Toelichting bij COM(2005)688 - Instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op gekweekte zalm uit Noorwegen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel


Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 van de Raad van 8 maart 2004 (hierna „de basisverordening” te noemen), in het kader van de procedure met betrekking tot de invoer van gekweekte zalm uit Noorwegen.

Algemene context


Dit voorstel wordt gedaan in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat werd uitgevoerd overeenkomstig de materiële en formele eisen van de basisverordening.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Er bestaan nog geen bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU


Niet van toepassing.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Partijen die belang hebben bij de procedure konden tijdens het onderzoek reeds hun belangen verdedigen overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling


Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening. De basisverordening voorziet niet in een algemene effectbeoordeling, maar omvat wel een uitputtende lijst van factoren die moeten worden beoordeeld.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel


Na de opening van een antidumpingonderzoek op 23 oktober 2004 heeft de Commissie op 23 april 2005 voorlopige antidumpingrechten ingesteld op gekweekte zalm uit Noorwegen („voorlopige verordening”). De voorlopige antidumpingrechten in de vorm van ad-valoremrechten van 6,8 % tot 24,5 % werden vanaf 27 april 2005 toegepast. Op 1 juli 2005 wijzigde de Commissie de vorm van de maatregelen in een minimuminvoerprijs en verlengde zij de duur van de voorlopige maatregelen met drie maanden door de voorlopige verordening te wijzigen. Na de instelling van voorlopige antidumpingrechten zette de Commissie haar analyse van dumping, schade en het belang van de Gemeenschap voort. Het bijgaande voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht is gebaseerd op de definitieve bevindingen inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap. Er wordt voorgesteld definitieve antidumpingrechten in te stellen op gekweekte zalm bestaande uit een minimuminvoerprijs van € 2,80 per kilo helevisequivalent. Aangezien invoer uit Noorwegen tegen een prijs die gelijk is aan of hoger dan de minimuminvoerprijs, de gevolgen van de schadeveroorzakende dumping wegneemt, is het passend dat de minimuminvoerprijs geldt voor de volledige invoer uit Noorwegen, met uitzondering van één bedrijf waarvoor een minimale dumpingmarge werd vastgesteld. De ad-valorembedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten op gekweekte zalm uit Noorwegen, zullen worden vrijgegeven, aangezien de inning van de ad-valoremrechten onevenredig zou zijn met het wegnemen van de schadelijke dumping, omdat de marktprijzen in de periode waarin de ad-valoremrechten van toepassing waren, aanzienlijk boven de minimuminvoerprijs lagen en er voor een minimuminvoerprijs werd gekozen omdat er zich ongekende en onvoorspelbare marktontwikkelingen hadden voorgedaan. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van de voorlopige minimuminvoerprijs die de definitieve minimuminvoerprijs overschrijden, zullen worden vrijgegeven. Teneinde het risico van een onjuiste aangifte van de douanewaarde te verminderen, dient voorts een bijzondere bepaling te worden opgenomen om ervoor te zorgen dat de bedrijven de minimuminvoerprijs in acht nemen en afzien van pogingen om de douanewaarde onjuist aan te geven. Om ervoor te zorgen dat de minimuminvoerprijs daadwerkelijk in acht wordt genomen, moet de importeurs erop worden gewezen dat een onjuiste aangifte van de douanewaarde ertoe zal leiden dat met terugwerkende kracht een vast recht zal worden toegepast op de desbetreffende transacties. In dit verband wordt ook onder meer verwezen naar artikel 78 van het communautair douanewetboek, dat bepaalt dat de douane kan overgaan tot een controle van de handelsdocumenten en -gegevens aangaande de in- of uitvoertransacties ten aanzien van de betrokken goederen en aangaande de handelstransacties die later in verband met deze goederen plaatsvinden. Deze controles kunnen worden uitgeoefend bij de aangever en bij elke persoon die beroepshalve direct of indirect bij de genoemde transacties is betrokken, alsmede bij elke andere persoon die beroepshalve over de genoemde documenten en gegevens beschikt. De douane kan eveneens overgaan tot het onderzoek van de goederen. De Commissie neemt zich voor de ontwikkelingen op de EG-markt voor gekweekte zalm te volgen. Blijkt uit dit toezicht dat de bestaande maatregel niet langer noodzakelijk of voldoende is om een einde te maken aan de schadelijke dumping, dan kan de Commissie overwegen een tussentijds onderzoek te openen op basis van artikel 11, lid 3, van de basisverordening, en dit onderzoek bespoedigen. De Commissie verzoekt de Raad derhalve het bijgaande voorstel goed te keuren zodat de verordening uiterlijk op 21 januari 2006 in het Publicatieblad kan worden bekendgemaakt.

