Toelichting bij COM(2010)676 - Toepassing van Verordening 2157/2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

52010DC0676

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD De toepassing van Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (Voor de EER relevante tekst) /* COM/2010/0676 def. */


[afbeelding - zie origineel document] EUROPESE COMMISSIE

2.

Brussel, 17.11.2010


COM(2010) 676 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

De toepassing van Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (Voor de EER relevante tekst)

SEC(2010) 1391

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

De toepassing van Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (Voor de EER relevante tekst)

1.

Inleiding



De Verordening betreffende het statuut van de Europese vennootschap ("SE-verordening") i is op 8 oktober 2001 aangenomen na meer dan dertig jaar onderhandelen in de Raad. Ze voorziet in de mogelijkheid van de vorming van een nieuwe rechtsvorm, de 'Europese vennootschap', ook aangeduid als 'SE', naar de Latijnse naam hiervan, Societas Europaea . Volgens de overwegingen van deze verordening zijn haar doelstellingen onder meer het opheffen van belemmeringen voor het samenbrengen van vennootschappen uit verscheidene lidstaten; (…) vennootschappen met een Europese dimensie in staat stellen de reorganisatie van hun werkzaamheden op Gemeenschapsniveau te combineren, te plannen en uit te voeren en hun statutaire zetel naar een andere lidstaat te verplaatsen, waarbij gewaarborgd is dat de belangen van minderheidsaandeelhouders en derden adequaat zijn beschermd; (…) in de mate van het mogelijke, de economische en juridische entiteit van een onderneming in de Gemeenschap doen samenvallen; (…) de oprichting en het bestuur mogelijk maken van vennootschappen met een Europese dimensie zonder de belemmeringen die een gevolg zijn van de verschillen tussen en de territoriaal beperkte toepassing van het nationale vennootschapsrecht (…); en (…) vennootschappen met een Europese dimensie in staat stellen hun organisatiestructuur aan te passen en te kiezen voor een geschikt systeem van corporate governance waarbij een efficiënt bestuur, een deugdelijk toezicht en het inspraakrecht van werknemers gewaarborgd zijn i.

De SE-verordening is aangevuld met Richtlijn 2001/86/EG, die betrekking heeft op de rol van de werknemers ("SE-richtlijn"). De uiterste datum voor de aanpassing van de nationale wetgeving aan de Europese SE-wetgeving was 8 oktober 2004, maar werd slechts door acht lidstaten gehaald. Pas begin 2007 was de SE-richtlijn in alle lidstaten omgezet.

Ingevolge artikel 69 van de SE-verordening moet de Commissie uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening verslag uitbrengen over de toepassing ervan en in voorkomend geval wijzigingen voorstellen. Voor het verzamelen van de noodzakelijke gegevens over de praktische toepassing van de verordening heeft het directoraat-generaal Interne markt en diensten een externe studie laten verrichten en belanghebbenden in een openbare raadpleging en op een conferentie geraadpleegd i.

3.

TOEPASSING VAN HET SE-STATUUT: LIJST VAN SE'S


Op 25 juni 2010 stonden in de EU/EER-lidstaten 595 SE's ingeschreven. Het aantal SE's is in de periode 2004-2008 exponentieel gestegen. In 2009 zijn minder nieuwe SE's opgericht dan in 2008, maar in 2010 was er weer sprake van een stijging. In 21 van de 30 EU/EER-lidstaten zijn SE's ingeschreven. In Tsjechië en Duitsland vonden verreweg de meeste inschrijvingen plaats (ongeveer 70 procent). In de Zuid-Europese lidstaten, met uitzondering van Cyprus, was er nauwelijks belangstelling.

Het bij dit verslag gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie bevat gedetailleerde informatie over de lijst van SE's en hun kenmerken, alsook over de SE-wetgeving die in de verschillende lidstaten van toepassing is.

4.

BELANGRIJKSTE FACTOREN EN TRENDS


Redenen om (g)een SE op te richten

Uit verklaringen van vennootschappen blijkt dat het besluit om al dan niet een SE op te richten over het algemeen afhangt van de specifieke 'business case', dat wil zeggen: het is gebaseerd op een reeks van redenen die relevant zijn voor de specifieke situatie waarin een bepaalde vennootschap verkeert. Deze kunnen per geval verschillen en het is moeilijk om een algemene trend vast te stellen. Sommige redenen lijken echter doorgaans van groter belang dan andere en ook lijken sommige redenen in bepaalde lidstaten en bedrijfstakken een belangrijkere rol te spelen dan in andere. Hieronder wordt nader ingegaan op de factoren die vennootschappen in dit verband als stimulerend en als belemmerend hebben aangemerkt.

