Toelichting bij COM(2013)698 - Voortgangsrapportage bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het Kyoto-protocol en van de EU 2020-strategie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

52013DC0698

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VOORUITGANG BIJ DE VERWEZENLIJKING VAN DE DOELSTELLINGEN VAN HET KYOTO-PROTOCOL EN VAN DE EU 2020-STRATEGIE (voorgeschreven in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG) /* COM/2013/0698 final */


Inhoudsopgave

1.

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD


VOORUITGANG BIJ DE VERWEZENLIJKING VAN DE DOELSTELLINGEN VAN HET KYOTO-PROTOCOL EN VAN DE EU 2020-STRATEGIE

(voorgeschreven in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG)

INHOUDSOPGAVE

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VOORUITGANG BIJ DE VERWEZENLIJKING VAN DE DOELSTELLINGEN VAN HET KYOTO-PROTOCOL EN VAN DE EU 2020-STRATEGIE................................................................................................................................ 1

2.

1........... Samenvatting.................................................................................................................. 3


3.

2........... Reële vorderingen 1990-2011........................................................................................ 6


4.

2.1........ Ontwikkeling van de bkg-uitstoot in de lidstaten.............................................................. 6


2.2........ Broeikasgasintensiteit en ‑uitstoot per inwoner in 2011.................................................... 7

5.

2.3........ De uitstoot van broeikasgassen in 2011 in vergelijking met 2010...................................... 9


6.

2.4........ Ontwikkeling van de uitstoot in de belangrijkste economische sectoren............................. 9


7.

3........... Verwezenlijking van de Kyotodoelstelling...................................................................... 11


8.

3.1........ Eerste verbintenisperiode (2008-2012)......................................................................... 11


9.

3.1.1..... EU-28.......................................................................................................................... 11


10.

3.1.2..... EU-15.......................................................................................................................... 11


11.

3.1.3..... EU-11.......................................................................................................................... 11


12.

3.2........ Verwachte gebruik van Kyotomechanismen door bedrijven en overheden in de Unie...... 13


13.

3.3........ Verwachte gebruik van koolstofputten........................................................................... 14


14.

4........... Verwezenlijking van de 2020-doelstelling...................................................................... 15


15.

4.1........ Broeikasgasemissiereductiestreefcijfer van de Unie voor 2020....................................... 15


16.

4.2........ Geraamde afstand tot de streefcijfers............................................................................. 15


17.

5........... Uitvoering van het Europees beleid inzake klimaatverandering: stand van zaken.............. 19


18.

5.1........ Verlaging van de emissie............................................................................................... 19


19.

5.2........ Aanpassing aan klimaatverandering............................................................................... 22


20.

5.3........ Klimaatfinanciering........................................................................................................ 22


5.4........ Klimaatonderzoek & innovatie...................................................................................... 23

21.

6........... Situatie in de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten van de Unie.......... 23


Samenvatting



22.

Kyotodoelstelling ruimschoots verwezenlijkt, 2008-2012


De totale uitstoot van broeikasgassen (bkg) in de EU-28 – de emissies en onttrekkingen ingevolge landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF) en de internationale luchtvaartemissies niet meegerekend – was in 2011 18,3 % minder dan het niveau van 1990. De bkg-emissies bleven de algemene neerwaartse tendens volgen die in 2004 is ingezet. De emissies in 2011 bereikten hun laagste niveau sinds 1990.

Volgens de meest recente inventarisatie (2011) daalden de emissies van de EU‑15 en de EU‑28 met respectievelijk 4,2 % en 3,3 % ten opzichte van 2010. De daling van de emissies in 2011 is grotendeels te danken aan de mildere winter in 2011 ten opzichte van 2010, waardoor de vraag naar verwarming kleiner was. Deze daling kwam na een kleine toename in 2010, die gedeeltelijk te wijten was aan het economisch herstel en die volgde op de sterke daling in 2009, die op haar beurt voornamelijk te wijten was aan de effecten van de economische crisis van 2008. Voorlopige ramingen voor 2012 laten een verdere daling van de emissies zien van 0,5 % en 1,3 % voor de EU-15 en EU-28 respectievelijk.

Krachtens het Protocol van Kyoto heeft de EU-15 zich ertoe verplicht haar bkg-uitstoot zodanig te verminderen dat deze in 2008-2012 8 % lager zal zijn dan in het referentiejaar. Bij de laatste inventarisatie (2011) is gebleken dat de totale bkg-uitstoot in de EU-15 (zoals weergegeven in figuur 1) 14,9 % lager lag dan in het referentiejaar (exclusief LULUCF). Bijgevolg is de EU-15 niet alleen goed op weg om haar Kyotostreefcijfer voor de eerste verbintenisperiode 2008-2012 te halen, maar ook om dit cijfer te overstijgen: de EU-15 zal in de eerste verbintenisperiode totaal 0,9 Gt CO2-eq. meer besparen dan het Kyotostreefcijfer. Ondanks het feit dat de emissies lager waren dan de toegewezen eenheden voor de EU‑15, compenseerden de lidstaten en de bedrijven van de EU-15 een deel van hun emissies met emissiereductiekredieten, waardoor de overprestatie in totaal 1,6 Gt CO2-eq. bedraagt, d.w.z. een reductie van bijna twee keer het oorspronkelijke Kyotostreefcijfer.

In de periode 1990-2011 groeide het bbp van de EU-15 en de EU-28 met 44 % en 45 % respectievelijk. Hoewel de economie zich fors ontwikkelde, daalden de emissies, waaruit blijkt dat de economische groei van de bkg-emissies wordt losgekoppeld. Zo ook nam tussen 2010 en 2011 het bbp van de EU-28 toe met 1,4 %, terwijl de bkg-emissies daalden met 3,3 %.

23.

Figuur 1: Werkelijke emissies (Mt CO2-eq.) voor de EU-15


Opmerking: De pijlen zijn gebaseerd op een gemiddelde van de inventarisatie-emissiegegevens voor de periode 2008-2012 (de emissies van 2012 zijn gebaseerd op proxyramingen).

Bron: Europese Commissie, EMA.

Volgens de bkg-inventarisatie van 2011 zullen acht EU-15-lidstaten (Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Portugal, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) wellicht hun respectieve bkg-emissiereductiestreefcijfer bereiken door uitsluitend nationale emissiereducties (zie figuur 6). Naar verwachting zullen Ierland en Portugal hun streefcijfers halen door gebruik te maken van koolstofputten. België, Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Spanje zouden hun streefcijfer kunnen bereiken door de flexibele mechanismen van het Protocol van Kyoto te benutten. Als rekening wordt gehouden met de huidig geplande benutting van Kyotokredieten, is Luxemburg nog niet op koers om zijn streefcijfer te behalen (een tekort van 1,7 %) en is het huidige tekort voor Italië klein (0,7 %) (zie figuur 6). Beide tekorten kunnen worden aangevuld tijdens de bufferperiode ("true-up period")[1].

