Toelichting bij COM(2006)163 - Verslag over de evaluatie van de omvang van de universele dienst overeenkomstig artikel 15, lid 2, van richtlijn 2002/22/EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52006DC0163

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Verslag over de evaluatie van de omvang van de universele dienst overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Richtlijn 2002/22/EG {SEC(2006) 445} /* COM/2006/0163 def. */


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

4.

Brussel, 7.4.2006


COM(2006) 163 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Verslag over de evaluatie van de omvang van de universele dienst overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Richtlijn 2002/22/EG {SEC(2006) 445}

5.

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S


Verslag over de evaluatie van de omvang van de universele dienst overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Richtlijn 2002/22/EG (Voor de EER relevante tekst)

1.

Achtergrond


6.

EN DOEL VAN DE MEDEDELING


Op 25 mei 2005 publiceerde de Commissie een mededeling over de evaluatie van de omvang van de universele dienst , die vergezeld ging van een werkdocument van de diensten van de Commissie i. Bij deze eerste periodieke evaluatie uit hoofde van artikel 15 van de Universele-dienstrichtlijn i is nagegaan of het pakket van universele diensten gehandhaafd moest worden, of dat hieraan met name mobiele of breedbandcommunicatie diende te worden toegevoegd. De Commissie nodigde het publiek uit een reactie te geven op haar analyse en voorlopige conclusies, evenals op een aantal langere-termijnkwesties teneinde een toekomstgerichte beleidsdiscussie te stimuleren die als uitgangspunt zou kunnen dienen voor de algehele herziening van het regelgevingskader voor elektronische communicatie in 2006.

De onderhavige mededeling bevat het evaluatieverslag dat de Commissie dat op grond van artikel 15, lid 2, aan het Europees Parlement en de Raad moet uitbrengen en waarin rekening is gehouden met de resultaten van de openbare raadpleging.

2.

Samenvatting


7.

VAN DE ANALYSE EN HET OORSPRONKELIJKE STANDPUNT VAN DE COMMISSIE


In de mededeling van mei 2005 werd er nog eens op gewezen wat op dat moment de omvang van de universele dienst was i en welke criteria voor de herziening ervan in de Universele-dienstrichtlijn i waren vastgelegd. In het bijzonder werd eraan herinnerd dat de universele dienst in de elektronische communicatie als vangnet fungeert voor wie vanwege zijn draagkracht of woonplaats geen toegang heeft tot de basisdiensten waarover de grote meerderheid van de bevolking al beschikt.

In de mededeling werd geconcludeerd dat:

- de concurrentie in de mobiele communicatie ertoe geleid had dat de toegang tot mobiele communicatie voor de consument al voldoende breed en betaalbaar was, zodat niet voldaan was aan de voorwaarde om mobiele communicatie in het universele-dienstenpakket op te nemen;

- gezien de huidige marktpenetratie van breedbandinternettoegang niet voldaan was aan het gebruikscriterium 'een meerderheid van de consumenten' en daarom evenmin aan de voorwaarde voor opname van breedbanddiensten in het universele-dienstenpakket.

In de mededeling werd ook een aantal langetermijnkwesties aan de orde gesteld:

- Moet bij de universele dienst onderscheid worden gemaakt tussen toegang en diensten, zodat deze uitsluitend betrekking heeft op toegang tot de communicatie-infrastructuur en niet op de telefoondienst zelf?

- Moet de universele dienst voorzien in toegang op elke willekeurige locatie?

- Is het nog steeds wenselijk dat de richtlijn bepalingen inzake openbare telefoons bevat?

- Hoe lang moeten telefoongidsen en telefonische inlichtingendiensten nog in het pakket van universele diensten worden gehandhaafd?

- Moeten de speciale maatregelen voor gehandicapte gebruikers in het kader van de universele dienst verder worden geharmoniseerd op EU-niveau?

- Is het wenselijk de universele dienst uit de algemene middelen te financieren?

3.

Raadpleging van belanghebbende partijen



8.

3.1. Overzicht van de ontvangen reacties


De openbare raadpleging werd ingeleid door de publicatie van de mededeling en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie op de websites van de Commissie. Reacties dienden uiterlijk op 15 juli 2005 via e-mail te zijn ingediend.

