijke vermindering van emissies in oppervlaktewateren van de in de overeenkomstig artikel 21, lid 2, vastgestelde prioriteitslijst genoemde stoffen, alsmede van andere stoffen die het bereiken van bovengenoemde doelstellingen, overeenkomstig artikel 13, lid 3, (gg), zouden |
// 2a. // Wanneer een lidstaat de leden 3, 4, 5 en 6 toepast, draagt hij er zorg voor dat het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn in andere waterlichamen in hetzelfde stroomgebieddistrict daarbij niet in het gedrang komt en de communautaire milieuwetgeving in acht wordt genomen.
(a) | het waterlichaam heeft in ernstige mate van de weerslag van menselijke activiteiten te lijden en bewezen is dat verbetering van de toestand ervan onmogelijk of buitensporig kostbaar is; |
(a) | de lidstaten stellen vast dat het waterlichaam in zodanige mate door vroegere menselijke activiteiten is aangetast of dat de natuurlijke toestand ervan van dien aard is dat het niet haalbaar of onevenredig kostbaar is de toestand ervan te |
(b) | de milieudoelstellingen worden zodanig vastgesteld dat wordt gewaarborgd dat geen verdere achteruitgang van de toestand kan optreden, teneinde het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn in andere waterlichamen binnen hetzelfde stroomgebieddistrict niet in gevaar te brengen; |
(b) | deze minder strenge milieudoelstellingen worden vastgesteld op een niveau dat een watertoestand vertegenwoordigt die slechts iets onder het hoogst te bereiken niveau ligt dat gezien de onvermijdelijke gevolgen van de menselijke activiteiten kon worden |
(d) | dergelijke minder strenge doelstellingen worden zodanig vastgesteld dat de tenuitvoerlegging van bestaande communautaire milieuwetgeving niet wordt ondermijnd; |
// 5. // Een achteruitgang van de toestand van waterlichamen is niet strijdig met de voorschriften van deze richtlijn, indien hij het resultaat is van onvoorziene of uitzonderlijke omstandigheden, met name overstromingen of droogteperioden, op voorwaarde dat aan alle navolgende voorwaarden is voldaan:
(a) | alle haalbare stappen worden ondernomen om verdere achteruitgang van de toestand te voorkomen teneinde het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn voor andere, niet door die omstandigheden getroffen waterlichamen niet in het gedrang te |
(b) | de voorwaarden waaronder dergelijke onvoorziene of uitzonderlijke omstandigheden mogen worden ingeroepen, met inbegrip van de vaststelling van passende indicatoren, worden in het stroomgebiedbeheerplan |
(c) | de maatregelen die in dergelijke uitzonderlijke omstandigheden moeten worden genomen, worden opgenomen in het maatregelenprogramma en mogen het herstel van de kwaliteit van het waterlichaam niet in de weg staan wanneer die omstandigheden niet meer |
(d) | de gevolgen van onvoorziene of uitzonderlijke omstandigheden worden jaarlijks geëvalueerd, en behalve in het geval van overstromingen of droogteperioden worden alle haalbare maatregelen genomen om het waterlichaam zo snel als redelijkerwijs haalbaar is te herstellen in de toestand waarin het zich bevond voordat de effecten van die omstandigheden |
(e) | in de volgende bijwerking van het stroomgebiedbeheerplan wordt een overzicht gegeven van de effecten van de betrokken omstandigheden en van de maatregelen die overeenkomstig de onderdelen a) en b) zijn of zullen worden |
// 6. // Het niet bereiken van een goede grondwatertoestand, een goede ecologische toestand, of in voorkomend geval een goed ecologisch potentieel, en het niet voorkomen van achteruitgang van de toestand van een oppervlakte- of grondwaterlichaam is niet strijdig met deze richtlijn indien zulks het gevolg is van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen, wanneer de lidstaten bepalen dat er dwingende redenen van openbaar belang zijn voor die veranderingen of wijzigingen, in het bijzonder met het oog op de veiligheid van de mens, de bescherming van de menselijke gezondheid, milieubescherming of milieuvriendelijke duurzame ontwikkeling, en aan de volgende voorwaarden is voldaan:
(a) | alle haalbare stappen worden ondernomen om de negatieve gevolgen van de veranderingen voor de toestand van het waterlichaam tegen te |
(b) | de alternatieven voor de veranderingen worden grondig onderzocht en beoordeeld, en de veranderingen worden in de gegeven omstandigheden als de meest milieuverantwoorde optie |
(c) | de redenen voor de veranderingen en het onderzoek van alternatieven alsmede de herziene doelstellingen voor het veranderde waterlichaam, worden specifiek aangegeven en toegelicht in het krachtens artikel 16 vereiste stroomgebiedbeheerplan, en de herziene doelstellingen worden om de zes jaar opnieuw |
Kenmerken van het stroomgebieddistrict
1. // De lidstaten dragen ervoor zorg dat een analyse van de kenmerken van elk stroomgebieddistrict wordt uitgevoerd en dat deze uiterlijk op 31 december 2001 is voltooid. Deze analyse omvat de volgende elementen:
(a) | de geografische en geologische kenmerken van het |
(b) | de hydrografische kenmerken van het |
(c) | de demografische kenmerken van het stroomgebieddistrict |
(d) | de ruimtelijke ordening van en de economische activiteiten in het |
Om ervoor te zorgen dat van alle beschikbare informatie optimaal gebruik kan worden gemaakt, alsmede om dubbel werk bij het vergaren van informatie te vermijden, moet voor samenwerking worden gezorgd met de voor statistiek verantwoordelijke autoriteiten op nationaal en op communautair niveau.
2. // De in bijlage II voor de doeleinden van de analyse vermelde technische specificaties worden uiterlijk op 31 december 1999 volgens de procedure van artikel 25 door de Commissie vastgesteld. Die technische specificaties vervangen dan de huidige bijlage II
3. // De analyses worden uiterlijk op 31 december 2007 en vervolgens om de zes jaar getoetst en zo nodig bijgewerkt. // Kenmerken van het stroomgebieddistrict,
en economische analyse van het watergebruik
1. // Elke lidstaat draagt er zorg voor dat, voor elk stroomgebieddistrict of op zijn grondgebied gelegen deel van een internationaal stroomgebieddistrict
- | een analyse van de kenmerken |
- | een beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten op de toestand van het oppervlaktewater en op het grondwater, |
- | een economische analyse van het |
worden uitgevoerd overeenkomstig de technische specificaties van de bijlagen II en III bis en dat zij uiterlijk op 31 december 2001 voltooid zijn.
2. // De in lid 1 bedoelde analyses en beoordelingen worden uiterlijk op 31 december 2007 en vervolgens om de zes jaar getoetst en zo nodig bijgewerkt.
Beoordeling van de milieueffecten van menselijke activiteiten
1. // De lidstaten dragen ervoor zorg dat voor elk stroomgebieddistrict een beoordeling wordt uitgevoerd van de effecten van menselijke activiteiten op de oppervlaktewatertoestand en op het grondwater en dat die beoordeling uiterlijk op 31 december 2001 wordt voltooid. Deze beoordeling omvat de volgende elementen:
(a) | schattingen van verontreinigingen door |
(b) | schattingen van verontreinigingen door diffuse |
(c) | schattingen van wateronttrekkingen, |
(d) | een analyse van andere antropogene invloeden op de |
2. // De in bijlage III voor dit doel vermelde technische specificaties worden uiterlijk op 31 december 1999, volgens de procedure van artikel 25 door de Commissie vastgesteld. Die technische specificaties vervangen dan de huidige bijlage III.
3. // De beoordeling wordt uiterlijk op 31 december 2007 en vervolgens om de zes jaar bijgewerkt. // Geschrapt
Artikel 7
Economische analyse van het watergebruik binnen het stroomgebieddistrict
Economische analyse van het watergebruik binnen het stroomgebieddistrict
1. // De lidstaten dragen ervoor zorg dat voor elk stroomgebieddistrict een economische analyse van het watergebruik wordt ondernomen, om onder andere voor de doeleinden van artikel 12 in de nodige basisinformatie te voorzien, en dat deze analyse uiterlijk op 31 december 2001 is voltooid. Deze analyse omvat de volgende elementen:
(a) | de onttrekking en distributie van zoet |
(b) | het opvangen en de lozing van |
(c) | de volumes, prijzen en kosten (met inbegrip van milieu- en hulpbronnenkosten en -baten), in verband met de punten a) en |
(d) | de opsplitsing van de uit hoofde van de punten a), b) en c) verzamelde gegevens naar sector van economische activiteit, en dit ten minste onderverdeeld naar huishoudens, industrie en |
(e) | langetermijnvooruitzichten voor vraag en |
(f) | schattingen van de infrastructuurinvesteringen door de openbare en de particuliere sector, |
(g) | historische trends van de onder a) tot en met f) verzamelde gegevens, met inbegrip van seizoengegevens voorzover van toepassing, en toekomstvoorspellingen voor een aantal prijs- en |
2. // De in bijlage II voor de doeleinden van de analyse vermelde technische specificaties worden uiterlijk op 31 december 1999 volgens de procedure van artikel 25 door de Commissie vastgesteld. Die technische specificaties vervangen dan de huidige bijlage II.
