Toelichting bij COM(2008)820 - Criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is bij een verzoek om internationale bescherming door een onderdaan van een derde land of een staatloze

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Dit voorstel behelst een herschikking van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna de 'Dublinverordening' genoemd)[1].

Het evaluatieverslag van de Commissie over het Dublinsysteem van 6 juni 2007 (hierna: 'het evaluatieverslag over Dublin' genoemd)[2] en de bijdragen van verschillende belanghebbenden in het kader van de raadpleging op basis van het groenboek[3] hebben een aantal tekortkomingen aan het licht gebracht ten aanzien van de efficiëntie van het systeem in zijn huidige vorm en het beschermingsniveau voor aanvragers van internationale bescherming die onder de Dublinprocedure vallen. De Commissie wil dan ook de Dublinverordening wijzigen, enerzijds om het systeem efficiënter te maken en anderzijds om ervoor zorgen dat de procedure voor het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat aan alle internationalebeschermingsbehoeften beantwoordt. Bovendien beoogt het voorstel, overeenkomstig het Asielbeleidsplan[4], een oplossing te bieden voor situaties waarin de opvangcapaciteit en het asielstelsel van bepaalde lidstaten zwaar onder druk staan en voor situaties waarin het beschermingsniveau voor aanvragers van internationale bescherming onvoldoende is.

Zoals aangekondigd in het Asielbeleidsplan, maakt dit voorstel deel uit van een eerste pakket maatregelen die moeten leiden tot meer harmonisatie en een hoger beschermingsniveau in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Het voorstel wordt tegelijk goedgekeurd met de herschikking van de Eurodac-verordening[5] en de herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen[6]. In 2009 zal de Commissie voorstellen de erkenningsrichtlijn[7] en de richtlijn asielprocedures[8] te wijzigen. Daarnaast zal de Commissie in het eerst kwartaal van 2009 voorstellen een Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken op te richten, dat de lidstaten moet helpen bij het nemen van asielbesluiten. Het ondersteuningsbureau zal tevens lidstaten waarvan het asielstelsel, voornamelijk als gevolg van hun ligging, onder druk staat, met specifieke deskundigheid en praktische ondersteuning helpen aan de voorschriften van het Gemeenschapsrecht te voldoen.

Algemene context



In een gebied zonder controles aan de binnengrenzen was een procedure nodig om te bepalen wie er verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een van de lidstaten wordt ingediend, enerzijds om de toegang tot de procedures voor het al dan niet toekennen van de vluchtelingenstatus te waarborgen en een snelle behandeling van asielverzoeken mogelijk te maken, en anderzijds om te voorkomen dat de asielprocedures worden misbruikt door personen die in verschillende lidstaten een asielverzoek indienen, uitsluitend om hun verblijf in de lidstaten te verlengen.

Oorspronkelijk was de verantwoordelijkheid voor de behandeling van asielverzoeken geregeld bij de intergouvernementele Schengenuitvoeringsovereenkomst. Deze regeling werd later vervangen door de Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend, beter bekend als de 'Overeenkomst van Dublin'[9]. Ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin werd Verordening (EG) nr. 2725/2000 van 11 december 2000 betreffende de instelling van 'Eurodac' (een voor de gehele Gemeenschap bedoeld systeem voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers) vastgesteld (hierna de 'Eurodac-verordening' genoemd)[10].

In februari 2003 werd de Dublinverordening vastgesteld, om uitvoering te geven aan artikel 63, punt 1), onder a), van het EG-Verdrag, dat bepaalt dat de Dublinovereenkomst moet worden vervangen door een communautair rechtsinstrument, en om te voldoen aan de wens die in de conclusies van de Europese Raad van Tampere van oktober 1999 werd geformuleerd.

De Dublinverordening wordt beschouwd als de eerste hoeksteen van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De verordening was een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de Overeenkomst van Dublin en bevatte ook een aantal vernieuwingen. De algemene beginselen bleven echter dezelfde, zoals het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek moet liggen bij de lidstaat die de belangrijkste rol speelt in de toegang tot en het verblijf in de lidstaten, met enkele uitzonderingen om de eenheid van het gezin te beschermen.

