Toelichting bij COM(2004)196 - Tenuitvoerlegging van de voorlichtings- en communicatiestrategie van de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
52004DC0196

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende de tenuitvoerlegging van de voorlichtings- en communicatiestrategie van de Europese Unie /* COM/2004/0196 def. */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S betreffende de tenuitvoerlegging van de voorlichtings- en communicatiestrategie van de Europese Unie

INHOUD

1.

Inleiding



I. Een meer gestructureerde voorlichting in een duidelijker hiërarchie

1. Interinstitutionele samenwerking

2. Gemeenschappelijke waarden voor eenzelfde rode draad?

3. Prioritaire voorlichtingsthema's (PRINCE)

3.1. Herdefiniëring van de verschillende thematische strategieën

3.2. Meerjarenprogrammering

II. Synergie van actiemiddelen

1. Partnerschap en decentralisatie

2. PRINCE

2.1. Partnerschapsvormen

2.1.1. Strategisch partnerschap

2.1.2. Beheerspartnerschap

2.1.3. Incidenteel partnerschap

3. Netwerken en informatiecentra

3.1. Info Points Europe en Informatie- en adviescentra voor het platteland (Carrefours)

3.1.1. Keuze van een nieuw netwerk - Rechtstreeks beheer

3.1.2. Keuze van een nieuw netwerk - Gecentraliseerd indirect beheer

3.2. Grote centra

3.3. PHARE-centra

4. Andere communicatiemiddelen en -instrumenten

4.1. Audiovisuele media

4.1.1. Veranderende instrumenten

4.1.2. Een meer dynamische aanpak

4.1.3. EuroNews

4.2. 2e generatie van EUROPA

4.3. Opiniepeilingen en Europe Direct

4.3.1. Eurobarometer

4.3.2. Europe Direct (00 800 6 7 8 9 10 11 - europa.eu.int/ europedirect)

CONCLUSIE

FINANCIEEL MEMORANDUM


2.

Inleiding



Tijdens haar vergadering van 11 november 2003 heeft de Commissie akte genomen van het feit dat de heer Vitorino haar een mededeling zou aanbieden betreffende de tenuitvoerlegging van de voorlichtings- en communicatiestrategie in de periode na 2004.

Onder voorlichtings- en communicatiestrategie wordt het referentiekader voor publiekscommunicatie verstaan (en niet alle voorlichtingsacties van de Commissie), zoals omschreven in de mededeling van de Commissie van 2 juli 2002 [COM(2002)350 def.].

Deze strategie is gebaseerd op een versterking van de interinstitutionele samenwerking in combinatie met de ontwikkeling van gestructureerde partnerschappen met de lidstaten, en is diepgaand besproken door zowel de diverse instellingen van de Gemeenschap als de meeste voorlichtingsdiensten van de regeringen, tijdens formele bijeenkomsten op uitnodiging van de Commissie in Brussel, of op meer informele maar evenzeer vruchtbare wijze in het kader van de Club van Venetië.

Deze permanente dialoog heeft geleid tot de officiële instemming van de Raad met deze strategie in het besluit van 10 december 2002 en van het Europees Parlement van 10 april 2003 naar aanleiding van het verslag van de heren Bayona en Andreasen.

Het is zinvol om de belangrijkste doelstellingen van deze strategie in herinnering te brengen.

De belangrijkste doelstelling is om "de perceptie van de Europese Unie, haar instellingen en hun legitimiteit [te] verbeteren door de burger meer vertrouwd te maken met en een beter inzicht te verschaffen in haar taken, structuur en verwezenlijkingen en door met de burgers een dialoog tot stand te brengen".

Hieronder moet met name worden verstaan het verhogen van de kwaliteit van de publieke discussie in Europa, het betrekken van de burgers bij de besluitvorming in Europa, het beter luisteren naar de burger en zijn zorgen en een methodisch en samenhangend herstel van het imago van de EU.

Daartoe voorziet de mededeling in een realistische en geleidelijke benadering die is gebaseerd op twee hoofdlijnen:

* de capaciteit voor de Europese Unie om op haar verschillende prioritaire voorlichtingsthema's afgestemde boodschappen uit te werken en te verspreiden;

* een vrijwillig en operationeel partnerschap met de lidstaten waardoor ter aanvulling van de acties van de Europese Unie een daadwerkelijke synergie kan worden ontwikkeld met de structuren en capaciteiten van de lidstaten.

Met het oog op de samenhang van deze strategie is zowel voor wat betreft haar communicatie-instrumenten als voor haar interne communicatiecultuur ook een betere coördinatie vereist van de eigen middelen van de Commissie. Dit is gebaseerd op:

* de vorming van een grotere synergie tussen de actiemiddelen van de Commissie en de omschreven doelstellingen en prioriteiten;

* een stelselmatiger en beter georganiseerde verspreiding van een interne communicatiecultuur.

Deze doelstellingen moeten voortaan worden uitgevoerd in een nieuwe context waarin de beschikbare middelen met het oog op de uitbreiding van de Unie moeten worden aangepast.

Krachtens haar institutionele prerogatieven  i dient de Commissie in te spelen op deze nieuwe situatie zonder daarbij haar centrale personeelssterkte uit te breiden. Voor de oprichting van tien nieuwe vertegenwoordigingen dient zij een zeer beperkt aantal personeelsleden in te zetten. In 2005 zal de nieuwe voorlichtings- en communicatiestrategie voor het eerst op uitgebreide schaal worden uitgevoerd in de EU-25  i.

I. Een meer gestructureerde voorlichting in een duidelijker hiërarchie

De voorgestelde strategie is in de eerste plaats gebaseerd op gemeenschappelijke doelstellingen van de drie instellingen van de Gemeenschap en dient in nauw overleg te worden ontwikkeld en uitgevoerd. Interinstitutionele samenwerking is namelijk van wezenlijk belang en een voorwaarde voor zowel de activiteiten van het centrale niveau als voor het werk van de vertegenwoordigingen van de Commissie, de Voorlichtingsbureaus van het Europees Parlement en de voorlichtingsdiensten van de regeringen.

1. Interinstitutionele samenwerking

In het kader van de interinstitutionele samenwerking heeft de Raad sinds 2002 volledig meegewerkt aan de ontwikkeling van de voorlichtings- en communicatiestrategie, met name binnen de Interinstitutionele Groep voor Voorlichting (IGV), waarvan de Raad voortaan met de Commissie en het Europees Parlement medevoorzitter is. In dit verband dient te worden opgemerkt dat de Raad in zijn conclusies van 10 december 2002 heeft benadrukt 'dat de voorlichtingsactiviteiten van de instellingen van de EU in de betrokken lidstaten doelmatig dienen te worden uitgevoerd en te worden afgestemd op die van de betrokken lidstaten'.

Tevens heeft de Raad 'de wens uitgesproken dat de lidstaten de mogelijkheden van de nieuwe door de Commissie voorgestelde strategie zoveel mogelijk benutten,...'.

Het Europees Parlement benadrukte bij zijn stemming van 10 april 2003 hoezeer het te spreken was over "de inspanningen van de Commissie [...], waaruit blijkt dat het haar ernst is met consolidatie van de interinstitutionele samenwerking en de tenuitvoerlegging van een voorlichtings- en communicatiestrategie".

Het gaf daarbij aan dat 'alle samenwerking met de lidstaten geconcentreerd moet zijn op het opzetten van prioritaire voorlichtingscampagnes die op communautair niveau zijn gedefinieerd, maar zijn aangepast aan de culturele en taalkundige verscheidenheid'.

De interinstitutionele samenwerking wordt niet alleen ontwikkeld op basis van deze beginselen, maar daarnaast in de praktijk ook in coördinatie-afdelingen waarin de verschillende partners samenwerken op de wijze die is omschreven in het Memorandum van overeenstemming (Memorandum of understanding (MoU)) dat de Commissie en het Europees parlement aan hun regeringspartners voorleggen.

Daarnaast dient opgemerkt te worden dat de administratieve en beheersaspecten van deze interinstitutionele samenwerking meer in het bijzonder worden ontwikkeld binnen de Huizen van de Europese Unie waarin onder één dak de vertegenwoordigingen van de Commissie en de Voorlichtingsbureaus van het EP zijn ondergebracht.

Het vertrouwen dat tot uiting komt in de interinstitutionele samenwerking is de eigenlijke grondslag voor de voorgestelde strategie. Dit vertrouwen dient geregeld opnieuw te worden uitgesproken binnen de Interinstitutionele Groep voor Voorlichting (IGV), die tot taak heeft om deze interinstitutionele samenwerking op beleidsniveau te structureren.

Daartoe dienen het statuut, de rol en de taken van de IGV opnieuw te worden bezien om zijn politieke primaat ten opzichte van elk van de samenstellende partijen beter te waarborgen. Ook de voorbereiding van zijn werkzaamheden dient te worden verbeterd, evenals de tenuitvoerlegging van zijn besluiten. Met name dient een samenhangende en doelmatige bewaking te worden gewaarborgd van de beleidslijnen die binnen de IGV worden uitgewerkt. De Commissie is bereid om daarover na de vernieuwingen van de instellingen dit jaar met haar partners in discussie te gaan.

De ontwikkeling van een gestructureerde communicatie over de Europese Unie kan echter niet zonder een goede uitleg van de rol en de taken van de Unie.

2. Gemeenschappelijke waarden voor eenzelfde rode draad?

Zowel voor de algemene voorlichting over het bestaan en de rol van de Unie als voor de communicatie over de grote projecten en uitdagingen van de EU (prioritaire PRINCE-voorlichtingsthema's) is de ontwikkeling van een aangepaste voorlichtings- en communicatiestrategie een belangrijk voorwaarde voor het welslagen van het beleid en de initiatieven van de EU.

Een dergelijke strategie kan alleen dan doelmatig zijn wanneer zij is gebaseerd op een aantal gemeenschappelijke waarden waarmee boodschappen over de verschillende beleidsaangelegenheden kunnen worden gestructureerd rondom een gemeenschappelijk referentiekader.

Zoals aangegeven in haar mededeling van 2 juli 2002, werd in het tweede halfjaar van 2003 op basis van gesprekken met verschillende focus groups een uitgebreide studie verricht in de gehele EU-28  i.