Het Europese imago van een SE wordt gezien als een van de belangrijkste stimulerende factoren. Een dergelijk imago is met name aantrekkelijk voor vennootschappen die hun verbondenheid met Europa willen benadrukken of die hun voordeel willen doen met een Europese rechtsvorm, die bekender is dan de nationale rechtsvormen, om de markten van andere lidstaten te kunnen penetreren zonder dat het noodzakelijk is om daar een dochteronderneming te vestigen. Het belang dat aan een Europees imago wordt gehecht, verschilt echter van vennootschap tot vennootschap. Met name in kleine landen, in Oost-Europese landen, in België en in exportlanden (bijv. Duitsland) wordt het als een voordeel gezien, terwijl in andere landen een nationale aanduiding het juist beter doet.

Het supranationale karakter van een SE wordt als potentieel voordeel genoemd bij grensoverschrijdende fusies of structurele veranderingen in een concern (bijv. de omvorming van nationale dochterondernemingen in bijkantoren van de moederonderneming). Het helpt met name te voorkomen dat de directie en het personeel van de overgenomen onderneming of voormalige dochteronderneming het gevoel hebben in eigen land een nederlaag te hebben geleden.

De mogelijkheid om de statutaire zetel naar een andere lidstaat te verplaatsen wordt gezien als een belangrijke factor en een groot voordeel van een SE ten opzichte van nationale vennootschappen. Bij ontstentenis van een richtlijn inzake de grensoverschrijdende verplaatsing van de statutaire zetel van een vennootschap is de SE nog steeds de enige vennootschapsvorm waarbij vennootschappen hun statutaire zetel naar een andere lidstaat kunnen verplaatsen zonder eerst tot liquidatie te moeten overgaan i. Deze mogelijkheid schijnt met name aantrekkelijk te zijn voor holdings. In de praktijk heeft evenwel slechts een beperkt aantal SE's de statutaire zetel verplaatst (namelijk 49 SE's op peildatum 25 juni 2010).

De mogelijkheid om de SE te gebruiken voor een grensoverschrijdende fusie, is volgens de respondenten een belangrijk aspect geweest vóór de inwerkingtreding van de richtlijn grensoverschrijdende fusie. Daarnaast menen vennootschappen en juridische adviseurs dat de medezeggenschapsbepalingen in de genoemde richtlijn flexibeler zijn dan in het SE-statuut. Werknemersorganisaties zien dat echter anders.

Een fors aantal deelnemers aan de openbare raadpleging ziet de mogelijkheden die een SE biedt voor een reorganisatie en vereenvoudiging van de concernstructuur, als een positieve factor. Gezegd wordt dat de omzetting in een SE, inclusief de omzetting van een dochteronderneming in een bijkantoor, vooral aantrekkelijk is voor vennootschappen in de financiële en in de verzekeringssector. De voordelen die worden genoemd zijn: slechts één toezichthouder (in plaats van een toezichthouder in elke lidstaat waar een vennootschap dochters heeft) en het gemakkelijker kunnen voldoen aan de kapitaalvereisten. De voordelen van een dergelijke herstructurering in de vorm van een SE zijn echter niet evident (omdat deze ook via een nationale vennootschap mogelijk is), tenzij ze worden gecombineerd met andere voordelen, zoals het Europese imago en het supranationale karakter van een SE en de mogelijkheid de statutaire zetel te verplaatsen.

In de openbare raadpleging wordt ook gewezen op de financiële voordelen van een SE (krachtigere positie bij onderhandelingen met banken en bij aanvragen voor financiële steun van de EU) en op de flexibelere regels voor de inspraak van werknemers in lidstaten waar dit bij bindende regelgeving is geregeld. Wat het laatste betreft, zeggen zowel vennootschappen als vakbonden dat het SE-statuut de mogelijkheid biedt om: i) via onderhandelingen te komen tot een inspraakmodel dat is toegesneden op de specifieke behoeften van de vennootschap of het concern, zonder dat rekening hoeft te worden gehouden met bindende nationale regelgeving, ii) een diverse samenstelling te krijgen van vertegenwoordigers, die niet allemaal uit dezelfde lidstaat, maar uit verschillende lidstaten komen (dit draagt ertoe bij dat werknemers zich meer een 'Europese werknemer' voelen, hetgeen een voordeel is voor concerns die in heel Europa opereren), en iii) de raad van toezicht met het oog op de efficiëntie te verkleinen. Soms zou de SE worden gebruikt om ondanks een vergroting van het personeelsbestand het bestaande inspraaksysteem te kunnen handhaven i.

