Toelichting bij COM(2011)625 - Voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2011)625 - Voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk ... |
---|---|
bron | COM(2011)625 |
datum | 12-10-2011 |
In haar voorstel inzake het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020[1] zet de Commissie het begrotingskader en de voornaamste leidraden voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) uiteen. Op basis daarvan komt zij met een reeks verordeningen tot vaststelling van het wetgevingskader voor het GLB voor de periode 2014-2020, en met een beoordeling van de effecten van alternatieve scenario's voor de ontwikkeling van het beleid.
De huidige hervormingsvoorstellen zijn gebaseerd op de mededeling over het GLB tot 2020[2]. Daarin geeft Commissie aan welke globale beleidsopties een antwoord moeten bieden op de uitdagingen waarmee de landbouw en de plattelandsgebieden zullen worden geconfronteerd, en moeten leiden tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GLB, namelijk 1) een rendabele voedselproductie, 2) een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie, en 3) een evenwichtige territoriale ontwikkeling. Zowel tijdens de interinstitutionele besprekingen[3] als gedurende het overleg met de belanghebbende partijen in het kader van de effectbeoordeling bleek een breed draagvlak te bestaan voor de leidraden in de mededeling die richting moeten geven aan de hervorming.
Gedurende het proces bleken alle partijen het erover eens te zijn dat het efficiënte gebruik van de hulpbronnen moet worden bevorderd om, overeenkomstig de Europa 2020-strategie, te komen tot een slimme, duurzame en inclusieve groei van de landbouw en de plattelandsgebieden in de EU, en bleken zij tevens de mening te delen dat hiervoor moet worden uitgegaan van de bestaande structurering van het GLB rond twee pijlers die aan de hand van op elkaar aansluitende instrumenten dezelfde doelstellingen nastreven. De eerste pijler omvat enerzijds de rechtstreekse betalingen en de marktmaatregelen die de landbouwers in de EU moeten verzekeren van een jaarlijks basisbedrag ter ondersteuning van hun inkomen, en anderzijds de steun bij specifieke marktverstoringen. De tweede pijler heeft betrekking op maatregelen voor plattelandsontwikkeling in het kader waarvan de lidstaten met inachtneming van een gemeenschappelijk kader meerjarenprogramma's opstellen en cofinancieren[4].
De opeenvolgende hervormingen van het GLB hebben ertoe geleid dat de producenten van inkomenssteun worden voorzien en de landbouw tegelijkertijd marktgerichter is geworden, dat de milieuvereisten beter in het beleid zijn geïntegreerd en dat meer steun wordt verleend voor plattelandsontwikkeling als geïntegreerd beleidsinstrument voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden in de hele EU. Naar aanleiding van hetzelfde hervormingsproces gaan echter steeds meer stemmen op voor een betere verdeling van de steun over en binnen de lidstaten en voor doelgerichtere maatregelen om milieuproblemen aan te pakken en om beter op te treden tegen de toegenomen marktvolatiliteit.
De hervormingen uit het verleden hadden vooral tot doel te reageren op endogene problemen gaande van enorme overschotten tot voedselveiligheidscrises, en hebben hun nut voor de EU, zowel op intern als op internationaal niveau, zeker bewezen. Dit neemt echter niet weg dat het merendeel van de uitdagingen die zich nu voordoen, wordt veroorzaakt door factoren die buiten de landbouw liggen en dus een breder opgezette beleidsaanpak vergen.
Het inkomen van landbouwers zal naar verwachting onder druk blijven staan in verband met het toenemende aantal risico's, de afnemende productiviteit en de krappere marges als gevolg van de duurder wordende productiemiddelen. Daarom is het noodzakelijk de inkomenssteun te handhaven en de instrumenten te verbeteren om de risico's beter te kunnen beheren en het hoofd te kunnen bieden aan crisissituaties. Het is voor de levensmiddelensector en de mondiale voedselzekerheid van vitaal belang dat de landbouwsector stevig op zijn poten staat.