Deze studie richtte zich in de eerste plaats op de ontvankelijkheid voor de fundamentele waarden van de EU, te weten vrede, vrijheid, solidariteit en culturele diversiteit. Met de studie werd tevens getracht om na te gaan welke van deze waarden een rol zouden kunnen spelen in de argumentatie van de verschillende prioritaire voorlichtingsthema's.

In algemene zin bevestigen de eerste resultaten van de studie  i dat de burgers onvoldoende kennis bezitten over de belangrijkste aspecten van de Unie. Deze gemeenschappelijke Europese waarden, die worden gebruikt als referentiekader voor de communicatie over de Unie, blijken dus op een zo weinig 'vruchtbaar' terrein onvoldoende expliciet te zijn.

Op het eerste gezicht lijken deze waarden voor de meeste geteste focus groups namelijk voor Europa onvoldoende onderscheidend en specifiek te zijn in vergelijking met andere democratieën. Om de specifieke eigenschappen van de Unie naar voren te brengen, kan niet worden volstaan met het benadrukken van deze waarden.

Daarnaast blijft het begrip 'waarde' abstract en statisch. Dat naar deze waarden moet worden verwezen, behoeft geen verdere discussie, hoewel hun relevantie op communicatiegebied moet worden bezien in het licht van de belangrijkste beleidsdoelstellingen van de Unie en moet worden 'aangetoond' door het noemen van concrete voorbeelden.

De ondervraagde burgers tonen zich namelijk ontvankelijk en geïnteresseerd wanneer zij voorlichting krijgen over concrete aspecten van het beleid van de Gemeenschap en hen duidelijk wordt wat dit beleid ook voor hen gevolgen kan hebben.

De voorlichting moet uiteraard met name op deze - per definitie zeer diverse - aspecten worden gericht, maar zij kunnen een enthousiasmerend verhaal over de Unie alleen maar 'dragen' wanneer ze op de een of andere manier worden 'samengebracht' rondom een rode draad - namelijk de hogere doelen die eraan ten grondslag liggen.

Het is duidelijk dat burgers alleen interesse voor Europa kunnen opbrengen wanneer zij een heldere politieke boodschap krijgen over de doelstellingen van de Unie en daarnaast ook over de algemene hogere doelen. Daarbij moeten ze kunnen zien hoe deze doelen op waarden zijn gebaseerd.

De instellingen moeten dan ook in staat zijn om hun eigen pakket van boodschappen uit te werken. Dit vereist gemeenschappelijke referenties en waarden - een rode draad - die zij kunnen delen. De keuze van de belangrijkste voorlichtingsthema's moet worden gebaseerd op de belangrijkste beleidspunten van de Unie voor de komende jaren en moet aansluiten bij de concrete behoeften en zorgen van de burgers (op basis van de beleidsprioriteiten die zijn omschreven in de jaarlijkse beleidsstrategie (SPA)). De boodschappen die moeten worden uitgewerkt en verspreid, moeten niet alleen voor de Unie maar ook voor de burgers 'prioritair' zijn.

Op communicatiegebied staat de Unie allereerst voor de uitdaging om mensen te mobiliseren, om burgers nieuwsgierig te maken en hun interesse te wekken. Dat moet worden gedaan met een boodschap die is gebaseerd op gemeenschappelijke waarden maar met een inhoud die voldoende concreet is om burgers zich erin te laten herkennen.

3. Prioritaire voorlichtingsthema's (PRINCE)

Zoals aangekondigd in haar mededeling van 2 juli 2002 heeft de Commissie tot op heden gewerkt aan de vier vastgestelde prioritaire voorlichtingsthema's, te weten 'De uitbreiding', 'De toekomst van de Unie', 'De ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid' en 'De euro'. Ook verkreeg zij de goedkeuring van het Europees Parlement en de Raad voor de formulering van een vijfde PRINCE-thema in 2004, te weten 'De rol van Europa in de wereld', om beter in te spelen op de zorgen van de burgers van de Unie.

3.1. Herdefiniëring van de verschillende thematische strategieën

De diverse aflopende zittingstermijnen in 2004 zijn een uitstekende reden om de strategieën te actualiseren die ten grondslag liggen aan de verschillende genoemde prioritaire voorlichtingsthema's.

Dit betreft in de eerste plaats de uitbreiding. Na de beslissende datum van 1 mei 2004 moet deze communicatiestrategie worden voortgezet en zich niet alleen beperken tot uitleg van het toetredingsproces van de tien nieuwe lidstaten, maar ook aandacht besteden aan de onderhandelingen met andere kandidaatlanden en de extra dimensie van het nieuwe beleid inzake nabuurschap. In dit geval moet uitleg worden gegeven over een continu proces, waarbij de grenzen van de Unie van morgen worden geschetst. Uitgangspunt op dit gebied blijven de beleidslijnen die de Commissie in haar mededeling van 10 mei 2000 vaststelde.

Dat is des te meer noodzakelijk voor de Toekomst van de Unie. De onderhandelingen van de Intergouvernementele Conferentie worden voortgezet. De nieuwe strategie voor het nieuwe constitutionele verdrag moet daarom rekening houden met de Europese verkiezingen maar vooral met het nieuwe tijdschema voor de komende onderhandelingen.

Na het overgangsjaar 2004 moet ook worden nagedacht over de eventuele relevantie van andere thema's die vanuit een oogpunt van samenhang beter zouden kunnen aansluiten bij de beleidsprioriteiten van de Commissie.

3.2. Meerjarenprogrammering

Naast deze actualisering van reeds bestaande thema's is het jaar 2004 ook een gelegenheid om voor 2005 te werken aan een betere afstemming van de strategische prioriteiten van de nieuwe Commissie die worden vastgelegd in de jaarlijkse beleidsstrategie (SPA) en de diverse prioritaire voorlichtingsthema's. Ook moet volledig rekening worden gehouden met de nieuwe prioriteiten die zullen worden geformuleerd in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten.

In dit opzicht moet de uitbreiding van de Unie worden aangegrepen voor een verbetering van de interinstitutionele samenwerking op basis van een betere programmering en een beter gestructureerde herdefiniëring van de diverse prioritaire voorlichtingsthema's voor 2005 en de jaren daarna. Ook deze programmering moet voor een aantal jaren worden gemaakt. Daarbij zou dan kunnen worden uitgegaan van een periode van 4 à 5 jaar (2005-2009) met een jaarlijkse monitoring en een tussentijdse evaluatie op basis van nog te formuleren effect-indicatoren. Een dergelijke termijn zou beter aansluiten bij de zittingstermijn van de Commissie. Deze opzet zou ook beter voldoen aan de vraag naar zichtbaar beleid, rechtszekerheid en financiële waarborgen voor de lidstaten.

Voor de aanpassing van deze activiteiten aan de eisen van de uitbreiding is naast de voor de PRINCE-activiteiten bestaande samenwerkingsvormen ook een betere rationalisatie van hun beheersvormen van belang.

Prioritaire voorlichtingsthema's: aanpassing van de strategieën en herprogrammering.

II. Synergie van actiemiddelen

De Commissie beschikt over zowel gecentraliseerde als gespreide actiemiddelen. Bij de ontwikkeling van de voorlichtings- en communicatiestrategie in het kader van de EU-25 speelt niet alleen het vraagstuk van de uitbreiding van al deze middelen en de aanpassing aan de nieuwe situatie, maar ook het punt van de beschikbaarstelling van toereikende middelen op centraal niveau en in de toekomstige 25 vertegenwoordigingen.

1. Partnerschap en decentralisatie

Zoals aangekondigd in de mededeling van 2 juli 2002 heeft het partnerschap dat wordt voorgesteld aan de lidstaten en hun regionale en lokale overheden een nieuwe impuls gekregen met de ontwikkeling van politieke overeenkomsten in de vorm van Memorandum van overeenstemming (MoU). In deze door het EP en de Raad goedgekeurde referentietekst worden de wederzijdse verplichtingen van de lidstaten en de instellingen van de Gemeenschap vastgelegd voor wat betreft de belangrijkste instrumenten voor de voorlichtings- en communicatiestrategie van de EU. Het is dus een zuiver beleidsmatig memorandum van overeenstemming dat de verschillende betrokken partijen vrijwillig aangaan. Dit document wordt binnenkort door de meeste lidstaten ondertekend en biedt voor de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk communicatieplan met de Europese Commissie de flexibiliteit en de aanpassingsmogelijkheden waarop de meeste nationale overheden hebben aangedrongen.

Dit instrument is goedgekeurd door de huidige lidstaten en kan in de huidige vorm na 1 mei 2004 ook worden voorgelegd aan de nieuwe lidstaten.

Opgemerkt zij dat met dit door de Commissie, de regering en het Europees Parlement ondertekende memorandum wordt gestreefd naar coördinatie van de voorlichtings- en communicatiestrategieën over de EU van deze drie partijen in het kader van een partnerschap dat zich enerzijds richt op het geven van algemene voorlichting over de EU en anderzijds op de belangrijke prioritaire voorlichtingsthema's waartoe gemeenschappelijk is besloten in het kader van PRINCE.

Om de voorlichting zo dicht mogelijk bij de burgers te kunnen geven, omvat dit partnerschap ook de netwerken en informatiecentra van de EU, met inbegrip van de grote centra.

Zo is in het MoU de oprichting vastgelegd van een coördinatie-afdeling, bestaande uit vertegenwoordigers van de drie partijen (Europese Commissie, Europees Parlement en nationale regering) en belast met de coördinatie van de voorbereiding, de uitvoering, de controle en de evaluatie van dit partnerschap rond een gemeenschappelijk communicatieplan. Deze coördinatie-afdeling is de basis voor een volledige betrokkenheid van het EP bij dit werk, waardoor de burgerdimensie wordt versterkt en vorm kan worden gegeven aan de betrokkenheid van EP (met name in het verslag-Andreasen  ien het verslag-Bayona  i). Bij elke actie die wordt uitgevoerd in het kader van dit partnerschap wordt de rol van zowel de regering als van de EU duidelijk genoemd.

Tot op heden zijn 6 MoU's ondertekend (Griekenland, Italië, Spanje, Portugal, Frankrijk, Luxemburg); in de huidige Unie zullen daarnaast binnen afzienbare tijd nog eens vier andere MoU worden ondertekend (Oostenrijk, België, Nederland, Finland).

2. PRINCE

Hoewel PRINCE-voorlichtingslijnen centraal kunnen worden beheerd (eigen acties van de Commissie) is de traditionele uitvoering van voorlichtings- en communicatieactiviteiten in het kader van PRINCE gebaseerd op het partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten, dus op een bundeling van de mogelijkheden van elk van de partijen in het kader van een vastgesteld communicatieplan.