Rechtsgrondslag


Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 van de Raad van 8 maart 2004.

Subsidiariteitsbeginsel


Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

De vorm van de maatregelen is beschreven in bovengenoemde basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluiten.

Een indicatie hoe de financiële en administratieve last voor de Gemeenschap, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, bedrijven en de burger zo gering mogelijk is gehouden en of deze in verhouding staat tot het doel van het voorstel is niet van toepassing.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: Verordening.

Andere instrumenten zouden om de volgende reden(en) ongeschikt zijn. Bovengenoemde basisverordening voorziet niet in andere mogelijkheden.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

1. Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op gekweekte zalm uit Noorwegen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap i (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 9,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

1. PROCEDURE

1.1. Voorlopige maatregelen

Na de opening van een antidumpingonderzoek op 23 oktober 2004 i heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 628/2005 voorlopige antidumpingrechten ingesteld op gekweekte zalm uit Noorwegen i (hierna „de voorlopige verordening” genoemd). De voorlopige antidumpingrechten, bestaande uit ad-valorem-rechten van 6,8% tot 24,5%, werden vanaf 27 april 2005 toegepast.

Op 1 juli 2005 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 1010/2005 i (hierna „de wijzigingsverordening” genoemd) de vorm van de voorlopige maatregelen gewijzigd door de ad-valoremrechten te vervangen door een minimuminvoerprijs van € 2,81 per kg helevisequivalent en heeft zij de geldigheidsduur van de voorlopige maatregelen met drie maanden verlengd door wijziging van de verordening waarbij een voorlopig antidumpingrecht werd ingesteld.

1.2. Vervolgprocedure

Na de bekendmaking van de voorlopige verordening werden de feiten en overwegingen waarop de voorlopige verordening was gebaseerd, aan de partijen medegedeeld. Enkele partijen hebben schriftelijk opmerkingen gemaakt. Alle belanghebbenden die hadden verzocht te worden gehoord, werden in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.

Na de bekendmaking van de wijzigingsverordening werden de voornaamste feiten en overwegingen waarop de wijziging van de voorlopige verordening was gebaseerd, aan alle partijen medegedeeld. Enkele partijen hebben schriftelijk opmerkingen gemaakt. Alle belanghebbenden die hadden verzocht te worden gehoord, werden in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.

Evenzo werden alle partijen op de hoogte gebracht van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan werd overwogen de aanbeveling te doen definitieve antidumpingmaatregelen vast te stellen, en van de wijze van inning van de bedragen die uit hoofde van de voorlopige rechten als zekerheid waren gesteld. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en, waar van toepassing, voor de definitieve bevindingen in aanmerking genomen.

De Commissie heeft alle gegevens verzameld die zij voor haar definitieve bevindingen nodig had. Naast de controlebezoeken bij de bedrijven die in overweging 7 van de voorlopige verordening zijn genoemd, werden na de instelling van de voorlopige maatregelen aanvullende controlebezoeken afgelegd bij de volgende verwerkende bedrijven en organisaties van verwerkende bedrijven in de EU:

- Norlax, Outrup, Denemarken;

- SIF France, Boulogne sur Mer, Frankrijk;

- Vereniging van Deense visverwerkende bedrijven en exporteurs, Kopenhagen, Denemarken;

- Bundesverband der Deutschen Fischindustrie und des Fischgroßhandels, Hamburg, Duitsland;

- Poolse vereniging van visverwerkende bedrijven, Koszalin, Polen;

- Syndicat Saumon et Truite fumée, Parijs, Frankrijk.

2. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

Aangezien er geen opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijk product werden ontvangen, worden de inhoud en de voorlopige conclusies in de overwegingen 10 tot en met 14 van de voorlopige verordening bevestigd.