In het Haags programma werd de Commissie verzocht de evaluatie van de rechtsinstrumenten op asielgebied van de eerste fase af te ronden en de instrumenten en maatregelen voor de tweede fase in te dienen bij de Raad en het Europees Parlement, zodat ze voor eind 2010 zouden kunnen worden goedgekeurd. De conclusie van het evaluatieverslag over Dublin luidt dat de belangrijkste doelstelling van het systeem, met name het invoeren van een duidelijk en werkbaar mechanisme voor het aanwijzen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het behandelen van een asielverzoek, over het algemeen zijn verwezenlijkt, maar dat er ook nog wat zwakke punten zijn, zowel wat de praktische toepassing als wat de effectiviteit van het systeem betreft. Bovendien werden in de reacties op het groenboek een groot aantal tekortkomingen genoemd bij de bescherming van personen die om internationale bescherming vragen en onder de Dublinverordening vallen.

Dit voorstel tot wijziging van de Dublinverordening beantwoordt dan ook aan het verzoek dat in het Haags programma is geformuleerd en probeert de tekortkomingen die bij de uitvoering van de Dublinverordening zijn geconstateerd, te verhelpen.

Dit voorstel moet tevens zorgen voor samenhang met de ontwikkelingen in het EU-asielacquis, in het bijzonder met de richtlijn asielprocedures, met de erkenningsrichtlijn en met Richtlijn 2003/9/EG van de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (hierna de 'richtlijn opvangvoorzieningen' genoemd)[11].

In de effectbeoordeling die aan dit voorstel is gehecht, worden de problemen die zich voordoen met betrekking tot de Dublinverordening uitvoerig geanalyseerd. Daarnaast worden de werkzaamheden ter voorbereiding van de herziening beschreven en worden de subopties en de voorkeursoptie geformuleerd en beoordeeld.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Het Dublinsysteem bestaat uit de Dublin- en de Eurodac-verordening en de uitvoeringsverordeningen daarvan: Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna de 'Dublinuitvoeringsverordening' genoemd)[12] en Verordening (EG) nr. 407/2002 van de Raad van 28 februari 2002 tot vaststelling van sommige uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 2725/2000 betreffende de instelling van 'Eurodac' voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin[13].

Door de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing aan Besluit 1999/468/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft[14], zijn verschillende bepalingen van de Dublinverordening aangepast aan de regelgevingsprocedure met toetsing. Deze zijn opgenomen in het onderhavige voorstel.

Samenhang met andere beleidsgebieden



Dit voorstel is volledig in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 1999 en het Haags programma van 2004 wat de totstandbrenging van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel betreft. Het strookt ook volledig met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder wat betreft het recht op asiel en de bescherming van persoonsgegevens.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen



Voor de evaluatie van het Dublinsysteem heeft de Commissie een tweesporenbeleid gevolgd: een technische evaluatie en een beleidsevaluatie. De technische evaluatie (het evaluatieverslag over Dublin) was gebaseerd op een breed scala van bijdragen van de lidstaten, waaronder antwoorden op een uitvoerige vragenlijst die de Commissie in juli 2005 aan de lidstaten had gestuurd, regelmatige discussies op bijeenkomsten van deskundigen en statistieken. Ook bijdragen van andere belanghebbenden, met name van de UNHCR en het maatschappelijk middenveld, zijn zorgvuldig bekeken. De raadpleging op basis van het groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel diende als beleidsevaluatie. De respons op deze openbare raadpleging omvatte 89 bijdragen van zeer diverse belanghebbenden. Mede op basis van de problemen en suggesties die naar voren zijn gekomen tijdens de raadpleging is het Asielbeleidsplan opgesteld, waarin een traject voor de komende jaren wordt geschetst en de maatregelen worden opgesomd die de Commissie wil voorstellen om de tweede fase van het gemeenschappelijk asielstelsel af te ronden, zoals het voorstel tot wijziging van de Dublinverordening.

Op 5 maart 2008 hebben de diensten van de Commissie de grote lijnen van dit voorstel informeel met de lidstaten besproken in het Comité voor immigratie en asiel. Daarnaast zijn tussen oktober 2007 en juli 2008 ook verschillende bijeenkomsten van deskundigen georganiseerd met vertegenwoordigers van de lidstaten, ngo's, UNHCR, juristen, rechters en leden van het Europees Parlement, die konden aangeven op welke punten de Dublinverordening zou moeten worden verbeterd.