Tegelijkertijd wordt van de landbouwsector en van de plattelandsgebieden verwacht dat zij zich harder inspannen om de in de Europa 2020-agenda ingebedde ambitieuze klimaat- en energiedoelstellingen en biodiversiteitstrategie waar te maken. De landbouwers – samen met de bosbouwers de voornaamste grondbeheerders – zullen steun nodig hebben bij het invoeren en in stand houden van landbouwsystemen en -praktijken die met name bijdragen tot de verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van milieu en klimaat. Marktprijzen alleen volstaan namelijk niet om hen ertoe aan te zetten dergelijke collectieve goederen te leveren. Om de inclusieve groei en cohesie te bevorderen, is het tevens van essentieel belang de diverse mogelijkheden die inherent zijn aan de plattelandsgebieden, optimaal te benutten.
Met de huidige hervorming wordt het proces van integratie van milieueisen versneld. Voor het eerst is in de eerste GLB-pijler een krachtige vergroeningscomponent opgenomen die waarborgt dat alle EU-landbouwers die steun ontvangen, bij hun dagelijkse activiteiten niet alleen aan de randvoorwaarden voldoen, maar er ook voor zorgen dat deze activiteiten klimaat- en milieuwinst opleveren. Dertig procent van de rechtstreekse betalingen aan landbouwers wordt voortaan gekoppeld aan de vergroening. De klimaat- en milieuwinst die dit oplevert, komt tot stand doordat koolstof in de bodem blijft en graslandhabitats behouden blijven dankzij de instandhouding van grasland, doordat water en habitats worden beschermd dankzij de vestiging van ecologische aandachtsgebieden en doordat de veerkracht van bodem- en ecosystemen verbetert dankzij de gewasdiversificatie. Daardoor zullen de grond en de natuurlijke ecosystemen een sterkere bijdrage kunnen leveren aan de biodiversiteit in de EU en aan de beoogde aanpassing aan klimaatverandering. Om voor rechtstreekse betalingen in aanmerking te komen, moeten dus nog steeds bepaalde randvoorwaarden worden nageleefd. Wel zijn deze nog sterker gericht op de bescherming van watergebieden en koolstofrijke bodems. Tegelijk zijn ze gestroomlijnd om de administratieve lasten te beperken. De Commissie wil, met name om duidelijke verplichtingen voor landbouwers te creëren, de voorschriften van de kaderrichtlijnen inzake water uiteindelijk in de randvoorwaarden betrekken zodra alle lidstaten deze richtlijnen volledig hebben omgezet. Ook in de plattelandsontwikkeling krijgen de doelstellingen van een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie prioriteit door het herstel, de instandhouding en de versterking van ecosystemen, een zuiniger omgang met hulpbronnen en een koolstofarme en klimaatbestendige landbouw centraal te stellen. Plattelandsontwikkeling zal dus een duidelijke bijdrage kunnen leveren aan de tenuitvoerlegging van zowel de Natura 2000-richtlijn als de kaderrichtlijnen inzake water en aan het welslagen van de EU-biodiversiteitsstrategie tot 2020.
Het toekomstige GLB wordt dus geen beleid dat uitsluitend is afgestemd op een klein, weliswaar wezenlijk, segment van de economie van de Unie, maar wél een beleid van strategisch belang voor de voedselzekerheid en het ecologische en territoriale evenwicht. Precies hierin ligt de toegevoegde waarde van een echt gemeenschappelijk EU-beleid. Met een dergelijk beleid worden de beperkte begrotingsmiddelen immers zo efficiënt mogelijk gebruikt wanneer het erop aankomt in de hele EU een duurzame landbouw te handhaven, grensoverschrijdende problemen zoals de klimaatverandering aan te pakken, de solidariteit tussen de lidstaten te verstevigen en tegelijkertijd voldoende flexibiliteit bij de beleidstenuitvoerlegging in te bouwen om tegemoet te komen aan lokale behoeften.
Overeenkomstig het raamwerk in het voorstel voor een meerjarig financieel kader moet het GLB zijn tweepijlerstructuur behouden, met dien verstande dat de nominale begroting voor elke pijler op het niveau van 2013 blijft en duidelijk de nadruk wordt gelegd op de verwezenlijking van de essentiële EU-prioriteiten. De toewijzing van 30 % van de rechtstreekse betalingen voor verplichte maatregelen ten bate van klimaat en milieu, moet de duurzame productie stimuleren. De betalingsniveaus moeten geleidelijk naar elkaar toegroeien en de betalingen aan grote begunstigden moeten progressief worden afgetopt. Plattelandsontwikkeling moet samen met andere EU-fondsen die gedeeld worden beheerd, worden opgenomen in een gemeenschappelijk strategisch kader dat sterker op resultaten is gericht en slechts in werking treedt wanneer vooraf aan duidelijkere en verbeterde voorwaarden is voldaan. Tot slot moet de GLB-financiering voor marktmaatregelen worden versterkt met twee instrumenten die buiten het meerjarig financieel kader vallen: 1) een noodreserve voor crisissituaties, en 2) een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering met een ruimere werkingssfeer.