Dit partnerschap vereist met name de ontwikkeling van medefinancieringsovereenkomsten die in de toekomst moeten voldoen aan de bepalingen van het nieuwe FR (Financieel Reglement). De tot op heden gebruikte overeenkomsten bleken namelijk niet te voldoen aan de eisen van het FR, dat nieuwe eisen bevat ten aanzien van enerzijds de inhoud en de werkingssfeer van deze overeenkomsten en anderzijds hun goedkeuring voor de bekrachtiging van het feitelijke of juridische monopolie van de bevoegde overheidsinstanties met betrekking tot de voorgenomen maatregelen.

Het lijkt dan ook noodzakelijk om weer uit te gaan van de eigenlijke geest van het partnerschap, dat wil zeggen in de eerste plaats een samenwerking in termen van strategische doelstellingen tussen de Commissie en de nationale regering met het oog op een betere verdeling van 'bevoegdhedenblokken' over de partijen onder toezicht van een gemeenschappelijke communicatie-afdeling, zoals omschreven in het MoU.

2.1. Partnerschapsvormen

Er kunnen drie typen partnerschappen aan de lidstaten worden voorgesteld: een strategisch partnerschap, een beheerspartnerschap en een incidenteel partnerschap. Deze drie typen partnerschappen sluiten elkaar niet uit maar vertegenwoordigen een scala aan actiemogelijkheden die voor een periode van een aantal jaren of van slechts een jaar interessant kunnen zijn voor de verschillende partners van de Commissie. Met dit dienstenaanbod wordt ingespeeld op de vraag naar flexibiliteit van de meeste nationale en/of regionale overheden.

Desalniettemin is op dit moment alleen het strategisch partnerschap rechtstreeks en onmiddellijk operationeel, terwijl voor het beheerspartnerschap en het incidenteel partnerschap nog basisbesluiten en standaardovereenkomsten moeten worden opgesteld en goedgekeurd.

2.1.1. Strategisch partnerschap

De directe vertaling van de bepalingen van het MoU is wat men zou kunnen noemen de uitvoering van een strategisch partnerschap, dus met de respectieve 'bevoegdhedenblokken' en gescheiden maar aanvullende financiering.

In navolging van hetgeen reeds is gedaan in een aantal lidstaten en in overeenstemming met de bepalingen van het MoU komt dit partnerschap overeen met de uitgangspunten van het PRINCE-programma.

In het kader van dit partnerschap bereiken de nationale regering, de Commissie en het Europees Parlement overeenstemming over een gemeenschappelijk communicatieplan waarvan de verschillende maatregelen afzonderlijk maar aanvullend worden gefinancierd door de Commissie zelf (door middel van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen of door aanbestedingen) of door de nationale of regionale overheid (in overeenstemming met zijn eigen financiële voorschriften). Een gemeenschappelijk logo kan ook aangeven dat deze maatregelen deel uitmaken van een gemeenschappelijke strategie.

Deze oplossing waarborgt de noodzakelijke continuïteit bij de tenuitvoerlegging van de voorlichtings- en communicatiestrategie. Zij voldoet aan de eis voor de noodzakelijke flexibiliteit en kan worden aangepast aan de verschillende bestuursstructuren in elk land en aan de beleidslijnen van elke regering. Als actiekader kan zij dus een referentie gaan vormen voor alle lidstaten.

2.1.2. Beheerspartnerschap

Dit type samenwerking tussen de Commissie en de overheid van een lidstaat is een echt gestructureerd partnerschap tussen de partijen en moet de medefinanciering van het gemeenschappelijk vastgestelde communicatieplan vereenvoudigen. Het is gebaseerd op de invoering van een gecentraliseerd indirect beheer waarbij de lidstaten het beheer voeren over de voorlichtingsactiviteiten waartoe gemeenschappelijk besloten is.

Voor toepassing van dit systeem is een besluit van de Commissie noodzakelijk (basisbesluit), dat als kader fungeert voor de delegatie aan de lidstaten. Overeenkomstig artikel 54.2.c) van het FR en artikel 38 en 39 van het MoU moeten in dit basisbesluit de gedelegeerde uitvoeringstaken nauwkeurig worden omschreven, alsmede de noodzakelijke controles.

In artikel 39.3 van het MoU wordt bepaald dat 'wanneer het beheer plaatsvindt door middel van een netwerk waarvoor ten minste een instantie of dienst per lidstaat wordt aangewezen, wordt deze aanwijzing gedaan door de lidstaat in overeenstemming met de bepalingen van het basisbesluit'.

Naar aanleiding van deze aanwijzing door de lidstaten van de desbetreffende voorlichtingsdiensten of administratieve afdelingen dient de Commissie op grond van artikel 41 van het MoU de nodige bevoegdheden te delegeren. In deze delegatie-overeenkomsten dient met name een omschrijving te worden opgenomen van de opgedragen taken, de voorwaarden en nadere bepalingen voor hun uitvoering, de rapportagevoorschriften en de bepalingen voor controle, alsmede bepalingen ter waarborging van de zichtbaarheid van de communautaire maatregel, met name ten opzichte van de andere activiteiten van de instantie waaraan deze uitvoeringstaken worden opgedragen.

Pas nadat deze beide stappen door de Commissie zijn gezet (besluit en delegatiebesluiten) kunnen jaarlijks gelden van de Gemeenschap worden overgemaakt. Overeenkomstig artikel 160 van het MoU ondertekenen de gedelegeerde ordonnateursdiensten en de voor uitvoering van uitvoeringstaken erkende instanties overeenkomsten voor de beschikbaarstelling van operationele kredieten.

De lidstaten fungeren in dit geval als tussenpersonen die verantwoordelijk zijn voor de toekenning en het beheer van subsidies en opdrachten, in overeenstemming met de door de Commissie vastgestelde beleidslijnen, criteria en procedures. De Commissie dient vast te stellen of deze delegatie van uitvoerende taken in overeenstemming is met de beginselen van goed financieel beheer  i.

Wanneer dit systeem operationeel is, biedt het alle waarborgen voor een duurzaam partnerschap tussen de lidstaat en de Commissie, waarbij wordt voldaan aan de eisen voor planning van de beleidsprioriteiten van de instellingen.

2.1.3. Incidenteel partnerschap

Dit type partnerschap is te vergelijken met een eenvoudige medefinanciering van maatregelen die rechtstreeks door de lidstaten worden uitgevoerd. In tegenstelling tot het beheerspartnerschap kan de lidstaat de subsidies echter niet doorgeven omdat hij zich bevindt in de positie van begunstigde en niet van gedelegeerde voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschap  i. In dit geval is een besluit van het College vereist om te rechtvaardigen dat subsidies worden toegekend zonder uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, om het feitelijke of juridische monopolie te bevestigen van de overheidsinstantie die begunstigde is voor de voorgenomen maatregelen.

Zoals voor elke subsidie is de overeenkomst voor een eenvoudige medefinanciering opgesteld voor begunstigden die maatregelen rechtstreeks uitvoeren, en niet voor tussenpersonen (overheden) die gelden aan derden uitkeren in de vorm van doorgegeven subsidies.

Vaak fungeert de lidstaat of de regionale overheid namelijk als tussenpersoon bij de uitvoering van de voorlichtings- en communicatiestrategie. Deze eenvoudige medefinancieringsovereenkomsten hebben dus een beperkte werkingssfeer, ook al omdat voor elke maatregel een afzonderlijke overeenkomst vereist is.

Er dient dan ook opgemerkt te worden dat in het kader van dit incidentele partnerschap de Commissie ook kan kiezen voor een raamovereenkomst met een bijbehorende specifieke overeenkomst. Bij goedkeuring van een dergelijke raamovereenkomst door een lidstaat na goedkeuring door de Commissie kan deze lidstaat namelijk gedurende 4 jaar snel een specifieke overeenkomst voor een bepaalde maatregel ondertekenen zonder dat daarvoor aanvullende goedkeuring van de Commissie vereist is.

- Ontwikkeling van MoU's in de EU-25 als grondslag voor het partnerschap tussen de lidstaat en de instellingen van de Gemeenschap;

- Ontwikkeling en uitwerking van de voorgestelde typen partnerschappen.

3. Netwerken en informatiecentra

Opgemerkt zij dat de Commissie in haar mededeling van 2 juli 2002 de wens heeft uitgesproken om voor de netwerken en informatiecentra 'om een nieuw en meer samenhangend actiekader vast te stellen zodat zij een grotere rol kunnen spelen in het kader van de nieuwe strategie en zich kunnen voorbereiden op de uitbreiding'.

Voor haar voorlichtingsactiviteiten is de Commissie aangewezen op een netwerk van meer dan 1 000 informatiecentra.

Dit zijn hoofdzakelijk de Info Points Europe, de Informatie- en adviescentra voor het platteland (Carrefours), de Europese Documentatiecentra (EDC) en andere universitaire naslagbibliotheken (in totaal circa 780). Daarnaast kan de Commissie gebruik maken van een netwerk van 550 voorlichters van het Team Europe. Het is de bedoeling dat al deze netwerken worden uitgebreid: circa 100 instanties van de EU-15 hebben zich spontaan kandidaat gesteld om in 2004 informatiecentrum te worden.

Zoals aangekondigd in de mededeling van 2 juli 2002 heeft in 2003 een algehele evaluatie plaatsgevonden van alle netwerken en informatiecentra ("stocktaking evaluation"), om de Commissie te ondersteunen bij de uitwerking van een model voor tweede-generatie informatiecentra dat beter moet aansluiten bij de huidige voorlichtingsbehoefte van de burgers.

De evaluatie had een drieledig doel:

* het diepgaand onderzoeken en analyseren van het bestaande systeem;

* het evalueren van opgedane ervaringen en de huidige doelmatigheid;

* het in kaart brengen van mogelijke verbeteringen op basis van de uitkomsten van de evaluatie.

De respons op dit onderzoek  i is voldoende groot om betrouwbare resultaten te waarborgen.