3 | De economische analyse wordt uiterlijk op 31 december 2007 en vervolgens om de zes jaar |
Voor elk overeenkomstig lid 1 aangewezen waterlichaam dragen de lidstaten zorg voor de opstelling van milieukwaliteitsnormen waarmee kan worden gewaarborgd dat, met de verwachte waterbehandelingsregeling en in overeenstemming met de communautaire wetgeving, het daaruit resulterende water aan de eisen van richtlijn 80/778/EEG zal voldoen. // Voor elk overeenkomstig lid 1 aangewezen waterlichaam dragen de lidstaten er zorg voor dat de doelstellingen van artikel 4 overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn, voor oppervlaktewaterlichamen met inbegrip van de ingevolge artikel 21 op Gemeenschapsniveau vastgestelde kwaliteitsnormen worden bereikt en dat het met de toegepaste waterbehandelingsmethode verkregen water in overeenstemming met de communautaire wetgeving voldoet aan de eisen van Richtlijn 80/778/EEG, zoals vervangen door Richtlijn 98/83/EEG.
1. // De lidstaten dragen zorg voor de opstelling van programma's voor het toezicht op oppervlaktewater- en op de grondwatertoestand, teneinde een samenhangend en alomvattend overzicht te krijgen van de watertoestand binnen elk stroomgebieddistrict. Voor oppervlaktewater omvatten deze programma's toezicht op de ecologische en op de chemische toestand. Voor grondwater omvatten deze programma's toezicht op de chemische en op de kwantitatieve toestand. Deze programma's dienen uiterlijk op 31 december 2001 operationeel te zijn. Het toezicht dient de in bijlage V vervatte elementen te omvatten. // 1. // De lidstaten dragen zorg voor de opstelling van programma's voor het toezicht op oppervlaktewater- en op de grondwatertoestand, teneinde een samenhangend en alomvattend overzicht te krijgen van de watertoestand binnen elk stroomgebieddistrict en binnen de aangrenzende maritieme zones waarin het water van de stroomgebieddistricten uitmondt. Voor oppervlaktewater omvatten deze programma's toezicht op het volume, het debiet of de stroming en op de ecologische en op de chemische toestand. Voor grondwater omvatten deze programma's toezicht op de chemische en op de kwantitatieve toestand. Deze programma's dienen uiterlijk op 31 december 2001 operationeel te zijn. Het toezicht dient de in bijlage V vervatte elementen te omvatten.
// 2 bis. // De technische specificaties omvatten het gebruik van gestandaardiseerde methoden voor analyse en kwaliteitscontrole die door alle lidstaten zijn erkend.
// De lidstaten houden rekening met het beginsel van terugwinning van de milieu- en hulpbronnenkosten van watergebruik, teneinde de heffingen op een zodanig niveau vast te stellen dat de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van deze richtlijn erdoor wordt bevorderd.
// Gecombineerde aanpak voor puntbronnen en diffuse bronnen
1. // De lidstaten dragen er zorg voor dat lozingen, onderworpen aan emissiebeheersing als vermeld in lid 2, worden beheerst overeenkomstig de in dit artikel uiteengezette aanpak.
(a) | de op de beste beschikbare technologie gebaseerde emissiebeheersingsmaatrege-len, |
b) | de toepasselijke emissiegrens-waarden, |
c) | in geval van diffuse effecten, de emissiebeheersingsmaat-regelen, met inbegrip van de beste milieupraktijken, indien van |
die zijn vervat in:
- | Richtlijn |
- | Richtlijn |
- | Richtlijn |
- | de richtlijnen, vastgesteld overeenkomstig artikel 21 van deze |
- | de in bijlage IX vermelde |
- | andere toepasselijke commu-nautaire |
uiterlijk op 31 december 2007, tenzij in de desbetreffende wetgeving anders is bepaald.
// 3. // Wanneer op grond van een kwaliteitsdoelstelling of kwaliteitsnorm, vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn, in de in bijlage IX genoemde richtlijnen of overeenkomstig andere communautaire wetgeving, strengere voorwaarden vereist zijn dan die welke zouden voortvloeien uit de toepassing van lid 2, worden er dienovereenkomstig strengere emissiebeheersingsmaatregelen vastgesteld.
//
b ter) | alle nodige maatregelen om de doelstellingen van artikel 4 voor als sterk veranderd of kunstmatig aangemerkte waterlichamen te |
//
e) | beheersing van de onttrekking van zoet oppervlaktewater en grondwater, en de overheveling en opstuwing van zoet oppervlaktewater, met inbegrip van een register of registers van wateronttrekkingen en een vereiste van voorafgaande vergunning voor wateronttrekking, overheveling en |
(g) | een verbod op de rechtstreekse lozing van de in bijlage VIII genoemde stoffen in het grondwater; |
g) | een verbod op de rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater onder voorbehoud van de onderstaande |
De lidstaten mogen vergunning verlenen voor herinspuiting in dezelfde watervoerende laag van voor geothermische doeleinden gebruikt water.
Voorts mogen de lidstaten onder vermelding van de voorwaarden vergunning verlenen voor:
Inspuiting van water dat stoffen bevat ingevolge exploratie- en winningsactiviteiten van koolwaterstoffen of ingevolge mijnbouwactiviteiten, en inspuiting van water om technische redenen, in geologische lagen waaruit koolwaterstoffen of andere stoffen zijn gewonnen of in geologische lagen die van nature permanent ongeschikt zijn voor andere doeleinden. Dergelijke inspuitingen mogen geen andere stoffen bevatten dan die welke het gevolg zijn van de hierboven genoemde activiteiten.
Herinspuiting van uit mijnen en steengroeven gepompt grondwater of met civieltechnische bouw- of onderhoudswerkzaamheden geassocieerd water;
Inspuiting van aardgas en vloeibaar petroleumgas (LPG) voor opslag in geologische lagen die van nature permanent ongeschikt zijn voor andere doeleinden;
Inspuiting van aardgas en vloeibaar petroleumgas (LPG) voor opslag in andere geologische lagen, wanneer dat absoluut noodzakelijk is in het belang van de continuïteit van de gasvoorziening en indien door de inspuiting het risico van verslechtering van de huidige en toekomstige kwaliteit van het ontvangende grondwater wordt voorkomen;
- | constructies, civieltechnische en bouwkundige werken en soortgelijke werkzaamheden op of in de grond, waarbij contact met het grondwater wordt |
- | lozingen van kleine hoeveelheden verontreinigende stoffen voor wetenschappelijke doeleinden, met het oog op karakterisering, bescherming of herstel van |
op voorwaarde dat die lozingen niet verhinderen dat de voor dat grondwaterlichaam vastgestelde milieudoelstellingen worden bereikt.
De lidstaten mogen vergunning verlenen voor kunstmatige aanvulling of vergroting van grondwater-lichamen. Het gebruikte water mag afkomstig zijn van alle oppervlakte- of grondwater, mits het gebruik van de bron niet verhindert dat de milieudoelstellingen voor de bron of het aangevulde of vergrote grondwaterlichaam worden bereikt;
// i bis. // Maatregelen om de in artikel 13, lid 3, sub d), iii) vastgestelde milieukwaliteitsnormen, met name ten aanzien van een duurzaam watergebruik, te bereiken.
