Toelichting bij COM(2016)594 - Voorschriften inzake uitoefening van auteursrechten en naburige rechten, van toepassing op online-uitzendingen van omroeporganisaties en doorgifte van tv- en radioprogramma’s - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2016)594 - Voorschriften inzake uitoefening van auteursrechten en naburige rechten, van toepassing op online-uitzendingen van ... |
---|---|
bron | COM(2016)594 |
datum | 14-09-2016 |
• Motivering en doel van het voorstel
Digitale technologieën vergemakkelijken de distributie van en de toegang tot werken en ander beschermd materiaal: 49 % van Europese internetgebruikers heeft onlinetoegang tot muziek, audiovisuele inhoud en games 1 . Aanbieders van omroep- en doorgiftediensten investeren steeds meer in de ontwikkeling van digitale en onlinediensten voor de distributie van radio- en televisieprogramma’s. Het onlineaanbod van omroepen omvat met name simulcastingdiensten (tv-/radiozenders die over het internet worden uitgezonden naast traditionele televisie via de satelliet, de kabel of de ether), catch-updiensten 2 en podcasts. Ondanks de groeiende verscheidenheid aan onlinediensten zijn omroepprogramma's vaak niet online beschikbaar voor Europese burgers die in een andere lidstaat wonen. Daarnaast zijn er verschillen in radio- en televisiezenders van andere lidstaten die door doorgiftediensten in de EU worden aangeboden.
Omroeporganisaties zenden dagelijks een groot aantal journaals, culturele, politieke, informatieve of amusementsprogramma’s uit die zij zelf produceren of waarvoor zij een licentie van andere organisaties hebben. Deze programma’s omvatten een waaier van items met beschermde inhoud zoals audiovisuele, muzikale, literaire of grafische werken. Dit vereist een complexe verrekening van de rechten met een groot aantal rechthebbenden. Vaak moeten de rechten worden vereffend in een kort tijdsbestek, met name wanneer het gaat om programma’s zoals nieuws en actualiteit. Om hun diensten over de grenzen heen ter beschikking te stellen moeten omroeporganisaties de vereiste rechten bezitten voor de desbetreffende gebieden hetgeen de verrekening van de rechten nog complexer maakt. Voor satellietomroep werd de verrekening van rechten vergemakkelijkt door de toepassing van het beginsel van het land van oorsprong, zoals vastgelegd in de richtlijn satellietomroep en doorgifte via kabel (Richtlijn 93/83/EEG), waardoor omroeporganisaties de mogelijkheid krijgen de rechten te vereffenen in slechts één lidstaat. Deze richtlijn is niet van toepassing wanneer een omroeporganisatie rechten voor haar onlinediensten vereffent.
Exploitanten van doorgiftediensten, die een groot aantal tv- en radiokanalen in pakketten samenvoegen, kampen ook met moeilijkheden om alle rechten te verkrijgen die noodzakelijk zijn om de radio- en tv-programma’s van omroeporganisaties door te geven. De richtlijn satellietomroep en doorgifte via kabel voorziet in een stelsel van verplicht collectief beheer voor doorgifte via kabel van televisie- en radio-uitzendingen uit andere lidstaten. Dit stelsel, dat de verrekening van rechten vergemakkelijkt, geldt niet voor diensten van doorgifte via andere middelen dan de kabel over gesloten elektronische-communicatienetwerken, zoals IPTV (televisie en radio over IP-netwerken in gesloten circuit). Exploitanten van dergelijke doorgiftediensten ondervinden dus zware lasten om de rechten te vereffenen, willen zij in staat zijn om hun diensten te verstrekken, met name wanneer zij radio- en tv-programma's uit andere lidstaten doorgeven.