Informatiecentra: Carrefours, Info Points Europe, interregionale centra 92%

Team Europe 50%

Europese Documentatiecentra en hun gastorganisaties 59%

Andere gastorganisaties 66%

Deze resultaten zijn opgesteld op basis van kwantitatieve en kwalitatieve analyses. De belangrijkste uitkomsten zijn:

1) 91,3% van de vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten die de vragen hebben beantwoord (100% respons) vinden de netwerken en informatiecentra nuttig of zelfs zeer nuttig als voorlichtingsinstantie voor het grote publiek. Dankzij deze informatiecentra kunnen de vertegenwoordigingen een van hun belangrijkste taken vervullen;

2) van de 92% van de informatiecentra die aan de evaluatie hebben deelgenomen, zegt meer dan 80% te kunnen rekenen op de politieke steun van hun nationale overheid op lokaal en/of regionaal niveau. Hieruit blijkt de grote steun van de lidstaten voor het werk van de informatiecentra;

3) deze uitkomst wordt bevestigd door de gastorganisaties die de vragen hebben beantwoord (66%). Zij geven een positieve beoordeling (meer dan 85%) over:

* het belang van de informatiecentra voor het geven van voorlichting over Europa aan de burgers,

* de toegevoegde waarde van de informatiecentra voor hun eigen instelling en

* hun eigen belang bij het ondersteunen van een informatiecentrum.

4) naast de politieke en financiële steun kunnen de informatiecentra ook rekenen op een flinke operationele steun (technisch, logistiek, materieel, administratief) van hun gastorganisaties: administratieve steun voor de productie van voorlichtingsmateriaal dat is gericht op de lokale vraag (in 90% van de gevallen) en steun op promotioneel gebied (circa 80% van de gastorganisaties promoten het werk van hun informatiecentra in de media). Daarnaast zegt driekwart van de organisaties voornemens te zijn om de capaciteit van hun informatiecentra te vergroten om te voldoen aan de vraag naar voorlichting en documentatie.

Samenvattend blijkt uit de resultaten van de evaluatie - functioneren en toegevoegde waarde voor de verspreiding van een boodschap van de Unie - duidelijk dat deze informatiecentra zeer proactief zijn en dat in de lidstaten zowel de nationale, lokale of regionale overheid als de gastorganisaties van de informatiecentra en de vertegenwoordigingen van de Commissie de centra beschouwen als uitermate belangrijke kanalen voor de voorlichting aan de burger.

De 'stocktaking evaluation' ondersteunt dus de reeds in 2002 ontwikkelde strategie om de IPE's en de Informatie- en adviescentra voor het platteland (Carrefours) een sleutelrol te geven bij de ontwikkeling van de tweede generatie van informatieverstrekkers  i.

De uitbreiding van de EU noopt de Commissie er nu toe om haar netwerken en informatiecentra te reorganiseren. Met het oog daarop worden met name een identieke naam en een identiek logo ontwikkeld voor alle netwerken en informatiecentra. Als naam zou de algemene term Europe Direct kunnen worden gebruikt. Deze naam zou dan moeten worden gebruikt voor alle diensten die door de Commissie worden aangeboden om voorlichting te geven en vragen van burgers te beantwoorden, via een gratis nummer, de Europa-voorlichtingssite of een informatiecentrum in de buurt.

Deze informatiecentra maken ook nu al gebruik van een uitgebreide en veelvormige technische ondersteuning: gratis levering van publieksdocumentatie en -publicaties (circa 1.500.000 exemplaren per jaar in de EU-15), toegang tot het 'Internet van de netwerken en informatiecentra', gespecialiseerde ondersteunende diensten via een helpdesk voor netwerken en informatiecentra (jaarlijkse kosten circa 1.500.000 euro in de EU-15), gratis opleidingen voor het personeel (800 mensdagen per jaar - EU-15), activiteiten en ontwikkeling van netwerken, met name in de vorm van periodieke coördinatievergaderingen, bezoeken, uitwisselingsprogramma's voor het personeel van de informatiecentra (meer dan 1.000 mensdagen per jaar - EU-15) en originele informatieproducten gericht op hun specifieke vraag.

Van deze netwerken en informatiecentra hebben de gastorganisaties van de 266 Info Points Europe en Informatie- en adviescentra voor het platteland (Carrefours) van de Commissie tot en met 2003 een aanvullende bijdrage gekregen in de vorm van een directe en vaste exploitatiesubsidie van circa 20.000 euro per jaar.

3.1. Info Points Europe en Informatie- en adviescentra voor het platteland (Carrefours)

In haar vergadering van 26 november 2003 heeft de Commissie naar aanleiding van de bevestiging van de goedkeuring van de begrotingsautoriteit tijdens het begrotingsoverleg van 24 november 2003 alleen voor het jaar 2004 en voor de laatste maal haar goedkeuring gehecht aan de financiering van de gastorganisaties van de IPE en de Carrefours door middel van exploitatiesubsidies op basis van een ad hoc overgangsbesluit dat ontheffing verleent van het in het FR vastgelegde beginsel van een uitnodiging tot het indienen van voorstellen.

Met het oog op de uitbreiding van het nieuwe activiteitenkader van de netwerken en informatiecentra (2e generatie) in het kader van de EU-25 acht de Commissie het zinvol om de verdiensten van het huidige netwerk opnieuw te evalueren met het oog op de ontwikkeling daarvan in de nieuwe lidstaten. Daartoe wordt voorgesteld om hun beheer te moderniseren en daarbij rekening te houden met de ongelijke omstandigheden waarvan in het kader van de uitgebreide Unie sprake is. De EU-15 beschikt namelijk al over een bestaand netwerk, terwijl een dergelijk netwerk in de EU-10 geheel nieuw moet worden opgezet. Daarom moet de beheersvorm worden aangepast aan het desbetreffende gebied.

Zo wordt voorgesteld om voor de EU-15 een uitnodiging tot het indienen van voorstellen te doen (direct beheer), zodat de huidige IPE en Carrefours hun ervaring kunnen benutten in het kader van een open concurrentie, behalve voor de landen van de EU-15 die gebruik zouden willen maken van het gecentraliseerde indirecte beheer, waarbij zij zelf een dergelijke uitnodiging tot het indienen van voorstellen moeten doen.

Voor de EU-10 wordt voorgesteld om uitsluitend te kiezen voor gecentraliseerd indirect beheer, zodat men zich in elke nieuwe lidstaat kan baseren op de deskundigheid van nationale overheden met betrekking tot hun specifieke behoeften voor de oprichting van deze nieuwe netwerken en informatiecentra.

Deze beide stelsels zouden gelijktijdig van start moeten gaan voor een gelijke periode van vier jaar. Na afloop daarvan zullen zij in het licht van de opgedane ervaringen worden geëvalueerd.

Voor een goed begrip van de voorgestelde oplossing is het zinvol om nader aandacht te schenken aan het beheer van deze twee systemen, die beide moeten worden gebaseerd op een besluit van de Commissie met identieke criteria en bepalingen voor de selectie en de financiering van dit nieuwe netwerk.

3.1.1. Keuze van een nieuw netwerk - Rechtstreeks beheer

Op grond van de beginselen van gelijke behandeling en transparantie dient voor de selectie van gastorganisaties van informatiecentra die met ingang van 2005 een exploitatiesubsidie ontvangen in alle gevallen een uitnodiging tot het indienen van voorstellen te worden gedaan.

De criteria voor selectie en toewijzing en de financiële en controlebepalingen moeten worden vastgelegd in een besluit van de Commissie. Om de stabiliteit van het netwerk en de continuïteit van de voorlichting en communicatie te waarborgen, kan de uitnodiging tot het indienen van voorstellen worden gedaan voor een langere periode (vier jaar). In dit kader kunnen met alle begunstigden partnerschapsovereenkomsten (raamovereenkomsten) voor dezelfde periode worden gesloten.

De ordonnateur keurt de werkprogramma's goed en voert de bij de raamovereenkomst behorende specifieke jaarovereenkomsten uit.

Opgemerkt zij dat alle overeenkomsten op grond van artikel 112.2 FR voor 30 april 2005 moeten zijn ondertekend.

3.1.2. Keuze van een nieuw netwerk - Gecentraliseerd indirect beheer

Deze optie houdt in dat een regeling voor gecentraliseerd indirect beheer wordt ingevoerd, waarin de uitvoering van activiteiten en het beheer van het netwerk aan de lidstaten wordt uitbesteed.

Deze optie kan alleen worden uitgevoerd als zij is gebaseerd op een besluit van de Commissie, dat vereist is als kader voor de delegatie van bevoegdheden aan de lidstaten, die dan worden belast met het beheer en de activiteiten van het netwerk van informatiecentra, hetgeen de Commissie niet ontslaat van haar controleverantwoordelijkheden (artikel 54.2.c FR en 38 en 39 MoU). In dit besluit dienen dezelfde selectie- en toewijzingscriteria en dezelfde relevante financiële bepalingen te zijn opgenomen als in het besluit voor het stelsel van rechtstreeks beheer.

Na goedkeuring door de Commissie van dit basisbesluit dienen de lidstaten de diensten aan te wijzen die voor dit gedelegeerd beheer in aanmerking kunnen komen (artikel 39.3 MoU).

Op basis van deze aanwijzing dient de Commissie de noodzakelijke delegatiebesluiten

te nemen (delegatieovereenkomsten, artikel 41 MoU). Nadat dit meerjarenkader is vastgesteld, kan de overdracht van de gelden van de exploitatiesubsidies voor de gastorganisaties van dit nieuwe netwerk van informatiecentra jaarlijks worden vastgelegd in beschikbaarstellingsovereenkomsten voor gelden (artikel 160 MoU).

Hiertoe dienen de lidstaten echter (op de gedelegeerde diensten) het FR van de EU toe te passen voor de selectie van deze nieuwe informatiecentra die in aanmerking kunnen komen voor een exploitatiesubsidie. Dit systeem maakt de lidstaten namelijk tot een eenvoudige tussenpersoon voor de toepassing van het FR: zij moeten dus zelf een uitnodiging tot het indienen van voorstellen doen met het oog op de selectie van deze nieuwe netwerken en informatiecentra.

Uitvoering van de beide opties voor het beheer van dit type netwerken en informatiecentra.

3.2. Grote centra

De Commissie kent drie grote nationale centra, gevestigd in Lissabon, Parijs en Rome. Zij is oprichtend lid van deze drie centra die de vorm hebben van Europese economische samenwerkingsverbanden (Lissabon en Rome) of van een economisch samenwerkingsverband (Parijs) en voor de helft mede worden gefinancierd door de betrokken lidstaten. Zij is vertegenwoordigd in al hun leidinggevende organen.