3. DUMPING

3.1. Steekproef

Zoals vermeld in overweging 18 van de voorlopige verordening, was het op dat ogenblik niet mogelijk voor twee bedrijven een individuele dumpingmarge vast te stellen. Zoals vermeld heeft de Commissie deze kwestie verder onderzocht in het definitieve stadium van de procedure. De twee betrokken bedrijven hebben vervolgens de nodige gegevens verstrekt die het mogelijk maakten voor hen een individuele dumpingmarge vast te stellen.

Aangezien er geen opmerkingen over de steekproef werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 16 en 17 van de voorlopige verordening, bevestigd.

3.2. Normale waarde

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen werden geen opmerkingen ontvangen over de methoden die waren gebruikt om de normale waarde voor de Noorse exporteurs te bepalen. Bijgevolg worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 19 tot en met 31 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

Wel werden enkele opmerkingen gemaakt over de behandeling van bepaalde kosten bij de constructie van de normale waarde volgens de in overweging 26 van de voorlopige verordening beschreven methode.

3.2.1. Algemene opmerkingen

Wanneer de normale waarde werd geconstrueerd, heeft de Commissie de kosten voor de productie van het betrokken product in het onderzoektijdvak berekend. Wanneer kostenallocatie rechtstreeks mogelijk was, werd rekening gehouden met de werkelijke kosten. Wanneer dit niet mogelijk was, vond de kostenallocatie plaats volgens de methode die door het betrokken bedrijf ook in het verleden was gebruikt, voorzover deze gegevens beschikbaar waren en door het bedrijf konden worden gestaafd. Bij het ontbreken van deze gegevens vond de kostenallocatie plaats op basis van de omzet overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening.

Wanneer sommige kosten niet rechtstreeks konden worden berekend voor het onderzoektijdvak, werden deze kosten beoordeeld op basis van de meest recente beschikbare gecontroleerde rekeningen.

3.2.2. Buitengewone uitgaven

In het voorlopige stadium heeft de Commissie alle buitengewone uitgaven in verband met het betrokken product opgenomen die de bedrijven voor het onderzoektijdvak hadden opgegeven. Deze buitengewone uitgaven houden verband met bepaalde kosten die eigen zijn aan de bedrijven en omvatten meestal afschrijvingen op materiële activa, sluiting van kweekfaciliteiten, slacht- en verwerkingsinstallaties en ontslagvergoedingen aan werknemers. Verschillende bedrijven voerden tegen deze behandeling twee argumenten aan. Om te beginnen voerden zij aan dat buitengewone kosten helemaal niet mogen worden opgenomen, aangezien het om eenmalige kosten zou gaan die volledig moeten worden uitgesloten van de normale productiekosten van zalm. Ten tweede zouden deze kosten, indien ze moeten worden opgenomen, moeten worden toegewezen aan de werkelijke periode waarmee ze verband houden, bijvoorbeeld de bruikbare levensduur van een verwerkingsinstallatie wanneer de buitengewone uitgaven verband houden met een dergelijk actief.

In verband met het argument dat alle buitengewone uitgaven moeten worden uitgesloten, merkt de Commissie op dat de zalmindustrie in Noorwegen al enkele jaren een herstructurering doormaakt. Bijgevolg gaven veel bedrijven buitengewone kosten aan over verschillende boekjaren. Het is derhalve duidelijk dat de desbetreffende buitengewone kosten geen alleenstaande, eenmalige kosten zijn die tot enkele bedrijven beperkt waren. Het lijkt integendeel te gaan om systematische kosten die verband houden met de productie van zalm. Wanneer al deze kosten worden uitgesloten, zou dit leiden tot een onderwaardering van de werkelijke productiekosten, en bijgevolg moest dit argument worden afgewezen.

In verband met het tweede argument merkt de Commissie op dat de buitengewone kosten waarmee voor de voorlopige bevindingen rekening werd gehouden, gelijk zijn aan de kosten die de bedrijven hebben opgegeven voor het onderzoektijdvak op basis van door deze bedrijven genomen financiële besluiten. De Commissie heeft derhalve de benadering gevolgd waarvoor de bedrijven zelf hebben gekozen.