Er werden 76 bijdragen ontvangen van allerlei stakeholders uit de sector elektronische communicatie, zoals overheden, toezichthouders, niet-gouvernementele organisaties (in het bijzonder consumenten-, gebruikers- en gehandicaptenorganisaties), particuliere burgers, exploitanten, dienstverleners, fabrikanten en andere bedrijven en organisaties. De reacties waren afkomstig uit 16 van de 25 lidstaten, 40% daarvan uit drie grote landen i. In diverse reacties werd uitsluitend ingegaan op de langetermijnkwesties.

Er bleek een hoge mate van consensus te bestaan over de in de mededeling gemaakte analyse en de conclusies daarvan, maar de opvattingen over de langetermijnkwesties verschilden. De meeste respondenten benadrukten dat het steeds intensievere gebruik van mobiele en breedbandcommunicatie enerzijds moet worden toegeschreven aan het mededingingsbeleid van de EU en anderzijds aan de business-modellen en technologische strategieën van de industrie. Het voorschrijven van bepaalde technologieën in een veranderlijk technologisch landschap werd vaak problematisch genoemd. Velen vreesden dat elke uitbreiding van de omvang van de universele dienst en de financiering ervan ontmoedigend voor de concurrentie, belemmerend voor de investeringen en verstikkend voor de innovatie zou zijn.

Anderzijds vonden diverse consumenten- en andere organisaties de evaluatiecriteria of de analyse van de Commissie te restrictief of niet ambitieus genoeg en drongen zij daarom aan op een uitbreiding van het universele-dienstenpakket met mobiele en/of breedbanddiensten. In elektronische communicatie gespecialiseerde consumentenorganisaties onderschreven evenwel de conclusies uit de mededeling.

Enkele respondenten wezen op aspecten die buiten het bestek van deze evaluatie vallen, zoals de kwaliteit van de dienst, snelheidsverschillen bij de tenuitvoerlegging in de EU en internationale roaming. Sommige reacties hielden ook verband met andere gebruikersrechten en -belangen op communicatiegebied, zoals de toegang tot de hulpdiensten (die onder een specifieke bepaling van de richtlijn valt). Dergelijke thema's zijn bij deze evaluatie buiten beschouwing gebleven, maar met de desbetreffende reacties zal bij de algemene herziening van de regelgeving in 2006 rekening worden gehouden.

9.

3.2. Mobiele communicatie


De voorlopige conclusie van de Commissie over mobiele communicatie was dat niet was voldaan was aan de voorwaarde om mobiele communicatie in het universele-dienstenpakket op te nemen .

De in de mededeling gemaakte analyse en de conclusies daarvan konden rekenen op brede steun: meer dan 70% van de respondenten, waaronder alle nationale overheden en toezichthouders en de industrie, bleken deze te onderschrijven. Enkele van hen waren van mening dat het nog te vroeg zou zijn mobiele diensten in het toepassingsgebied op te nemen, maar dat de ontwikkeling bij de voor de deur staande algemene herziening opnieuw moest worden bekeken.

Diverse respondenten wezen erop dat de tweede generatie van mobiele netwerken (2G) weliswaar 98 à 100% van de bevolking dekt, maar dat de geografische dekking in sommige afgelegen gebieden nog steeds voor problemen zorgde. De toezichthouders stelden bovendien dat het buitensporig kostbaar zou zijn om een dekking van 100% van de exploitanten te eisen en wezen erop dat er allerlei initiatieven werden genomen om tot volledige dekking te komen, variërend van financiële steun voor de aanleg (buiten de financiering van de universele dienst om) tot het stimuleren van gedeeld gebruik van de infrastructuur.

De gegevens en de sociaal-economische analyse per land door de nationale toezichthouders bevestigden de opvatting dat de toegang tot mobiele 2G-diensten voor de consument betaalbaar is. De mobiele exploitanten benadrukten dat zij hun dienstenaanbod op alle categorieën consumenten hebben afgestemd door middel van allerlei formules, zowel met facturering achteraf (post-paid) als met vooruitbetaling (pre-paid). Pre-paid wordt beschouwd als een geslaagde uitbreiding van de telefoniediensten in Europa, met name voor de lagere-inkomensgroepen. De uiterst competitieve retailmarkt werd gezien als een garantie voor een steeds betere dekking en steeds lagere tarieven.