De uitstoot in de meeste van de dertien landen die sinds 2004 tot de Unie zijn toegetreden in de periode 2009-2012 is licht toegenomen, zo blijkt uit de aangeleverde gegevens. Op basis van de momenteel beschikbare gegevens wordt echter verwacht dat alle elf lidstaten waarvoor een Kyotostreefcijfer is vastgesteld, hun streefdoel zullen halen of zelfs overtreffen. Volgens ramingen hebben deze lidstaten voor de eerste verbintenisperiode hun Kyotostreefcijfers overschreden met een totaal van 2,4 Gt CO2 zonder LULUCF en emissiereductiekredieten. De resterende twee lidstaten, Cyprus en Malta, hebben geen verplichtingen onder de eerste verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto.

24.

Verwezenlijking van Europa 2020-doelstelling en Kyotodoelstelling 2013-2020 verloopt volgens plan


Vanaf 1 januari 2013 voeren alle EU-lidstaten de nieuwe verplichtingen uit in het kader van de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto die zal lopen van 2013 tot en met 2020. Dit werd beslist op de klimaattop in Doha in december 2012. Het in 2009 goedgekeurde klimaat- en energiepakket[2] legt de grondslag voor een geïntegreerd beleids- en maatregelenpakket om de nieuwe verplichtingen in het kader van de tweede verbintenisperiode van Kyoto uit te voeren en de klimaatverandering tot 2020 en in de periode daarna het hoofd te bieden. Dit pakket is ook een van de vijf kerndoelen van de Europa 2020-strategie voor banen en slimme, duurzame en inclusieve groei. Dit toont aan dat de klimaatmaatregelen volledig deel uitmaken van het overkoepelende EU-beleid.

De totale inspanning van de Unie om haar broeikasgasemissies tegen 2020 ten opzichte van het niveau van 1990 met 20 % te verlagen, wordt over de EU-ETS- en de niet-EU-ETS-sectoren verdeeld. Voor wat de EU-ETS-sector betreft, werd de voorbereiding van fase 3 (2013-2020) vóór 1 januari 2013 succesvol afgerond, inclusief de aanschaf van veilingplatformen, het EU-register en de geharmoniseerde regels voor monitoring, rapportage, accreditatie en verificatie.

Wat de niet-EU-ETS-sectoren betreft, heeft elke lidstaat overeenkomstig de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (de 'Effort Sharing Decision' of ESD)[3] individuele bindende jaarlijks toegewezen emissierechten voor de periode 2013-2020. Terwijl de EU goed op weg is om haar algemene streefcijfer voor 2020 voor de niet-EU-ETS-sectoren te behalen, moeten 13 lidstaten aanvullende beleidsmaatregelen invoeren om hun individuele 2020-streefcijfers te behalen. De monitoring van de uitvoering van de niet-ETS-verplichtingen krijgt bijzondere aandacht onder het Europese semester[4].

In 2011 was de uitstoot van de EU-28 (inclusief internationale luchtvaartemissies) 16,9 % lager dan in 1990. Volgens schattingen is de uitstoot in 2012 met nog eens 1 % gedaald, wat zou inhouden dat deze 18 % lager is dan in 1990.

Figuur 2 toont de EU-emissiegegevens van de inventarisatie tot en met 2011, de emissiegegevens voor 2012[5] bij benadering en de verwachte gegevens tot en met 2020 (exclusief internationale luchtvaartemissies). De figuur illustreert de emissiereductie-inspanning, exclusief de internationale luchtvaartemissies, die moet worden behaald tegen 2020 onder het klimaat- en energiepakket (streefpad van het pakket). Het streefcijfer voor de eerste verbintenisperiode (2008-2012) wordt omschreven als de som van het collectieve streefcijfer van de EU-15 en de individuele streefcijfers van de andere lidstaten[6]. Het streefcijfer van de EU‑28 voor de tweede verbintenisperiode (2013-2020) komt overeen met een emissiereductie van 20 % ten opzichte van het totaal van de emissies voor het referentiejaar[7].

Volgens de laatst beschikbare emissieprognoses waarin de uitvoering van het klimaat- en energiepakket is verdisconteerd, zou de EU als geheel haar doelstelling voor 2020 halen (zie figuur 7).

Figuur 2: Werkelijke emissies (Mt CO2-eq.) voor EU-28 (zonder internationale luchtvaartemissies en LULUCF).

Opmerking: (*) Omschreven als de som van het collectieve streefcijfer van de EU-15 en de nationale individuele streefcijfers van de EU-13 (gemiddelde emissies 2008-2012 (vervangende gegevens) voor Malta en Cyprus).

(**) Omschreven als de som van de jaarlijks toegewezen emissierechten van de lidstaten onder de ESD en het ETS-plafond, exclusief internationale luchtvaartemissies.

Bron: Europese Commissie, EMA.

25.

2. Reële vorderingen 1990-2011


26.

2.1. Ontwikkeling van de bkg-uitstoot in de lidstaten


De ontwikkeling van de broeikasgasemissies in de EU blijft in haar geheel sterk beïnvloed door de tendensen van de twee grootste emissielanden, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, die samen goed zijn voor circa een derde van de totale broeikasgasemissies in de EU. Deze twee lidstaten realiseerden een vermindering van hun broeikasgasemissies met in totaal 539 Mt CO2-equivalent in vergelijking met het Kyotoreferentiejaar. De belangrijkste oorzaken voor de gunstige ontwikkeling in Duitsland waren het toenemende rendement van de kracht- en warmtecentrales, een toename van het aandeel van hernieuwbare energie en de modernisering van de economie van de vijf nieuwe deelstaten na de Duitse hereniging. De vermindering van broeikasgasemissies in het Verenigd Koninkrijk was vooral het resultaat van de overschakeling van olie en steenkool op aardgas bij de elektriciteitsproductie en van maatregelen om de N2O‑uitstoot bij de adipinezuurproductie te verminderen.

Italië kwam qua emissies in de EU in 2011 op de derde plaats (goed voor 10,7 % van het totaal van de EU-28), net boven Frankrijk (met een aandeel van 10,6 %). De bkg-uitstoot in Italië lag in 2011 5,4 % onder het niveau van 1990. Tussen 1990 en 2004 is de uitstoot in Italië voornamelijk gestegen door het wegvervoer, de elektriciteits- en warmteproductie en de raffinage van aardolie, maar sindsdien zijn de totale bkg-emissies van het land met meer dan 15 % gedaald. De uitstoot van Frankrijk lag in 2011 12,7 % onder het niveau van 1990. Frankrijk heeft de N2O-emissies bij de productie van adipinezuur flink naar omlaag gebracht, maar de CO2-emissies van het wegvervoer zijn tussen 1990 en 2011 toegenomen.