Uit de raadpleging kwam naar voren dat de meerderheid van de lidstaten de basisbeginselen van de Dublinverordening wil handhaven, maar inziet dat bepaalde aspecten verbetering behoeven, vooral als het gaat om de efficiëntie. Anderzijds dringen veel maatschappelijke organisaties en de UNHCR aan op een wezenlijk andere aanpak, waarbij de verantwoordelijkheid ligt bij de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming wordt ingediend. Maar omdat de politieke wil tot een dergelijke verandering ontbreekt, dringen zij erop aan binnen de huidige verordening beter in te spelen op de beschermingsbehoeften van personen die om internationale bescherming vragen. In zijn verslag van 2 september 2008 over de evaluatie van het Dublinsysteem[15] stelt het Europees Parlement een aantal verbeteringen voor, waarvan de meeste betrekking hebben op de bescherming.

In het voorstel van de Commissie is rekening gehouden met de wensen van alle belanghebbende partijen. De Commissie stelt voor de uitgangspunten van de Dublinverordening te handhaven, maar wijst erop dat het van groot belang is dat in het onderhavige voorstel zowel de efficiëntie als de bescherming beter wordt geregeld.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



Hoofddoel van het voorstel is het systeem efficiënter te maken en hogere beschermingsnormen te hanteren voor personen die onder de Dublinprocedure vallen. Tegelijkertijd moet het voorstel ervoor zorgen dat grote druk op de opvangfaciliteiten en de asielstelsels van de lidstaten beter kan worden opgevangen.

Het voorstel is op dezelfde uitgangspunten gebaseerd als de bestaande Dublinverordening, namelijk dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming ligt bij de lidstaat die de belangrijkste rol heeft gespeeld bij de toegang tot of het verblijf in de lidstaten, met enkele uitzonderingen om de eenheid van het gezin te beschermen.

Ook de aard van het instrument blijft over het algemeen gelijk, in die zin dat voornamelijk de verplichtingen van de lidstaten jegens elkaar worden geregeld, en de verplichtingen van de lidstaten jegens asielzoekers die onder de Dublinprocedure vallen slechts voor zover deze van invloed zijn op de procedures tussen de lidstaten onderling of indien dit nodig is voor de samenhang met andere asielinstrumenten. Wel wordt voorgesteld zowel de bestaande procedurele waarborgen te verbeteren teneinde een hoger beschermingsniveau te bieden, als nieuwe juridische waarborgen in te bouwen om beter te kunnen inspelen op de specifieke behoeften van degenen die onder de Dublinprocedure vallen, waarbij tegelijkertijd wordt getracht lacunes in de bescherming te voorkomen.

Het voorstel heeft betrekking op de volgende punten:

1. Werkingssfeer van de verordening en samenhang met het asielacquis

Het voorstel breidt de werkingssfeer van de verordening uit tot personen die subsidiaire bescherming aanvragen (en genieten). Deze wijziging is nodig met het oog op de samenhang met het EU-acquis, met name met de erkenningsrichtlijn, waarin het juridische begrip 'subsidiaire bescherming' werd ingevoerd. Tenslotte worden de in de verordening gebruikte terminologie en definities op één lijn gebracht met de terminologie en de definities van de andere asielinstrumenten.

2. Efficiëntie van het systeem

Om ervoor te zorgen dat de procedure voor het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat soepel verloopt, worden verscheidene wijzigingen voorgesteld, waaronder de volgende:

- er worden termijnen vastgesteld voor het indienen van terugnameverzoeken en de termijn voor het beantwoorden van verzoeken om informatie wordt verkort; er wordt een termijn ingevoerd voor het beantwoorden van verzoeken op humanitaire gronden, en er wordt verduidelijkt dat te allen tijde een verzoek op humanitaire gronden kan worden ingediend. Deze wijzigingen moeten ervoor zorgen dat de procedure voor het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat efficiënter en sneller wordt;

- de bepalingen betreffende de beëindiging van de verantwoordelijkheid zijn verduidelijkt, met name wat betreft de omstandigheden waarin deze bepalingen van toepassing zijn, de bewijslast en de gevolgen van de beëindiging van de verantwoordelijkheid. Dit moet leiden tot een meer uniforme toepassing van de verordening en tot minder interpretatieverschillen tussen de lidstaten, die het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat bemoeilijken of vertragen;

- de omstandigheden en procedures voor het toepassen van de discretionaire bepalingen (humanitaire gronden en soevereiniteit) zijn verduidelijkt, onder andere om ervoor te zorgen dat de verordening door de lidstaten uniformer en efficiënter wordt toegepast. In punt 4 wordt nader toegelicht in welk opzicht deze bepalingen worden gewijzigd;