De voornaamste componenten van het wetgevingskader van het GLB voor de periode 2014-2020 zijn vastgesteld in de volgende verordeningen:
- Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (verordening rechtstreekse betalingen);
- Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten ("Integrale-GMO-verordening");
- Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (verordening plattelandsontwikkeling);
- Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (horizontale verordening);
- Voorstel voor een verordening van de Raad houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten;
- Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad, wat de toepassing van de rechtstreekse betalingen aan landbouwers voor 2013 betreft;
- Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007, wat de bedrijfstoeslagregeling en de steun voor wijnbouwers betreft.
De verordening plattelandsontwikkeling is gebaseerd op het op 6 oktober 2011 door de Commissie ingediende voorstel tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor alle fondsen die onder een gemeenschappelijk strategisch kader vallen[5]. Bovendien zal een verordening inzake de verstrekking van levensmiddelen aan de meest hulpbehoevenden in de Unie worden voorgesteld; de financiering voor deze regeling wordt van nu af aan onder een andere post van het meerjarig financieel kader ondergebracht.
Voorts wordt momenteel in het licht van de bezwaren van het Hof van Justitie van de Europese Unie gewerkt aan nieuwe voorschriften voor het bekendmaken van informatie over begunstigden. Met name wordt nagegaan hoe het recht van de begunstigden op bescherming van hun persoonsgegevens het best kan worden verzoend met het beginsel van de transparantie.
Inhoudsopgave
- Resultaten van de raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling
- Juridische elementen van het voorstel
- Gevolgen voor de begroting
- De voornaamste componenten van het wetgevingskader van het GLB voor de periode 2014-2020 zijn vastgesteld in de volgende verordeningen:
- Daarnaast worden de volgende betalingen verstrekt:
Op basis van een evaluatie van het huidige beleidskader en een analyse van de toekomstige uitdagingen en behoeften, wordt in de effectbeoordeling de impact van drie alternatieve scenario's beoordeeld en vergeleken. Dit is het resultaat van een lang proces dat in april 2010 van start is gegaan onder leiding van een uit vertegenwoordigers van verschillende diensten samengestelde groep die uitvoerige kwantitatieve en kwalitatieve analyses heeft onderzocht en onder meer een basissituatie heeft samengesteld in de vorm van middellangetermijnprojecties voor de landbouwmarkten en de landbouwinkomens tot 2020, en een modellering heeft opgesteld van de impact van de verschillende beleidsscenario's op de economische variabelen van de sector.
De drie scenario's die in de effectbeoordeling zijn uitgewerkt, worden hieronder toegelicht.
1) Een aanpassingsscenario: het huidige beleidskader wordt voortgezet, met weliswaar een aantal correcties van de voornaamste tekortkomingen, zoals de verdeling van de rechtstreekse betalingen.
2) Een integratiescenario: het beleid wordt ingrijpend gewijzigd door de rechtstreekse betalingen doelgerichter en 'groener' te maken, door het plattelandsontwikkelingsbeleid strategischer toe te passen en beter te coördineren met andere beleidsgebieden van de EU en door de rechtsgrondslag te verruimen met het oog op meer samenwerking tussen de producenten.
3) Een heroriënteringsscenario: het beleid wordt uitsluitend op het milieu gericht en de rechtstreekse betalingen worden geleidelijk uitgefaseerd aangezien ervan wordt uitgegaan dat de productiecapaciteit ook zonder steun op peil blijft en dat de sociaaleconomische behoeften van de plattelandsgebieden in het kader van andere beleidsgebieden kunnen worden ingevuld.