Tijdens haar vergadering van 11 november 2003 heeft de Commissie bevestigd dat in dit geval de bijdrage van de Gemeenschap kan worden gelijkgesteld aan de bijdrage van een lid van het samenwerkingsverband en dat de bepalingen voor subsidies derhalve niet van toepassing zijn. Op deze basis heeft de Commissie op 15 maart jongstleden de overeenkomst met het grote centrum "Sources d'Europe" in Parijs verlengd.

Toch lijkt het noodzakelijk om een algemene evaluatie te maken van nut en effect van het werk van deze drie grote centra voordat wordt overwogen om haar organisatie ook in de uitgebreide Unie te gaan ontwikkelen. Deze evaluatie zal in de loop van het tweede halfjaar van 2004 beschikbaar zijn.

In meer algemene zin zal dit punt aan de orde komen in het ruimere kader van de beleidslijnen voor de deelname van de Commissie aan privaatrechtelijke organisaties die zeer binnenkort door de Commissie zullen worden besproken.

Bij elke ontwikkeling of verandering van deze grote centra dient dus aan deze twee randvoorwaarden te worden voldaan.

Uitvoeren van een algemene evaluatie van de drie bestaande centra en voldoen aan de verplichtingen in verband met de beleidslijnen van de Commissie inzake haar deelname aan privaatrechtelijke organisaties.

3.3. PHARE-centra

Momenteel bestaat er in acht van de tien toekomstige lidstaten een bijzonder type informatiecentra. Dit zijn de Voorlichtingscentra van de EU (PHARE), die zijn gevestigd in de hoofdsteden van de desbetreffende landen en op dit moment volledig worden gefinancierd met PHARE-kredieten.

Na 31 december 2004 hebben deze centra geen wettelijke bestaansgrond meer. Zij kunnen in ieder geval niet door de Commissie worden overgenomen.

Een aantal van de diverse functies van de deze centra zal namelijk voor een deel worden ondergebracht bij de nieuwe vertegenwoordigingen (o.a. mediacontacten). Een ander deel zal worden uitbesteed aan externe ondernemingen die zullen worden geselecteerd door middel van een openbaar aanbod (media monitoring). Wanneer de lidstaten dat wensen, kunnen zij deze centra overnemen. Zij dienen dan wel hun gehele financiering te waarborgen.

De Commissie bevestigt haar voornemen om de Voorlichtingscentra van de EU (PHARE) in de nieuwe lidstaten niet over te nemen.

4. Andere communicatiemiddelen en -instrumenten

De overgrote meerderheid van de publieke opinie in Europa is nog steeds slecht geïnformeerd over Europese aangelegenheden: volgens de meest recente resultaten van Eurobarometer (EU-15) erkent 72% van de burgers dat zij niets of slechts zeer weinig van de Europese Unie weten.

Op basis van deze vaststelling moet onderzoek worden gedaan naar nut, functionaliteit en toegevoegde waarde van de communicatiemiddelen en -instrumenten van de Commissie, die in hun ontwikkeling moeten uitgaan van de diverse en vele behoeften van 450 miljoen mensen.

4.1. Audiovisuele media

Radio en televisie blijven veruit de belangrijkste voorlichtingsmedia voor de diverse publieke opinies in Europa en ook in de tien nieuwe lidstaten. De bijzonder sterke groei van het radio- en televisieaanbod (alleen de EU-15 telt al meer dan 1 100 nationale televisiezenders en 1 900 lokale of regionale zenders, terwijl dat er voor de 10 nieuwe lidstaten respectievelijk 166 en 264 zijn) bemoeilijkt echter het gebruik van deze media. Om het 'grote publiek' te kunnen bereiken met beperkte middelen in vergelijking met de kosten die gemoeid zouden zijn met het bereiken van een dergelijke doelstelling, moeten mediastrategieën worden ontwikkeld die het aanbod van boodschappen beter kunnen afstemmen op de doelgroepen en moet een kritische massa van middelen ontwikkeld worden voor opiniemakers: beroepsbeoefenaren in de voorlichtingssector (EbS en studio's en mediatheek), beslissers en politiek geïnteresseerden (EuroNews en transnationale televisiezenders), in combinatie met een actief beleid voor diversificatie van de medefinanciering van acties (uitnodigingen tot het indienen van voorstellen) gericht op gediversifieerde doelgroepen binnen het 'grote publiek'.

4.1.1. Veranderende instrumenten

De audiovisuele communicatiestrategie zal voor het overgrote deel blijven bestaan uit voorlichtingsinstrumenten die zijn gericht op de media en op beroepsbeoefenaren in de voorlichtingssector: ontwikkeling van Europe by Satellite (EbS), ondersteuning van elektronische media en de Mediatheek. Dit geheel wordt momenteel in digitale vorm ontwikkeld en het aanbod van on line diensten neemt gestaag toe.

Met het oog op de openstelling van deze activiteiten voor de nieuwe lidstaten moeten namelijk alle Europese gebeurtenissen ook in deze landen worden uitgezonden, op dezelfde basis als thans in de EU-15. Dat geldt ook voor het productiewerk in studio's, niet alleen voor de ontwikkeling van een coproductieprogramma voor producenten en/of verspreiders in de nieuwe lidstaten, maar ook voor de capaciteit voor opleiding in audiovisuele technieken van uit deze landen afkomstige leden of personeel van de Commissie.

De ontwikkeling van EbS om uit te zenden en van zijn website in 21 talen - met de mogelijkheid om op middellange termijn nog verder te gaan - is reeds gaande. Er wordt ook onderhandeld over raamovereenkomsten die een snelle en doelmatige TV-productie in de EU-25 mogelijk moeten maken.

Als interinstitutioneel instrument participeert EbS actief in een betere televisiedekking voor de door de IGV vastgestelde prioritaire voorlichtingsthema's in de EU-25. Dankzij de kwaliteit en de gevarieerdheid van zijn producties heeft EbS zich door de vraag naar zijn diensten ontwikkeld tot de 8e leverancier van de Eurovisie (EBU), op een totaal van circa 100 aanbieders.

Daarnaast worden er steeds meer voorlichtingsseminars georganiseerd voor journalisten uit de Unie. Daaraan wordt momenteel hoofdzakelijk deelgenomen door journalisten uit de nieuwe lidstaten.

4.1.2. Een meer dynamische aanpak

In het kader van de uitbreiding moet ook gezocht worden naar een betere afstemming tussen de doelgroepen en de beschikbare middelen. Deze meer dynamische aanpak vereist niet alleen de ontwikkeling van operationele instrumenten waarmee de kennis van de mediamarkt kan worden vergroot, maar ook betere middelen om de gevarieerde en veranderende informatiebehoefte van verschillende bevolkingsgroepen beter te kunnen beoordelen en om mediastrategieën te ontwikkelen waarmee media beter kunnen worden geselecteerd op basis van de boodschap die moet worden overgebracht en de doelgroepen die moeten worden bereikt.

Zo wordt voorgesteld om via uitnodigingen tot het indienen van voorstellen de medefinanciering voort te zetten van audiovisuele programma's over de EU, en tegelijkertijd de wijze van beheer en selectie te verbeteren. Door een dergelijke aanpak, die in 2003 werd ontwikkeld met een uitnodiging tot het indienen van voorstellen voor een bedrag van 8,5 miljoen euro, konden meer dan 40 radio- en televisie-uitzendingen in de EU-15 worden medegefinancierd. In 2004 zal door de vertegenwoordigingen van de EU-15 een oproep worden gedaan tot het indienen van voorstellen. De wijze van uitnodigen wordt momenteel gestandaardiseerd om de personeelsbehoefte zoveel mogelijk te beperken. Deze uitnodiging zal in 2005 worden gevolgd door een uitnodiging van het centrale niveau, in samenwerking met de vertegenwoordigingen.

Ook wordt momenteel gesproken over multilaterale samenwerking tussen de verschillende parlementaire of politieke zenders in de EU-25, overeenkomstig de in het verslag van de heer Andreasen geuite wens van het Parlement  i die werd herhaald in het verslag van de heer Bayona  i. Dit project wordt voortaan aangeduid met de naam Channel Europe en streeft in eerste instantie naar bevordering van de samenwerking tussen deze zenders, zodat zij hun kijkers meer en meer beleidsvoorlichting uit andere lidstaten en van de instellingen van de Unie kunnen aanbieden. Op termijn zou dit kunnen leiden tot een zender voor Europese beleidsvoorlichting. Concrete aanbevelingen voor dit project kunnen nog in de loop van het jaar 2004 kunnen worden gedaan.

4.1.3. EuroNews

In de mededeling van de Commissie van 9 juli 2003 werd gevraagd om een ad hoc evaluatie van de communautaire steun aan de zender EuroNews. Deze evaluatie is na een aanbestedingsprocedure uitgevoerd door het onafhankelijke en gespecialiseerde bureau Deloitte and Touche  i. De evaluatie is positief en de belangrijkste conclusies luiden als volgt:

"EuroNews is clearly relevant to EU Objectives.

"It is effective in achieving the objectives of providing EU-perspective information to a large number of people in several languages. Its effectiveness is inevitably limited by financial constraints.

"It is efficient as a partner for the Commission compared to comparable alternatives and to industry norms.

"Its utility is demonstrated by (limited) polling evidence of viewer attitudes, but it is again dependant on financial capacity...

"...Given EuroNews' unique nature and position, we are of the opinion that no other pan-European channel would have been appropriate or efficient as an alternative for the partnership between the Commission and EuroNews. Its average cost per hour of broadcasting is extremely low compared to European average costs of public service broadcasters."

Samengevat zijn deze positieve beoordelingen gebaseerd op het volgende:

- In de eerste plaats op het succes van EuroNews in termen van bereik en kijkersaantallen en zijn sterke positie in het Europese audiovisuele bestel.

Sinds zijn eerste uitzendingen in 1993 heeft EuroNews zich ontwikkeld op een zeer dynamische markt waar zowel het aanbod als de toegepaste technologie zich snel ontwikkelen. Terwijl het aantal nationale of transnationale zenders is toegenomen van 190 in 1993 tot 1 132  i zenders in 2003, wist EuroNews zo zijn publiek uit te bouwen van 35 miljoen tot 151 miljoen huishoudens. De zender is momenteel in 7 talen, waaronder het Russisch, op de kabel en de satelliet te zien in 78 landen, met name in Europa en in de buurlanden van de EU (Oost-Europa, Midden-Oosten, Arabische landen). Het aantal kijkers is ook sterk toegenomen. Eind 2003 werd de zender dagelijks door meer dan 7,1 miljoen mensen bekeken (tegen 5,6 miljoen in 2000).