- er zijn regels toegevoegd betreffende de overdracht van personen die om internationale bescherming verzoeken, bv. over onjuiste overdrachten en over de kosten van overdrachten. Er is een nieuwe bepaling toegevoegd over het uitwisselen van gegevens voorafgaand aan een overdracht (zie punt 5), die ervoor moet zorgen dat lidstaten beter samenwerken als het gaat om praktische overdrachtsregelingen;

- de bestaande geschillenbeslechtingsprocedure van de Dublinuitvoeringsverordening, die alleen betrekking heeft op geschillen tussen de lidstaten over de toepassing van de humanitaire clausule, wordt uitgebreid en geldt voortaan voor geschillen over de toepassing van de gehele verordening;

- omdat de lidstaten alle informatie moeten verzamelen die nodig is om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, en zo nodig de aanvrager mondeling moeten informeren over de toepassing van de verordening, is een bepaling opgenomen over het organiseren van een verplicht onderhoud. Hiermee wordt beoogd zowel het systeem efficiënter te maken, door de toepassing te vereenvoudigen, als passende waarborgen te bieden voor personen die internationale bescherming vragen.

3. Juridische waarborgen voor personen die onder de Dublinprocedure vallen

Het voorstel bevat een aantal wijzigingen die de aanvragers van internationale bescherming meer juridische waarborgen moeten bieden zodat zij hun rechten beter kunnen verdedigen:

- de inhoud en de vorm van de informatie die moet worden verstrekt aan personen die internationale bescherming vragen, en het tijdstip waarop dit moet gebeuren, worden nader gespecificeerd in de verordening. Bovendien wordt in het voorstel een gemeenschappelijke brochure aangekondigd die in alle lidstaten zal worden gebruikt. Als personen die internationale bescherming zoeken beter op de hoogte zijn van wat de Dublinverordening inhoudt, zullen zij ook beter begrijpen hoe de procedure voor het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat werkt, wat onder andere tot gevolg kan hebben dat de secundaire stromen afnemen;

- het voorstel voert het recht in om in beroep te gaan tegen een overdrachtsbesluit en verplicht de bevoegde autoriteiten om te beslissen of de tenuitvoerlegging van het besluit al dan niet moet worden opgeschort en om de betrokkene toe te staan in afwachting van die beslissing in de betrokken lidstaat te blijven. Tevens wordt meer duidelijkheid geschapen over het recht op rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging, en waar nodig op taalkundige bijstand, alsmede over de kennisgevingsprocedure, zodat het recht om een rechtsmiddel in te stellen beter kan worden uitgeoefend;

- er wordt een nieuwe bepaling opgenomen die stelt dat niemand in bewaring mag worden gehouden alleen omdat hij internationale bescherming vraagt. Dit uitgangspunt sluit aan bij het EU-acquis op het gebied van bewaring, met name de richtlijn asielprocedures, en staat ook garant voor de naleving van het EU-handvest van de grondrechten en andere, internationale mensenrechteninstrumenten zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Daarnaast wordt een beperkt aantal specifieke gronden voor bewaring voorgesteld, om ervoor te zorgen dat bewaring in het kader van de Dublinprocedure niet willekeurig wordt toegepast. Voor Dublingevallen moet dezelfde behandeling gelden als voor alle asielzoekers in bewaring. Deze wordt geregeld in het voorstel tot wijziging van de richtlijn opvangvoorzieningen. Net als in dat voorstel, wordt door middel van specifieke regels rekening gehouden met de bijzondere situatie van minderjarigen en niet-begeleide minderjarigen. Omdat deze bepaling alleen betrekking heeft op de beperkte gronden voor bewaring van personen die onder de Dublinprocedure vallen, is het logisch dat ze in deze verordening wordt opgenomen in plaats van in het voorstel tot wijziging van de richtlijn opvangvoorzieningen;

- verschillende bepalingen worden verduidelijkt om de naleving van het beginsel van daadwerkelijke toegang tot de asielprocedure te waarborgen.