De drie scenario's zijn opgesteld tegen de achtergrond van de economische crisis en de druk op de overheidsfinanciën (waarop de EU heeft gereageerd met de Europa 2020-strategie en het voorstel voor het meerjarig financieel kader) en kennen elk een ander gewicht toe aan de drie beleidsdoelstellingen van het toekomstige GLB, dat tot doel heeft een concurrerende en duurzame landbouw in vitale plattelandsgebieden tot stand te brengen. Met het oog op een betere afstemming op de Europa 2020-strategie, met name wat het efficiënte gebruik van hulpbronnen betreft, wordt het van steeds essentiëler belang de productiviteit van de landbouw te verbeteren via onderzoek, kennisoverdracht en het stimuleren van samenwerking en innovatie (onder meer in het kader van het Europees Partnerschap voor innovatie voor de productiviteit en duurzaamheid van de landbouw). Hoewel het GLB het handelsverstorende beleidskader inmiddels achter zich heeft gelaten, wordt verwacht dat de landbouwsector in de EU verder onder druk zal komen staan van de liberalisering, met name in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha en de vrijhandelsovereenkomst met de Mercosur.
Bij het opstellen van de drie beleidsscenario's is rekening gehouden met de voorkeuren die naar voren zijn gekomen tijdens het overleg in het kader van de effectbeoordeling. De belanghebbende partijen konden van 23.11.2010 tot 25.1.2011 hun bijdragen indienen en op 12.1.2011 is een bijeenkomst van een adviescomité gehouden. De voornaamste punten worden hieronder samengevat[6].
- De belanghebbende partijen zijn het er grotendeels over eens dat een sterk, op twee pijlers gebaseerd GLB nodig is om de uitdagingen (voedselzekerheid, duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en territoriale ontwikkeling) aan te gaan.
- De meeste respondenten vinden dat het GLB een rol moet spelen bij het stabiliseren van markten en prijzen.
- De belanghebbende partijen hebben uiteenlopende meningen over de gerichtheid van de steun (met name de herverdeling van de rechtstreekse betalingen en de plafonnering van de betalingen).
- Men is het erover eens dat beide pijlers in belangrijke mate kunnen bijdragen tot het intensiveren van klimaatgerelateerde maatregelen en van de milieuprestatie ten bate van de samenleving in de EU. Het brede publiek pleit ervoor dat de betalingen in het kader van de eerste pijler doelgerichter worden gebruikt; veel landbouwers vinden dat dat nu al gebeurt.
- De respondenten willen dat alle delen van de EU, ook de probleemgebieden, delen in de toekomstige groei en ontwikkeling.
- Een groot aantal respondenten legt de nadruk op de integratie van het GLB en andere beleidsgebieden, zoals milieu, gezondheid, handel en ontwikkeling.
- Het GLB kan in overeenstemming met de Europa 2020-strategie worden gebracht aan de hand van innovatie, ontwikkeling van concurrerende ondernemingen en de levering van collectieve goederen aan de EU-burger.
De vergelijking van de drie alternatieve beleidsscenario's in het kader van de effectbeoordeling heeft de volgende resultaten opgeleverd.
Het heroriënteringsscenario zou leiden tot een versnelde structurele aanpassing in de landbouwsector dankzij een verschuiving van de productie naar de meest kostenefficiënte gebieden en rendabele sectoren. Met dit scenario zouden aanzienlijk meer financiële middelen naar milieu gaan, maar zou de sector aan de andere kant worden blootgesteld aan grotere risico's omdat er maar beperkte ruimte bestaat voor interventie op de markt. Bovendien zou zowel de samenleving als het milieu zware klappen krijgen, aangezien de minst concurrerende gebieden hun inkomens en natuurlijke omgeving danig achteruit zouden zien gaan omdat het hefboomeffect van de combinatie rechtstreekse betalingen - randvoorwaarden verloren zou gaan.
Aan de andere kant van het spectrum zou het aanpassingsscenario de beste kansen op continuïteit van het beleid bieden, plus de mogelijkheid om weliswaar beperkte, maar tastbare verbeteringen in te voeren op het gebied van concurrentievermogen en milieuprestatie. Er bestaan echter ernstige twijfels over de vraag of dit scenario een adequaat antwoord kan bieden op de belangrijke klimaat- en milieuproblemen van de toekomst die mee zullen bepalen of de duurzaamheid van de landbouw op lange termijn kan worden gewaarborgd.