De hoge oprichtingskosten, tijdrovende en ingewikkelde procedures en rechtsonzekerheid samen met het gebrek aan ervaring van adviseurs en bevoegde overheden met SE's worden genoemd als de belangrijkste redenen om geen SE op te richten . Bekende voorbeelden van de hoge kosten die aan de oprichting van een SE zijn verbonden, zijn onder meer Allianz SE en BASF SE, waarvoor de omzettingskosten respectievelijk 95 miljoen euro en 5 miljoen euro bedroegen. Als deze bedrijven buiten beschouwing worden gelaten, bedragen de gemiddelde oprichtingskosten voor de SE's die in het kader van de externe studie zijn geënquêteerd, ongeveer 784 000 euro (inclusief belastingen, kosten van juridisch advies, vertaalkosten en inschrijvingskosten). De totale oprichtingskosten variëren van ongeveer honderdduizend tot twee à vier miljoen euro.

Onvoldoende bekendheid met de SE in het bedrijfsleven in en buiten de EU wordt genoemd als het belangrijkste probleem bij het dagelijks beheer van een SE . Wanneer een directie bekendmaakt dat gekozen wordt voor de SE, moet aan bedrijfspartners (afnemers, leveranciers, banken enz.) en personeel uitvoerig uitleg worden verschaft over wat een SE precies inhoudt.

Verscheidene vennootschappen, juridische adviseurs en bedrijfsverenigingen beschouwen de regels voor de inspraak van werknemers als een belemmerende factor, omdat deze regels complex zouden zijn en de uitvoering ervan veel tijd zou kosten, met name in lidstaten waar de nationale wetgeving niet in inspraak voorziet. De regels worden soms als onevenredig belastend gezien, namelijk indien het inspraakproces voor maar weinig werknemers van belang is. De regel dat een SE pas na afronding van de onderhandelingen over inspraak mag worden ingeschreven, wordt ook genoemd als een negatieve factor, hetgeen met name geldt voor beursgenoteerde vennootschappen, die absolute zekerheid moeten hebben over de procedures en het tijdschema voor de inschrijving. Werknemersorganisaties zien dat echter anders.

5.

Trends in de spreiding van SE's


Volgens de externe studie en de deelnemers aan de openbare raadpleging en de conferentie mag worden aangenomen dat de grootte van nationale vennootschappen van invloed is op de spreiding van SE's omdat de oprichting van een SE hogere kosten meebrengt (met name door het hoge minimumkapitaalvereiste) en complexer is dan de oprichting van een naamloze vennootschap en daarmee aan een sterkere belemmering onderhevig is dan in lidstaten waar de nationale vennootschappen doorgaans kleine en middelgrote ondernemingen zijn. Polen, Spanje, Portugal, Griekenland en Italië worden genoemd als landen waar dit een gedeeltelijke verklaring zou kunnen zijn voor het geringe aantal SE's. Een deelnemer aan de openbare raadpleging ziet een positieve correlatie tussen het aantal multinationals en het aantal SE's in een lidstaat.

De kennis onder juristen en ondernemers van (het bestaan van) van de SE lijkt eveneens van invloed te zijn. In lidstaten waar de SE actief zou zijn bevorderd, bijvoorbeeld in Tsjechië en Duitsland, staan namelijk meer SE's ingeschreven dan in lidstaten als Italië en Spanje, waar dat niet is gebeurd en informatie en advies over de SE niet gemakkelijk te krijgen is. In die laatste groep lidstaten zijn weinig tot geen SE's opgericht. Wellicht is er ook sprake van een spiraal naar boven: wanneer in een lidstaat relatief veel SE's worden opgericht, wekt dat de belangstelling van andere vennootschappen voor deze rechtsvorm, waardoor nog meer SE's worden opgericht.