4. Eenheid van het gezin, soevereiniteitsclausule en humanitaire clausule

Om het recht op eenheid van het gezin te versterken en de wisselwerking met en tussen de soevereiniteitsclausule en de humanitaire clausule te verduidelijken, wordt voorgesteld:

- het recht op gezinshereniging uit te breiden tot gezinsleden die subsidiaire bescherming genieten en die in een andere lidstaat verblijven;

- gezinshereniging met afhankelijke familieleden (d.w.z. een familielid dat afhankelijk is van degene die internationale bescherming aanvraagt, of de aanvrager die afhankelijk is van een familielid) en van niet-begeleide minderjarigen met familieleden die voor hen kunnen zorgen, verplicht te stellen. Dit gebeurt door de huidige bepalingen hierover te verplaatsen van de humanitaire clausule naar de bindende criteria voor het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat;

- de definitie van 'gezinsleden' te verruimen voor minderjarigen, zodat het belang van het kind beter wordt beschermd;

- uit te sluiten dat een verzoeker op wie een van de gezinsherenigingscriteria van toepassing is op het moment dat het meest recente verzoek werd ingediend, wordt teruggestuurd, mits de lidstaat waar het eerste verzoek werd ingediend, nog geen eerste beslissing ten gronde heeft genomen. Dit moet er met name voor zorgen dat de lidstaat waar de asielzoeker zich bevindt, rekening kan houden met eventuele nieuwe elementen met betrekking tot de gezinssituatie van de asielzoeker, zoals het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden voorschrijft;

- met het oog op de duidelijkheid, de soevereiniteitsclausule en de humanitaire clausule te herzien en samen te brengen in één hoofdstuk, getiteld 'discretionaire bepalingen'. Voorgesteld wordt, de soevereiniteitsbepaling te gebruiken uit mededogen of om humanitaire redenen. Wat betreft de omstandigheden waarin de humanitaire clausule moet worden toegepast, wordt voorgesteld een algemene clausule te handhaven die de lidstaten de mogelijkheid biedt deze clausule toe te passen wanneer de strikte toepassing van de bindende criteria ertoe leidt dat gezinsleden of andere verwanten van elkaar worden gescheiden;

- verschillende aspecten van de procedure voor de toepassing van de discretionaire bepalingen te verduidelijken. Om te voorkomen dat de soevereiniteitsclausule ten nadele van de aanvrager wordt toegepast, blijven de lidstaten verplicht de instemming van de aanvrager te verkrijgen.

5. Niet-begeleide minderjarigen en andere kwetsbare groepen

Om tijdens de Dublinprocedure beter rekening te houden met de belangen van niet-begeleide minderjarigen, wordt de bestaande bepaling hierover verduidelijkt en uitgebreid, waarbij verdere beschermingswaarborgen worden ingevoerd:

- er wordt een nieuwe bepaling toegevoegd over de waarborgen voor minderjarigen, waarin onder andere de criteria worden vermeld aan de hand waarvan de lidstaten moeten vaststellen wat het belang van het kind is, en waarin wordt gespecificeerd dat zij het recht hebben te worden vertegenwoordigd;

- de bescherming van niet-begeleide minderjarigen wordt uitgebreid: gezinshereniging is voor hen niet alleen mogelijk met het kerngezin, maar ook met andere verwanten in een andere lidstaat die voor hen kunnen zorgen, zoals hierboven vermeld. Voorts wordt verduidelijkt dat indien er geen gezinslid of ander familielid is, de verantwoordelijkheid ligt bij de lidstaat waar de meest recente aanvraag werd ingediend, mits dit in het belang van de verzoeker is.

Wat de bescherming van kwetsbare groepen in de Dublinprocedure in het algemeen betreft:

met het oog op de continuïteit van de bescherming van personen die internationale bescherming vragen in het kader van de Dublinprocedure en op wie een overdrachtsbesluit van toepassing is, regelt het voorstel de uitwisseling van relevante informatie tussen de lidstaten voordat een overdracht wordt uitgevoerd.

6. Druk op lidstaten of onvoldoende beschermingsniveau

Om te voorkomen dat in geval van grote druk op bepaalde lidstaten met een beperkte opvang- en absorptiecapaciteit de Dublinoverdrachten de last voor deze lidstaten nog verzwaren, wordt een nieuwe procedure in de verordening opgenomen die het mogelijk maakt de Dublinoverdrachten naar de verantwoordelijke lidstaat op te schorten. Deze procedure kan ook worden gebruikt wanneer de vrees bestaat dat Dublinoverdrachten tot gevolg hebben dat de betrokkenen geen adequate bescherming genieten in de verantwoordelijke lidstaat, in het bijzonder wat betreft de opvangvoorzieningen en de toegang tot de asielprocedure.