Dit voorstel is erop gericht de grensoverschrijdende verstrekking van onlinediensten te bevorderen als nevendienst van omroepprogramma's en wil door een aanpassing van het Europese rechtskader de digitale doorgifte via gesloten netwerken vergemakkelijken van tv- en radioprogramma’s uit andere lidstaten. Door de moeilijkheden in verband met de vereffening van rechten aan te pakken worden voor omroeporganisaties en exploitanten van doorgiftediensten de voorwaarden geschapen om ruimere toegang tot tv- en radioprogramma’s te bieden in de hele EU. Bijgevolg zal dit voorstel de toegang van consumenten tot meer tv- en radioprogramma’s uit andere lidstaten bevorderen, zowel voor de ondersteunende onlinediensten van omroeporganisaties als voor de doorgiftediensten. Het voorstel voorziet in een gemeenschappelijke aanpak in de Unie en handhaaft tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming voor rechthebbenden. Aldus draagt het bij tot de werking van de interne markt als een ruimte zonder binnengrenzen.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
In de strategie voor de digitale eengemaakte markt 3 wordt een reeks initiatieven voorgesteld om te komen tot een interne markt voor digitale inhoud en diensten. In december 2015 ondernam de Commissie een eerste stap met het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van de grensoverschrijdende portabiliteit van online-inhoudsdiensten in de interne markt 4 .
Met dit voorstel wordt gevolg gegeven aan een van de belangrijkste doelstellingen van de strategie voor de digitale eengemaakte markt, namelijk ruimere onlinetoegang tot tv- en radioprogramma’s bieden aan gebruikers in de hele EU. Een belangrijke stap bestaat erin de grensoverschrijdende verstrekking van onlinediensten als nevendienst voor omroepprogramma's en de digitale doorgifte van radio- en televisieprogramma’s uit andere lidstaten vlotter te laten verlopen. Hiermee wordt een specifiek obstakel voor grensoverschrijdende toegang tot omroepinhoud weggenomen in het voordeel van de gebruikers.
Dit voorstel is in overeenstemming met de rechtsinstrumenten op het gebied van het auteursrecht, met name Richtlijn 93/83/EEG, Richtlijn 2001/29/EG, Richtlijn 2006/115/EG en Richtlijn 2014/26/EU. Deze richtlijnen, en dit voorstel, dragen bij tot de werking van de interne markt, zorgen voor een hoog niveau van bescherming voor rechthebbenden en vergemakkelijken de vereffening van rechten.
Dit voorstel draagt er ook toe bij het grensoverschrijdende bereik van audiovisuele mediadiensten te verbeteren en vormt daarmee een aanvulling op Richtlijn 2010/13/EU 5 .
• Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie
Volgens artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet de Unie bij haar optreden uit hoofde van de Verdragen rekening houden met de culturele aspecten. Door de toegang tot tv- en radioprogramma’s te vergemakkelijken verbetert dit voorstel de toegang tot culturele inhoud, nieuws en informatie.
Dit voorstel draagt bij tot de bevordering van de belangen van de consumenten door te ijveren voor meer toegang tot tv- en radioprogramma’s uit andere lidstaten en is dus in overeenstemming met het beleid van de EU op het gebied van consumentenbescherming en met artikel 169 VWEU.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
Dit voorstel voor een verordening is gebaseerd op artikel 114 VWEU. Dit artikel verleent de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen die gericht zijn op de totstandbrenging en de werking van de interne markt. Het gaat daarbij ook om de vrijheid om diensten te verstrekken en te ontvangen.
De EU heeft met Richtlijn 2001/29 gezorgd voor de harmonisatie van de rechten die van belang zijn voor de onlineverspreiding van werken en ander beschermd materiaal, alsook voor de doorgifte van tv- en radioprogramma’s (met name de rechten van reproductie, mededeling aan het publiek en beschikbaarstelling).
Het onderhavige voorstel voor een verordening betreft het vereenvoudigen van de vereffening van rechten voor ondersteunende onlinediensten door omroeporganisaties, met de invoering van het beginsel van het land van oorsprong volgens hetwelk de voor de auteursrechten relevante handeling uitsluitend plaatsvindt in de lidstaat waar de omroeporganisatie is gevestigd. Het vergemakkelijkt ook de vereffening van rechten voor diensten van doorgifte via gesloten netwerken (andere dan kabelnetwerken), door het invoeren van regels inzake verplicht collectief beheer. Het voorstel wil rekening houden met onder meer veranderingen in technologie die een aanpassing van het voorheen geharmoniseerde wettelijke kader noodzakelijk maken.
Het voorgestelde instrument is een verordening omdat de regels moeten zorgen voor een eenvormige verwezenlijking van de doelstelling en rechtstreeks toepasselijk zijn.
• Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)
Het onderwerp van dit voorstel, namelijk een ruimere toegang tot tv- en radioprogramma’s voor burgers in de hele Unie, heeft in wezen een grensoverschrijdend karakter. Alleen een instrument van de Unie kan voorzien in een regel voor de toepassing van het oorsprongslandbeginsel op grensoverschrijdende uitzendingen van tv- en radioprogramma’s. Wat de uitoefening van doorgifterechten betreft, kan alleen een instrument van de Unie een einde maken aan de bestaande fragmentatie van de markt in de wijze waarop rechten worden beheerd voor diensten van digitale doorgifte, en exploitanten van deze doorgiftediensten aldus rechtszekerheid bezorgen. Toch moeten door de lidstaten een aantal specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de toepassing van verplicht collectief beheer op doorgiftediensten via gesloten netwerken.
• Evenredigheid
Met het voorstel worden faciliteringsmechanismen ingevoerd om de vereffening van auteursrechten en naburige rechten met betrekking tot bepaalde soorten online-uitzending en doorgifte van radio- en tv-programma’s over gesloten netwerken te vergemakkelijken. Het voorstel is gericht en heeft alleen betrekking op specifieke marktsegmenten (ondersteunende onlinediensten van omroepen en bepaalde doorgiftediensten die worden verstrekt via IPTV en andere „gesloten" elektronische-communicatienetwerken), terwijl andere diensten (bijvoorbeeld diensten op aanvraag die geen verband houden met omroepdiensten) buiten het toepassingsgebied vallen. Voorts verplicht het voorstel omroeporganisaties niet hun ondersteunende onlinediensten over de grenzen heen te verstrekken en bestaat er voor exploitanten van doorgiftediensten evenmin een verplichting om programma’s uit andere lidstaten aan te bieden. Het voorstel vormt evenmin een beletsel voor de uitoefening van de contractuele vrijheid van partijen om in overeenstemming met het recht van de Unie de exploitatie van onder het oorsprongslandbeginsel vallende rechten te beperken.
Met betrekking tot de oorsprongslandregel die van toepassing is op de vereffening van rechten voor ondersteunende onlinediensten van omroeporganisaties, worden de desbetreffende auteursrechtelijke handelingen alleen gelokaliseerd ten behoeve van de uitoefening van de rechten (bv. het verkrijgen van een licentie). De vaststelling van het land van oorsprong doet dan ook geen afbreuk aan de lokalisatie van de desbetreffende auteursrechtelijke handelingen wanneer de rechten nog niet zijn vereffend (d.w.z. in het geval van ongeoorloofde uitzending).
Wat betreft de doorgifterechten, heeft het voorstel alleen betrekking op de uitoefening van de doorgifterechten, terwijl deze rechten onaangetast blijven. Voorts heeft het voorstel betrekking op doorgiften voor zover er sprake is van tv- en radioprogramma’s die afkomstig zijn uit andere lidstaten.
• Keuze van het instrument
Een verordening is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten en dit instrument garandeert derhalve de eenvormige toepassing van de regels in heel de Unie en de gelijktijdige inwerkingtreding ervan. Zo wordt het mogelijk de volledige rechtszekerheid te verzekeren voor dienstverleners die actief zijn in verschillende gebieden. Met de rechtstreekse toepasselijkheid van de bepalingen van dit voorstel wordt juridische fragmentatie voorkomen en wordt een geharmoniseerde reeks regels geboden om grensoverschrijdende verstrekking van online aangeboden tv- en radioprogramma’s en van doorgiftediensten te faciliteren.
3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
• Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving
De Commissie heeft een evaluatie verricht van Richtlijn 93/83/EEG 6 en met name van de doeltreffendheid en relevantie van het oorsprongslandbeginsel zoals van toepassing op satellietuitzendingen, alsmede van de voorschriften inzake verplicht collectief beheer voor doorgifte via kabel. Uit de evaluatie is gebleken dat deze mechanismen hebben bijgedragen tot de vereffening van auteursrechten en naburige rechten voor grensoverschrijdende uitzendingen per satelliet en voor de gelijktijdige doorgifte via de kabel van uitzendingen uit andere lidstaten. Er is echter aangestipt dat Richtlijn 93/83/EEG – vanwege het technologiespecifieke karakter van de bepalingen – niet van toepassing is op de nieuwe digitale technologieën voor uitzending en doorgifte van televisie- en radioprogramma’s die de afgelopen jaren zijn opgekomen.