Uit de externe studie blijkt ook dat de late omzetting van de SE-richtlijn in een aantal lidstaten haar weerslag heeft gehad op het aantal SE's in die landen en op de bekendheid daarmee i.

Een andere trend is dat in landen waar alleen het dualistisch bestuurssysteem is toegestaan meer SE's worden opgericht dan in landen waar alleen het monistische systeem is toegestaan, en dat in landen waar al beide zijn toegestaan, maar heel weinig SE's worden opgericht. In de openbare raadpleging is er echter op gewezen dat de keuze voor een bestuursstructuur die onbekend is in het recht van een lidstaat waar de SE is ingeschreven, kan leiden tot rechtsonzekerheid of praktische moeilijkheden.

Over de correlatie tussen de spreiding van SE's over de lidstaten enerzijds en de nationale medezeggenschapsregels anderzijds lopen de meningen uiteen. Volgens de externe studie en de overgrote meerderheid van de deelnemers aan de openbare raadpleging is er inderdaad sprake van een dergelijke algemene trend i, maar werknemersorganisaties en onderzoekers op het terrein van het arbeidsrecht bestrijden dit.

In de openbare raadpleging worden ook andere mogelijke verklaringen voor de onevenwichtige spreiding van SE's over de EU/EER genoemd, met name: i) de flexibiliteit van bepaalde aspecten van de SE in vergelijking met nationale rechtsvormen, ii) de uiteenlopende meerwaarde van een Europees label, iii) uiteenlopende oprichtings- en transactiekosten, en iv) de belastingstelsels van de lidstaten.

Het hoge aantal brievenbus-SE's in met name Tsjechië en Duitsland is een andere verklaring voor het grote aantal SE's in die twee landen i. De oprichting van brievenbus-SE's door professionele aanbieders in die landen zou kunnen worden verklaard uit het feit dat het daar heel gewoon is om brievenbusfirma's te koop aan te bieden i en dat daarmee aan specifieke zakelijke behoeften wordt voldaan. Volgens de deelnemers aan de openbare raadpleging kopen vennootschappen vooral brievenbus-SE's om tijd en kosten te besparen en een complexe en onzekere oprichtingsprocedure te vermijden. Ook is erop gewezen dat het door brievenbus-SE's mogelijk wordt om een SE op te richten zonder dat hoeft te worden voldaan aan het vereiste dat er sprake moet zijn van een grensoverschrijdend element i, of dat onderhandelingen moeten worden gevoerd over inspraak. De mogelijkheid om zware eisen te vermijden, is vooral van belang voor kleinere vennootschappen. Werknemersorganisaties zijn echter bezorgd dat brievenbus-SE's worden gebruikt om de inspraakbepalingen van de SE-richtlijn te omzeilen. In dit verband moet erop worden gewezen dat over veel brievenbus-SE's weinig informatie beschikbaar is over de periode nadat ze zijn geactiveerd. Dat kan te maken hebben met het feit dat jaarrekeningen achteraf worden gepubliceerd. Een verdere verklaring is dat kleine vennootschappen kunnen volstaan met een verkorte jaarrekening met toelichting. In sommige gevallen zou de jaarrekening echter om onduidelijke redenen in het ondernemingsregister ontbreken.

6.

PRAKTISCHE PROBLEMEN BIJ DE TOEPASSING VAN HET SE-STATUUT


Uit de raadpleging van de belanghebbenden is gebleken dat zich bij de toepassing van het SE-statuut diverse problemen voordoen, die met zowel de oprichting als de werking van een SE verband houden. Een meer gedetailleerde beschrijving van die problemen wordt gegeven in het bij dit verslag gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie.

7.

Oprichting van een SE


Het SE-statuut was aanvankelijk bedoeld om reeds bestaande grensoverschrijdende bedrijven van redelijke omvang een Europese rechtsvorm te verschaffen zonder de oprichting van een SE door kleine en middelgrote ondernemingen te bemoeilijken. Op de conferentie en bij de openbare raadpleging is echter gebleken dat bedrijven, en in het bijzonder kleine en middelgrote bedrijven, vinden dat de huidige oprichtingsvoorwaarden veel beslommeringen meebrengen. De hoge oprichtingskosten, de tijdrovende en ingewikkelde procedures en de rechtsonzekerheid rond die procedures , die grotendeels een gevolg zijn van het gebrek aan uniformiteit van het SE-statuut en van de vele verwijzingen naar het nationale recht, zijn grote obstakels die ondernemingen ervan weerhouden om een SE op te richten. Belanghebbenden noemen ook de zware eis dat er sprake moet zijn van een grensoverschrijdend element (in het bijzonder de eis dat ondernemingen die een SE oprichten, gedurende ten minste de laatste twee jaar voorafgaande aan de oprichting van een SE een dochteronderneming of bijkantoor in een andere lidstaat moeten hebben gehad), de beperkte oprichtingsmethoden en een hoog minimumkapitaalvereiste als aanzienlijke obstakels.