"Aanvullende maatregelen": maat-regelen die zijn ontworpen en worden uitgevoerd naast de basismaatregelen teneinde de krachtens artikel 4 vastgestelde doelstellingen te bereiken. Het maatregelenprogramma dient alle aanvullende maatregelen te bevatten die nodig worden geacht om aan deze doelstellingen te voldoen, met inbegrip van die welke nodig worden geacht om te voldoen aan de ingevolge lid 3, letter d), onder ii), vastgestelde milieukwaliteitsnormen, met name met betrekking tot een duurzaam watergebruik. Bijlage VI, deel B, bevat een niet-uitputtende lijst van aanvullende maatregelen. // 'Aanvullende maatregelen': maat-regelen die zijn ontworpen en worden uitgevoerd naast de basismaatregelen teneinde de krachtens artikel 4 vastgestelde doelstellingen te bereiken. Het maatregelenprogramma dient alle aanvullende maatregelen te bevatten die nodig worden geacht om aan deze doelstellingen te voldoen. Bijlage VI, deel B, bevat een niet-uitputtende lijst van aanvullende maatregelen.
Stroomgebiedbeheerplannen
1. // De lidstaten dragen ervoor zorg dat binnen elk stroomgebieddistrict een het gehele stroomgebieddistrict omvattend stroomgebiedbeheer-plan wordt opgesteld. In het stroomgebiedbeheerplan dient de in bijlage VII genoemde informatie te worden opgenomen. // Stroomgebiedbeheerplannen
1. // De lidstaten zorgen ervoor dat voor elk volledig op hun grondgebied liggend stroom-gebieddistrict een stroom-gebiedbeheerplan wordt opgesteld.
2. // De stroomgebiedbeheerplannen dienen uiterlijk op 31 december 2004 te zijn gepubliceerd. // 2. // Ingeval een internationaal stroomgebieddistrict volledig binnen de Gemeenschap ligt, zorgen de lidstaten ervoor dat er coördinatie plaatsvindt om tot een enkel internationaal stroomgebiedbeheerplan te komen. Wordt er geen internationaal stroomgebied-beheerplan opgesteld, dan stellen de lidstaten tenminste voor de op hun respectieve grondgebieden liggende delen van het internationale stroomgebieddistrict stroomgebiedbeheerplannen op om de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken.
3. // De stroomgebiedbeheerplannen worden uiterlijk op 31 december 2010 en vervolgens om de zes jaar herzien en bijgewerkt. // 3. // Reikt een internationaal stroomgebieddistrict tot over de grenzen van de Gemeenschap, dan beijveren de lidstaten zich om een enkel stroomgebiedbeheerplan op te stellen; als dat niet mogelijk blijkt, moet het plan ten minste het op het grondgebied van de betrokken lidstaat liggende deel van het internationale stroomgebieddistrict bestrijken.
// 4. // In het stroomgebiedbeheerplan moet de in bijlage VII bedoelde informatie worden opgenomen.
//
5 | De stroomgebiedbeheerplannen kunnen worden aangevuld met de opstelling van meer gedetailleerde |
// 6. // De stroomgebiedbeheerplannen worden uiterlijk op 31 december 2004.
// 7. // De stroomgebiedbeheerplannen worden uiterlijk op 31 december 2010 en vervolgens om de zes jaar getoetst en bijgesteld.
Informatieverstrekking aan en raadpleging van het publiek
1. // De lidstaten zien erop toe dat voor elk stroomgebieddistrict kopieën van de ontwerpstroomgebied-beheerplannen worden gepubliceerd en dat deze uiterlijk één jaar vóór de periode waarop het plan betrekking heeft, toegankelijk zijn. Op aanvraag wordt toegang gegeven tot bij het opstellen van het ontwerpstroomgebiedbeheerplan gebruikte, achtergrond verschaffende documenten en informatie. // Informatieverstrekking aan en raadpleging van het publiek
1. // De lidstaten moedigen de actieve participatie van alle betrokken partijen bij de uitvoering van deze richtlijn aan, met name bij de opstelling, de herziening en de aanpassing van de stroomgebiedbeheerplannen. De lidstaten zorgen ervoor dat voor elk stroomgebieddistrict de volgende bescheiden worden gepubliceerd en voor opmerkingen ter beschikking worden gesteld van het publiek, met inbegrip van de gebruikers:
//
a) | een tijdschema en werkprogramma voor de opstelling van het plan en een verklaring over de raadplegingsmaatregelen die minstens drie jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft, zullen worden |
b) | een tussentijds overzicht van de belangrijke waterbeheerkwesties die zijn vastgesteld in het stroomgebied, zulks minstens twee jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking |
c) | kopieën van het ontwerp-stroomgebiedbeheerplan, minstens één jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking |
Op verzoek wordt inzage gegeven van bij de opstelling van het ontwerp-stroomgebiedbeheerplan gebruikte achtergrond-documenten en –informatie.
2. // De betrokken partijen beschikken over ten minste zes maanden om schriftelijk hun opmerkingen over deze documenten te maken, teneinde actieve betrokkenheid en raadpleging mogelijk te maken. // 2. // De lidstaten voorzien in perioden van tenminste zes maanden voor het maken van schriftelijke opmerkingen over die documenten, teneinde actieve betrokkenheid en raadpleging mogelijk te maken.
3. // De leden 1 en 2 zijn eveneens van toepassing voor bijgewerkte stroomgebiedbeheerplannen. // 3. // De leden 1 en 2 zijn eveneens van toepassing voor bijgewerkte stroomgebiedbeheerplannen.
Planning per deelstroomgebied, per sector, per onderwerp of per watertype
1. // Stroomgebiedbeheerplannen mogen worden aangevuld door gedetailleerder programma's en beheerplannen om bepaalde aspecten van het waterbeheer te behandelen, zoals: // Geschrapt
// (a) // programma's en beheerplannen voor bepaalde deelstroomgebieden binnen een stroomgebieddistrict;
// (b) // programma's en beheerplannen met betrekking tot bepaalde economische sectoren;
// (c) // programma's en beheerplannen met betrekking tot welbepaalde onderwerpen op het gebied van waterbeheer en
// (d) // programma's en beheerplannen met betrekking tot bepaalde watertypes of bepaalde ecosystemen.
// In het stroomgebiedbeheerplan dient een verwijzing naar dergelijke activiteiten te worden opgenomen. //
2. // Het verrichten van één van de in lid 1 genoemde activiteiten stelt de lidstaten geenszins vrij van verplichtingen uit hoofde van de overige bepalingen van deze richtlijn. //
Artikel 20, lid 2 bis (nieuw)
// Binnen drie jaar na de publicatie van elk stroomgebiedbeheerplan of van elke bijstelling overeenkomstig artikel 16 leggen de lidstaten een tussentijds verslag voor dat de bij de uitvoering van het geplande maatregelenprogramma geboekte vooruitgang beschrijft.
1. // De Raad stelt specifieke maatregelen vast ter bestrijding van de waterverontreiniging door afzonderlijke verontreinigende stoffen of groepen verontreinigende stoffen die een onaanvaardbaar risico voor het milieu opleveren. // 1. // De Raad stelt volgens de procedures van lid 2 specifieke maatregelen vast voor de geleidelijke vermindering van emissies en lozingen van gevaarlijke stoffen en het voorkomen van ontsnappingen door lekken en verontreiniging door gevaarlijke stoffen als gevolg van ongevallen, zulks aan de hand van prioriteiten op basis van het risico dat zij via of voor het aquatische milieu opleveren, met inbegrip van dergelijke risico's voor water dat voor drinkwaterwinning wordt gebruikt. De maatregelen worden in overeenstemming met de in het Verdrag vastgelegde procedures vastgesteld op basis van door de Commissie uit hoofde van dit artikel ingediende voorstellen.
5. // Voor de op de prioriteitslijst voorkomende stoffen dient de Commissie voorstellen in voor maatregelen ter beperking van de voornaamste bronnen van de betrokken emissies. Daarbij houdt zij rekening met zowel product- als procesgerelateerde bronnen en gaat zij de maatregelencombinatie na die kosteneffectief en evenredig is. In voorkomend geval kunnen procesgerelateerde beperkende maatregelen op communautair niveau sectorieel worden vastgesteld. // 5. // Voor de op de prioriteitslijst voorkomende stoffen dient de Commissie voorstellen in voor maatregelen ter beheersing van de voornaamste bronnen van de betrokken emissies. Daarbij houdt zij rekening met zowel puntbronnen als diffuse bronnen en geeft zij aan welk niveau en welke combinatie van productbeheersingsmaatregelen en uniforme emissiegrenswaarden voor procesbeheersingsmaatregelen kosteneffectief en evenredig zijn. In voorkomend geval kunnen procesbeheersingsmaatregelen op communautair niveau sectorieel worden vastgesteld.