Met het integratiescenario – en de daarmee gepaard gaande doelgerichtere en 'groenere' rechtstreekse betalingen – worden nieuwe paden ingeslagen. Volgens de analyse is 'vergroening' tegen een redelijke kostprijs voor de landbouwers een haalbare kaart. Nadeel is evenwel dat dit onvermijdelijk een grotere administratieve belasting met zich zal brengen. Ook is het mogelijk de plattelandsontwikkeling een nieuw elan te geven op voorwaarde dat de lidstaten en de regio's de nieuwe mogelijkheden efficiënt benutten en het gemeenschappelijk strategisch kader (met daarin ook de andere EU-fondsen) de synergie met de eerste pijler niet tenietdoet en de kenmerkende sterke punten van de plattelandsontwikkeling niet verzwakt. Als men erin slaagt het juiste evenwicht te bereiken, zou langetermijnduurzaamheid van de landbouw en de plattelandsgebieden het meest gebaat zijn bij dit scenario.
Op basis van het voorgaande wordt in de effectbeoordeling geconcludeerd dat het integratiescenario er op de meest evenwichtige manier in slaagt het GLB geleidelijk af te stemmen op de strategische doelstellingen van de EU. Hetzelfde evenwicht is trouwens terug te vinden bij de tenuitvoerlegging van de verschillende componenten in de wetgevingsvoorstellen. Eveneens van essentieel belang is dat een evaluatiekader wordt ontwikkeld om de prestatie van het GLB te meten aan de hand van een gemeenschappelijke reeks aan beleidsdoelstellingen gekoppelde indicatoren.
Vereenvoudiging was een belangrijke bekommernis in het hele proces en moet op diverse manieren haar beslag krijgen, bijvoorbeeld bij het stroomlijnen van de randvoorwaarden en van de marktinstrumenten en bij het ontwerpen van de regeling voor kleine landbouwers. Bovendien moet het 'vergroenen' van de rechtstreekse betalingen zo worden vormgegeven dat de administratieve belasting, onder meer op het gebied van controlekosten, tot een minimum wordt beperkt.
Voorgesteld wordt de bestaande tweepijlerstructuur van het GLB te handhaven, met verplichte algemeen toepasselijke jaarlijkse maatregelen onder de eerste pijler, aangevuld met optionele, beter op de specifieke nationale en de regionale kenmerken toegesneden maatregelen in het kader van de meerjarige programmeringsaanpak onder de tweede pijler. Met de nieuwe vormgeving van de rechtstreekse betalingen wordt beoogd de synergieën met de tweede pijler beter te benutten en de tweede pijler onder te brengen in een gemeenschappelijk strategisch kader dat een betere coördinatie mogelijk maakt met andere EU-fondsen die gedeeld worden beheerd.
Op deze basis wordt de bestaande structuur van de vier basisrechtsinstrumenten behouden, weliswaar met dien verstande dat de werkingssfeer van de financieringsverordening wordt uitgebreid om de gemeenschappelijke bepalingen te bundelen in wat nu de horizontale verordening wordt genoemd.
De voorstellen zijn in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Het GLB is een echt gemeenschappelijk beleid. De bevoegdheid ervoor wordt gedeeld tussen de EU en de lidstaten. Het beleid wordt op EU-niveau aangestuurd met als doel een duurzame en diverse landbouw in de hele EU te handhaven en in het kader daarvan belangrijke grensoverschrijdende problemen zoals de klimaatverandering aan te pakken en de solidariteit tussen de lidstaten te verstevigen. Gezien het belang van de toekomstige uitdagingen (voedselzekerheid, milieu en territoriaal evenwicht) blijft het GLB een beleid dat van strategisch belang is, wil men ervoor zorgen dat de beleidsuitdagingen op de meest doeltreffende manier worden benaderd en de begrotingsmiddelen op de meest efficiënte manier worden gebruikt. Bovendien wordt voorgesteld de bestaande onderverdeling van de instrumenten in twee pijlers te behouden. Dit biedt de lidstaten meer ruimte voor het vinden van op hun specifieke lokale omstandigheden toegesneden oplossingen en voor het cofinancieren van de tweede pijler. Het nieuwe Europees Partnerschap voor innovatie en de toolkit voor risicobeheer worden eveneens onder de tweede pijler ondergebracht. Tegelijkertijd wordt het beleid beter afgestemd op de Europa 2020-strategie (inclusief een gemeenschappelijk kader waaronder ook de andere EU-fondsen zullen vallen) en wordt een aantal verbeteringen en vereenvoudigingen ingevoerd. Tot slot blijkt uit de in het kader van de effectbeoordeling verrichte analyse duidelijk dat niet-optreden kosten met zich zou brengen in de vorm van negatieve economische, ecologische en sociale gevolgen.