Wel is het waar dat de allocatie van deze kosten over een periode alle ongewenste effecten zou wegnemen die het gevolg zijn van de timing van de besluiten van de bedrijven in verband met het opgeven van deze kosten. In ideale omstandigheden worden alle buitengewone kosten die voor elk afzonderlijk actief zijn opgegeven, gespreid over de bruikbare levensduur van dat actief, zodat gemiddelde jaarlijkse kosten kunnen worden berekend. Op te merken zij evenwel dat geen van de betrokken bedrijven deze berekening heeft gemaakt. In plaats daarvan heeft de Commissie besloten op basis van de meest recente beschikbare jaarrekeningen de buitengewone kosten in aanmerking te nemen die door de in de steekproef opgenomen bedrijven de voorbije drie jaar zijn geboekt, en een derde van deze kosten op basis van de omzet toe te wijzen aan de productie van zalm in het onderzoektijdvak. Een periode van drie jaar werd passend geacht omdat gekweekte zalm een groeicyclus heeft van drie jaar van jonge zalm tot oogstbare vis.

3.2.3. Afschrijving van vergunningen en financiële uitgaven

Verschillende bedrijven voerden aan dat afschrijvingen van vergunningen voor zalmkwekerij en financiële uitgaven niet in de productiekosten van zalm mogen worden opgenomen. In verband met de afschrijvingswaarde van vergunningen wordt opgemerkt dat een geldige vergunning in Noorwegen een wettelijk vereiste is om zalm te kweken. In verband met de afschrijving van financiële uitgaven wordt opgemerkt dat deze uitgaven voornamelijk verband houden met het inzetten van vrije kasmiddelen, vaak via leningen aan verbonden bedrijven die ook in de zalmindustrie actief zijn, en dat de betrokken bedrijven geen bedrijven zijn die financiële investeringen doen.

Om deze redenen bevestigt de Commissie dat deze afschrijvingen verband houden met gemaakte uitgaven en door de betrokken bedrijven moeten worden gedragen. Voorts bevestigt zij dat deze kosten moeten worden toegewezen aan de belangrijkste bedrijfsactiviteiten, waaronder het kweken van zalm, en derhalve wordt het argument afgewezen. Net als bij de buitengewone uitgaven wordt het passend geacht een derde van alle kosten die de betrokken bedrijven de voorbije drie jaar hebben gemaakt, op basis van de omzet toe te wijzen aan de productie van zalm.

3.2.4. Afschrijving van biomassa

Twee in de steekproef opgenomen bedrijven voerden aan dat afschrijvingen van de waardes van biomassa niet in de kosten van de productie van zalm mogen worden opgenomen. Zij voerden aan dat deze afschrijvingen verband houden met boekhoudkundige aanpassingen op basis van de verwachte toekomstige verkoopwaarde van zalm, en geen werkelijke kosten zijn.

Wanneer de bedrijven konden aantonen dat deze afschrijvingen inderdaad niet meer waren dan het resultaat van veranderde marktwaarden en niet toe te schrijven waren aan andere factoren zoals ontsnappingen, sterfte of ziekte, heeft de Commissie geconcludeerd dat deze kosten niet in de berekening van de normale waarde mogen worden opgenomen, en is het argument van de in de steekproef opgenomen bedrijven in die mate aanvaard.

3.2.5. Verrekenprijs van grondstoffen

Er werd aangevoerd dat de winstmarge van de verbonden bedrijven moet worden afgetrokken bij de beoordeling van de kosten van de grondstoffen die bij dergelijke bedrijven worden betrokken. Deze benadering zou in overeenstemming zijn met de benadering die voor geïntegreerde bedrijven wordt gevolgd, waarvoor alleen de productiekosten, zonder winstmarge, in de kostenberekening van de eindproducten worden opgenomen. In dit geval heeft het argument voornamelijk betrekking op de aankoop van jonge vis bij bedrijven die banden hebben met in de steekproef opgenomen bedrijven.

In verband met dit argument zij gezegd dat de instellingen van de Gemeenschap de productiekosten van jonge vis niet hebben kunnen onderzoeken, aangezien de bedrijven hierover geen gegevens hebben verstrekt. Bijgevolg kon de winst of het verlies op deze verkoop tussen verbonden bedrijven niet worden beoordeeld. Evenmin waren er aanwijzingen dat het gebruik van deze verrekenprijzen van invloed was op de betrouwbaarheid van de geconstrueerde normale waarde van zalm. Bijgevolg moest dit argument worden afgewezen.