• Raadplegingen van belanghebbenden
Een openbare raadpleging over de herziening van Richtlijn 93/83/EEG werd gehouden van 24 augustus tot en met 16 november 2015 7 . Respondenten konden feedback geven over de werking van de regels inzake de vereffening van rechten voor satellietomroepdiensten en kabelexploitanten en konden evalueren of het nodig zou zijn deze voorschriften uit te breiden tot online-uitzending en doorgifte met andere middelen dan kabelnetwerken. Daarnaast had de Commissie in 2015-2016 diepgaande gesprekken met belanghebbenden (openbare en commerciële omroepen, telecommunicatie-exploitanten, rechthebbenden en organisaties voor collectief beheer) over kwesties met betrekking tot online-uitzendingen en doorgifte van radio- en tv-programma’s.
Consumenten zijn in het algemeen voorstander van een ruime uitbreiding van het oorsprongslandbeginsel om alle onlinediensten te dekken, ook al zijn sommigen van mening dat dit mechanisme mogelijk niet volstaat om grensoverschrijdende toegang te verzekeren. Alle publieke omroepen en commerciële radio's vragen toepassing van het oorsprongslandbeginsel op omroepgerelateerde onlinediensten. Commerciële omroepen, rechthebbenden en organisaties voor collectief beheer maken daarentegen een krachtig voorbehoud bij de uitbreiding van de toepassing van het oorsprongslandbeginsel. Zij zijn van oordeel dat een dergelijke uitbreiding hun mogelijkheden zou beperken om licenties van rechten basis te verlenen op territoriale.
Consumenten, kabel- en telecomexploitanten, publieke omroepen en de overgrote meerderheid van organisaties voor collectief beheer zijn voorstander van een mogelijke uitbreiding van verplicht collectief beheer tot de gelijktijdige doorgifte van radio- en tv-programma’s via andere platformen dan de kabel. Tal van organisaties voor collectief beheer en publieke omroepen alsook een aantal kabel- en telecomexploitanten dringen erop aan de uitbreiding te beperken tot „gesloten omgevingen” die functioneren op een wijze die vergelijkbaar is met de kabel. De meeste rechthebbenden zijn gekant tegen een eventuele uitbreiding van de regeling voor verplicht collectief beheer wegens het potentieel verstorend effect op de markten. Commerciële omroepen zijn ook geneigd zich hiertegen te verzetten.
De maatregelen van dit voorstel houden rekening met een aantal door belanghebbenden gesignaleerde problemen, met name wat betreft de mate van uitbreiding van het oorsprongslandbeginsel (bv. video-on-demanddiensten van omroepen vallen buiten het toepassingsgebied en de interventie geldt alleen voor de vereffening van rechten die noodzakelijk zijn voor de ondersteunende onlinediensten) en van het mechanisme van verplicht collectief beheer van rechten (die beperkt blijft tot gesloten netwerken).
• Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
Er zijn juridische 8 en economische 9 studies verricht over de toepassing van de Europese auteursrechtelijke regels op de digitale omgeving (met name met betrekking tot online-uitzending en doorgifte in digitale netwerken). Voorts is in 2015/2016 een studie verricht om de herziening van de satelliet- en kabelrichtlijn te ondersteunen en de eventuele uitbreiding daarvan te evalueren 10 .
• Effectbeoordeling
Voor dit voorstel is een effectbeoordeling verricht 11 . Op 22 juli 2016 heeft de raad voor regelgevingstoetsing een positief advies gegeven op voorwaarde dat de effectbeoordeling verder zou worden verbeterd 12 . De definitieve effectbeoordeling houdt rekening met de opmerkingen in dat advies.
In de effectbeoordeling worden twee reeksen beleidsopties onderzocht die de vereffening van rechten (i) voor online-uitzending van televisie- en radioprogramma’s; en (ii) voor digitale doorgifte van radio- en televisieprogramma’s moeten vergemakkelijken.