Polen en Spanje blijven in de EU-28-ranglijst van grootste emissielanden op de vijfde en zesde plaats staan, met een aandeel van respectievelijk 8,7 % en 7,7 % van de totale bkg-emissies in 2011. Polen heeft zijn emissies tussen 1990 en 2011 met 12,6 % teruggebracht en met 29,1 % sedert het referentiejaar (1988). De belangrijkste oorzaken van de dalende uitstoot in Polen – en in andere nieuwe lidstaten – waren de verbetering van de energie-efficiënte van de zware industrie en de algemene modernisering van de economie eind jaren 80 en begin jaren 90. Een duidelijke uitzondering vormde de vervoersector (in het bijzonder het wegvervoer), waar de emissies fors zijn gestegen. Spanje zag zijn emissies tussen 1990 en 2011 met 23,9 % toenemen en sinds het referentiejaar met 21 %. Dit was grotendeels het gevolg van stijgende emissies van het wegvervoer, de elektriciteits- en warmteproductie en de be- en verwerkende industrie.

In 2011 was de uitstoot in 21 lidstaten lager dan in het referentiejaar. De bkg-uitstoot was in Spanje, Portugal, Griekenland, Oostenrijk en Ierland hoger dan in het referentiejaar (meestal 1990). Voor Cyprus en Malta gelden geen emissiereductieverplichtingen krachtens de eerste verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto. In die twee lidstaten lagen de emissies in 2011 ongeveer 50 % hoger dan in 1990. De procentuele verandering van de hoeveelheid broeikasgasemissies in 2011 ten opzichte van het referentiejaar varieert van ‑ 56 % (Litouwen) tot + 21 % (Spanje).

2.2. Broeikasgasintensiteit en ‑uitstoot per inwoner in 2011

Zowel in de EU-28 als de in EU-15 zijn de emissies gedaald terwijl de economie fors is gegroeid. Figuur 3 laat zien dat vanaf 1990 de economische groei gestaag van de bkg-emissies wordt losgekoppeld.

Figuur 3: Ontwikkeling van bbp (in reële termen), bkg-emissies en emissie-intensiteit (d.w.z. verhouding geproduceerde broeikasgasemissies/bbp) – Index (1990 = 100)

Bron: EMA, DG ECFIN (Ameco-databank), Eurostat.

Tussen 1990 en 2011 steeg het bbp in de EU-28 met 45 % terwijl de uitstoot daalde met 18,3 %. In de EU-15 ging een bbp-toename van 44 % gepaard met een verlaging van de bkg-uitstoot met 14,9 %. Tussen 2010 en 2011 nam het bbp van de EU-28 toe met 1,4 %, terwijl de bkg-emissies daalden met 3,3 %.

De totale bkg-emissie-intensiteit (d.w.z. emissies per eenheid economische productie) voor de EU‑28 is sinds 1990 geleidelijk afgenomen en bedroeg in 2011 bijna de helft ten opzichte van 1990 (zie figuur 3).

Tussen 1990 en 2011 is de bkg-emissie-intensiteit in alle lidstaten afgenomen. De steilste dalingen deden zich voor in Slowakije en Estland (‑ 66 %), Roemenië, Litouwen en Ierland (‑ 62 %) en in Polen (‑ 60 %). De geringste veranderingen vonden plaats in Kroatië (‑ 18 %), Portugal (‑ 20 %), Italië, Griekenland en Malta (‑ 23 %) en in Spanje (‑ 24 %).

Het emissieniveau per inwoner in de EU-28 bedroeg in 2011 9 ton CO2-equivalent. De uitstoot per inwoner daalde met 23 % ten opzichte van 1990. De bkg-uitstoot per inwoner van 2011 blijft echter belangrijke verschillen vertonen tussen de lidstaten en varieert van 5,5 (Letland) tot 23,6 (Luxemburg) t CO2-eq. Dat uitstootniveau wordt voor een groot deel bepaald door de energie-intensiteit en de energiemix van ieder land. Ook de trend sinds 1990 inzake uitstoot per inwoner verschilt sterk van lidstaat tot lidstaat. Sinds 1990 hebben de grootste dalingen per hoofd van de bevolking (meer dan 20 %) zich voorgedaan in de Midden- en Oost-Europese lidstaten en in Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken, Zweden, Frankrijk, Ierland en België. In Cyprus, Malta, Portugal, Slovenië en Spanje is de uitstoot per inwoner sinds 1990 toegenomen. De uitstoot per inwoner ligt in deze lidstaten echter onder het gemiddelde voor de Unie, uitgezonderd voor Cyprus (zie ook figuur 2 van het werkdocument van de diensten van de Commissie).

27.

2.3. De uitstoot van broeikasgassen in 2011 in vergelijking met 2010


De Europese bkg-uitstoot (EU-28) daalde in 2011 met 3,3 % (goed voor 155,3 Mt CO2‑eq.), voornamelijk te danken aan de mildere winteromstandigheden in Europa en een kleinere vraag naar verwarming. De uitstoot bereikte in 2011 zijn laagste punt sinds 1990. Deze daling kwam er na een toename in 2010 (+ 2,4 %). De toename in 2010 na de scherpe daling in 2009 (‑ 7,1 %) is voornamelijk het gevolg van het economische herstel en een ongewoon koude winter (zie ook figuur 1).

De sector waarin de daling in 2011 het grootste was (meer dan 106 Mt CO2-eq.) en die het meest bijdroeg aan de totale vermindering van EU-28 ten opzichte van het voorgaande jaar, was de sector 'woningen en bedrijfsgebouwen'. Een warmere winter en een kleinere vraag naar verwarming waren de belangrijkste oorzaken van deze ontwikkeling. De tweede grootste daling kwam van de sector 'elektriciteits- en warmteproductie door de overheid' (bijna 20 Mt CO2‑eq.), gevolgd door de sector 'be- en verwerkende industrie en bouw' (ongeveer 12 Mt CO2‑eq.). Deze drie sectoren samen waren goed voor 89 % van de totale EU-reductie in de periode 2010-2011.

Procentueel gezien was er bij zeven lidstaten sprake van een verhoging ten opzichte van 2010: Bulgarije (9,6 %), Roemenië (5,8 %), Estland (4,8 %), Litouwen (2,3 %), Malta (0,8 %), Spanje (0,5 %) en Slovenië (0,1 %). In de resterende 21 lidstaten was er een bkg-emissiereductie. De grootste relatieve afnamen werden opgetekend in Finland (‑ 10,1 %), België (‑ 8,8 %), Denemarken (– 8,1 %), Nederland (– 7,1 %) en het Verenigd Koninkrijk (‑ 7 %).

28.

2.4. Ontwikkeling van de uitstoot in de belangrijkste economische sectoren


Energievoorziening en -gebruik, vervoer inbegrepen, zijn de belangrijkste sectoren en waren in 2011 samen goed voor 79 % van de totale emissies in de Unie. Landbouw is verantwoordelijk voor 10 % van de totale uitstoot van broeikasgassen, industriële processen 7 % en afval 3 %. De sector 'oplosmiddelen en andere' is goed voor minder dan 0,3 % van de totale uitstoot, zoals te zien is in figuur 4 hieronder:

29.