Daarnaast trekt de website van EuroNews meer dan 500 000 bezoekers per maand, die meer dan 4 miljoen pagina's bekijken en 3000 uur aan videomateriaal downloaden.

Op het gebied van voorlichting over Europa is EuroNews de belangrijkste zender geworden in het audiovisuele bestel van de EU en haar buurlanden.

In de tweede plaats blijkt EuroNews in het Europese bestel de televisiezender met de laagste kosten te zijn.

Uit de beschikbare studies blijkt namelijk dat bij EuroNews de kosten per uitzenduur duidelijk lager zijn dan bij andere televisiezenders  i. Zo kon met de middelen van de Gemeenschap (3,6 miljoen euro in 2004) 112 uur aan nieuwe producties worden medegefinancierd en 1 426 uur aan Europese uitzendingen. Dat komt neer op 4 uur informatie die dagelijks wordt bekeken door meer dan 7,1 miljoen kijkers.
& Company: 'Organisatie- en efficiëntieverbeteringen Publieke Omroep', 2003.

Er lijkt geen ander voorlichtingsinstrument te bestaan dat een dergelijke verhouding tussen kwaliteit, rendement en kosten kan bieden.

Concluderend lijkt het dus voor de middellange en lange termijn volledig gerechtvaardigd te zijn - en in lijn met de aanbevelingen van de onderzoekers - om EuroNews te behouden als een van de partners van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van haar audiovisuele strategie.

Om te voldoen aan de eisen van de financiële voorschriften zou daartoe moeten worden gekozen voor het beginsel van marktwerking. Aangezien een strategie op het gebied van audiovisuele communicatie is vastgesteld, kan een deel daarvan aan EuroNews worden opgedragen via een onderhandse aanbesteding van diensten. Een dergelijke aanbesteding kan plaatsvinden voor de jaren 2005 en daarna, overeenkomstig de normen voor openbare aanbestedingen op het gebied van culturele diensten  i.

Met een dergelijke aanpak zouden bovendien problemen met betrekking tot concurrentie-aspecten kunnen worden voorkomen. Allereerst omdat de procedure voor openbare aanbesteding van diensten deel uitmaakt van het Gemeenschapsrecht en vervolgens omdat daarmee te hoge vergoedingen voor de geleverde diensten in alle gevallen worden voorkomen.

Voor de jaren 2005-2007 zou de totale bijdrage van de Gemeenschap in de orde van 9 tot 12 miljoen euro liggen.

Op korte termijn heeft het EP bij het opstellen van de begroting voor 2004 voor begrotingsplaats 16.02.02 'Verstrekking van informatie aan de media' een bedrag uitgetrokken van 8.165.500 euro, en daarnaast 2 miljoen euro gereserveerd met de volgende toelichting:

"Een deel van dit krediet kan met inachtneming van de bepalingen van het FR worden toegekend aan EuroNews. Het als reserve opgenomen krediet zal worden vrijgegeven op basis van een evaluatie van het EP en van uiterlijk op 1 mei door de Commissie ingediende voorstellen betreffende de voorwaarden en doelstellingen van de financiering van EuroNews uit de begroting van de Gemeenschap."

In deze optiek zou de Commissie kunnen besluiten om aan EuroNews in 2004 en ten laste van de begroting 2004 een exploitatiesubsidie van circa 2 miljoen euro toe te kennen  i. Daarmee zou de totale bijdrage van de Commissie aan EuroNews in 2004 uitkomen op circa 5,4 miljoen euro  i, en dat is circa 16,9% van de omzet van de zender, wat overeenkomt met de door de Commissie medegefinancierde zendtijd.

Naar de financiële levensvatbaarheid van EuroNews is een onderzoek met positieve conclusies gedaan in het kader van de procedure van de Commissie voor de toekenning van de actiesubsidie in 2003. Aangezien de situatie sindsdien niet veel is veranderd, zou een dergelijke subsidie niet zijn bedoeld om tekorten bij EuroNews weg te werken, maar zou zij aansluiten bij de aanbevelingen van de onderzoeker aan de Commissie. Met de subsidie zou een bijdrage kunnen worden geleverd aan een versnelde vervanging van de productiemiddelen van EuroNews, dus aan verbetering van zijn doelmatigheid en efficiency en daarmee aan blijvende groei van het aantal kijkers. Daarnaast zou het ook vanuit economisch oogpunt een verstandige bijdrage zijn.

Voor toekenning van een dergelijke subsidie in 2004 moet de Commissie voor 30 april een toekenningsbesluit nemen dat voldoet aan de eisen van het Financieel Reglement  i.

Ongeacht het genomen besluit dient het Parlement hiervan in kennis te worden gesteld op basis van een met redenen omklede presentatie onder verwijzing naar bovengenoemde uitkomsten van de externe evaluatie van EuroNews. Indien de Commissie besluit de samenwerking met EuroNews na 2005 voort te zetten, dienen de bijbehorende ad hoc bedragen te worden meegenomen in de voorbereidingen voor de begroting 2005 en de jaren daarna.

- Bevestiging van de centrale rol van EbS en het beheer van digitale databanken;

- Bevestiging van de gecentraliseerde benadering van het audiovisueel beleid van de Commissie en de EU;

- Uitbreiding naar de nieuwe lidstaten van de audiovisuele dekking van grote gebeurtenissen in de EU;

- Besluit tot toekenning van een exploitatiesubsidie, in overeenstemming met de bepaling van het Financieel Reglement en de uitvoeringsbepalingen, voor het jaar 2004 (zo spoedig mogelijk) en goedkeuring voor 30 april 2004;

- Formuleren van nieuwe wijzen van samenwerking met EuroNews voor het jaar 2005 en de jaren daarna.

4.2. 2e generatie van EUROPA

Op 6 juli 2001 stelde de Commissie de mededeling '2e generatie van EUROPA - Geavanceerde webdiensten voor burgers, ondernemingen en andere beroepsmatige gebruikers' [C(2001) 1753/2] vast in het kader van het eEurope-programma.

Deze mededeling was bedoeld om de interactieve dimensie van dit instrument te ontwikkelen, het aan te passen aan de dimensie van de EU-25 en om zijn toegankelijkheid te vergroten door een strategie van portalen voor verschillende categorieën gebruikers.

In de jaren 2004 en 2005 zal een begin worden gemaakt met de migratie van de websites van de Commissie naar een nieuwe omgeving voor productie en beheer van informatie op Internet, echter wel op voorwaarde dat de directoraten-generaal er de nodige middelen voor vrijmaken. Dit proces is een noodzakelijke voorwaarde voor het welslagen van eCommissie.

Om te voldoen aan de algemene vraag naar informatie van de 450 miljoen Europese burgers dient de informatie in de 20 officiële talen te worden gepresenteerd op de eerste twee toegangsniveaus van de Europa-websites. Daarnaast moet een multimedia-databank worden ontwikkeld om basisinformatie te geven die lokaal aan de vraag van het publiek moet worden aangepast. De netwerken en informatiecentra van de tweede generatie zouden vervolgens goed door kunnen ontwikkelen in de richting van Cyber-informatiecentra die gratis toegang bieden tot de informatie en de interactieve diensten die op Europa beschikbaar zijn.

Ook worden meer specifieke portalen ontwikkeld voor speciale doelgroepen, uiteenlopend van zich in de Unie verplaatsende burgers (jeugd, studenten, werkzoekenden enz.) tot diverse doelgroepen die beroepshalve dagelijks te maken hebben met het werk en de regelgeving van de EU.

Overigens zij opgemerkt dat de publicaties van de Commissie steeds meer in elektronische vorm worden beheerd om te voldoen aan de real time vraag vanuit de EU-25 en om de opslagkosten zo laag mogelijk te houden.

- Migratie van de websites van de Commissie naar een geavanceerd systeem voor productie en beheer van informatie op Internet;

- Interactieve en meertalige ontwikkeling van Europa II, met speciale portalen die mede worden beheerd door de desbetreffende directoraten-generaal.

4.3. Opiniepeilingen en Europe Direct

4.3.1. Eurobarometer

De opiniepeilingen van de Commissie geven bijzonder nuttige achtergrondinformatie over trends in de Europese Unie en in de lidstaten. Deze functie moet in de EU-25 worden behouden en gewaarborgd. Dat geldt met name voor de betrouwbaarheid van het Eurobarometer-instrument (EB).

Er is dan ook besloten tot invoering van twee raamovereenkomsten (EB standaard/speciaal en EB Flash) voor alle 25 lidstaten. Deze beide instrumenten zouden in het najaar en aan het eind van 2004 operationeel moeten zijn (respectievelijk EB standaard/speciaal en EB Flash)

Dan rijst met het oog op de uitbreiding ook de vraag wat het kader moet zijn van deze opiniepeilingen, en meer in het bijzonder van de Eurobarometer. De Commissie zou in staat moeten zijn om de voor de ontwikkeling van deze activiteit noodzakelijke controles uit te voeren.

Daarnaast ontwikkelt de Commissie 'kwalitatieve' studies ten behoeve van alle directoraten-generaal. Deze studies strekken zich nu reeds uit over de 25 lidstaten (en zelfs over 28 landen) nadat dit jaar een nieuwe raamovereenkomst werd ondertekend.

4.3.2. Europe Direct (00 800 6 7 8 9 10 11 - europa.eu.int/ europedirect)

Deze dienst biedt een gratis nummer en een elektronisch formulier aan, waar vragen van burgers over al het beleid van de Gemeenschap rechtstreeks in hun eigen taal worden beantwoord. Deze dienst is reeds aangepast aan de vraag uit de 25 lidstaten en zal ook worden ondergebracht in de voorlichtings- en communicatiestrategie van de EU, zowel in zijn interinstitutionele dimensie (bijdrage aan de voorbereiding van de volgende Europese verkiezingen) als in zijn partnerschapsdimensie met de lidstaten en de verschillende netwerken en informatiecentra van de EU.

Uiterlijk op 1 mei 2004 zullen alle burgers van de nieuwe Lidstaten toegang hebben tot Europe Direct. Een speciaal telefoonnummer voor de gehele Unie zal vanaf lente 2004 operationeel zijn.