Vele consumenten- en andere organisaties vonden de evaluatiecriteria en de benadering van de Commissie te beperkt en drongen aan op een uitbreiding van het universele-dienstenpakket met mobiele diensten. Sommige wensten een uitvoerigere analyse van de maatschappelijke aspecten en de betaalbaarheid. Er werd op gewezen dat pre-paid kaarten meestal duurder zijn dan de post-paid abonnementen en dat de kosten van mobiele communicatie voor consumenten met een lager inkomen in het algemeen niet betaalbaar zijn i. De vertegenwoordigende organisaties van gehandicapten stelden dat een uitbreiding noodzakelijk zou zijn omdat vele gehandicapten ernstige moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot en het gebruik van mobiele diensten.

10.

3.3. Breedbandinternettoegang


De voorlopige conclusie van de Commissie over breedbandtoegang was dat slechts een kleine, zij het snel groeiende minderheid van Europese consumenten momenteel van deze breedbanddiensten gebruikmaakt en dat de feitelijke pro capita-marktpenetratie voor deze diensten niet voldoet aan het gebruikscriterium 'een meerderheid van de consumenten' i. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden voor opname van breedbanddiensten in het universele-dienstenpakket. De Commissie zal deze kwestie nauwlettend blijven volgen ter voorbereiding van de volgende evaluatie van de Universele-dienstrichtlijn. Dit belet de lidstaten niet de uitrol van de breedbandinfrastructuur overeenkomstig de toepasselijke regels inzake staatssteun te ondersteunen.

Uit de openbare raadpleging bleek dat de door de Commissie gemaakte analyse van breedbandtoegang en de conclusies ervan op de steun van 80% van de respondenten kunnen rekenen, waaronder alle nationale overheden en toezichthouders, alsmede de industrie. Sommige toezichthouders melden dat de analyse werd bevestigd door recente nationale evaluaties van de wetgeving.

Bovendien werd opgemerkt dat er ook satellietbreedbanddiensten beschikbaar zijn en dat er allerlei lokale, regionale en nationale initiatieven bestaan waarmee de breedbanddekking wordt uitgebreid, soms met behulp van draadloze technologie. Sommigen vonden het wenselijk breedbanddiensten te subsidiëren in gebieden waar deze commercieel voorlopig niet haalbaar zijn.

Zowel de industrie als de gebruikers waren van mening dat breedband nog in een relatief prille fase van marktacceptatie verkeert, zodat de concurrentie de drijvende kracht is die tot een hogere marktpenetratie en lagere tarieven zal leiden. In dit stadium zou het moeilijk zijn in te schatten of de tekortkomingen van de markt zich zullen handhaven. Door een verplichting tot het aanbieden van breedbandtoegang zouden er onredelijk hoge kosten ontstaan of zou er kruissubsidiëring tussen verschillende categorieën consumenten of diensten optreden. Bovendien bestaat het gevaar te worden ingehaald door de technologische vooruitgang, zeker wat de datasnelheid betreft. Daarnaast worden de kosten van toegang steeds vaker gebundeld met die van inhoud, waardoor marktinterventies sneller tot problemen leiden. Sommigen menen dat de kosten van een universele dienst voor breedband een aanzienlijke belasting zou vormen voor diverse nieuwe lidstaten, waar de breedbandinfrastructuur minder ver ontwikkeld is.