Figuur 4: Uitstootaandeel per sector in de EU-28


Bron: Nationale inventarisaties 2012, EMA.

De dalingen in de sectoren energie, landbouw, industriële processen en afval zijn sinds 1990 gedeeltelijk tenietgedaan door een forse stijging in de vervoersector (zie voor nadere details ook het werkdocument van de diensten van de Commissie in bijlage). De totale uitstoot in de vervoersector is echter vanaf 2007 eveneens afgenomen.

Figuur 5: Wijziging in de broeikasgasuitstoot in de EU-28 per sector en aandeel van de sectoren in de totale broeikasgasuitstoot.

Bron: Nationale inventarisaties 2012, EMA.

Volgens de prognoses die zijn gebaseerd op bestaande maatregelen zal de uitstoot van energievoorziening verder afnemen tussen 2011 en 2020, voornamelijk door het hernieuwbare-energiebeleid en de ETS. Uit de prognoses blijkt ook dat de uitstoot van energiegebruik en, in mindere mate, van vervoer zal afnemen. Men verwacht voor vervoer dat de toenemende vraag zal worden gecompenseerd door de betere efficiëntie van de vervoermiddelen en, in mindere mate, ook door de bevordering van het spoorverkeer. De uitstoot van landbouw zal volgens de prognoses bijna stabiel blijven tot en met 2020. Volgens nationale prognoses zal de uitstoot in de industriële sector weer toenemen. De uitstoot van afval zal verder afnemen, terwijl die van oplosmiddelen en andere sectoren zal toenemen.

30.

3. Verwezenlijking van de Kyotodoelstelling


31.

3.1. Eerste verbintenisperiode (2008-2012)


32.

3.1.1. EU-28


De bkg-uitstoot van de EU-28 lag in 2011 18,3 % onder het niveau van 1990. Deze raming is gebaseerd op de inventarisatie van de lidstaten, als meegedeeld aan de Commissie (EU-27) of de UNFCCC (Kroatië). Deze daling is zelfs nog groter wanneer rekening wordt gehouden met het effect van de verwerving van kredieten door overheden via de Kyotomechanismen en de benutting van koolstofputten.

33.

3.1.2. EU-15


Volgens de recentste inventarisatie lag het jaarlijkse gemiddelde van de totale bkg-uitstoot van de EU-15 14,9 % onder het referentiejaarniveau tegen 2011 en 12,2 % onder het referentiejaarniveau voor de eerste verbintenisperiode (2008-2012)[8]. Wanneer ook rekening wordt gehouden met

1) het gebruik door overheden van de Kyotomechanismen, waardoor een extra emissiereductie van 1,9 % zou moeten worden gerealiseerd (cf. punt 3.2), en

2) de totale onttrekking door koolstofputten ten gevolge van activiteiten in de EU-15 als bedoeld in artikel 3, leden 3 en 4, van het Protocol van Kyoto, die een vermindering van 1,5 % zou moeten opleveren (zie punt 3.3),

zal de EU-15 haar emissie in de eerste verbintenisperiode naar verwachting met 15,5 % verminderen. Bijgevolg is de EU-15 goed op weg om haar reductiestreefcijfer bijna te verdubbelen voor de eerste verbintenisperiode in het kader van de gezamenlijke nakoming (Protocol van Kyoto).

34.

3.1.3. EU-11


Tegen 2011 hadden de andere elf landen met streefcijfers in het kader van de eerste verbintenisperiode onder het Protocol van Kyoto (dus zonder Cyprus en Malta) hun uitstoot teruggedrongen met 38,7 % ten opzichte van het Kyotoreferentiejaar. Men verwacht dat de uitstoot in 2012 verder is afgenomen. Volgens de inventarisatie van 2011 zullen deze elf lidstaten hun Kyotostreefcijfer voor de eerste verbintenisperiode wellicht halen. Slovenië is de enige van deze EU-11-lidstaten die tot voor kort overwoog om kredieten te gebruiken van projecten onder het Kyotomechanisme ter aanvulling van zijn nationale reductiemaatregelen. Op basis van de laatste gegevens kon Slovenië zijn Kyotostreefcijfer halen zonder van deze mechanismen gebruik te maken. De andere EU-11-lidstaten hebben hun ongebruikte toegewezen eenheden (Assigned Amount Units of AAU's) verkocht of zijn van plan dit te doen (zie punt 3.2).

Figuur 6: Relatieve verschillen tussen de bkg-uitstoot in de niet-EU-ETS-sectoren voor de eerste verbintenisperiode en de overeenkomstige Kyotostreefcijfers (LULUCF inbegrepen) voor 2008-2012, met en zonder het gebruik van Kyotomechanismen. Verschillend worden uitgedrukt als percentages van de emissies in het referentiejaar (ETS en niet-ETS). De negatieve en positieve waarden geven respectievelijk overprestatie en onderprestatie weer.

Bron: EMA.

35.

3.2. Verwachte gebruik van Kyotomechanismen door bedrijven en overheden in de Unie


Krachtens de EU-ETS werd als onderdeel van de tweede nationale toewijzingsplannen een gebruikslimiet voor elke lidstaat vastgesteld wat betreft het maximale gebruik door bedrijven van de kredieten die dankzij projecten zoals gemeenschappelijke uitvoering (Joint Implementation of JI) en het mechanisme voor schone ontwikkeling (Clean Development Mechanism of CDM) worden verkregen. Per jaar kunnen door de ETS-installaties van alle lidstaten samen in totaal gemiddeld tot 278 miljoen gercertificeerde emissiereducties (Certified Emission Reductions of CER’s) of emissiereductie-eenheden (emission reduction units of ERU’s) worden gebruikt tussen 2008 en 2012. Dit komt overeen met 13,4 % van het voor de EU vastgestelde plafond voor deze periode. De bedrijven hebben eigenlijk 1 058,7 miljoen CER’s of ERU’s gebruikt, wat overeenstemt met 10,8 % van alle ingeleverde eenheden. Het aantal ingeleverde kredieten nam toe van 4 % van de totale geverifieerde emissies in 2008 tot 26 % in 2012 als gevolg van de dalende prijzen van de internationale compenserende kapitaalbewegingen. Van 2013 af zijn de regels voor het gebruik van JI- en CDM-kredieten herzien zoals bepaald in de EU-ETS-richtlijn.

Negen EU-15-lidstaten en Slovenië hebben besloten internationale kredieten afkomstig van Kyotomechanismen aan te kopen en te gebruiken om hun Kyotodoelstellingen te verwezenlijken. Tezamen zouden deze lidstaten zo tot 82 Mt CO2-eq. per jaar aanschaffen om te voldoen aan hun verplichtingen onder de eerste verbintenisperiode in het kader van het Protocol van Kyoto. Dit komt neer op 1,9 en 4,9 procentpunten van de Kyotostreefcijfers van respectievelijk de EU-15 en Slovenië (zie tabel 12 van het werkdocument van de diensten van de Commissie).