De verordening rechtstreekse betalingen bevat gemeenschappelijke voorschriften voor de basisbetalingsregeling en daarmee samenhangende betalingen. De verordening bouwt voort op de hervorming van 2003 en de gezondheidscontrole van 2008 waarbij de rechtstreekse betalingen zijn ontkoppeld van de productie en zijn gekoppeld aan randvoorwaarden, maar richt de steun sterker op bepaalde acties, gebieden of begunstigden en baant de weg voor een convergentie van de steun binnen en tussen de lidstaten. Voorts bevat zij bepalingen inzake gekoppelde steun.
In 2014 wordt één enkele regeling voor de gehele EU ingevoerd, de zogeheten basisbetalingsregeling. Deze komt in de plaats van de bedrijfstoeslagregeling en de regeling inzake een enkele areaalbetaling. De regeling berust op betalingsrechten die aan alle landbouwers op nationaal en regionaal niveau worden toegewezen naargelang van hun subsidiabele hectaren in het eerste jaar van toepassing. Het in de huidige periode nog facultatieve regionale model krijgt dus een algemeen karakter, waardoor ook alle landbouwgrond effectief in het systeem wordt betrokken. De voorschriften voor het beheer van de rechten en de nationale reserve blijven in grote lijnen hetzelfde.
Met het oog op een eerlijkere verdeling van de steun moet de waarde van de rechten op nationaal of regionaal niveau toegroeien naar een uniforme waarde. Dit geschiedt via de weg van geleidelijkheid om grote verstoringen te voorkomen.
Een belangrijke doelstelling is een verhoging van de milieuprestatie van het GLB door de invoering van een vergroenende component van rechtstreekse betalingen in de vorm van bepaalde door alle landbouwers toe te passen klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken die verder gaan dan de randvoorwaarden en die weer de grondslag vormen voor de maatregelen van pijler II.
Daarnaast zorgt de definitie van actieve landbouwer ervoor dat steun meer terechtkomt bij landbouwers die daadwerkelijk landbouw uitoefenen. Daardoor krijgt deze steun een legitiemer karakter. Voorts is het de bedoeling om steun aan grote bedrijven boven een bepaald bedrag af te toppen en aan een plafond te binden, waarbij wel rekening zal worden gehouden met de werkgelegenheid die deze bedrijven bieden.
- een betaling (van 30% van het jaarlijkse nationale maximum) voor landbouwers die klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken toepassen. Daarbij gaat het om gewasdiversificatie, de instandhouding van blijvend grasland en ecologische aandachtsgebieden. Biologische landbouwers krijgen deze betaling automatisch, terwijl landbouwers in Natura 2000-gebieden aan de desbetreffende eisen zullen moeten voldoen voor zover deze verenigbaar zijn met de Natura 2000-wetgeving;
- een vrijwillige betaling (van maximaal 5 % van het jaarlijkse nationale maximum) voor landbouwers in gebieden met specifieke natuurlijke beperkingen (gebieden zoals deze zijn afgebakend zijn in het kader van de plattelandsontwikkeling). Met deze betaling wordt onderkend dat inkomenssteun nodig is voor de handhaving van landbouwactiviteiten in gebieden met specifieke natuurlijke beperkingen. Zij vormt een aanvulling op de bestaande plattelandsontwikkelingssteun;
- een betaling (van maximaal 2 % van het jaarlijkse nationale maximum) voor jonge, zich vestigende landbouwers, welke kan worden aangevuld met vestigingssteun in het kader van de plattelandsontwikkeling.