Ontwikkeling van Eurobarometer en Europe Direct op interinstitutionele basis ten behoeve van de voorlichtings- en communicatiestrategie van de EU.

CONCLUSIE

Om te kunnen slagen, moet de voorlichtings- en communicatiestrategie van de Europese Unie waartoe op 2 juli 2002 is besloten op het hoogste beleidsniveau worden vastgesteld en zelf zijn gebaseerd op de beleidsprioriteiten van de instellingen.

De komende jaren moeten worden benut voor het versterken van hetgeen met de voorlichtings- en communicatiestrategie reeds is bereikt sinds juli 2002.

De uitbreiding van de Unie benadrukt nogmaals de relevantie van de concepten van partnerschap en spreiding, die behoren tot de uitgangspunten van deze strategie.

Het geslaagde tenuitvoerlegging hangt af van de taken die de Commissie en de lidstaten op zich nemen op dit steeds groter wordende gebied van de communicatie, maar ook van de beschikbare middelen.

De Commissie moet niet alleen zijn initiërende, coördinerende en programmerende rol in het centrum versterken, maar ook de taken van de vertegenwoordiging beter aanpassen aan de middelen waarover zij beschikken.

FINANCIEEL MEMORANDUM

Beleidsterrein(en) 16 - PERS EN COMMUNICATIE

Activiteit(en):

16 01 Administratieve uitgaven voor het beleidsterrein PERS en communicatie

16 02 - Verstrekking van informatie aan de media inzake besluiten en beleid van de Commissie

16 03 - Analyse van de publieke opinie en ontwikkeling van algemene voorlichting voor de burgers

16 04 - Geïntegreerd beheer van communicatiemiddelen (op centraal en lokaal niveau)

16 05 - Coördinatie van informatiesteunpunten en -netwerken in de Europese Unie


Benaming van de actie: Tenuitvoerlegging van de voorlichtings- en communicatiestrategie van de Europese Unie

1. BEGROTINGSPLAATS(EN) + OMSCHRIJVING(EN)

16 01 04 01 (ex - B3-300A) - Algemene acties op het gebied van voorlichting over de Europese Unie -- Uitgaven voor administratief beheer

16 01 04 02 (ex - B3-301A) - Informatiecentra -- Uitgaven voor administratief beheer

16 01 04 03 (ex - B3-306A) - Voorlichtingsacties in verband met specifieke beleidsmaatregelen -- Uitgaven voor administratief beheer

16 01 04 04 (ex - B3-303A) - Communicatieacties -- Uitgaven voor administratief beheer

16 49 04 01 (ex - B3-300A) - Algemene acties op het gebied van voorlichting over de Europese Unie -- Uitgaven voor administratief beheer (Betalingskredieten 2004)

16 49 04 02 (ex - B3-301A) - Informatiecentra -- Uitgaven voor administratief beheer (Betalingskredieten 2004)

16 49 04 03 (ex - B3-306A) - Voorlichtingsacties in verband met specifieke beleidsmaatregelen -- Uitgaven voor administratief beheer (Betalingskredieten 2004)

16 49 04 04 (ex - B3-303A) - Communicatieacties -- Uitgaven voor administratief beheer (Betalingskredieten 2004)

16 02 02 (ex - B3-3000B) - Verstrekking van informatie aan de burger doorde media

16 02 03 (ex - B3-3030B) - Rechtstreekse communicatie aan de media

16 02 04 (ex - A-421) - Exploitatie van de radio- en televisiestudio's en audiovisuele uitrusting

16 03 01 (ex - B3-3000B) - Analyse van de publieke opinie en lokaal gerichte acties

16 03 02 (ex - B3-3030B) - Communicatieacties

16 04 02 (ex - B3-3000B) - Instrumenten voor de voorlichting van de burger

16 04 03 (ex - B3030B) - Communicatie-instrumenten

16 05 01 (ex - B3-301) - Informatiecentra

16 01 02 01 (ex - titel A7) - Extern personeel van het directoraat-generaal PERS en communicatie

16 01 02 11 (ex - titel A7) - Andere beheersuitgaven van het directoraat-generaal PERS en communicatie

2. ALGEMENE CIJFERS

2.1 Totale toewijzing voor de actie (oud deel B): 63,835 miljoen euro aan VK in 2005

2.2 Duur:

2004-2006

2.3 Totale meerjarenraming van de uitgaven:

a) Tijdschema vastleggingskredieten/betalingskredieten (financiering uit de begroting) (zie punt 6.1.2)

miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Technische en administratieve bijstand (TAB) en ondersteuningsuitgaven (OU)

(zie punt 6.1.2)

miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

c) Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen en andere huishoudelijke uitgaven (zie punten 7.2 en 7.3)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.4 Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten

Het voorstel is verenigbaar met de bestaande financiële programmering

2.5 Financiële gevolgen voor de ontvangsten

Geen enkele financiële implicatie.

3. BEGROTINGSKENMERKEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.

Rechtsgrondslag



De desbetreffende activiteiten behoren tot de institutionele prerogatieven van de Commissie.

5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING

5.1 Noodzaak van een communautair optreden

5.1.1 Doelstellingen

Tijdens haar vergadering van 11 november 2003 heeft de Commissie akte genomen van het feit "dat de heer Vitorino haar [...] een mededeling zou aanbieden betreffende de tenuitvoerlegging van de voorlichtings- en communicatiestrategie in de periode na 2004".

Onder voorlichtings- en communicatiestrategie wordt het referentiekader verstaan voor de publiekscommunicatie (en niet alle voorlichting door de Commissie), zoals omschreven in de mededeling van de Commissie van 2 juli 2002 betreffende 'een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie' [COM(2002)350 def.].

Deze strategie is zowel gebaseerd op een versterking van de interinstitutionele samenwerking als op de ontwikkeling van gestructureerde partnerschappen met de lidstaten, en werd door de Raad ondersteund in zijn conclusies van 10 december 2002 en door het Europees Parlement in zijn resolutie van 10 april 2003 naar aanleiding van het verslag-Bayona.

De belangrijkste doelstelling is om 'de perceptie van de Europese Unie, haar instellingen en haar legitimiteit verbeteren door de burger meer vertrouwd te maken met en een beter inzicht te verschaffen in haar taken, structuur en verwezenlijkingen en door met de burgers een dialoog tot stand te brengen'.

Hiertoe dient de planning van voorlichtingsacties in het kader van de interinstitutionele samenwerking te worden versterkt en de uitgevoerde procedures te worden verduidelijkt.

Deze uitvoering dient zich te ontwikkelen in een nieuw kader dat zich enerzijds kenmerkt door de gevolgen van de toepassing van het nieuwe Financieel Reglement en zijn uitvoeringsbepalingen en anderzijds door de noodzakelijke aanpassing van de beschikbare middelen met het oog op de uitbreiding.

5.1.2 Bepalingen betreffende de evaluatie ex ante

De tenuitvoerlegging van de voorgestelde strategie is gebaseerd op alle bij het DG PRESS beschikbare opiniepeilingen en studies. Meer in het bijzonder is deze mededeling (punt I.2) gebaseerd op het 'Kwalitatief onderzoeksrapport betreffende de hoofdlijnen van de voorlichting van de EU' van het bureau OPTEM uit januari 2004. Uit deze studie blijkt dat het absoluut noodzakelijk is om de voorlichting van de Commissie te baseren op concrete voorbeelden waarin de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie naar voren komen.

5.1.3 Maatregelen naar aanleiding van de evaluatie ex post

Nu de 'Evaluatie'-functie in oktober 2003 binnen het DG PRESS is opgericht, worden in het beheersplan van het DG PRESS jaarlijks de hoofdlijnen omschreven van de op te stellen evaluatie.

5.2 Voorgenomen acties en wijze van financiering uit de begroting

De desbetreffende begrotingsplaatsen behoren tot het beleidsterrein 'PERS en communicatie' (titel 16).

De voorgenomen acties hebben hoofdzakelijk betrekking op algemene voorlichtingsacties via het partnerschap met de lidstaten, het punt van de financiering van de netwerken en informatiecentra van de EU en op de gecentraliseerde en gespreide communicatiemiddelen waarover de Commissie beschikt.

De voorgestelde beheerswijzen voor het partnerschap met de lidstaten (zie hierna onder 5.3) kunnen ook worden gebruikt voor de uitvoering van prioritaire PRINCE-voorlichtingsacties  i.

5.3 Tenuitvoerlegging

De doelstellingen zullen met name worden verwezenlijkt door middel van drie typen maatregelen:

- Partnerschap met de lidstaten:

In het kader van de mededeling van de Commissie van 2 juli 2002 betreffende een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie (COM(2002) 350 def.) en onder verwijzing naar de bepalingen van het nieuwe Financieel Reglement is de uitvoering van voorlichtings- en communicatieacties via de lidstaten gebaseerd op een partnerschap tussen de lidstaten en de Commissie, dus op een bundeling rondom een vastgesteld communicatieplan van de respectieve mogelijkheden van elk van de partijen.

Er zijn drie vormen van partnerschap mogelijk:

Beheerspartnerschap: dit systeem wordt uitgevoerd door een gecentraliseerd indirect beheer dat via een besluit van de Commissie het beheer van voorlichtingsactiviteiten uitbesteedt aan de lidstaten.

Incidenteel partnerschap: eenvoudige medefinanciering van specifieke acties die door de lidstaten worden uitgevoerd. Deze lidstaten zijn de uiteindelijke begunstigden van subsidies (toegekend op basis van een besluit van de Commissie  i) en geen tussenpersonen bij de uitvoering van de strategie. Deze optie biedt de mogelijkheid om een regeling met een raamovereenkomst (in combinatie met specifieke overeenkomsten) toe te passen voor een periode van vier jaar.

Strategisch partnerschap: acties worden afzonderlijk maar aanvullend gefinancierd op basis van een gemeenschappelijk communicatieplan.

- Netwerken en informatiecentra:

Voor de uitvoering van haar voorlichtingsactiviteiten aan de burger maakt de Commissie gebruik van een voorlichtingsnetwerk dat bestaat uit meer dan 1 000 informatiecentra. Alleen de Info-Points Europe (IPE) en de Informatie- en adviescentra voor het platteland (Carrefours) (266 in 2004) komen in aanmerking voor een (exploitatie-)subsidie van de Gemeenschap.