Deze tien lidstaten hebben al besloten in totaal tot 2,4 miljard EUR te investeren in de verwerving van eenheden via JI, CDM of de handel in AAU’s. Oostenrijk, Nederland, Spanje, Ierland en België hebben de meest omvangrijke begrotingen toegewezen voor de vijfjarige verbintenisperiode. In Slovenië wordt de begroting geraamd op 80 miljoen EUR. Het effect van de voortdurende economische recessie op de bkg-emissies zou er evenwel voor kunnen zorgen dat de lidstaten minder internationale kredieten nodig zullen hebben dan aanvankelijk geraamd.

Wat de door de lidstaten verkochte AAU's betreft, is volgens de meest recente beschikbare gegevens tot dusver circa 68,2 Mt CO2-eq. overgedragen. Hierbij is het mogelijk dat een deel van de gecontracteerde hoeveelheden nog niet is geleverd. Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Slowakije en Tsjechië hebben aangegeven dat zij voornemens zijn nog meer AAU's te verkopen. Slechts één lidstaat (het VK) heeft bij wet bepaald dat een eventueel overschot aan AAU’s (het verschil tussen het Kyotostreefcijfer en het unilateraal vastgestelde 'koolstofbudget' van het VK) na de eerste verbintenisperiode zal worden geannuleerd.

36.

3.3. Verwachte gebruik van koolstofputten


Bovenop de beleidslijnen en maatregelen die zijn gericht op diverse bronnen van bkg-emissies, kunnen de lidstaten ook gebruikmaken van koolstofputten. Uit de tot dusver ingediende informatie blijkt dat de totale nettovastlegging door bebossings- en herbebossingsactiviteiten in de zin van artikel 3, lid 3, van het Protocol van Kyoto in de verbintenisperiode in de EU‑15 17,1 Mt CO2 per jaar zal bedragen. Het gebruik van activiteiten in de zin van artikel 3, lid 4, in de EU‑15 zal naar verwachting ongeveer 46,7 Mt CO2 per jaar van de verbintenisperiode opleveren. Als tevens rekening wordt gehouden met de bijdragen van de EU‑13, loopt het cijfer van deze activiteiten op tot 23,3 Mt CO2 en 60,6 Mt CO2 per jaar (voor nadere bijzonderheden, zie tabel 13 van het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie).

In totaal wordt verwacht dat met alle activiteiten als bedoeld in artikel 3, leden 3 en 4, de emissies in de EU‑15-lidstaten tijdens de verbintenisperiode met 63,9 Mt CO2 per jaar zullen worden gereduceerd. Dat komt neer op ongeveer 1,5 procentpunt van de vermindering ten opzichte van het referentiejaar waartoe de EU‑15 zich voor de eerste verbintenisperiode heeft verbonden.

37.

4. Verwezenlijking van de 2020-doelstelling


38.

4.1. Broeikasgasemissiereductiestreefcijfer van de Unie voor 2020


Het klimaat- en energiepakket heeft voor de EU-28 tegen 2020 een bkg-emissiereductiestreefcijfer van 20 % vastgesteld ten opzichte van 1990, wat neerkomt op een afname met 14 % ten opzichte van 2005. Dit is ook de basis voor de internationale verplichting van de EU in het kader van de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto (2013‑2020).

Deze inspanning wordt als volgt over de EU-ETS- en niet-EU-ETS-sectoren omgeslagen:

a) een vermindering (2020 ten opzichte van 2005) met 21 % voor de sectoren die onder de EU-ETS vallen;

b) een vermindering (2020 ten opzichte van 2005) in het kader van de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen ("ESD") met ongeveer 10 % voor de sectoren die niet onder de EU-ETS vallen. De ESD heeft hoofdzakelijk betrekking op emissies van vervoer, gebouwen, kleine bedrijven en diensten, landbouw en afval.

Terwijl de ETS voorziet in een plafond voor de EU als geheel, steunt de ESD hoofdzakelijk op de lidstaten voor het bepalen en uitvoeren van aanvullende nationale maatregelen en beleid om hun emissies in de ESD-sectoren te beperken. De ESD wijst de jaarlijkse emissierechten toe voor de periode 2013 tot en met 2020.

39.

4.2. Geraamde afstand tot de streefcijfers


Volgens de in 2013 door de lidstaten overgelegde prognoses zullen de emissies van de EU in 2020 21 % lager zijn dan in 1990 als de internationale luchtvaart wordt meegerekend, en 22 % lager als de internationale luchtvaart niet wordt meegerekend. De EU‑28 nu goed op weg is om haar EU‑2020-doelstellingen te behalen. Dertien lidstaten zullen echter volgens hun in 2013 overgelegde prognoses aanvullende inspanningen moeten leveren om hun 2020-doelstellingen voor de niet-ETS‑sectoren te behalen, terwijl 15 lidstaten volgens hun prognoses hun verbintenis al met bestaande maatregelen en bestaand beleid alléén zullen kunnen nakomen.

Figuur 7 toont het verschil per lidstaat tussen de bkg-emissieprognoses voor 2020 voor de niet-ETS-sectoren op basis van de bestaande maatregelen en de streefcijfers voor 2020, als percentage van de emissies voor 2005. In deze analyse is nog geen rekening gehouden met de in de ESD geboden flexibiliteit, zoals het gebruik van internationale projectkredieten of overdrachten tussen lidstaten van overtollige toegewezen emissierechten. De grafiek toont ook de verschillen tussen de emissies in 2012 en de nationale streefcijfers van 2013 onder de ESD.

De Commissie voert in het kader van het Europees semester specifieke analyses uit van de situatie van afzonderlijke lidstaten inzake hun voortgang bij het behalen van hun 2020-doelstellingen op basis van de te verwachten emissies bij de bestaande maatregelen. De meest recente analyse, die is besproken in de werkdocumenten van de diensten van de Commissie en is gepubliceerd in het kader van het Europees semester begin juni 2013[9], leidt tot de volgende hoofdconclusies, die worden bevestigd door de laatste prognoses van de lidstaten die door het Europees Milieuagentschap zijn gecontroleerd en waar nodig aangevuld[10].

· Volgens de prognoses zal de bkg-uitstoot in Luxemburg het nationale streefcijfer ruimschoots overschrijden (verschil van 23 procentpunten). De uitstoot in 2012 is ook boven de ESD-doelstellingen van 2013. De bkg-uitstoot zou aanzienlijk kunnen worden teruggedrongen door de heffing op energieproducten voor vervoer te verhogen, zoals is benadrukt in de specifieke aanbeveling per land.

· De bkg-uitstoot van Ierland zal naar verwachting ook het streefcijfer ruimschoots overschrijden (verschil van 18 procentpunten) door de sterkte toename van emissies in het vervoer en in de landbouw. Ierland stelde echter in 2013 in het kader van het wetsontwerp inzake koolstofarme ontwikkeling een hele reeks initiatieven voor om de uitstoot terug te dringen.