Wat de beperkte oprichtingsmethoden betreft, zijn op de conferentie en in de openbare raadpleging met name het ontbreken van de mogelijkheid voor besloten vennootschappen om rechtstreeks een SE te vormen via een grensoverschrijdende fusie of door omzetting, en het ontbreken van de mogelijkheid tot het oprichten van een SE middels splitsing als punten genoemd waarop aanpassingen zouden kunnen worden overwogen. De mogelijkheid om een SE te kunnen vormen door middel van splitsing, houdt verband met de kwestie van de uitbreiding van het begrip 'fusie' als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de SE-verordening (zie artikel 69, onder b)). Een deelnemer aan de raadpleging stelt dat splitsing een voor de hand liggend instrument is voor het doorvoeren van herstructureringen, zowel in een lidstaat zelf als daarbuiten, en dat een grensoverschrijdende splitsing waarbij een SE zou kunnen worden gevormd, gemakkelijker en minder tijdrovend zou zijn dan reeds bestaande alternatieven i. Ook is aangevoerd dat er weliswaar geen EU-wetgeving inzake grensoverschrijdende splitsing bestaat, maar dat het door de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie in de Sevic -zaak (C-411/03) nu al mogelijk is een grensoverschrijdende splitsing door te voeren wanneer de betrokken ondernemingen aan de wetgeving van verschillende lidstaten zijn onderworpen. In de externe studie wordt echter gesteld dat het bieden van de mogelijkheid om een SE door middel van splitsing te vormen, in strijd is met de beoogde vereenvoudiging van de structuur van concerns, omdat het opnieuw zou leiden tot een scheiding van de economische en de juridische entiteit i.

Sommige belanghebbenden (vennootschappen, inclusief SE's, juridische adviseurs en bedrijfsverenigingen) vinden ook de inspraakregels voor SE's , met name de onderhandelingsprocedure in verband met de oprichting van een SE, complex en tijdrovend. De vakbonden daarentegen zien deze onderhandelingen niet zozeer als een last maar als een noodzakelijk instrument voor het realiseren van een behoorlijke dialoog tussen directie en personeel. Wel tonen de vakbonden zich bezorgd over het feit dat de SE-regels niet volledig aan alle situaties zijn aangepast. Zo is het SE-statuut onduidelijk over de vraag of een brievenbus-SE wel of niet kan worden ingeschreven. Die vraag is relevant omdat noch de brievenbus-SE noch de deelnemende vennootschappen op het moment van oprichting van de SE over personeel beschikken en bijgevolg geen onderhandelingen over de inspraak van werknemers kunnen voeren.

8.

Werking van de SE


Een aantal deelnemers aan de openbare raadpleging vindt het vereiste dat de statutaire zetel van een SE in dezelfde lidstaat (of, in sommige lidstaten, in dezelfde plaats) als het hoofdkantoor moet zijn ingeschreven , in de praktijk een belemmering i. Het statuut voorziet in een zware sanctie (liquidatie) voor SE's die niet aan dit vereiste voldoen. Sinds het SE-statuut is vastgesteld, hebben zich belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die ertoe hebben geleid dat de kwestie van de statutaire zetel van vennootschappen nu anders wordt benaderd. Met name de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie heeft de weg vrijgemaakt voor aanvaarding van het beginsel van de scheiding van statutaire zetel en hoofdkantoor in de Europese Unie i. Verder is het beginsel van de werkelijke zetel volgens sommige belanghebbenden in de praktijk moeilijk toe te passen in een moderne wereld waarin de locatie van het hoofdkwartier van een internationale onderneming, de plaats waar de strategische besluiten worden genomen, moeilijk is vast te stellen. Het beginsel waarbij het toepasselijke vennootschapsrecht het recht van het land is waar de SE zijn statutaire zetel heeft, is simpel en gemakkelijk toe te passen. Bovendien zou de mogelijkheid om de statutaire zetel en het hoofdkantoor van de SE te scheiden, een aantrekkelijk instrument zijn om de structuur van het concern te vereenvoudigen i en een stap naar het beter samenvallen van de economische en de juridische entiteit van concerns in de EU. In de externe studie wordt voor deze scheiding gepleit. Ook de ondernemingen zelf ondersteunen scheiding. Andere belanghebbenden, waaronder een aantal lidstaten en vakbonden, spreken zich echter tegen de mogelijkheid van scheiding uit, onder meer omdat ze bang zijn dat de belastingcontrole zal worden bemoeilijkt door het gebrek aan transparante informatie over vennootschappen die in andere lidstaten staan ingeschreven.