In verscheidene bijdragen van consumentenorganisaties werd gesteld dat breedband onmisbaar is geworden voor een normale deelname aan de samenleving en daarom in de universele dienst moet worden opgenomen. Sommigen vonden dat een lage marktpenetratie geen reden is om wettelijke maatregelen uit te sluiten als de potentiële baten voor de consument maar groter zijn dan de eventuele kosten. Een aantal respondenten stelde dat, omdat het enkele jaren vergt voordat wettelijke veranderingen op nationaal niveau worden toegepast, bij de herziening proactief te werk moet worden gegaan door de omvang van de universele dienst uit te breiden, omdat de breedbandpenetratie zo wordt gestimuleerd. Een regionale overheidsinstantie was van mening dat opname van breedband in het pakket noodzakelijk zou zijn om gelijke toegang voor iedereen te creëren en daarmee te helpen de regionale Lissabondoelstellingen te bereiken.

11.

3.4. Langere-termijnkwesties


12.

3.4.1. Overzicht


De stakeholders waren het er globaal gesproken over eens dat de aan de orde gestelde kwesties zullen leiden tot een beleidsdiscussie over de wijze waarop de universele dienst zich in een convergerende en concurrerende communicatieomgeving dient te ontwikkelen, waarbij de opvattingen over de te volgen koers uiteenliepen van 'de universele dienst moet worden afgeschaft' tot 'zij moet juist worden uitgebreid'. De lidstaten legden daarbij elk hun eigen accent, afhankelijk van de wetgevingstraditie en de realiteit van de markt. In sommige reacties werd aangedrongen op meer flexibiliteit van de regelgeving om voor een betere aansluiting op de nationale of lokale/regionale omstandigheden in de uitgebreide Unie te zorgen. Velen benadrukten dat de discussie in deze fase nog beperkingen kent, aangezien de implicaties van technologische ontwikkelingen, met name de communicatie op basis van het internetprotocol (IP), nog niet bekend zijn. Enkele respondenten stelden dat de evaluatie te vroeg komt, gezien de beperkte ervaring met de toepassing van de huidige regels.

13.

3.4.2. Moet de universele uitsluitend betrekking hebben op toegang tot de communicatie-infrastructuur en niet op de telefoondienst zelf?


Diverse stakeholders, zoals toezichthouders en vertegenwoordigers van de industrie, waren van mening dat er reden is om de toegang tot de infrastructuur en het aanbieden van diensten apart te behandelen, met name vanwege de overschakeling op netwerken van de volgende generatie en een dienstenomgeving, waarbij de consument zowel voor de toegang als voor de diensten uit verschillende aanbieders kan kiezen (zoals nu al het geval is bij spraaktelefonie via internet - VoIP). Bij werkelijke concurrentie zijn beschikbaarheid en betaalbaarheid in principe gegarandeerd, terwijl overheidsingrijpen moet zorgen voor een technologieneutrale regelgeving die de concurrentie stimuleert.

De meeste vertegenwoordigers van de consumenten en de gebruikers vinden toegang tot de infrastructuur alléén onvoldoende om essentiële dienstverlening aan meer kwetsbare gebruikers te garanderen. Consumentenorganisaties stellen voorts dat de universele dienst alle gebruikers een technologieneutrale 'werkelijk gelijkwaardige toegang' moet bieden tot de communicatienetwerken, aangezien via breedband in principe flexibele diensten (spraak, tekst, beeld en relay-diensten) kunnen worden geleverd waarmee aan de noden van mensen met bijzondere behoeften kan worden voldaan.

Voorts werd aangevoerd dat een scheiding van toegang en diensten op korte termijn misschien niet praktisch zou zijn, omdat de nieuwe toegangsregelingen in de EU nog niet volledig zijn afgerond en de gevestigde exploitanten dikwijls hun marktmacht op de retailmarkt hebben behouden. Ook bestond er enige vrees onder aanbieders van universele diensten dat er complexe wettelijke en contractuele regelingen zullen ontstaan als toegang en diensten van elkaar worden gescheiden.

14.