· Volgens de prognoses zal de uitstoot in België ook 11 procentpunten tekort schieten in het behalen van het nationale streefcijfer. Daarom stond in de specifieke aanbeveling voor België dat er een duidelijke taakverdeling tussen de autoriteiten moet komen om voortgang te boeken bij het behalen van de streefcijfers, met name in de vervoer- en bouwsector. Er moeten ook maatregelen worden genomen om de belastingen te verschuiven van arbeid naar gebieden waarop belastingen de groei minder verstoren, zoals op milieugebied.

· Uit de prognoses blijkt verder dat vijf andere lidstaten (Finland, Italië, Litouwen, Oostenrijk en Spanje) naar verwachting hun streefcijfer zullen missen met meer dan 3 %. De huidige maatregelen zullen naar verwachting voor deze lidstaten niet voldoende zijn om de nationale streefcijfers te behalen.

· Polen en Estland zullen volgens hun nationale prognoses hun streefcijfers ruimschoots overschrijden. De Poolse prognoses zijn echter uitgevoerd in 2010 en 2011. De recente EU-referentieprognoses op basis van PRIMES en GAINS tonen aan dat Polen moeilijkheden zou kunnen ondervinden bij het nakomen van zijn verbintenis. De uitstoot van Estland is hoger dan verwachten. Volgens schattingen zal de uitstoot in 2012 hoger liggen dan het ESD-streefcijfer voor 2013, en zou Estland ook moeilijkheden kunnen ondervinden bij het nakomen van zijn verbintenis.

De Raad nam in het kader van het Europees semester 2013 enkele specifieke aanbevelingen per land met betrekking tot bkg-emissiereductie aan. De Raad beval aan dat België, Tsjechië, Frankrijk, Hongarije, Italië, Letland, Litouwen, Roemenië en Spanje hun belastingdruk zouden verschuiven van arbeid naar gebieden waarop belastingen minder schadelijk zijn voor groei, waaronder milieubelastingen. Estland, Litouwen en Luxemburg werden aanbevolen passende fiscale meetregelen vast te stellen om de energie-efficiëntie van de vervoersector te verbeteren. De Raad beval ook Bulgarije, Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Roemenië en Slowakije aan om inspanningen te blijven leveren om de energie-efficiëntie te verbeteren. Het VK werd aanbevolen investeringen in nieuwe energiecapaciteit, waaronder hernieuwbare energie, te bevorderen.

Figuur 7: Geraamde afstand tot de 2020-streefcijfers voor niet-ETS-sectoren en verschil tussen de 2012-emissies en het streefcijfer van 2013 voor niet-ETS-sectoren. De negatieve en positieve waarden geven respectievelijk overprestatie en onderprestatie weer als percentage van de emissies in 2005.

Bron: EMA, Europese Commissie op basis van de prognoses door de lidstaten.

40.

5. Uitvoering van het Europees beleid inzake klimaatverandering: stand van zaken


41.

5.1. Verlaging van de emissie


Het werk aan de uitvoeringsmaatregelen van het klimaat- en energiepakket van 2009 heeft geleid tot de succesvolle start van fase 3 (2013-2020) onder de EU-ETS en de voltooiing van de uitvoeringsmaatregelen onder de ESD.

42.

5.1.1. De EU-regeling inzake de handel in emissierechten (EU-ETS)


De EU-ETS heeft betrekking op meer dan 12 000 energiecentrales en productie-installaties in de 28 EU‑lidstaten, IJsland, Noorwegen en Liechtenstein en sinds 2012 ook op de emissies van luchtvaartmaatschappijen die tussen de luchthavens in deze landen vliegen en naar nauw verbonden gebieden. Het EU-brede emissieplafond (jaargemiddelde) voor 2008-2012 kwam overeen met 2,081 miljard uitstootrechten per jaar.

De geverifieerde uitstoot van broeikasgassen van stationaire installaties daalde verder tot 1,867 miljard ton CO2-eq. in 2012, ongeveer 2 % onder het niveau van 2011 voor installaties en 10 % onder het plafond. De door luchtvaartmaatschappijen gemelde geverifieerde uitstoot bedraagt bijna 84 miljoen ton.

De mate waarin installaties aan de gestelde regels voldoen blijft hoog. Minder dan 1 % van de installaties die aan de EU-ETS deelnemen, had op de uiterste datum van 30 april 2013 niet de emissierechten ingeleverd die betrekking hadden op al zijn uitstoot in 2012.

Vanaf 2012 geldt er een EU-ETS-plafond voor luchtvaartemissies. Vliegtuigexploitanten die goed zijn voor meer dan 98 % van de luchtvaartemissies van 2012 die onder de EU-ETS vallen, hebben met succes ten laatste op 30 april 2013 de nodige stappen ondernomen om te voldoen aan de EU-ETS-wetgeving. Overeenkomstig het 'zet de klok stil'-besluit dat in april 2012 is aangenomen, mogen vliegtuigexploitanten hun verantwoordelijkheid voor 2012 beperken tot uitsluitend vluchten binnen Europa. In dit geval konden ze ook tegen 27 mei verdere stappen hebben ondernomen om kosteloos toegewezen emissierechten voor vluchten buiten Europa in te leveren.

Zoals is bepaald in de herziene EU-ETS-richtlijn worden alle EU-ETS-activiteiten ondergebracht in één centraal register dat door de Commissie wordt beheerd. In mei 2013 werd het rechtskader dat van toepassing is op het register herzien om de voor fase 3 benodigde functionaliteiten te voltooien. De nieuwe verordening voorziet ook in de boeking in het register van transacties onder de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen.

De Commissie legt momenteel de laatste hand aan de beoordeling van de nationale uitvoeringsmaatregelen bij Besluit 2011/278/EU van de Commissie. De Commissie beoordeelt of de voorlopige kosteloze toewijzing van emissierechten aan industriële installaties in elke lidstaat is uitgevoerd in overeenstemming met de geharmoniseerde toewijzingsregels voor fase 3 van de EU-ETS.

De veilingverordening wordt momenteel geëvalueerd, vooral met het oog op het tijdschema van de veilingen. In het kader daarvan zit het voorstel voor een besluit om toelichting te geven bij de bepalingen van de EU-ETS in verband met de bevoegdheden van de Commissie om het tijdstip van veilingen van emissierechten in uitzonderlijke omstandigheden aan te passen in de medebeslissingsfase. De Commissie heeft daarnaast ook een verslag over de toestand van de Europese CO2-markt goedgekeurd waarin een reeks mogelijke structurele maatregelen worden uiteengezet die kunnen worden genomen om de scheve verhoudingen aan te pakken.

De Europese Commissie keurde, onder strikte toepassing van de richtlijn, verzoeken van acht lidstaten goed om in het kader van de overgangsregeling na 2012 kosteloos emissierechten aan hun energiesector toe te wijzen.