3.2.6. Voederkosten

Sommige bedrijven voerden aan dat te hoge voederkosten waren gebruikt. Zij voerden met name aan dat de voederkosten voor vissen die stierven alvorens te worden geoogst, zowel in de voederkosten van geoogste vissen als in de kosten in verband met sterfte waren opgenomen.

Dit argument werd onderzocht en wanneer werd vastgesteld dat dergelijke voederkosten tweemaal waren opgenomen, werden de nodige aanpassingen gedaan om deze dubbele aanrekening teniet te doen.

3.3. Exportprijs

Aangezien er geen opmerkingen over de vaststelling van de exportprijs werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 32, 33 en 34 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

3.4. Vergelijking

Aangezien er geen opmerkingen over de vergelijking van de normale waarde en de exportprijzen werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in overweging 35 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

3.5. Dumpingmarge

3.5.1. In de steekproef opgenomen bedrijven

Voor de tien in de steekproef opgenomen bedrijven werden definitieve individuele dumpingmarges vastgesteld volgens de in overweging 36 van de voorlopige verordening beschreven methode, waar nodig aangepast om rekening te houden met de in de overwegingen 11 tot en met 26 uiteengezette argumenten.

3.5.2. Niet in de steekproef opgenomen bedrijven

Aangezien er geen opmerkingen over de berekening van de dumpingmarge voor niet in de steekproef opgenomen bedrijven werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 38 en 39 van de voorlopige verordening definitief bevestigd.

3.5.3. Niet-medewerkende bedrijven

Aangezien er geen opmerkingen over de berekening van de dumpingmarge voor niet-medewerkende bedrijven werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 40 en 41 van de voorlopige verordening eveneens definitief bevestigd.

3.5.4. Dumpingmarge

Bijgevolg luiden de definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap, vóór inklaring, als volgt:

Bedrijf Definitieve dumping-marge

Marine Harvest Norway AS, Postbox 4102 Dreggen, N-5835 Bergen, Noorwegen 11,2 %

Fjord Seafood Sales AS en Fjord Seafood Norway AS, Toftsundet, 8900 Brønnøysund, Noorwegen 15,0 %

Pan Fish Norway AS, Grimmergata 5, 6002 Ålesund, Noorwegen 17,7 %

Stolt Sea Farm AS, Grev Wedels plass 5, 0151 Oslo, Noorwegen 10,0 %.

Follalaks AS, 8286 Nordfold, Noorwegen 20,0 %

Nordlaks Oppdrett AS, Boks 224, 8455 Stokmarknes, Noorwegen 0,8 %

Hydrotech AS, Bentnesveien 50, N-6512 Kristiansund, Noorwegen 18,0 %

Grieg Seafood AS, C. Sundtsgt 17/19, 5804 Bergen, Noorwegen 20,9 %

Sinkaberg-Hansen AS, Postbox 134, N-7901 Rørvik, Noorwegen 2,4 %

Seafarm Invest AS, N-8764 Lovund, Noorwegen 11,2 %

Gewogen gemiddelde voor medewerkende bedrijven die niet in de steekproef zijn opgenomen 14,8 %

Residuele marge 20,9 %

Overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de basisverordening wordt geconcludeerd dat de dumpingmarge voor Nordlaks Oppdrett AS minimaal is, aangezien zijn dumpingmarge minder dan 2 % bedraagt.

4. SCHADE

4.1. Omschrijving van de productie van Gemeenschap en de bedrijfstak van de Gemeenschap

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen werden vele argumenten en verzoeken ontvangen over de beoordeling van de productie van de Gemeenschap, de omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de selectie van de steekproef van EG-producenten. De Commissie heeft derhalve het onderzoek van de schade verdiept en heeft een aanvullende analyse uitgevoerd op basis van door alle EG-producenten verstrekte gegevens. Voorts werden waar nodig gedetailleerde gegevens opgevraagd bij alle bedrijven die in het voorlopige stadium de bedrijfstak van de Gemeenschap vormden. Op die manier konden de definitieve bevindingen voor de productie van de Gemeenschap en de bedrijfstak van de Gemeenschap worden vastgesteld, en konden de juistheid en de samenhang van de voor de beoordeling van alle schade-indicatoren gebruikte gegevens worden verbeterd.

Verschillende producenten/exporteurs en met Noorse exporteurs verbonden producenten herhaalden hun argument dat zij bij de productie van de Gemeenschap moeten worden gerekend.