Met het oog op de uitwerking van dit nieuwe actiekader voor de netwerken en informatiecentra (2e generatie) in het kader van de EU-25 handhaaft de Commissie de aan deze diensten toegekende steun in de vorm van technische bijstand in combinatie met rechtstreekse ondersteuning van de exploitatie van deze organisaties. Voor deze steun is gekozen voor de volgende beheersvormen:

EU-15: rechtstreeks beheer (uitnodiging tot het indienen van voorstellen voor de selectie van gastorganisaties voor netwerken en informatiecentra overeenkomstig de normen van het FR) of gecentraliseerd indirect beheer voor de lidstaten die dat wensen;

EU-10: gecentraliseerd indirect beheer (de uitvoering van de informatiecentra wordt via een besluit van de Commissie uitbesteed aan de lidstaten die daarmee instemmen).

De Commissie kent daarnaast drie grote nationale centra, die zijn gevestigd in Lissabon, Parijs en Rome, en waarvan zij oprichtend lid is. Zij hebben de vorm van Europese economische samenwerkingsverbanden (Lissabon en Rome) of van een economisch samenwerkingsverband (Parijs), en worden voor de helft medegefinancierd door de betrokken lidstaten.

Ten behoeve van de ontwikkeling van de voorlichtings- en communicatiestrategie en om te voldoen aan de reeds uitgesproken wensen van een aantal lidstaten, wordt voorgesteld om uitgaande van de drie bestaande grote centra te streven naar een algemene evaluatie van nut en effecten van het werk van de drie bestaande grote centra voordat dergelijke organisaties overal in de uitgebreide Unie worden ontwikkeld. Daarnaast zal het secretariaat-generaal een mededeling voorbereiden betreffende de beleidslijnen voor deelname van de Commissie aan privaatrechtelijke organisaties. Deze mededeling zal weldra aan het College worden aangeboden. Bij elke ontwikkeling of verandering van deze grote centra dienen deze randvoorwaarden dus in acht te worden genomen.

- Synergie van de actiemiddelen van de Commissie

Ter aanvulling van onderstaande acties beschikt de Commissie ook over meerdere actiemiddelen.

Communicatiemiddelen en -instrumenten:

* Audiovisuele media:

- Uitbreiding van de multilaterale samenwerking tussen de diverse parlementaire of politieke zenders (project Channel Europe); na afronding van het momenteel lopende onderzoek zullen in 2004 concrete aanbevelingen volgen;

- Medefinancieren van audiovisuele programma's over de EU via uitnodigingen tot het indienen van voorstellen;

- Voortzetten van voorlichtingsseminars voor journalisten;

- Ontwikkelen van een grondslag voor toekomstige samenwerking met EuroNews op basis van een exploitatiesubsidie in 2004 (besluit van de Commissie vereist) en een procedure voor een onderhandse aanbesteding vanaf 2005.

* 2e generatie van EUROPA: migratie van de websites van de Commissie naar een geavanceerd systeem voor productie en beheer van informatie op Internet en interactieve en meertalige ontwikkeling van Europa II (reeds lopend).

* Opiniepeilingen, met name Eurobarometer: aanpassing aan een uitgebreide Unie (reeds lopend)

* Handhaving van Europe Direct (gratis telefoonnummer waar burgers in hun eigen taal antwoord krijgen op vragen over alle activiteiten van de Gemeenschap).

Vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten (p.m.):

De omzetting van de delegaties in de nieuwe lidstaten in vertegenwoordigingen zou in 2005 moeten leiden tot een homogeen netwerk van vertegenwoordigingen. De bevoegdheden van deze nieuwe vertegenwoordigingen zullen na deze periode geleidelijk worden uitgebreid.


De volgende opties zijn als referentie gebruikt voor de berekening van de financiële gevolgen en de gevolgen voor het personeelsbestand en de administratieve uitgaven (zie punt 6 en 7):

Voor het partnerschap met de lidstaten:

- Beheerspartnerschap: hiervoor dienen op centraal niveau juridische en financiële instrumenten te worden voorbereid; deze moeten door de vertegenwoordigingen worden besproken met de overheid van de lidstaten; uitvoering en controle blijven een verantwoordelijkheid van de ordonnateursdiensten (geen subdelegatie van de PRINCE-begrotingsplaatsen).

Voor de informatiecentra (Info Points Europe en Carrefour informatie- en adviescentra voor het platteland):

- Gecentraliseerd indirect beheer (voor de landen van de EU-10 en de EU-15 die dat wensen) en uitnodiging tot het indienen van voorstellen (voor de landen van de EU-15 die geen indirect beheer wensen).

Voor de audiovisuele sector (EuroNews):

- Exploitatiesubsidie in 2004 (toekenningsbesluit van de Commissie vereist) en aanbestedingen voor diensten vanaf 2005.

6. FINANCIËLE GEVOLGEN

6.1 Totale financiële gevolgen voor het operationele deel (het oude deel B).

6.1.1 Financiering uit de begroting

Vastleggingskredieten in miljoen euro (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(*) De cursief gedrukte bedragen behoren tot de per begrotingsplaats opgegeven kredieten en komen overeen met de gevolgen voor de begroting uit tabel 6.2.

6.1.2 Technische en administratieve bijstand (TAB) en ondersteuningsuitgaven (OU)

Vastleggingskredieten in miljoen euro (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.2. Berekening van de kosten per overwogen maatregel

Vastleggingskredieten in miljoen euro (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De vermelde kredieten betreffen uitsluitend de 'institutionele' voorlichting door het DG PRESS. De bijbehorende partnerschapsovereenkomsten kunnen ook worden gebruikt voor de PRINCE-kredieten die behoren tot de bevoegdheden van andere DG's.

Ter informatie: de PRINCE-kredieten die zijn opgenomen in de begroting 2004 en die beheerd kunnen worden door middel van overeenkomsten, belopen:

- PRINCE - Debat over de toekomst van de Europese Unie (25 03 02): 4,5 miljoen euro

- PRINCE - Een voorlichtings- en communicatiestrategie / Uitbreiding (22 04 01): 16,5 miljoen euro.

Opgemerkt zij dat de andere PRINCE-begrotingsplaatsen betrekking hebben op de volgende gebieden (begroting 2004):

- PRINCE - Voorlichting over de Economische en Monetaire Unie, met inbegrip van de euro (01 02 04) 6 miljoen euro

- PRINCE - Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (18 08 01): 3 miljoen euro

- PRINCE - Rol van de Europese Unie in de wereld (16 04 05): 4 miljoen euro.

4.

Gevolgen


VOOR HET PERSONEELSBESTAND EN DE ADMINISTRATIEVE UITGAVEN

7.1. Gevolgen voor de personele middelen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De behoefte aan personele middelen ten behoeve van de uitvoering van de in 5.3 genoemde opties wordt als volgt geschat:

- voor de voorbereiding van overeenkomsten in het kader van de partnerschappen met de lidstaten en technische bijstand voor hun uitvoering (1 A, 1 B);

- voor de invoering en het beheer van een uitgebreid netwerk van informatiecentra (5 A,

4 B en 3 C)  i;

- voor oprichting en beheer van nieuwe grote informatiecentra (7 B, 6 C)  i;

- voor de versterking van de operationele coördinatie voor alle activiteiten van de vertegenwoordigingen (1 A, 1 C).

De ordonnateursdiensten van de Commissie zullen passende beheersregelingen invoeren door middel van de noodzakelijke wetsvoorstellen, zodat de voorlichtings- en communicatiestrategie van de Commissie kan worden ingevoerd binnen de mogelijkheden van de toegekende personele en financiële middelen.

7.2 Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen

n.v.t.

7.3 Andere huishoudelijke uitgaven die uit de actie voortvloeien

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven voor de actie gedurende twaalf maanden.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8. FOLLOW-UP EN EVALUATIE

8.1 Follow-up

Voor de partnerschappen met de lidstaten wordt de monitoring van alle acties geregeld verzorgd door de operationele eenheden van het centrale niveau en door de vertegenwoordigingen via de coördinatie-afdelingen met de lidstaten waar zij zijn vertegenwoordigd.

Met betrekking tot de netwerken en informatiecentra en de actiemiddelen van het DG PRESS zal het interne rapportagesysteem van het DG PRESS worden verbeterd om optimale inzet van de middelen in een nieuw kader te waarborgen (uitbreiding, nieuwe overeenkomsten in overeenstemming met het Financieel Reglement enz.).

8.2 Procedure en periodiciteit van de geplande evaluatie

Vanaf 2004 zullen terugkerende evaluaties worden uitgevoerd volgens een eigen evaluatiemethodiek van het DG PRESS en uitgaande van de lopende evaluatie van de PRINCE-activiteiten.

Aansluitend op de evaluaties van het werk van de informatiecentra zal in 2005 een specifieke evaluatie plaatsvinden volgens de methodiek van het DG PRESS en met name op basis van de eindrapportages over het werk van de informatiecentra, de rapporten van ter plaatse verrichte controles, rapporten/analyses van de vertegenwoordigingen van de Commissie enz. Deze evaluatie zal ook rekening houden met de technische bijstand die aan de informatiecentra is verleend door de diensten van de Commissie (opleiding, documentatie, voorlichting, audiovisuele en elektronische diensten enz.). Deze evaluatie zal door een externe instantie worden uitgevoerd.

9. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN FRAUDE

De bepalingen van de financiële voorschriften met betrekking tot de uitvoering van de begroting, en meer in het bijzonder tot controlemaatregelen, zullen worden uitgevoerd.

Met betrekking tot subsidies voorzien de bepalingen van de overeenkomsten tussen de Commissie en de begunstigden in de mogelijkheid van een controle ter plaatse bij de directe begunstigden van subsidies van de Gemeenschap door de Commissie of de Rekenkamer, en in de mogelijkheid om gedurende vijf jaar na de eindafrekening van de subsidie alle bewijsstukken op te eisen voor uitgaven die zijn gedaan in het kader van de overeenkomsten.

De subsidieontvangers moeten daarnaast een verslag en een financiële afrekening overleggen die op inhoud en subsidiabiliteit zullen worden getoetst aan het doel van de communautaire financiering.

Benadrukt dient te worden dat het uitvoeren van controles voorafgaand aan de uitbetaling betrekking hebben op alle bewijsstukken die de begunstigde van de subsidie kan verstrekken en tevens de certificering van financiële stukken kan omvatten.