//
6 bis | Uiterlijk twee jaar na de plaatsing van de betrokken stof op de prioriteitslijst dient de Commissie in overeenstemming met de leden 5 en 6 voorstellen in die ten minste betrekking hebben op emissiebeheersingsmaatregelen voor puntbronnen en |
// 6 ter. // Bij de indiening van voorstellen uit hoofde van lid 6 bis, brengt de Commissie voor zover mogelijk verslag uit over de vermindering van de belasting van emissies van gevaarlijke stoffen in het oppervlaktewater die daardoor wordt gerealiseerd. Bij de rapportage over de uitvoering van goedgekeurde voorstellen brengt de Commissie eveneens verslag uit over de bereikte vermindering van de emissiebelasting.
Rapportage door de Commissie
Rapportage door de Commissie
1. // De Commissie publiceert uiterlijk op 31 december 2006 en vervolgens om de zes jaar een verslag over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. // Rapportage door de Commissie
1. // De Commissie publiceert uiterlijk op 31 december 2006 en vervolgens om de zes jaar een verslag over de uitvoering van deze richtlijn, en legt dit voor aan het Europees Parlement en de Raad.
2. // Het verslag behelst waar nodig ten minste:
(a) | een beoordeling van de bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn geboekte vooruitgang; |
(a) | een beoordeling van de bij de uitvoering van de richtlijn geboekte |
(b) | een beoordeling van de oppervlakte- en de grondwatertoestand in de Gemeenschap; |
(b) | een met het Europees Milieuagentschap gecoördineerde beoordeling van de oppervlaktewatertoestand en de grondwatertoestand in de |
(c) | een vergelijkend onderzoek van de overeenkomstig artikel 20 ingediende stroomgebiedbeheerplannen, met inbegrip van aanbevelingen ter verbetering van toekomstige plannen; |
(c) | een onderzoek van de overeenkomstig artikel 20 ingediende stroomgebiedbeheerplannen, met inbegrip van suggesties ter verbetering van toekomstige |
(d) | een antwoord op elk van de overeenkomstig artikel 15 door de bevoegde autoriteiten aan de Commissie gedane aanbevelingen en |
(d) | een samenvatting van de reacties op de rapporten of aanbevelingen van de lidstaten aan de Commissie overeenkomstig artikel |
(e) | een samenvatting van eventuele overeenkomstig artikel 21 ontwikkelde |
(e) | een samenvatting van eventuele overeenkomstig artikel 21 ontwikkelde voorstellen, beheersingsmaatregelen en |
//
(f) | een overzicht van de antwoorden op opmerkingen van het Europees Parlement en de Raad bij vorige |
// 3. // De Commissie publiceert tevens een verslag over de bij de uitvoering geboekte vooruitgang dat gebaseerd is op de door de lidstaten overeenkomstig artikel 20, lid 2, ingediende beknopte rapporten, en legt dit voor aan het Europees Parlement en de lidstaten, zulks uiterlijk twee jaar na de in de artikelen 5 en 10 bedoelde data.
// 4. // Binnen drie jaar na de publicatie van elk verslag uit hoofde van lid 1 publiceert de Commissie een tussentijds verslag dat de vooruitgang bij de uitvoering beschrijft op basis van de in artikel 20, lid 3, bedoelde tussentijdse verslagen van de lidstaten. Dit verslag wordt voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad.
// 5. // De Commissie roept op een overeenkomstig de rapportage-cyclus geschikt moment een conferentie bijeen van de bij het waterbeleid van de Gemeenschap betrokken partijen uit alle lidstaten, om de uitvoeringsverslagen van de Commissie te becommentariëren en ervaringen uit te wisselen.
Deelnemers daaraan dienen onder meer vertegenwoordigers te zijn van de bevoegde autoriteiten, het Europees Parlement, de NGO's, de sociale en economische partners, consumentenorganisaties, universitaire en andere deskundigen.
Aanpassing van de richtlijn
1. // De bijlagen I, II, III, V, VIII en IX kunnen overeenkomstig de procedure van artikel 25 aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang worden aangepast. // 1. // De bijlagen I, II, III, V, VIII en IX kunnen overeenkomstig de procedure van artikel 25 aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang worden aangepast en gepubliceerd overeenkomstig de procedures en het tijdschema van artikel 22.
Intrekking
1. // De volgende communautaire wetgeving wordt met werking van 31 december 2007 ingetrokken:
- | Richtlijn |
- | Beschikking |
- | Richtlijn |
- | Richtlijn |
- | Richtlijn |
- | Richtlijn |
- | Richtlijn |
// 1. // De volgende communautaire wetgeving wordt met werking van 31 december 2001 ingetrokken:
- | Beschikking |
- | Richtlijn |
- | Richtlijn |
2. // De volgende communautaire wetgeving wordt met werking van 31 december 2007 ingetrokken:
- | Richtlijn |
- | Richtlijn |
- | Richtlijn |
- | Richtlijn |
3. // Voor Richtlijn 76/464/EEG gelden de volgende overgangsbepalingen:
//
a) | de overeenkomstig artikel 21 vastgestelde prioriteitslijst vervangt de lijst van de als prioritair aangemerkte stoffen in de mededeling van de Commissie aan de Raad van 22 juni |
//
b) | voor de toepassing van artikel 7 van Richtlijn |
4. // De milieudoelstellingen van artikel 4 en de milieukwaliteitsnormen, vastgesteld in bijlage IX en overeenkomstig artikel 21, lid 6, dan wel door de lidstaten vastgesteld overeen-komstig bijlage V voor stoffen die niet op de prioriteitslijst voorkomen of overeenkomstig artikel 21, lid 6 bis, voor prioriteitsstoffen waarvoor nog geen communautaire normen gelden, worden voor de toepassing van artikel 2, punt 7, en artikel 10 van Richtlijn 96/61/EG als milieukwaliteitsnormen beschouwd.
5. // Indien een stof op de overeenkomstig artikel 21 vastgestelde prioriteitslijst niet in bijlage VIII van deze richtlijn noch in bijlage III van Richtlijn 96/61/EG voorkomt, wordt hij daaraan toegevoegd.
6. // Voor oppervlaktewaterlichamen moeten de milieudoelstellingen van het eerste stroomgebiedbeheerplan uit hoofde van deze richtlijn leiden tot kwaliteitsnormen die minstens even streng zijn als die welke vereist zijn om uitvoering te geven aan Richtlijn 76/464/EEG.
Bijlage II wordt vervangen door de volgende bijlage:
De lidstaten stellen de ligging en de grenzen van de oppervlaktewaterlichamen vast en maken een eerste karakterisering van alle dergelijke lichamen overeenkomstig de hierna volgende methodiek. De lidstaten kunnen oppervlaktewaterlichamen ten behoeve van die eerste karakterisering groeperen.
i. De oppervlaktewaterlichamen binnen het stroomgebieddistrict worden ingedeeld in een van de oppervlaktewatercategorieën - rivieren, meren, overgangswateren, kustwateren - of aangemerkt als kunstmatig oppervlaktewaterlichaam dan wel als sterk veranderd.
ii. Voor elke oppervlaktewatercategorie worden de oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebieddistrict onderscheiden in typen. Die typen zijn de watergebieden die worden bepaald met systeem A of systeem B (zie punt 1.2).
iii. Indien systeem A wordt gebruikt, worden de oppervlaktewaterlichamen binnen het stroomgebieddistrict eerst onderscheiden naar ecoregio volgens de geografische gebieden die in punt 1.2 en op de desbetreffende kaart in bijlage X zijn aangegeven. De waterlichamen in iedere ecoregio worden vervolgens onderscheiden in typen oppervlaktewaterlichamen volgens de descriptoren in de tabellen van systeem A.
iv. Indien systeem B wordt gebruikt, moeten de lidstaten een minstens even sterke mate van differentiatie bereiken als met systeem A zou zijn bereikt. De oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebieddistrict worden onderscheiden in typen met behulp van de waarden voor de verplichte descriptoren en de facultatieve descriptoren, of combinaties van descriptoren, die nodig zijn voor een betrouwbare afleiding van de systeemeigen biologische referentie-omstandigheden.
v. Kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen worden gedifferentieerd met behulp van de descriptoren voor de oppervlaktewatercategorie die het meest lijkt op het betrokken sterk veranderde of kunstmatige waterlichaam.
vi. De lidstaten leggen de Commissie een kaart of kaarten (in een GIS-formaat) van de geografische ligging van de typen voor met de uit hoofde van systeem A vereiste differentiatiegraad.