De Commissie heeft in juni een ontwerpverordening opgesteld met daarin plafonds tot waar de bedrijven in het kader van de EU-ETS kredieten kunnen gebruiken waarvoor ze in aanmerking komen onder de projectgebaseerde mechanismen van het Kyotoprotocol (met name CDM en JI) om te voldoen aan de emissiegrenswaarden van 2013 tot en met 2020.

De werkzaamheden ter bevordering van de uitvoering van de twee nieuwe verordeningen inzake de monitoring en rapportage van bkg-emissies door onder de EU-ETS vallende bedrijven en vliegtuigexploitanten, de verificatie van emissieverslagen en de erkenning van en het toezicht op de verificateurs worden voortgezet. Daarbij gaat veel aandacht uit naar betere harmonisatie van de toegepaste regels. Een volledige reeks richtsnoeren, modellen en veelgestelde vragen wordt ontwikkeld ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de derde ETS-periode.

In een belangrijke stap op weg naar de eerste volledige intercontinentale koppeling van de regelingen voor de handel in emissierechten hebben de Commissie en Australië in 2012 overeenstemming bereikt over een traject voor de koppeling van de EU-ETS en de Australische regeling voor de handel in emissierechten. De Commissie kreeg in mei een mandaat van de Raad om namens de EU te onderhandelen over een verdrag tegen midden 2015 voor de volledige koppeling, die ten laatste op 1 juli 2018 een feit moet zijn. De Commissie onderhandelt op basis van een mandaat van de Raad ook met Zwitserland over het koppelen van de EU-ETS met de Zwitserse ETS.

43.

5.1.2. Ander beleid en maatregelen


De jaarlijks toegewezen emissierechten van de lidstaten in CO2-equivalenten onder de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen voor elk jaar in de periode 2013 tot en met 2020 werden in 2012 vastgelegd en in maart 2013 aangenomen.

Een nieuwe verordening inzake het EU-bewakingsmechanisme werd aangenomen. Deze herziet en vervangt het vorige besluit inzake het bewakingsmechanisme. Er werd ook een nieuw besluit aangenomen inzake landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw.

De Commissie nam een mededeling aan waarin de strategie is vastgesteld voor het geleidelijk opnemen van de bkg-uitstoot van zeevervoer in het EU-beleid om haar totale bkg-uitstoot te beperken. Als eerste stap in de uitvoering van deze strategie stelde de Commissie een verordening voor om een EU-breed systeem vast te stellen voor de bewaking, melding en verificatie van CO2-emissies afkomstig van grote schepen vanaf 2018. De ontwerpverordening wordt nu besproken in het Parlement en de Raad.

De energie-efficiëntierichtlijn werd in oktober 2012 aangenomen. Deze richtlijn zal helpen om de beoogde verbetering van de energie-efficiëntie met 20 % tegen 2020 te realiseren.

Op 24 januari 2013 heeft de Europese Commissie het pakket 'Schone energie voor het vervoer' vastgesteld, dat erop gericht is onze afhankelijkheid van olie te verminderen door het gebruik van alternatieve brandstoffen in het vervoer. Het pakket bevat onder meer een voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van bindende streefwaarden voor infrastructuren voor de distributie van alternatieve brandstoffen zoals elektriciteit, waterstof en brandstofcellen.

Het NER 300-financieringsprogramma is een mechanisme waarmee commerciële demonstratieprojecten voor de afvang en opslag van koolstofdioxide (carbon capture and storage of CCS), en voor hernieuwbare energiebronnen (renewable energy sources of RES) worden gefinancierd en betreft 300 miljoen emissierechten van de EU-ETS-reserve voor nieuwkomers. De Commissie heeft in het kader van dit programma in december 2012 aan 23 hernieuwbare-energieprojecten financieringen toegekend voor een totale waarde van 1,2 miljard EUR. Volgens ramingen wordt dit bedrag aangevuld met een particuliere financiering van meer dan 2 miljard EUR. In april 2013 werd een tweede oproep voor het indienen van CCS- en RES-projectvoorstellen gepubliceerd. De financieringen zullen midden 2014 worden toegewezen en zullen worden gehaald uit de opbrengst van de verkoop van de resterende 100 miljoen emissierechten en de niet-gebruikte financieringen van de eerste oproep.

De tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 443/2009 inzake de CO2-emissie van auto’s en Verordening (EU) nr. 510/2011 inzake de CO2-emissie van lichte bedrijfsvoertuigen is bijna afgerond. De Commissie keurde al twee milieu-innovatieprojecten goed om de CO2-uitstoot van personenauto’s terug te dringen.

Ze deed ook voorstellen inzake modaliteiten om de 2020-doelstelling voor de vermindering van de CO2-uitstoot van nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfswagens (bestelwagens) te verwezenlijken. Deze voorstellen worden momenteel in de Raad en het Parlement besproken.

In november 2012 diende de Commissie bij de Raad en het Parlement een voorstel in voor een nieuwe verordening over gefluoreerde broeikasgassen om de uitstoot in deze sector verder terug te dringen.

De Commissie stelde ook een aantal wijzigingen voor aan de richtlijnen hernieuwbare energie en brandstofkwaliteit om de effecten van broeikasgasemissies door de onrechtstreekse veranderingen in het landgebruik in het kader van biobrandstofproductie te beperken.

Wat de integratie van klimaatacties in het EU-beleid betreft, werd politieke overeenstemming bereikt over het volgende meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020. Alle instellingen zijn het eens dat minstens 20 % van de hele begroting aan klimaat moet worden besteed.

De Commissie nam in maart een consultatieve mededeling aan die leidde tot een openbaar debat over hoe het best een nieuwe internationale overeenkomst voor 2015 kan worden ontworpen, waarin de internationale regeling zal worden vastgesteld om de klimaatverandering te bestrijden na 2020.

De Commissie zette in maart 2013 de eerste stap naar de ontwikkeling van een EU-beleidskader inzake klimaatverandering en energiebeleid voor 2030 door het groenboek 'Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030' aan te nemen. Dit document leidde tot een openbaar debat over een EU-strategie inzake energie en klimaatverandering voor 2030.

Een overzicht van de recentelijk aangenomen rechtshandelingen is opgenomen in deel 3 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

44.

5.2. Aanpassing aan klimaatverandering


De Commissie nam op 16 april 2013 de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering aan. De doelstelling van deze strategie is het klimaatbestendiger maken van Europa. De strategie moet ervoor zorgen dat Europa beter is voorbereid en meer capaciteit heeft om te reageren op de effecten van de klimaatverandering op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau. Ze moet zorgen voor een samenhangende aanpak en betere coördinatie. De nadruk wordt gelegd op de volgende drie doelstellingen:

· Bevordering van maatregelen door de lidstaten: de Commissie zal alle lidstaten aanmoedigen veelomvattende aanpassingsstrategieën vast te stellen (momenteel hebben 15 lidstaten dergelijke strategieën) en zal financiële middelen beschikbaar stellen om hen te helpen hun aanpassingsbeleid uit te voeren. Ook zal de Commissie aanpassingsmaatregelen door steden steunen door middel van vrijwillige verbintenissen op basis van het 'Convenant van burgemeesters'-initiatief.