3.4.3. Moet de universele dienst voorzien in toegang op elke willekeurige locatie?


Uit de ingezonden reacties bleek dat deze vraag verschillend wordt beantwoord. Sommigen zijn van mening dat dit gedeeltelijk al het geval is, gezien de flexibiliteit van de huidige richtlijn, die toestaat dat een aanbieder van mobiele of draadloze diensten de universele dienst aanbiedt ("op een vaste locatie"). Een aantal respondenten meent dat alleen met mobiele technologie 'toegang op elke willekeurige locatie' mogelijk is en dat dit indruist tegen het standpunt ten aanzien van mobiele communicatie. Vaak werd er echter ook op gewezen dat er diverse technologieën bestaan en in aantocht zijn waarmee 'toegang op elke willekeurige locatie' mogelijk is tegen variërende kosten. Diverse stakeholders menen dan ook dat de mogelijkheden van flexibele afgifte van de universele dienst via een willekeurig kanaal moeten worden onderzocht (hetgeen goedkoper zou kunnen zijn dan met een vast eindapparaat op een vaste locatie). In dit verband dient wel rekening te worden gehouden met aspecten zoals de kwaliteit van de dienst en de bereikbaarheid van de hulpdiensten.

De industrie vond in het algemeen dat de markt al in 'mobiliteit' en 'internetmobiliteit'/ nomadische communicatiediensten voorziet, zodat universele dienstverplichtingen op dit gebied niet nodig zijn. Deze zou ook aanzienlijke investeringen in netwerken vereisen om de kwaliteit van de dienst op 'elke willekeurige locatie' te garanderen.

15.

3.4.4. Is het nog steeds wenselijk dat de richtlijn bepalingen inzake openbare telefoons bevat?


Gezien de bijna alomtegenwoordigheid van mobiele telefoons waren diverse respondenten van mening dat een verlaging van het aantal openbare telefoons redelijk zou zijn en dat deze niet langer onder de universele dienst hoefden te vallen. Een groot aantal respondenten stelde daar tegenover dat de behoefte aan openbare telefoons in bepaalde gebieden of omstandigheden blijft bestaan en dat deze met name door de meest kwetsbare bevolkingsgroepen nog steeds op prijs worden gesteld.

Verscheidene respondenten voerden aan dat het wellicht zinvol zou zijn de openbare telefoon te verbeteren of op te waarderen, bijvoorbeeld door er een internettoegangspunt van te maken of er multifunctionele voorzieningen aan toe te voegen die ook voor gehandicapten nuttig zijn. Ook werd de mogelijkheid geopperd om voor gebieden waar de openbare telefoons verdwijnen, te zoeken naar alternatieven zoals noodmeldpunten onder beheer van de overheden.

16.

3.4.5. Hoe lang moeten telefoongidsen en telefonische inlichtingendiensten nog in het pakket van universele diensten worden gehandhaafd?


In tal van inzendingen werd erop gewezen dat de richtlijn onderscheid maakt tussen de eis tot het verzamelen en doorgegeven van gidsgegevens (op wholesale-niveau ) en de verplichting om toegang te bieden tot gidsdiensten (op retail-niveau). Uit de bijdragen van lidstaten die in een vergevorderd stadium van liberalisering verkeren bleek dat de telefonische inlichtingendiensten uit de universele dienst zouden kunnen worden geschrapt. De reacties uit andere landen waren voorzichtiger: zij vonden het dikwijls nodig de bestaande eisen te handhaven. De gidsdienstenindustrie beschouwde de universele dienstverplichting voor de retailmarkt als overbodig of schadelijk voor de concurrentie, maar drong wel aan op een goede handhaving van de toegangseisen op wholesale-niveau.

17.

3.4.6. Moeten de speciale maatregelen voor gehandicapte gebruikers in het kader van de universele dienst verder worden geharmoniseerd op EU-niveau?


De autoriteiten waren in meerderheid van mening dat het, vanwege het tempo en de aard van de overschakeling op NGN's, voorbarig zou zijn om te harmonisatie verder te voeren dan wat de richtlijn nu eist (artikel 7), omdat dit in strijd zou zijn met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. De industrie toonde zich verdeeld, maar vond in het algemeen een verdere harmonisatie overbodig en duur, vooral gezien de grote variatie in producten en diensten om in de noden van gebruikers met bijzondere behoeften te voorzien. Maar toch werd ook opgemerkt dat zich problemen kunnen voordoen die, ofschoon zij al in het kader van het initiatief eAccessability i zullen worden aangepakt, nader onderzocht zouden kunnen worden, zoals de compatibiliteit van (verouderde) apparatuur in de IP-omgeving.