Systeem A
Vaste typering // Descriptoren
Ecoregio // Ecoregio's op kaart A in bijlage X
Type // Hoogte
// hoogland > 800 m
// laagland 10 000 km2
Geologie
// kalkhoudend
// kiezelhoudend
// organisch
Systeem B
Alternatieve
Karakterisering | Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van de rivier of een deel ervan en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische |
geografische breedte
geografische lengte
geologie
grootte
Facultatieve factoren | afstand van de bron van de |
gemiddelde waterbreedte
gemiddelde waterdiepte
gemiddelde waterhelling
vorm en profiel van de hoofdrivierbedding
rivierdebiet- (stromings-) categorie
vorm van het dal
transport van vaste stoffen
zuurneutraliserend vermogen
gemiddelde samenstelling van het substraat
chloride
variatie van de luchttemperatuur
gemiddelde luchttemperatuur
neerslag
Systeem A
Vaste typering // Descriptoren
Ecoregio // Ecoregio's op kaart A in bijlage X
Type // Hoogte
// hoogland > 800 m
// laagland 15 m
Grootte op basis van oppervlakte
// > 0,5 tot 1 km2
// > 1 tot 10 km2
// > 10 tot 100 km2
// > 100 km2
// kalkhoudend
// kiezelhoudend
// organisch
Systeem B
Alternatieve
Karakterisering | Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van het meer en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische |
geografische breedte
geografische lengte
geologie
grootte
Facultatieve factoren | gemiddelde |
verblijftijd
gemiddelde luchttemperatuur
variatie van de luchttemperatuur
mengkarakteristieken (b.v. monomictisch, dimictisch, polymictisch)
zuurneutraliserend vermogen
achtergrondtoestand van de nutriënten
gemiddelde samenstelling van het substraat
fluctuatie van het waterniveau
Systeem A
Vaste typering // Descriptoren
Ecoregio | De volgende gebieden, als aangegeven op kaart B in bijlage |
Barentsz-zee
Noorse Zee
Noordzee
Noord-Atlantische Oceaan
Middellandse Zee
Type | Op basis van het jaargemiddelde van het |
Systeem B
Alternatieve
Karakterisering | Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van het overgangswater en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische |
Verplichte factoren | geografische |
getijverschil
zoutgehalte
Facultatieve factoren // diepte
stroomsnelheid
golfslag
verblijftijd
gemiddelde watertemperatuur
mengkarakteristieken
troebelheid
gemiddelde samenstelling van het substraat
vorm
variatie van de watertemperatuur
Systeem A
Vaste typering // Descriptoren
Ecoregio | De volgende gebieden, als aangegeven op kaart B in bijlage |
Barentsz-zee
Noorse Zee
Noordzee
Noord-Atlantische Oceaan
Middellandse Zee
Type | Op basis van het jaargemiddelde van het |
Systeem B
Alternatieve
Karakterisering | Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van het ecotype en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische |
Verplichte factoren | geografische |
getijverschil
zoutgehalte
Facultatieve factoren // stroomsnelheid
golfslag
gemiddelde watertemperatuur
mengkarakteristieken
troebelheid
verblijftijd (van omsloten inhammen) //
gemiddelde samenstelling van het substraat
variatie van de watertemperatuur
i. Voor elk overeenkomstig punt 1.1 gekarakteriseerd type oppervlaktewaterlichaam worden systeemeigen hydromorfologische en fysisch-chemische omstandigheden bepaald die staan voor de waarden van de in punt 1.1 van bijlage V genoemde hydromorfologische en fysisch-chemische kwaliteitselementen, welke voor dat type oppervlaktewaterlichaam behoren bij een zeer goede ecologische toestand als omschreven in de toepasselijke tabel in punt 1.2 van bijlage V. Verder worden systeemeigen biologische referentieomstandigheden bepaald die staan voor de waarden van de in punt 1.1 van bijlage V genoemde biologische kwaliteitselementen voor dat oppervlaktewaterlichaam bij een zeer goede ecologische toestand als omschreven in de toepasselijke tabel in punt 1.2 in bijlage V.
ii. Bij de toepassing van de in dit punt omschreven procedures op sterk veranderde of kunstmatige waterlichamen worden verwijzingen naar zeer goede ecologische toestand opgevat als verwijzingen naar het maximale ecologische potentieel als omschreven in tabel 1.2.5 van bijlage V. De waarden voor het maximale ecologisch potentieel voor een waterlichaam worden om de 6 jaar getoetst.
iii. Systeemeigen omstandigheden als bedoeld in i) en ii) en systeemeigen biologische referentieomstandigheden kunnen op ruimte of op modellen gebaseerd zijn, of worden afgeleid door een combinatie van die methoden te gebruiken. Wanneer het niet mogelijk is om die methoden te gebruiken, kunnen lidstaten voor het bepalen van dergelijke omstandigheden het advies van deskundigen inwinnen. Voor het bepalen van een zeer goede ecologische toestand met betrekking tot de concentraties van specifieke synthetische verontreinigende stoffen gelden de detectielimieten die haalbaar zijn met de technieken welke beschikbaar zijn op het tijdstip dat de systeemeigen omstandigheden moeten worden bepaald.
iv. Voor op ruimte gebaseerde systeemeigen biologische referentieomstandigheden vormen de lidstaten voor elk type oppervlaktewaterlichaam een referentienet. Het net bevat een voldoende aantal locaties met een goede toestand zodat een voldoende betrouwbaarheidsgraad van de waarden voor de referentieomstandigheden kan worden bereikt, gelet op de variabiliteit van de waarden van de kwaliteitselementen die voor dat type oppervlaktewaterlichaam overeenkomen met een zeer goede ecologische toestand en de krachtens punt v toe te passen modelleringstechnieken.
v. Op modellen gebaseerde systeemeigen biologische referentieomstandigheden kunnen worden afgeleid met voorspellingsmodellen of analytische methoden. Bij die methoden worden historische, paleologische en andere beschikbare gegevens gebruikt. De betrouwbaarheidsgraad van de waarden voor de referentieomstandigheden moet zo hoog zijn dat de aldus afgeleide omstandigheden consistent en geldig voor elk type oppervlaktewaterlichaam zijn.
vi. Wanneer het voor een kwaliteitselement in een type oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is om betrouwbare systeemeigen referentieomstandigheden vast te stellen, omdat de natuurlijke variabiliteit in dat element hoog is, niet alleen ten gevolge van seizoensschommelingen, behoeft dat element niet te worden opgenomen in de evaluatie van de ecologische toestand voor dat type oppervlaktewater. In dat geval motiveren de lidstaten die uitsluiting in het stroomgebiedbeheerplan.
De lidstaten verzamelen informatie over soort en omvang van de significante antropogene belasting waaraan oppervlaktewater in elk stroomgebieddistrict onderhevig kunnen zijn, en houden die informatie bij. Het betreft met name:
schatting en bepaling van significante vervuiling uit puntbronnen, met name door in bijlage VIII bedoelde stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële, agrarische en andere installaties en activiteiten, onder meer gebaseerd op informatie die is vergaard krachtens
i. de artikelen 9 en 15 van Richtlijn 96/61/EG van de Raad,
ii. de artikelen 15 en 17 van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad,
en, voor de doeleinden van het oorspronkelijke stroomgebiedbeheerplan,
iv. de Richtlijnen 75/440/EEG, 76/160/EEG, 78/659/EEG en 79/923/EEG van de Raad;
schatting en bepaling van significante vervuiling uit diffuse bronnen, met name door in bijlage VIII bedoelde stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële, agrarische en andere installaties en activiteiten, onder meer gebaseerd op informatie die is vergaard krachtens
i. de artikelen 3, 5 en 6 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad,
ii. de artikelen 7 en 17 van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad,
iii. Richtlijn van de Raad (biociden),
en, voor de doeleinden van het eerste stroomgebiedbeheerplan,
iv. de Richtlijnen 75/440/EEG, 76/160/EEG, 76/464/EEG, 78/659/EEG en 79/923/EEG van de Raad;
schatting en bepaling van significante wateronttrekking voor stedelijk, industrieel, agrarisch en ander gebruik, met inbegrip van seizoensschommelingen en de totale vraag per jaar, en van het waterverlies in de distributiestelsels;
schatting en bepaling van de effecten van significante regulering van de waterstroming, met inbegrip van overbrenging en omleiding van water, op de stromingskenmerken en waterbalansen in hun geheel;
bepaling van significante morfologische veranderingen van waterlichamen;
schatting en bepaling van andere significante antropogene invloeden op de toestand van oppervlaktewateren;
schattingen van bodemgebruikpatronen, waaronder de bepaling van de belangrijkste stedelijke, industriële en agrarische gebieden en, voorzover relevant, visgronden en bossen.