· Maatregelen voor 'klimaatbestendigheid' op EU-niveau: verdere bevordering van het aanpassingsvermogen in belangrijke kwetsbare sectoren zoals de landbouw, de visserij en het cohesiebeleid om de klimaatbestendigheid van de Europese infrastructuur te vergroten en stimulering van het gebruik van verzekeringen tegen natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen.

· Beter onderbouwde besluitvorming door kennislacunes op het gebied van aanpassing aan te pakken, ook met betrekking tot Horizon 2020, en door het Europese klimaataanpassingsplatform (Climate-Adapt) verder te ontwikkelen en het centrale punt te maken voor alle informatie over aanpassing in Europa.

In 2013 werd het project EU-Cities Adapt, een initiatief waarbij wordt voorzien in capaciteitsopbouw en bijstand voor steden bij de ontwikkeling en uitvoering van aanpassingsstrategieën, succesvol uitgevoerd.

45.

5.3. Klimaatfinanciering


De EU heeft, met een aandeel van ongeveer 50 % volgens de OESO/DAC-berichten, in 2010 en 2011 het meeste bijgedragen aan ODA (official development assistance) op het gebied van zowel klimaatmatiging als klimaataanpassing. In het kader van de snellestartfinanciering van 30 miljard USD waartoe de ontwikkelde lidstaten zich hebben verbonden, beloofden de EU en haar lidstaten in de periode 2010-2012 7,2 miljard EUR vrij te maken. De EU en haar lidstaten zijn hun belofte nagekomen door 7,34 miljard EUR toe te wijzen aan snellestartfinanciering gedurende die periode, zoals de EU en haar lidstaten in mei 2013 aan de UNFCCC hebben gemeld. In 2012 is 2,67 miljard EUR toegekend. Meer informatie is opgenomen in het verslag 'European Union fast start funding for developing countries'[11].

Daarnaast moeten de lidstaten krachtens artikel 16 van de verordening inzake het bewakings- en meldingsmechanisme met ingang van 2013 jaarlijks uiterlijk op 30 september informatie verschaffen over de aan ontwikkelingslanden verstrekte financiële en technologische steun.

5.4. Klimaatonderzoek & innovatie

Klimaatonderzoek is een van de belangrijkste onderzoeksthema’s van het zevende EU-kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (KP7, 2007-2013) en zal centraal staan in Horizon 2020[12], het nieuwe EU-programma voor onderzoek en innovatie 2014-2020.

Het onderzoek naar klimaatverandering in het kader van KP7 beoogt de ondersteuning van projecten die de belasting op het milieu (oceanen, atmosfeer en ecosystemen) analyseren en verbetert onze kennis over het ingewikkelde klimaatsysteem via bijvoorbeeld aardsysteemmodellen. Andere belangrijke onderzoeksgebieden zijn de beoordeling van effecten, kwetsbaarheden en oplossingen voor aanpassing aan de klimaatverandering, de ontwikkeling van strategieën voor de vermindering van het risico op rampen en de bevordering van de overgang naar een koolstofarme maatschappij. Uit een voorlopige raming blijkt dat in KP7 tussen 2007 en 2013 ongeveer 900 miljoen EUR zal zijn uitgegeven ter ondersteuning van klimaatonderzoek.

Wat het toekomstige programma betreft, is het nuttig op te merken dat 35 % van de Horizon 2020-begroting van ongeveer 70 miljard EUR naar verwachting zal worden geïnvesteerd in klimaatonderzoek en innovatiemaatregelen.

46.

6. Situatie in de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten van de Unie


De bkg-emissies van IJsland zijn tussen 1990 en 2011 met 26 % toegenomen en lagen in 2011 4,4 % lager dan in 2010. Rekening houdend met Besluit 14/CP.7 ligt IJsland volgens de bkg-prognoses in zijn vijfde nationale mededeling op koers om aan zijn Kyotostreefcijfer te voldoen.

De bkg-emissies van Turkije (exclusief LULUCF) stegen tussen 1990 en 2010 met 124 % en tussen 2010 en 2011 met 5 %. Turkije is weliswaar in bijlage I opgenomen als partij, maar er is in het kader van de eerste of tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto geen bkg-streefcijfer voor Turkije vastgesteld.

Een geactualiseerde inventaris van de bkg-emissies in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM) is niet beschikbaar. FYROM is geen in bijlage I opgenomen partij. Tussen 1990 en 2005 is de totale broeikasgasuitstoot van dit land met circa 19 % gedaald.

Ook Montenegro, eveneens een niet in bijlage I bij het verdrag opgenomen partij, zag zijn totale bkg-uitstoot (exclusief LULUCF) tussen 1990 en 2003 toenemen met ongeveer 4,9 %.

Er is geen recente informatie beschikbaar voor Servië.

[1] Periode van honderd dagen na publicatie van het definitief verslag van de UNFCCC over bkg-inventarissen voor 2008-2012.

[2] Zie technische opmerkingen in de bijlage.

[3] Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen

[4] ec.europa.eu/europe2020/making-it-happen/index_nl

[5] Zie voor meer over de methodologie het 'Trend and Projection'-verslag van het Europees Milieuagentschap.

[6] Gemiddelde werkelijke emissies 2008-2012 (vervangende gegevens) worden gebruikt voor Cyprus en Malta, aangezien deze twee landen geen verplichtingen hebben onder de eerste verbintenisperiode.

[7] Deze streefcijfers worden vaak gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking of -reductie (QELRC) genoemd. Meer informatie over de methode die wordt toegepast om deze streefcijfers te berekenen, is opgenomen in het werkdocument van de diensten van de Commissie van 13 februari 2012 met als titel "Preparing the EU's Quantified Emission Limitation or Reduction Objective (QELRO) based on the EU Climate and Energy Package": ec.europa.eu/clima/policies/international

[8] Op basis van vermoedelijke gegevens voor 2012.

[9] ec.europa.eu/europe2020/making-it-happen

[10] De kwaliteit van de ingediende gegevens van de lidstaten werd gecontroleerd en indien nodig werden ontbrekende gegevens aangevuld of werden gegevens aangepast. Voor een paar lidstaten moest het aandeel van de niet-ETS-uitstoot worden geraamd. Voor het aanvullen van ontbrekende gegevens en het ramen van het onderscheid tussen ETS- en niet-ETS-gegevens, werden gegevens gebruikt van de EU-referentie voor 2012-2013 met voorgenomen goedgekeurde maatregelen op basis van de PRIMES- en GAINS-modellen. De laatste prognoses wijzen ook op de gevoeligheid van prognoseresultaten voor verschillende methoden, veronderstellingen en specifieke parameters achter de trends.

[11] ec.europa.eu/clima/policies/finance/international

[12] ec.europa.eu/research/horizon2020/index_en.cfm