De Commissie heeft alle argumenten tot staving van dit verzoek, die reeds in het voorlopige stadium waren aangevoerd, opnieuw onderzocht. Op basis van artikel 4, lid 1, van de basisverordening werd echter geconcludeerd dat de relatie tussen deze verbonden producenten en de exporteurs of importeurs van het met dumping ingevoerde product van dien aard was dat de betrokken verbonden producenten zich anders gedroegen dan niet-verbonden producenten.

De vijf in de EU gevestigde producenten die deel uitmaken van grote Noorse groepen die bij de productie en de verkoop van het betrokken product betrokken zijn, hebben schriftelijk opmerkingen gemaakt en de vragenlijst beantwoord. De schriftelijke opmerkingen stemden grotendeels overeen met de argumenten van de Noorse producenten in het kader van het onderzoek. Ofschoon ook deze EU-bedrijven onder de prijsdaling leden en marktaandeel verloren tengevolge van de invoer met dumping uit Noorwegen, maakten zij bezwaar tegen de opening van het onderzoek en de instelling van antidumpingmaatregelen. Er werd geoordeeld dat deze gedragingen grotendeels waren ingegeven door hun relatie met de Noorse exporteurs. Bijgevolg werd de productie van deze andere producenten overeenkomstig de basisverordening niet in aanmerking genomen bij de berekening van de productie van de Gemeenschap. De bevindingen in overweging 44 van de voorlopige verordening worden derhalve bevestigd.

Het verdere onderzoek bevestigde dat de geraamde totale productie van de Gemeenschap van het betrokken product in het onderzoektijdvak ongeveer 22 000 ton bedroeg.

In verband met de bedrijfstak van de Gemeenschap bleek uit de gedetailleerde analyse van de door de zalmindustrie verstrekte gegevens, dat sommige bedrijven ofwel geen zalm meer produceerden ofwel geen zalm produceerden in het onderzoektijdvak, of dat zij uitsluitend bepaalde zalmsoorten produceerden, of dat zij zich in het onderzoektijdvak in surseance van betaling bevonden of dat zij de gegevens niet in de gevraagde vorm hadden verstrekt. Dit leidde tot de conclusie dat slechts de gegevens van de 15 EG-producenten die de klacht hebben ingediend of die de klacht uitdrukkelijk steunen, in aanmerking kwamen voor de omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Dit had gevolgen voor de macro-economische schade-indicatoren die voor de volledige bedrijfstak van de Gemeenschap werden vastgesteld, met name productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel, werkgelegenheid en productiviteit. De herziene gegevens zijn in detail beschreven in de overwegingen 61 tot en met 75.

Uit het verdere onderzoek bleek dat de 15 medewerkende EG-producenten die de klacht hebben ingediend, in het onderzoektijdvak ongeveer 18 000 ton zalm hadden geproduceerd. Dit vertegenwoordigt ongeveer 82 % van de geraamde totale productie van de Gemeenschap van het betrokken product (zie overweging 38), ofwel een groot deel van de productie van de Gemeenschap. De EG-producenten die de klacht hebben ingediend, vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

4.2. Steekproef om de schade te beoordelen

Gezien het grote aantal producenten van gekweekte zalm in de Gemeenschap, werd in het bericht van inleiding het gebruik van steekproeven genoemd voor de beoordeling van de schade.

In de opmerkingen die na de mededeling van de voorlopige bevindingen werden ontvangen, voerden sommige belanghebbenden aan dat de steekproef van EG-producenten niet representatief was. Aangevoerd werd dat sommige bedrijven gespecialiseerd zijn en volledig afhankelijk zijn van de productie van organische zalm, die van gewone zalm verschilt, en dat de schade-indicatoren niet juist waren vastgesteld.

De Commissie verrichtte een aanvullende analyse van de gegevens die waren verstrekt door de EG-producenten, waaronder alle in de steekproef opgenomen producenten. De aanvullende analyse bevestigde dat de belangrijkste productie van de EG-producenten gewone zalm was. Wanneer echter werd vastgesteld dat de in de steekproef opgenomen bedrijven organische zalm produceerden, werd geoordeeld dat die organische zalm in dit onderzoek buiten beschouwing moest blijven, omdat organische zalm doorgaans hogere productiekosten meebrengt en tegen een hogere prijs wordt verkocht. Derhalve zijn alle hieronder besproken schade-indicatoren opnieuw beoordeeld, waarbij organische zalm van de analyse werd uitgesloten.