De lidstaten beoordelen in hoeverre de oppervlaktewatertoestand van lichamen gevoelig is voor de bovenvermelde vormen van belasting.
De lidstaten gebruiken de bovenvermelde informatie die zij verzameld hebben, en alle andere relevante informatie met inbegrip van bestaande milieumonitoringsgegevens, om een beoordeling te maken van de kans dat oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebieddistrict niet zullen voldoen aan de milieukwaliteitsnormen die artikel 4 aan die lichamen stelt. De lidstaten kunnen bij die beoordeling modelleringstechnieken gebruiken.
Voor lichamen waarvan is gebleken dat zij gevaar lopen niet te voldoen aan de milieukwaliteitsnormen moet, voorzover dienstig, een verdere karakterisering plaatsvinden om de bij artikel 10 voorgeschreven monitoringprogramma's en de bij artikel 13 voorgeschreven maatregelenprogramma's te optimaliseren.
De lidstaten kunnen een oppervlaktewaterlichaam als kunstmatig of sterk veranderd aanmerken wanneer het aanbrengen van de vereiste wijzigingen in het kunstmatige of sterk veranderde karakter van dat waterlichaam om een goede ecologische toestand te verkrijgen significante nadelige gevolgen zou hebben voor:
ii scheepvaart of recreatie;
iii activiteiten waarvoor water wordt opgeslagen (b.b. stroomopwekking, drinkwatervoorziening);
iv waterhuishouding, bescherming tegen overstromingen, irrigatie of drainage;
v menselijke ontwikkelingsactiviteiten.
De lidstaten maken een eerste karakterisering van alle grondwaterlichamen om vast te stellen voor welke doeleinden zij gebruikt worden en in hoeverre zij gevaar lopen niet te voldoen aan de doelstellingen voor ieder grondwaterlichaam van artikel 4. De lidstaten kunnen de grondwaterlichamen ten behoeve van deze eerste karakterisering groeperen. Voor die analyse mag gebruik worden gemaakt van hydrologische, geologische en bodemkundige gegevens, gegevens over landgebruik, lozing en wateronttrekking en andere gegevens, maar het volgende moet in ieder geval bepaald worden:
- locatie en grenzen van de grondwaterlichamen;
- mogelijke vormen van belasting van de grondwaterlichamen, zoals
- diffuse vervuilingsbronnen;
- vervuiling uit puntbronnen;
- onttrekking van water;
- kunstmatige aanvulling;
- algemene aard van het superstraat in het stroomgebied waaruit het grondwaterlichaam wordt aangevuld;
- grondwaterlichamen waarbij rechtstreeks afhankelijke oppervlaktewater-ecosystemen of terrestrische ecosystemen bestaan.
Na deze eerste karakterisering maken de lidstaten van de grondwaterlichamen of groepen waterlichamen waarvan is vastgesteld dat zij gevaar lopen, een nadere karakterisering om nauwkeuriger te bepalen hoe groot het gevaar is en welke maatregelen er krachtens artikel 13 moeten worden genomen. Deze karakterisering moet daartoe relevante gegevens omvatten over de effecten van menselijke activiteiten en, voorzover dienstig, gegevens over:
- de geologische kenmerken van het grondwaterlichaam, met inbegrip van grootte en soort van de geologische eenheden;
- de hydrogeologische kenmerken van het grondwaterlichaam, met inbegrip van doorlatendheid, porositeit en afsluiting;
- de kenmerken van de oppervlaktedeposities en grondlagen in het stroomgebied waaruit het grondwaterlichaam wordt aangevuld, met inbegrip van dikte, porositeit, doorlatendheid, en absorptie-eigenschappen van de deposities en grondlagen;
- stratificatiekarakteristieken van het grondwater in het grondwaterlichaam;
- een inventarisatie van de bijbehorende oppervlaktesystemen, met inbegrip van terrestrische ecosystemen en oppervlaktewaterlichamen waarmee het grondwaterlichaam dynamisch verbonden is;
- schattingen van richtingen en debiet van de uitwisseling van water tussen het grondwaterlichaam en bijbehorende oppervlaktesystemen; en
- voldoende gegevens om het jaarlijkse gemiddelde van de totale grondwateraanvulling op lange termijn te berekenen.
Voor grensoverschrijdende grondwaterlichamen in twee of meer lidstaten en grondwaterlichamen waarvan bij de eerste karakterisering overeenkomstig punt 2.1 blijkt dat zij gevaar lopen niet te voldoen aan de krachtens artikel 4 voor ieder lichaam vastgestelde doelstellingen, worden voor ieder grondwaterlichaam de volgende gegevens, voorzover relevant, vergaard en bijgehouden:
- de ligging van de punten in het grondwaterlichaam waar voor menselijke consumptie bestemd water wordt onttrokken en die meer dan gemiddeld 10 kubieke meter per dag leveren of meer dan 50 personen bedienen;
- de gemiddelde hoeveelheden water die jaarlijks op die punten worden onttrokken;
- de chemische samenstelling van water dat uit het grondwaterlichaam wordt onttrokken;
- de ligging van de punten waar rechtstreeks water in het grondwaterlichaam wordt geloosd;
- het lozingsdebiet op die punten;
- de chemische samenstelling van de lozingen in het grondwaterlichaam;
- het bodemgebruik in het stroomgebied of de stroomgebieden waaruit het grondwaterlichaam wordt aangevuld, met inbegrip van door de mens veroorzaakte veranderingen in de kenmerken van de aanvulling, zoals omleiding en wegvloeiend regenwater door landafdichtingen, kunstmatige aanvulling, dammen of drainage.
De lidstaten bepalen voor welke grondwaterlichamen uit hoofde van artikel 4 lagere doelstellingen worden aangegeven, mede op grond van een beoordeling van de effecten van de toestand van het lichaam op:
- oppervlaktewater en bijbehorende terrestrische ecosystemen;
- waterhuishouding, bescherming tegen overstromingen en drainage;
- menselijke ontwikkeling.
Bijlage III
Beoordeling van de milieueffecten van menselijke activiteiten | Gehele bijlage |
Economische analyse
// Bijlage IIIa – economische analyse
De economische analyse omvat voldoende informatie die voldoende gedetailleerd moet zijn (rekening houdend met de kosten voor het verzamelen van de relevante gegevens) voor:
a) | de nodige berekeningen om overeenkomstig artikel 12 rekening te houden met het beginsel van de terugwinning van de kosten voor waterdiensten, gelet op langetermijnvoorspellingen van aanbod en vraag naar water in het stroomgebieddistrict en, waar |
//
- | ramingen van volume, prijzen en kosten voor waterdiensten als omschreven in definitie 32 van artikel |
//
- | ramingen van relevante investeringen, inclusief vooruitzichten voor dergelijke |
(b) | de opstelling van langetermijnprognoses voor realiseerbare besparingen door efficiënter watergebruik, verdeeld over verschillende sectoren van watergebruik, en tenminste over de huishoudelijke sector, de industrie en de |
(c) | een oordeel over de meest kosteneffectieve combinatie van maatregelen op het gebied van watergebruik die moeten worden opgenomen in het programma van maatregelen overeenkomstig artikel 13, gebaseerd op ramingen van de potentiële kosten van dergelijke |
Beschermde gebieden
1. // Het uit hoofde van artikel 9 vereiste register van beschermde gebieden dient, voorzover relevant ten behoeve van de waterbescherming, ten minste de volgende soorten beschermde gebieden te omvatten: // 1. // Het uit hoofde van artikel 9 vereiste register van beschermde gebieden dient ten minste de volgende soorten beschermde gebieden te omvatten:
i. // gebieden die overeenkomstig artikel 8 zijn aangewezen voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water; // i. // gebieden die overeenkomstig artikel 8 zijn aangewezen voor de werkelijke of potentiële onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water;
v. // gebieden die voor de bescherming van habitats of van planten- en diersoorten zijn aangewezen, wanneer het behoud of de verbetering van de watertoestand bij de bescherming een belangrijke factor vormt, met inbegrip van de relevante, in het raam van richtlijn 92/43/EEG (habitats) en richtlijn 79/409/EEG (vogelstand) aangewezen Natura 2000-gebieden. // v. // gebieden die voor de bescherming van habitats of van planten- en diersoorten zijn aangewezen, wanneer het behoud of de verbetering van de watertoestand bij de bescherming een belangrijke factor vormt, met inbegrip van relevante Natura 2000-gebieden die in het kader van richtlijn 92/43/EEG (habitats) en richtlijn 79/409/EEG (vogelstand) moeten worden beschermd.