Met betrekking tot online-uitzending van televisie- en radioprogramma’s werden drie beleidsopties onderzocht naast de basisoptie. Een niet-wetgevende optie (optie 1), bestaande uit de bevordering van vrijwillige overeenkomsten om de vereffening van rechten voor bepaalde onlinediensten van omroeporganisaties te vergemakkelijken, werd niet in aanmerking genomen omdat de uitkomst ervan onzeker zou zijn, afhankelijk van de bereidheid van belanghebbenden om rechten in licentie te geven, en zou niet zorgen voor een homogeen licentiestelsel. De toepassing van het oorsprongslandbeginsel op online-uitzendingen werd onderzocht in twee opties met wetgevingsmaatregelen: onder optie 2 was de werkingssfeer beperkt tot de onlinediensten van omroeporganisaties die een nevendienst vormen bij de oorspronkelijke uitzendingen (met name simulcasting en catchupdiensten); onder optie 3 werd de toepassing ervan uitgebreid tot online-uitzendingen die geen verband houden met een omroep (webcastingdiensten). Optie 2 zou leiden tot een aanzienlijke daling van de transactiekosten voor omroeporganisaties die bereid zijn hun uitzendingen online en over de grenzen heen beschikbaar te stellen. Optie 3 zou deze voordelen in beginsel verstrekken aan webcasters; omdat de webcastingmarkt zich nog in een ontwikkelingsstadium bevindt en onlineaanbieders hun vestiging in de EU gemakkelijk kunnen verplaatsen, zou dit echter rechtsonzekerheid meebrengen voor rechthebbenden en zou het kunnen leiden tot een verlaging van het beschermingsniveau. Optie 3 werd daarom van de hand gewezen. Het oorsprongslandbeginsel alleen toepassen op bepaalde welomschreven onlinediensten van omroepen (optie 2) werd passender geacht. Door een vermindering van de transactiekosten met betrekking tot grensoverschrijdende uitzending zal deze optie voor omroeporganisaties nieuwe kansen opleveren om hun onlinediensten over de grenzen heen aan te bieden, in het bijzonder voor inhoud die niet afhankelijk is van territoriale exclusiviteit. Deze optie houdt geen beperking in voor de mogelijkheid van rechthebbenden en omroeporganisaties om rechten op territoriale basis te blijven verlenen, met naleving van de Europese en nationale voorschriften.
Met betrekking tot digitale doorgifte van tv- en radioprogramma’s werden twee beleidsopties onderzocht naast de basisoptie. Onder optie 1 werd het toepassingsgebied van verplicht collectief beheer van rechten beperkt tot IPTV-doorgiftediensten en andere diensten van doorgifte via „gesloten” elektronische-communicatienetwerken, terwijl dit onder optie 2 ook diensten van directe doorgifte zou inhouden, op voorwaarde dat deze aan een welbepaald aantal gebruikers worden verstrekt. Hoewel optie 2 een breder scala van doorgiftediensten zou laten profiteren van lagere transactiekosten voor de vereffening van rechten, zou deze ook het risico meebrengen dat exclusieve onlinerechten van rechthebbenden en distributiestrategieën worden ondermijnd, hetgeen leidt tot minder inkomsten uit licenties. Optie 1 bracht dit risico niet mee aangezien de meeste doorgiftediensten via „gesloten” elektronische-communicatienetwerken gebaseerd zijn op vaste infrastructuur in een bepaald gebied. Optie 1 werd gekozen als voorkeursoptie. Verwacht wordt dat de consument meer keuze zal krijgen wat betreft doorgiftediensten van radio- en tv-programma's uit andere lidstaten.
Het voorstel zal naar verwachting positieve resultaten opleveren in termen van kosten en baten. De transactiekosten ten gevolge van de vereffening van rechten zouden afnemen, hetgeen een betere keuze voor consumenten bevordert zonder verstorende effecten voor rechthebbenden. Voorts kan het voorstel rechthebbenden nieuwe mogelijkheden bieden om licenties te verlenen en om aanvullende inkomsten te verkrijgen uit deze licenties.
