Toelichting bij COM(2006)646 - Wijziging van richtlijn 2006/…/EG inzake vaststelling van de technische voorschriften voor binnenvaartschepen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. INLEIDING

Om verder uitstel van de inwerkingtreding van Richtlijn 2006/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van […] 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenvaartschepen en afschaffing van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad[1] te voorkomen moeten dringend de nodige maatregelen worden vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn overeenkomstig Besluit 1999/468/EG[2].

Richtlijn 2006/…/EG voorziet in invoering van geharmoniseerde voorwaarden voor de afgifte van technische binnenvaartcertificaten in het gehele binnenvaartnet van de Gemeenschap.

De technische voorschriften in de bijlagen bij Richtlijn 2006/…/EG zijn in hoofdzaak de bepalingen van het reglement betreffende scheepvaartinspecties op de Rijn in de versie die in 2004 is goedgekeurd door de lidstaten van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCNR). De voor de afgifte van binnenvaartcertificaten geldende voorwaarden en technische voorschriften uit hoofde van artikel 22 van de herziene Rijnvaartakte worden regelmatig aangepast en worden erkend als beantwoordend aan de huidige stand van de techniek.

Om concurrentievervalsing en ongelijke veiligheidsniveaus te vermijden is het, mede in het belang van harmonisatie op Europees niveau, wenselijk gelijkwaardige technische voorschriften voor het gehele binnenvaartnet van de Gemeenschap in te voeren en deze vervolgens regelmatig aan te passen om deze gelijkwaardigheid te handhaven.

Richtlijn 2006/…/EG moet, door middel van de comitéprocedure, de latere aanpassing mogelijk maken van de voorschriften aan de vooruitgang van de techniek en de ontwikkelingen voortvloeiende uit werkzaamheden van andere internationale organisaties, met name die van de CCNR. Artikel 20, eerste lid, tweede alinea bepaalt: “ De wijzigingen moeten snel hun beslag krijgen om te waarborgen dat de technische eisen waaraan moet worden voldaan bij de afgifte van het voor de Rijnvaart erkende communautair binnenvaartcertificaat een veiligheidsniveau opleveren dat gelijkwaardig is aan het niveau vereist bij afgifte van het in artikel 22 van de herziene Rijnvaartakte bedoelde certificaat”.

Ter bevordering van een snel verloop van de wijzigingen hebben de medewetgevers gekozen voor de raadplegingsprocedure als de meest geschikte van de procedures van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[3].

Met het oog op een grotere betrokkenheid van de medewetgevers bij het controleren van de uitvoeringsbesluiten voorziet Besluit 2006/512/EG van de Raad van 17 juli 2006[4] tot wijziging van Besluit 1999/468/EG van de Raad in een regelgevingsprocedure met controle (artikel 5bis van Besluit 1999/468/EG als gewijzigd).

Een ongedifferentieerde toepassing van deze procedure zou aanzienlijke vertraging opleveren bij de aanpassing van de bijlagen bij Richtlijn 2006/…/EG, iets wat bovenvermelde medewetgevers beslist niet willen. Omdat de regelgeving voor de Rijnvaart regelmatig moet worden aangepast, bestaat het gevaar dat vertragingen tot aanzienlijke verschillen zullen leiden tussen het veiligheidsniveau van de Rijnvaart en het veiligheidsniveau dat voor de overige vaarwegen van de Gemeenschap geldt. Dat zou een concurrentienadeel betekenen voor de communautaire scheepvaartondernemingen die op de Rijn willen varen. De doeltreffendheid van het op grond van Richtlijn 2006/…/EG afgegeven communautair binnenvaartcertificaat zou hiermee in het geding komen.

Om bovengenoemde redenen zal de Commissie bij de aanpassing van de bijlagen of de vaststelling van tijdelijke bepalingen de in artikel 5bis, lid 6, van Besluit 1999/468/EG voorziene urgentieprocedure moeten toepassen, om, ingevolge het conform advies van het comité, deze maatregelen te kunnen vaststellen en onmiddellijk uit te voeren. Verder moeten de in het kader van de regelgevingsprocedure met controle gebruikelijke termijnen ook voor alle overige maatregelen met betrekking tot veiligheid van de binnenvaart worden verkort.

2. DE WIJZIGINGEN VAN DE ARTIKELEN VAN DE RICHTLIJN

2.1. Artikel 19

Er moet een verwijzing worden toegevoegd naar de nieuwe regelgevingsprocedure met controle als voorzien in Besluit 1999/468/EG als gewijzigd in artikel 19 betreffende de comitéprocedure.

Zoals hierboven vermeld, moet de Commissie om wille van de veiligheid van de scheepvaart, om concurrentievervalsing te voorkomen en om snelle doorvoering van wijzigingen, als voorzien in artikel 20, eerste lid, tweede alinea van de richtlijn, mogelijk te maken, de urgentieprocedure, als voorzien in Besluit 1999/468/EG van de Raad als gewijzigd, kunnen toepassen. In het nieuwe lid 4, van artikel 19 worden artikel 5bis, leden 1, 2 en 6 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing verklaard, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 daarvan.

In het nieuwe lid 3 van artikel 19 worden artikel 5bis, leden 1 t/m 4 en 5b, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing verklaard, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 daarvan. Om redenen van doeltreffendheid worden de in artikel 5bis, leden 3c, 4b en 4e van Besluit 1999/468/EG vastgesteld op 21 dagen voor lid 3c, op 15 dagen voor lid 4b en op een maand voor lid 4e.

2.2. Artikel 20

De aanpassing van de bijlagen volgens artikel 20, eerste lid, eerste alinea, van Richtlijn 2006/…/EG is een maatregel met een algemene strekking die tot doel heeft niet-essentiële onderdelen van het basisbesluit te wijzigen, en bepaalde onderdelen te schrappen dan wel aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen. Volgens artikel 2, lid 2, van Besluit 1999/468/EG van de Raad als gewijzigd worden deze maatregelen vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met controle.

Om hierboven vermelde redenen dient een verwijzing naar de in het nieuwe lid 4 van artikel 19 van de richtlijn voorziene urgentieprocedure te worden toegevoegd.

2.3. Bijlage II van de richtlijn, artikel 1.06

Artikel 1.06 van bijlage II van de richtlijn voorziet in de mogelijkheid om voorschriften van tijdelijke aard vast te stellen “ wanneer het nodig blijkt om, rekening houdend met de technische ontwikkeling van de scheepvaart in dringende gevallen toe te staan dat wordt afgeweken van de bepalingen van deze richtlijn, totdat zij gewijzigd is, of wel proefvaarten toe te staan ”.

Voor de vaststelling van dergelijke bepalingen dient een verwijzing te worden toegevoegd aan de urgentieprocedure als voorzien in het nieuwe lid 4 van artikel 19 van de richtlijn.

2.4. Bijlage II van de richtlijn, artikel 10.03bis en artikel 10.03ter

Artikel 10.03bis van bijlage II van de richtlijn voorziet in het gebruik van de comitéprocedure voor de erkenning van bijkomende regels met betrekking tot de typegoedkeuring van bepaalde blusinstallaties.

Artikel 10.03ter van bijlage II van de richtlijn voorziet in het gebruik van de comitéprocedure voor de toelating van bepaalde bijkomende blusmiddelen.

Omdat het hier om algemene maatregelen gaat en geen typische urgentiemaatregelen dient bij elk artikel een verwijzing te worden toegevoegd naar de regelgevingsprocedure met controle als voorzien in het nieuwe lid 3 van artikel 19 van de richtlijn.