Nieuwe alinea na titel
// Wateren waarvan de toestand minder dan matig is worden als ontoereikend of slecht ingedeeld:
Wateren die sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin de relevante biologische gemeenschappen sterk afwijken van wat normaal is voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat, worden als ontoereikend ingedeeld;
Wateren die zeer sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin grote delen van de relevante biologische gemeenschappen die normaal zijn voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat ontbreken, worden als slecht ingedeeld.
Tabel 1.1.2.1
Hydromorfologische elementen
Goede kwaliteit
Zodanig dat de bovenbeschreven systeemeigen biologische gemeenschap-pen kunnen bestaan. // Omstandigheden die verenigbaar zijn met het bestaan van de bovenbeschreven systeemeigen biologische gemeenschappen.
Tabel 1.1.2.1
Chemische elementen: stoffen van bijlage VIII die niet onder de algemene parameters vallen
Zeer goede kwaliteit
Concentraties onder de detectielimiet van de meest geavanceerde analyse-technieken of de overal aanwezige niveaus. // Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt.
Tabel 1.1.2.2
Hydromorfologische parameters
Goede kwaliteit
Zodanig dat de bovenbeschreven systeemeigen biologische gemeenschap-pen kunnen bestaan. // Omstandigheden die verenigbaar zijn met het bestaan van de bovenbeschreven systeemeigen biologische gemeenschappen.
Tabel 1.1.2.2
Chemische elementen: stoffen van bijlage VIII die niet onder de algemene parameters vallen
Zeer goede kwaliteit
Concentraties onder de detectielimiet van de meest geavanceerde analyse-technieken of de overal aanwezige niveaus. // Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt.
Tabel 1.1.2.3
Hydromorfologische factoren
Goede kwaliteit
Zodanig dat de bovenbeschreven systeemeigen biologische gemeenschap-pen kunnen bestaan. // Omstandigheden die verenigbaar zijn met het bestaan van de bovenbeschreven systeemeigen biologische gemeenschap-pen.
Tabel 1.1.2.3
Chemische elementen: stoffen van bijlage VIII die niet onder de algemene parameters vallen
Zeer goede kwaliteit
Concentraties onder de detectielimiet van de meest geavanceerde analyse-technieken of de overal aanwezige niveaus. // Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt.
Tabel 1.1.2.4
Hydromorfologische parameters
Goede kwaliteit
Zodanig dat de bovenbeschreven systeemeigen biologische gemeenschap-pen kunnen bestaan. // Omstandigheden die verenigbaar zijn met het bestaan van de bovenbeschreven systeemeigen biologische gemeenschap-pen.
Tabel 1.1.2.4
Chemische elementen: stoffen van bijlage VIII die niet onder de algemene parameters vallen
Zeer goede kwaliteit
Concentraties onder de detectielimiet van de meest geavanceerde analyse-technieken of de overal aanwezige niveaus. // Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt.
Punt 1.1.2.5.2.v (nieuw)
// v. // De Commissie zal een informatie-uitwisseling over de vastgestelde normen organiseren.
Punt 1.1.3
Bijlage V, punt 1.1.3
Indeling van een waterlichaam naar ecotype en bepaling van de referentieomstandigheden | Punt wordt |
// Monitoring met het oog op onderzoek wordt verricht:
- | wanneer de reden voor een overschrijding niet bekend |
- | wanneer volgens de monitoring met het oog op toezicht de ingevolge artikel 4 voor een waterlichaam bepaalde doelstellingen wellicht niet worden bereikt en er nog geen operationele monitoring is ingesteld, om te achterhalen waarom een of meer waterlichamen de milieu-doelstellingen niet bereiken, |
- | om de omvang en het effect van een incidentele verontreiniging vast te |
en moet informatie verschaffen voor de vaststelling van een maatregelenprogramma om de milieudoelstellingen te bereiken, en van specifieke maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van incidentele verontreiniging te verhelpen.
Normen voor fysisch-chemische parameters
Normen voor hydromorfologische parameters | Normen voor fysisch-chemische |
Standards for Hydromorphological parameters
Relevante CEN/ISO normen
Bijlage V
1.1.5 Monitoring en evaluatie van andere zeewateren // 1.1.5 Monitoring en evaluatie van territoriale en andere zeewateren
Bijlage V
1.1.6 Presentatie van de monitoringresultaten en geharmoniseerde indeling naar ecologische kwaliteit
iii. // De Commissie coördineert een intercalibratieronde. Ieder door een lidstaat voor de doeleinden van artikel 10 te gebruiken biologisch monitoringsysteem wordt in het intercalibratienet getest. Die test geschiedt als volgt: // iii. // De Commissie coördineert een intercalibratieronde. Ieder door een lidstaat voor de doeleinden van artikel 10 te gebruiken biologisch monitoringsysteem wordt in het intercalibratienet getest. Die test geschiedt als volgt:
//
i) | Ieder biologisch monitoring-systeem wordt toegepast op iedere locatie in het intercalibratienet die van een ecotype is waarvoor het in de praktijk zal worden |
(i) | Ieder biologisch monitoring-systeem wordt toegepast op iedere locatie in het intercalibratienet die van een ecotype is waarvoor het in de praktijk zal worden |
//
(ii) | Voor ieder nationaal monitoring-systeem worden milieukwaliteits-verhoudingen vastgesteld voor ieder van de vijf |
(ii) | Voor ieder nationaal monitoringsysteem worden milieu-kwaliteitsverhoudingen vastgesteld voor ieder van de vijf kwaliteitsklassen op basis van de gemiddelde waarden die zijn verkregen via het |
iv. // De in punt 4 geschetste intercalibratieronde moet uiterlijk 31 december 2002 voltooid zijn. De Commissie publiceert vóór 30 juni 2003 een tabel van alle aldus vastgestelde waarden. // iv. // De in punt iii) geschetste intercalibratieronde moet uiterlijk 31 december 2002 voltooid zijn. De Commissie publiceert vóór 30 juni 2003 een tabel van alle aldus vastgestelde waarden.
1.1.7
Criteria voor het aanmerken van fysische kenmerken als sterk veranderd | Dit punt wordt |
De monitoringlocaties en de frequentie van monsterneming en analyse worden bepaald volgens de voorschriften waarin de milieukwaliteitsnorm is vastgesteld. Indien geen speciale richtsnoeren zijn gegeven, wordt de in paragraaf 1.1.4.3 genoemde regeling voor stoffen van de prioriteitslijst gevolgd. // De monitoringlocaties en de frequentie van monsterneming en analyse worden bepaald volgens de voorschriften waarin de milieukwaliteitsnorm is vastgesteld. Indien geen speciale richtsnoeren zijn gegeven of de richtsnoeren onvoldoende zijn voor de doelstellingen van deze richtlijn, wordt de in de paragrafen 1.1.4.3, 1.1.4.4 en 1.1.4.7 genoemde regeling voor stoffen van de prioriteitslijst gevolgd.