• Gezonde regelgeving en vereenvoudiging
Het voorstel zal de transactiekosten verminderen waarmee televisie- en radio-omroepen en verstrekkers van doorgiftediensten te maken krijgen, en zou daarom positief zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die actief zijn op dit gebied. Het zal naar verwachting ook voordelig zijn voor rechthebbenden, met name individuele rechthebbenden, micro-ondernemingen en kmo's die niet over de capaciteit beschikken om individuele licentieovereenkomsten te beheren met een groot aantal dienstverleners in verschillende gebieden. Daarom worden vrijstellingen voor micro-ondernemingen of verzachtende maatregelen ten gunste van kmo's niet noodzakelijk geacht.
Nieuwe technologische ontwikkelingen zijn zorgvuldig onderzocht en in aanmerking genomen in dit voorstel, dat zich richt op online-uitzendingen en digitale doorgifte van radio- en tv-programma’s. Bepaalde soorten online-uitzendingen en doorgiftediensten zijn van het toepassingsgebied van dit voorstel uitgesloten, hoofdzakelijk wegens de onzekerheid met betrekking tot lopende marktontwikkelingen en het prille karakter van bepaalde diensten.
• Grondrechten
Door de vaststelling van de licentieregelingen die van toepassing zijn op bepaalde soorten grensoverschrijdende online-uitzendingen en doorgifte over gesloten netwerken zal het voorstel een beperkt effect hebben op het eigendomsrecht en van de vrijheid van ondernemerschap, die worden beschermd krachtens de artikelen 17 en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het voorstel zal tegelijkertijd een positief effect hebben op de vrijheid van meningsuiting en van informatie, die bescherming geniet krachtens artikel 11 van het Handvest, aangezien de grensoverschrijdende verstrekking en ontvangst van televisie- en radioprogramma’s uit andere lidstaten zal toenemen.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage
De eerste gegevensverzameling moet bij de inwerkingtreding van de verordening plaatsvinden als basis voor toekomstige herzieningen. Het monitoringproces zal dan worden afgestemd op de geboekte vooruitgang wat de grensoverschrijdende beschikbaarheid van tv- en radioprogramma’s betreft, en de verzameling van gegevens zal om de twee tot drie jaar plaatsvinden.
Krachtens artikel 6 van het voorstel moet de Commissie een evaluatie van de verordening verrichten en aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uitbrengen over de belangrijkste bevindingen. Dat verslag omvat een beoordeling van de effecten van de verordening op de grensoverschrijdende toegankelijkheid van bijkomstige onlinediensten. De evaluatie wordt verricht aan de hand van de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie.
• Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel
Artikel 1 definieert de diensten waarop de maatregelen betrekking hebben (met name „ondersteunende onlinediensten” en „doorgiftediensten”). Deze definities zullen in de Unie op eenvormige wijze worden toegepast.
Artikel 2 bepaalt dat de auteursrechtelijke handelingen die relevant zijn voor het verstrekken van een ondersteunende onlinedienst alleen plaatsvinden in de lidstaat waar de omroeporganisatie is gevestigd. Het begrip „hoofdvestiging” van een omroeporganisatie is in overeenstemming met het recht van de Unie.
De artikelen 3 en 4 regelen de uitoefening van het doorgifterecht waarop het voorstel betrekking heeft. Er worden soortgelijke regels voorgeschreven als die welke zijn vastgelegd in de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 93/83/EG betreffende de doorgifte via de kabel. Artikel 3 biedt de lidstaten een zekere beoordelingsbevoegdheid, zoals in het geval van doorgifte via de kabel krachtens Richtlijn 93/83/EG. De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen met betrekking tot het verplicht collectief beheer van auteursrechten en naburige rechten die van belang zijn voor de doorgifte, het wettelijk vermoeden van vertegenwoordiging door organisaties voor collectief beheer en de uitoefening van het doorgifterecht via de kabel door omroeporganisaties.
Artikel 5 bevat overgangsbepalingen.
Artikel 6 bepaalt dat de Commissie een evaluatie van deze verordening zal verrichten en verslag zal uitbrengen over haar voornaamste bevindingen. De lidstaten worden verplicht de Commissie de nodige gegevens te verstrekken voor het opstellen van dit verslag.
Artikel 7 bevat de slotbepaling, namelijk de datum van inwerkingtreding van de verordening en de datum van toepassing van de verordening.