Sommige deelnemers aan de openbare raadpleging noemden een aantal praktische problemen die voortvloeien uit de verschillen in nationale regels inzake de verplaatsing van de statutaire zetel van SE's en uit de ingewikkelde of onduidelijke regels inzake hun interne organisatie. Volgens deelnemers aan de conferentie moet het SE-statuut de stichters en aandeelhouders meer vrijheid laten in de interne organisatie van de SE, zelfs als nationale vennootschappen in de lidstaat waar de SE staat ingeschreven, die vrijheid niet hebben i. Dit zou ook het aantal verwijzingen naar nationale wetgeving verminderen. Omdat daardoor een directe concurrentie ontstaat tussen de SE en de nationale rechtsvormen, zijn twijfels geuit over de politieke haalbaarheid ervan.

Voorts is gewezen op problemen met de interpretatie van de bepaling van het SE-statuut inzake de omzetting van een bestaande SE in een nationale vennootschap .

Een fors aantal deelnemers aan de openbare raadpleging en bepaalde vakbondsvertegenwoordigers op de conferentie hebben aangegeven dat er sprake is van een gebrek aan duidelijke regels inzake de inspraak van werknemers voor de gevallen waarin een brievenbus-SE wordt geactiveerd of structurele wijzigingen worden doorgevoerd nadat de SE is opgericht. Naar de mening van de vakbonden brengt dit het risico met zich mee dat inspraakregels worden omzeild.

Volgens artikel 69, onder c), van het SE-statuut is de Commissie gehouden om te onderzoeken of de bevoegdheidsclausule van artikel 8, lid 16, van het statuut moet worden aangepast in het licht van eventuele toekomstige wijzigingen in Europese of nationale wetgeving op het gebied dat onder het Verdrag van Brussel van 1968 ("het Verdrag") i valt. Deze herzieningsclausule is toegevoegd om rekening te kunnen houden met eventuele wijzigingen in de bevoegdheidsregels die na de vaststelling van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 (“Brussel I-verordening”), die in de plaats kwam van het Verdrag, noodzakelijk zouden worden. Toevoeging van deze clausule was nodig omdat de Brussel I-verordening, die op hetzelfde moment als de SE-verordening is behandeld, is vastgesteld nadat de behandeling van het SE-statuut was afgesloten. Artikel 8, lid 16, van het SE-statuut bepaalt dat nadat de statutaire zetel naar een andere lidstaat is verplaatst, een SE nog steeds kan worden geacht haar statutaire zetel te hebben in de lidstaat waar de SE vóór de zetelverplaatsing was ingeschreven, althans voor zover het handelingen van vóór de verplaatsing betreft. Deze bepaling maakt het mogelijk om ten aanzien van handelingen die de SE vóór de zetelverplaatsing heeft verricht, een rechtsvordering in te stellen in de lidstaat waar de SE op dat moment stond ingeschreven. Dit moet worden gelezen in samenhang met de toepasselijke bevoegdheidsbepalingen, in het bijzonder de artikelen 2 en 60 van de Brussel I-verordening, ingevolge waarvan tegen een vennootschap een rechtsvordering kan worden ingesteld bij onder andere de gerechten van de lidstaat waar de vennootschap haar statutaire zetel heeft. In vergelijking met wat onder de Brussel I-verordening mogelijk is voor andere vennootschapstypen vergroot artikel 8, lid 16, van het SE-statuut bijgevolg het bevoegdheidsgebied voor rechtsvorderingen tegen een SE.