Bepaling, kartering en karakterisering van grondwaterlichamen
De lidstaten bepalen, karteren en karakteriseren alle grondwaterlichamen op nationaal, regionaal en lokaal niveau. // Geschrapt
Bij de karakterisering van grondwaterlichamen wordt voor ieder grondwaterlichaam de volgende informatie, voorzover relevant, verzameld:
// grenzen en oppervlakte van het grondwaterlichaam;
// geologische karakteristieken van het grondwaterlichaam met inbegrip van grootte en soort van de geologische eenheden;
// hydrogeologische karakteristieken van de watervoerende laag met inbegrip van doorlatendheid, porositeit en afsluiting;
// karakteristieken van de oppervlaktedeposities en grondlagen boven de watervoerende laag met inbegrip van dikte, porositeit, doorlatend-heid en absorptie-eigenschappen;
// stratificatiekarakteristieken van het grondwater in het grondwaterlichaam;
// een inventarisatie van de bijbehorende oppervlaktesystemen, met inbegrip van land- en ecosystemen en oppervlaktewaterlichamen waarmee het grondwaterlichaam dynamisch verbonden is; //
// ramingen van de richtingen en debiet van de uitwisseling van water tussen het grondwaterlichaam en de bijbehorende oppervlaktesystemen; en
// voldoende gegevens om het jaarlijkse gemiddelde van de totale grondwateraanvulling op lange termijn te berekenen. //
Voor de inventarisatie van de effecten van menselijke activiteiten moet voor ieder grondwaterlichaam de volgende informatie worden verzameld en bijgehouden: //
// ligging van de punten in het grondwaterlichaam waar water wordt onttrokken;
// chemische samenstelling van het aan het grondwaterlichaam onttrokken water;
// ligging van de punten waar rechtstreeks water in het grondwaterlichaam wordt geloosd;
// lozingsdebiet op die punten;
// chemische samenstelling van het in het grondwaterlichaam geloosde water;
// landgebruik binnen de waterscheiding voor het grondwaterlichaam, met inbegrip van antropogene wijzigingen in de aanvullingskarakteristieken van het grondwaterlichaam, waaronder regen en omleiding van afstromend water door landafdichting, kunstmatige aanvulling, afdamming en drainage; en
// menselijke activiteiten waarop veranderingen in de grondwaterstand een nadelige invloed kunnen hebben. //
De informatie moet voldoende zijn voor een betrouwbare berekening van de waterbalans van ieder grondwaterlichaam om te kunnen bepalen welke nettoverandering in de watervoorraad van het waterlichaam optreedt in verband met de totale hoeveelheden water die het waterlichaam binnenkomen en verlaten. //
Bijlage V
De grondwaterstand in het grondwaterlichaam beantwoordt aan de definitie van goede kwantitatieve toestand volgens artikel 2.
De grondwaterstand ondergaat geen zodanige antropogene veranderingen dat de ecologische kwaliteitsdoelstellingen volgens artikel 4 voor bijbehorende oppervlaktewateren niet worden bereikt, de ecologische kwaliteit van die wateren significant achteruitgaat of significante schade aan de bijbehorende landecosystemen wordt toegebracht
De grondwaterstand vertoont geen antropogene tendens die tot zulke veranderingen in de grondwaterstand kan leiden.
Er kunnen zich tijdelijk, of voortdurend in een ruimtelijk beperkt gebied, veranderingen voordoen in de stroomrichting ten gevolge van veranderingen in de stand, maar zulke omkeringen veroorzaken geen indringen van zout water of andere stoffen, en er is geen indicatie voor een antropogene tendens in de stroomrichting die vermoedelijk tot zulke intrusies zal leiden. // De grondwaterstand in het grondwaterlichaam is van dien aard dat de gemiddelde jaarlijkse onttrekking op lange termijn de beschikbare grondwatervoorraad niet overschrijdt.
Dienovereenkomstig ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene veranderingen dat:
- | de milieudoelstellingen volgens artikel 4 voor bijbehorende oppervlaktewateren niet worden |
- | de toestand van die wateren significant |
- | significante schade wordt toegebracht aan de terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk |
en er kunnen zich tijdelijk, of in een ruimtelijk beperkt gebied voortdurend, veranderingen voordoen in de stroomrichting ten gevolge van veranderingen in de stand, maar zulke omkeringen veroorzaken geen indringen van zout water of andere stoffen, en wijzen niet op een aanhoudende, duidelijk te constateren antropogene tendens in de stroomrichting die vermoedelijk tot zulke intrusies zal leiden.
De chemische samenstelling van het grondwaterlichaam is zodanig dat de concentraties van verontreinigende stoffen:
- | als hierna vermeld geen effecten van zout of andere intrusies |
- | de hierna vermelde milieukwaliteits-normen niet |
- | niet zodanig zijn dat de ingevolge artikel 4 voor bijbehorende oppervlaktewateren aangegeven milieudoelstellingen niet worden bereikt, een significante vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van die waterlichamen optreedt of significante schade wordt toegebracht aan bijbehorende |
en de monitoringgegevens geen tendens vertonen die vermoedelijk zal leiden tot overschrijding van die milieukwaliteitsnormen en niet bereiken van die milieudoelstellingen, een dergelijke achteruitgang van de ecologische of chemische kwaliteit van de bijbehorende oppervlaktewateren of een dergelijke schade aan bijbehorende landecosystemen. // De chemische samenstelling van het grondwaterlichaam is zodanig dat de concentraties van verontreinigende stoffen:
- | als hierna vermeld geen effecten van zout of andere intrusies |
- | de uit hoofde van andere communautaire wetgeving toepasselijke kwaliteitsnormen niet |
- | niet zodanig zijn dat de ingevolge artikel 4 voor bijbehorende oppervlaktewateren aangegeven milieudoelstellingen niet worden bereikt, een significante vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van die waterlichamen optreedt of significante schade wordt toegebracht aan terristrische ecosystemen die rechtstreeks afhankelijk zijn van het |
Wijst niet op indringing van zout of andere stoffen in het grondwaterlichaam | Veranderingen in de geleidbaarheid wijzen niet op indringing van zout of andere stoffen in het |
Krachtens artikel 21, lid 6, of andere toepasselijke gemeenschapsvoorschriften vastgestelde milieukwaliteitsnormen //
Door de lidstaat krachtens artikel 8 of artikel 21, lid 6, vastgestelde, dan wel uit hoofde van andere toepasselijke gemeenschapsvoorschriften geldende milieukwaliteitsnormen //
Bijlage VI
Lijst van in de maatregelenprogramma's op te nemen maatregelen
Deel B, punt 1, vi bis (nieuw)
// Scheppen van nieuwe en herstellen van bestaande wetlands.
d. // een samenvatting van de overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder d), genomen maatregelen voor waterlichamen met een chemische toestand die minder dan 'goed' is. // d. // een samenvatting van de overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder d), genomen maatregelen voor waterlichamen die de milieudoelstellingen van artikel 4 niet bereiken
f. // bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder f), vastgestelde aanvullende maatregelen en // f. // bijzonderheden over de overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder e) vastgestelde andere maatregelen;
g. // bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 13, lid 4, vastgelegde aanvullende maatregelen // g. // bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder f), vastgestelde aanvullende maatregelen en
//
g bis) | bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 13, lid 4, vastgelegde aanvullende |
// met inbegrip van, voor elk van de bovengenoemde gevallen, de vermelding van de gegevens betreffende personen of organisaties die verantwoordelijk zijn voor het nemen van de verschillende maatregelen, alsmede een tijdschema voor de beoogde tenuitvoerlegging ervan, en // // met inbegrip van, voor elk van de bovengenoemde gevallen, de vermelding van de gegevens betreffende personen of organisaties die verantwoordelijk zijn voor het nemen van de verschillende maatregelen, alsmede een tijdschema voor de beoogde tenuitvoerlegging ervan, en
Bijlage VII, punten 3 en 4
3. // Het stroomgebiedbeheerplan dient een samenvatting te bevatten van de resultaten van het overeenkomstig artikel 17 gevoerde overleg over het ontwerpplan, met een samenvatting van de ten gevolge daarvan aangebrachte veranderingen in het plan.
4. // Het stroomgebiedbeheerplan dient verwijzingen te bevatten naar alle programma's of plannen die onder de bepalingen van artikel 18 vallen. // 3. // Het stroomgebiedbeheerplan dient een samenvatting te bevatten van de resultaten van het overeenkomstig artikel 17 gevoerde overleg over het ontwerpplan en de voorbereidende werkzaamheden hiervoor, met een samenvatting van de ten gevolge daarvan aangebrachte veranderingen in het plan.
4. // Het stroomgebiedbeheerplan dient een register te bevatten van alle meer gedetailleerde programma's en beheerplannen voor het stroomgebieddistrict die betrekking hebben op specifieke deelstroomgebieden, sectoren, aangelegenheden of watertypen, alsmede een samenvatting daarvan.
4. // Stoffen en preparaten waarvan is aangetoond dat zij carcinogene of mutagene eigenschappen hebben, of eigenschappen die in of via het aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor de voortplanting. // 4. // Stoffen en preparaten of de afbraakproducten daarvan, waarvan is aangetoond dat zij carcinogene of mutagene eigenschappen hebben, of eigenschappen die in of via het aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor steroïdogene schildklierfuncties, de voortplanting of andere hormonale functies.
// 12 bis. Kunstmatige radioactieve stoffen.
Gedaan te Brussel,
De Voorzitter De Voorzitter