- Taalkundige verbeteringen

Er was een taalkundige verbetering nodig in de Italiaanse versie, namelijk in artikel 3, lid 3, waar het woord 'derde' is ingevoegd voor het woord 'land'. Daardoor wordt de Italiaanse versie van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 343/2003 gelijkluidend met de overige taalversies van die verordening en kan dit artikel niet verkeerd worden geïnterpreteerd.

Het is mogelijk dat ook in andere taalversies van de verordening taalkundige correcties worden aangebracht.

Rechtsgrondslag



Dit voorstel wijzigt Verordening (EG) nr. 343/2003 en heeft dezelfde rechtsgrondslag als die verordening, namelijk artikel 63, punt 1, onder a), van het EG-Verdrag.

Titel IV van het EG-Verdrag is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland, tenzij deze lidstaten anders beslissen overeenkomstig de procedure die is vastgesteld in het aan de verdragen gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden aan Verordening (EG) nr. 343/2003 omdat zij op basis van dat Protocol te kennen hebben gegeven deel te willen nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening. De positie van deze lidstaten ten aanzien van Verordening (EG) nr. 343/2003 heeft geen invloed op hun eventuele deelname aan de gewijzigde verordening.

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor noch van toepassing is op Denemarken. Omdat Denemarken op grond van een in 2006 gesloten internationale overeenkomst[16] met de EG echter de huidige Dublinverordening wel toepast, dient het overeenkomstig artikel 3 van die overeenkomst de Commissie te laten weten of het al dan niet ook de inhoud van de gewijzigde verordening zal toepassen.

- Gevolgen van het voorstel voor niet-EU-lidstaten die betrokken zijn bij het Dublinsysteem

Net als om ze te betrekken bij het Schengenacquis, heeft de Gemeenschap met verschillende niet-EU-lidstaten overeenkomsten gesloten, of werkt daar nog aan, om ze ook te betrekken bij het Dublin/Eurodac-acquis:

-met IJsland en Noorwegen, in 2001[17];

-met Zwitserland, op 28 februari 2008[18];

-het Protocol met Liechtenstein, op 28 februari 2008[19];

Om rechten en verplichtingen te creëren tussen Denemarken – dat, zoals hierboven uiteengezet, betrokken is bij het Dublin/Eurodac-acquis middels een internationale overeenkomst – en de hierboven genoemde landen, zijn nog twee instrumenten gesloten tussen de Gemeenschap en die landen[20].

Overeenkomstig de drie hierboven genoemde overeenkomsten accepteren de betrokken landen het Dublin/Eurodac-acquis en de ontwikkeling daarvan, zonder uitzondering. Zij nemen niet deel aan de vaststelling van besluiten die het Dublinacquis wijzigen (zoals dit voorstel) of daarop voortbouwen, maar moeten de Commissie binnen een bepaalde termijn laten weten of zij de inhoud van die besluiten al dan niet aanvaarden, nadat ze zijn goedgekeurd door de Raad en het Europees Parlement. Indien Noorwegen, IJsland, Zwitserland of Liechtenstein een besluit dat het Dublin/Eurodac-acquis wijzigt of daarop voortbouwt, niet aanvaarden, wordt de 'guillotinebepaling' toegepast, waardoor de desbetreffende overeenkomst wordt beëindigd, tenzij het bij de overeenkomst opgerichte gemend comité unaniem anders besluit.

Subsidiariteitsbeginsel



Titel IV van het EG-Verdrag inzake visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen geeft de Europese Gemeenschap bepaalde bevoegdheden op deze gebieden. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig artikel 5 van het EG-Verdrag, dat wil zeggen indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt.

De huidige rechtsgrond voor het optreden van de Gemeenschap met betrekking tot de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, is artikel 63, punt 1, onder a), van het EG-Verdrag.

Omdat problemen op asielgebied in het algemeen grensoverschrijdend van aard zijn, verkeert de EU in de juiste positie om in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel oplossingen voor te stellen voor de problemen die zijn vastgesteld bij de toepassing van de Dublinverordening. Hoewel met de verordening uit 2003 al een grote mate van harmonisatie tot stand is gekomen, is er nog ruimte voor EU-maatregelen om ervoor te zorgen dat het Dublinsysteem efficiënter werkt en meer bescherming biedt.