Ook bevat de verordening een vereenvoudigde regeling voor kleine landbouwers (waarvoor maximaal 10 % van het jaarlijkse nationale maximum kan worden uitgetrokken) die een forfaitaire betaling ontvangen die in de plaats komt van alle rechtstreekse betalingen en die een administratieve vereenvoudiging oplevert door een versoepeling van de voor deze landbouwers geldende verplichtingen op het gebied van de vergroening, de randvoorwaarden en de controles.
Daarnaast is voor specifieke soorten landbouw of specifieke landbouwsystemen die bepaalde moeilijkheden ondervinden, maar om economische en/of sociale redenen van groot belang zijn, voorzien in een regeling inzake vrijwillige gekoppelde steun. Deze steun wordt verleend voor zover deze nodig is om de huidige productie op peil te houden (maximaal 5 % van het jaarlijkse nationale maximum, met de mogelijkheid om in bepaalde gevallen nog verder te gaan).
Verder behouden Bulgarije en Roemenië de mogelijkheid om aanvullende nationale rechtstreekse betalingen te doen, en is er voorzien in een specifieke betaling voor katoen.
Wat de vereenvoudiging betreft, zal het nieuwe systeem van rechtstreekse betalingen voortaan berusten op één soort betalingsrechten en worden de overdrachtsvoorschriften gestroomlijnd, zodat het beheer ervan eenvoudiger wordt. Door de harmonisatie van de voorschriften voor gekoppelde betalingen, die in een rubriek zijn samengevoegd, wordt het rechtskader gebruikersvriendelijker. De regeling voor kleine landbouwers met haar vereenvoudigde eisen en procedures zal tot minder rompslomp voor kleine landbouwers leiden en zal hun concurrentievermogen ten goede komen.
Krachtens het voorstel inzake het meerjarig financieel kader zou landbouw – per slot van rekening een gemeenschappelijk beleid van strategisch belang – zoals voorheen een aanzienlijk deel van de EU-begroting toegewezen krijgen. Dit komt erop neer dat voor de verwezenlijking van de kerndoelstellingen van het landbouwbeleid in de periode 2014-2020 317,2 miljard euro wordt uitgetrokken voor de eerste pijler en 101,2 miljard euro voor de tweede pijler (cijfers uitgedrukt in lopende prijzen).
Bovenop de hierboven genoemde financiële middelen voor de eerste en de tweede pijler wordt nog een extra bedrag van 17,1 miljard euro geoormerkt voor onderzoek en innovatie (5,1 miljard euro), voedselveiligheid (2,5 miljard euro), voedselverstrekking voor de meest hulpbehoevenden in het kader van andere posten van het meerjarig financieel kader (2,8 miljard euro), een nieuwe reserve voor crises in de landbouwsector (3,9 miljard euro) en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (maximaal 2,8 miljard euro). Dit alles samen brengt de totale begroting voor het GLB in de periode 2014-2020 op 435,6 miljard euro.
Wat de verdeling van de steun over de lidstaten betreft, wordt voorgesteld dat indien lidstaten op het gebied van rechtstreekse betalingen minder dan 90 % van het EU-gemiddelde ontvangen, het verschil tusen het niveau van hun rechtstreekse betalingen en dat niveau van 90 % met een derde wordt verkleind. De nationale maxima in de verordening over de rechtstreekse betalingen worden op die grondslag berekend.
De steun voor plattelandsontwikkeling wordt met inachtneming van de huidige verdeling verdeeld aan de hand van objectieve criteria die gekoppeld zijn aan de beleidsdoelstellingen. Minder ontwikkelde regio's moeten, zoals nu ook het geval is, kunnen profiteren van hogere cofinancieringsniveaus die tevens zullen worden toegepast op maatregelen inzake, onder meer, kennisoverdracht, producentengroeperingen, samenwerking en Leader.
Er is een mogelijkheid tot flexibiliteit ingevoerd wat de overdracht tussen de pijlers betreft (tot 5 % van de rechtstreekse betalingen). Dit houdt in dat lidstaten die hun plattelandsontwikkelingsbeleid willen versterken, overdrachten van de eerste naar de tweede pijler kunnen doen en dat lidstaten met een percentage rechtstreekse betalingen onder 90 % van het EU-gemiddelde overdrachten kunnen doen van de tweede naar de eerste pijler.
In het financieel memorandum dat bij de voorstellen is gevoegd, wordt nader ingegaan op de financiële gevolgen van de voorstellen inzake de hervorming van het GLB.