Voor zover de Commissie bekend, is in de praktijk nog geen beroep gedaan op de bepaling van artikel 8, lid 16. Ook is het twijfelachtig of de bepaling veel toevoegt aan de bestaande bevoegdheidsbepalingen van de Brussel I-verordening, die al voorzien in de mogelijkheid van het instellen van een rechtsvordering bij de gerechten van de lidstaat waar bijvoorbeeld een contract ten uitvoer wordt gelegd of schade wordt veroorzaakt c.q. is geleden. Desalniettemin ziet de Commissie in dit stadium geen reden om de huidige bepaling te wijzigen.

9.

ADMINISTRATIEVE LASTEN


Het Centrum voor Europese Beleidsstudies heeft een berekening i gemaakt van de administratieve lasten die uit de SE-verordening voortvloeien. Volgens deze berekening brengt de SE-verordening administratieve lasten met zich mee ter hoogte van 5,2 miljoen euro per jaar. Dit is 0,04 procent van de 12,1 miljard euro aan administratieve lasten die in februari 2009 i zijn berekend ten aanzien van verplichtingen op het terrein van jaarrekeningen/vennootschapsrecht. Opgemerkt moet echter worden dat onder 'administratieve lasten' de administratieve kosten vallen van alle informatieverplichtingen, ongeacht of deze verplichtingen noodzakelijk zijn om de legitieme belangen van belanghebbenden te beschermen. De Groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake administratieve lasten i benadrukt dat bij eventuele toekomstige herzieningen van het SE-statuut ook rekening moet worden gehouden met het aspect van lastenverlichting. Zij doet de aanbeveling om met name te bezien of de informatieverplichtingen in verband met verslaglegging, het publiceren van informatie, het gebruik van onafhankelijke deskundigen en de bijeenkomsten met belanghebbenden kunnen worden verminderd i.

10.

Conclusi E


Uit de externe studie komt naar voren dat de oorspronkelijke doelstellingen van het SE-statuut in zekere mate zijn gerealiseerd, maar dat er ruimte is voor verbetering.

De SE heeft het voor vennootschappen met een Europese dimensie mogelijk gemaakt hun statutaire zetel naar een andere lidstaat te verplaatsen, beter te reorganiseren en herstructureren en te kiezen uit verschillende bestuursstructuren, terwijl de inspraakrechten van werknemers gehandhaafd blijven en de belangen van minderheidsaandeelhouders en derden worden beschermd. Het Europese imago en het supranationale karakter van de SE zijn andere positieve SE-aspecten.

Zes jaar ervaring met de SE-verordening heeft echter geleerd dat de toepassing van het statuut in de praktijk voor een aantal problemen zorgt. Het SE-statuut voorziet niet in een uniforme SE voor de gehele Europese Unie, maar in 27 verschillende SE-typen. De verordening bevat tal van verwijzingen naar nationaal recht en er is onzekerheid over de rechtsgevolgen van rechtstreeks toepasselijk recht en de verhouding daarvan tot het nationale recht. Bovendien blijkt uit de onevenwichtige spreiding van SE's dat de verordening niet aansluit bij de vennootschapssituatie in alle lidstaten.

Eventuele overwegingen tot herziening van het SE-statuut voor het wegnemen van de praktische problemen die door meerdere belanghebbenden zijn gesignaleerd, moeten in aanmerking nemen dat het statuut het resultaat is van een delicaat compromis dat na langdurige onderhandelingen tot stand is gekomen. De Commissie bezint zich momenteel over mogelijke wijzigingen en zal eventueel in 2012 de daartoe strekkende voorstellen doen. Zulke wijzigingen zouden parallel moeten lopen met een mogelijke herziening van de SE-richtlijn moeten worden uitgevoerd. Laatstgenoemde herziening kan overeenkomstig artikel 154 van het Verdrag niet plaatsvinden zonder eerst de sociale partners te raadplegen. Meer in het algemeen is elke follow-upmaatregel die de Commissie naar aanleiding van het onderhavige verslag zou voorstellen, onderworpen aan de beginselen van betere regelgeving, waaronder begrepen een effectbeoordeling.
Ernst&Young (hierna: "E&Y study"), het samenvattend verslag van het consultatieproces en de informatie over de conferentie van 26 mei 2010 zijn beschikbaar op: ec.europa.eu/internal_market/company/se/index_en.