Evenredigheidsbeginsel



In de effectbeoordeling over de wijziging van de Dublinverordening zijn alle opties voor het verhelpen van de vastgestelde problemen zorgvuldig afgewogen om kosten en baten in evenwicht te krijgen, waarna werd geconcludeerd dat het EU-optreden dat in dit voorstel wordt geschetst, niet verder gaat dan wat nodig is om de doelstelling, namelijk het oplossen van die problemen, te verwezenlijken.

- Effect op de grondrechten

Dit voorstel is grondig getoetst op zijn verenigbaarheid met de grondrechten als algemene beginselen van zowel het Gemeenschapsrecht als het internationale recht. Daarbij stond voorop dat de juridische en de procedurele waarborgen voor personen die onder de Dublinprocedure vallen, moesten worden verscherpt om deze personen in staat te stellen hun rechten beter te verdedigen, alsmede dat de eenheid van het gezin beter moest worden geëerbiedigd en dat de situatie van kwetsbare groepen moest worden verbeterd, met name die van niet-begeleide minderjarigen, zodat beter op hun speciale behoeften kan worden ingespeeld.

Vanuit het oogpunt van de grondrechten zal een hoger beschermingsniveau voor personen die onder de Dublinprocedure vallen, een sterk positief effect hebben voor asielzoekers. Betere informatieverstrekking aan asielzoekers over de toepassing van deze verordening en over hun rechten en plichten die eruit voortvloeien, zal hen enerzijds in staat stellen beter voor hun rechten op te komen en kan anderzijds helpen de secundaire stromen te beperken, omdat asielzoekers meer geneigd zijn het systeem te volgen. Het recht op daadwerkelijke toegang tot de rechter wordt versterkt door: de toekenning van het recht om tegen een overdrachtsbesluit in beroep te gaan en het recht om niet te worden overgedragen tot is besloten of de tenuitvoerlegging van het overdrachtsbesluit moet worden opgeschort, de bepaling dat degene die in kennis wordt gesteld van een overdrachtsbesluit, een redelijke termijn moet hebben om een rechtsmiddel in te zetten, de toekenning van het recht op rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging. Het beginsel van daadwerkelijke toegang tot de asielprocedure , dat deel uitmaakt van het recht op asiel, wordt versterkt doordat wordt verduidelijkt dat de verantwoordelijke lidstaat verplicht is de beschermingsbehoeften van asielzoekers die aan hem worden overgedragen in het kader van de Dublinprocedure, grondig te onderzoeken. Het recht op vrijheid en vrij verkeer worden versterkt door de bepaling dat bewaring van personen in het kader van de Dublinprocedure alleen is toegestaan in de uitzonderlijke gevallen die in de verordening worden beschreven, en alleen als dit strookt met het noodzakelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel. Er moet rekening worden gehouden met de situatie van minderjarigen, die alleen in bewaring mogen worden gehouden als dat in hun eigen belang is, terwijl niet-begeleide minderjarigen nooit in bewaring mogen worden gehouden.

Het recht op gezinshereniging wordt aanzienlijk versterkt door de uitbreiding van de werkingssfeer van de verordening tot personen die subsidiaire bescherming vragen en genieten, door de verplichte gezinshereniging met afhankelijke verwanten en door het verbod, onder bepaalde voorwaarden, om iemand terug te sturen als een van de criteria betreffende de eenheid van het gezin op hem van toepassing is op het moment dat de meest recente aanvraag is ingediend. Deze waarborgen zullen niet alleen tot een hoger beschermingsniveau voor asielzoekers leiden, maar ook helpen de secundaire stromen te beperken, omdat bij het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat beter rekening zal worden gehouden met de persoonlijke situatie van elke asielzoeker.

Ten slotte wordt beter ingespeeld op de specifieke situatie van kwetsbare groepen : de rechten van niet-begeleide minderjarigen worden versterkt, onder andere doordat het belang van het kind beter wordt gedefinieerd en een mechanisme wordt ingevoerd voor de uitwisseling van gegevens, met name over de medische toestand van de over te dragen persoon, teneinde de continuïteit van de aan de betrokkene toegekende bescherming en rechten te waarborgen.

De lidstaten zijn verplicht bij de toepassing van deze verordening de grondrechten ten volle te eerbiedigen. De verordening bevat een toezicht- en evaluatiebepaling. Het toezicht heeft ook betrekking op de bepalingen die gevolgen hebben voor de grondrechten.

ê 343/2003/EG

ð nieuw