Diverse vertegenwoordigende organisaties van gehandicapten drongen aan op meer harmonisatie van het scala van maatregelen, zoals die ten aanzien van de toegang tot de hulpdiensten bij gebruik van IP-netwerken. Anderzijds waren enkele van deze organisaties en de consumenten van mening dat een verdere harmonisatie tot overregulering zou leiden en gaven daarom de voorkeur aan andere initiatieven zoals het ontwerpen van diensten voor de consument die ook geschikt zijn voor gebruikers met bijzondere behoeften.

18.

3.4.7. Is het wenselijk de universele dienst uit de algemene middelen te financieren?


De opvattingen van de autoriteiten over deze kwestie verschilden aanzienlijk van die van de industrie. In het algemeen zagen de autoriteiten geen aanleiding het huidige financieringssysteem (dat de keuze laat tussen financiering uit de algemene middelen of vorming van een sectoraal fonds) te wijzigen. Sommige overheden sloten evenwel de mogelijkheid van een uitvoeriger onderzoek naar financiering uit de algemene middelen op langere termijn niet uit, terwijl andere nadere studie wilden laten maken van alternatieve financieringswijzen.

In sommige reacties werd aangevoerd dat de discussie over de universele dienst verward wordt met de veel ruimere kwestie van betaalbare toegang tot de 'informatiemaatschappij' voor iedereen, een veel breder maatschappelijk thema dat zich niet tot de communicatiesector dient te beperken. De industrie meent in meerderheid dat sectorale financiering tot concurrentievervalsing en kruissubsidiëring tussen categorieën consumenten leidt, waardoor de totale kosten van communicatie stijgen.

De consumentenorganisaties zijn het meest bezorgd over het gebrek aan transparantie van de boekhoudingen en over kruissubsidiëring, waardoor de consument mogelijk te veel gaat betalen. De gebruikers waarschuwden er bovendien voor dat exploitanten en hun klanten als gevolg van de universele dienst onredelijk zwaar worden belast, zoals in sommige landen is geconstateerd.

19.

4. STANDPUNT VAN DE COMMISSIE


De Commissie is van oordeel dat uit de openbare raadpleging brede steun is gebleken voor het voorlopige standpunt uit de mededeling van mei 2005 en dat er geen nieuwe fundamentele argumenten naar voren zijn gebracht die een wijziging rechtvaardigen van de conclusie dat noch mobiele communicatie, noch breedbandcommunicatie aan de door de Universele-dienstrichtlijn gestelde voorwaarden voor opname in het universele-dienstenpakket voldoen. De Commissie erkent dat de herziening een beperkte opzet had, zoals enkele respondenten hebben opgemerkt. Zij is in dit verband evenwel gebonden aan de evaluatiecriteria voor deze herziening zoals die in de Universele-dienstrichtlijn zijn vastgelegd. Toch zal de Commissie, gezien de technologische en marktontwikkelingen, het gehele regelgevingskader voor elektronische communicatie opnieuw onder de loep nemen om ervoor te zorgen dat de algemene doelstellingen blijven beantwoorden aan de Lissabondoelstellingen zoals die in de mededeling "i2010 – Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid" i zijn opgenomen.

20.

5. CONCLUSIE


De Commissie heeft een evaluatie verricht van de omvang van de universele dienst conform artikel 15, lid 1, van de Universele-dienstrichtlijn. Het resultaat van deze evaluatie is dat de Commissie momenteel geen voorstel zal doen om de omvang van de universele dienst te wijzigen. De reacties die de Commissie heeft ontvangen met betrekking tot langere-termijnkwesties vormen evenwel een goed uitgangspunt voor een toekomstgerichte beleidsdiscussie over de levering van de universele dienst in het licht van de algemene herziening van de regelgeving inzake elektronische communicatie, die in 2006 van start zal gaan. Deze herziening biedt de gelegenheid ervoor te zorgen dat - op technologisch neutrale wijze - de universele dienst wordt aangeboden.

Overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de Universele-dienstrichtlijn legt de Commissie dit evaluatieverslag voor aan het Europees Parlement en de Raad.