4.3. Onderzoek naar schade en samenstelling van de steekproef

Sommige producenten/exporteurs merkten op dat sommige schade-indicatoren waren vastgesteld op basis van gegevens die op het niveau van de steekproef waren gecontroleerd en andere op basis van gegevens die op het niveau van de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel waren verzameld. Op grond hiervan voerden zij aan dat de schade niet op objectieve wijze was geanalyseerd.

Dit argument moet worden afgewezen. Bij steekproeven is het een vaste praktijk om de micro-economische of prestatiegerelateerde schade-indicatoren te beoordelen en te analyseren op het niveau van de in de steekproef opgenomen EG-producenten, en de macro-economische schade-indicatoren te beoordelen en te analyseren op basis van de gegevens die op het niveau van de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel worden verzameld.

Er wordt aan herinnerd dat de analyse van de schade gebaseerd is op:

a) schade-indicatoren, zoals verkoopprijzen, voorraden, winstgevendheid, rendement van de investeringen, kasstroom, investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken en lonen, die werden vastgesteld op basis van de gegevens die op het niveau van de steekproef werden gecontroleerd; en tevens

b) andere schade-indicatoren, zoals productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit en omvang van de dumpingmarge, die werden vastgesteld op basis van de gegevens die op het niveau van de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel werden verzameld.

De hierboven onder b) genoemde gegevens kunnen uit verschillende bronnen worden verkregen, zoals de klacht en de antwoorden van individuele producenten op de vragenlijst, en kunnen worden gecontroleerd aan de hand van gegevens van producentenverenigingen of overheidsbronnen. De producenten/exporteurs toonden niet aan of verklaarden niet hoe en waarom het onderzoek naar schade aan de hand van hierboven onder a) en b) genoemde bronnen niet objectief was, of welke schadefactor niet op objectieve wijze was onderzocht. Derhalve moest hun argument worden afgewezen.

Sommige belanghebbenden voerden verder aan dat de benadering waarvoor de Commissie had gekozen om de schade vast te stellen, tot niet-representatieve resultaten kan leiden, omdat in het voorlopige stadium de gegevens van één in de steekproef opgenomen bedrijf, Celtic Atlantic Salmon, alleen waren gebruikt voor de berekening van de prijsonderbieding en streefprijsonderbieding, doch niet voor de vaststelling van de andere schade-indicatoren. Na zorgvuldig onderzoek van dit argument en na verdieping van het onderzoek, werd geconcludeerd dat de prijsonderbieding en streefprijsonderbieding moeten worden vastgesteld door dit bedrijf van de steekproef uit te sluiten, omdat deze producent in de beoordelingsperiode geen gekweekte zalm produceerde en derhalve sommige in de vragenlijst gevraagde gegevens en inlichtingen gewoonweg niet beschikbaar waren voor die producent. De uitsluiting van de door dit bedrijf verstrekte gegevens leidde echter niet tot sterk verschillende berekeningen van de prijsonderbieding of streefprijsonderbieding.

Op basis hiervan wordt bevestigd dat de schade-indicatoren en de berekeningen van de prijsonderbieding en de streefprijsonderbieding thans in het definitieve stadium zijn vastgesteld op basis van gecontroleerde gegevens die zijn verstrekt door de vijf andere EG-producenten, die in overweging 7 van de voorlopige verordening zijn genoemd.

Het verdere onderzoek toonde aan dat de samengetelde productie van de vijf EG-producenten die in de steekproef waren opgenomen en volledige medewerking verleenden aan het onderzoek, ongeveer 48% bedroeg van de productie van gekweekte zalm van de bedrijfstak van de Gemeenschap die de klacht steunt. Derhalve wordt bevestigd dat de samenstelling van de steekproef van EG-producenten overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebaseerd was op de grootste representatieve productiehoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht en dat de steekproef volledig representatief is.

4.4. Inzage in dossiers door belanghebbenden

Sommige Noorse producenten/exporteurs voerden voorts aan dat de meeste dossiers van EG-producenten die ter inzage stonden van belanghebbenden, niet volledig waren. Zij merkten op dat sommige EG-producenten (waaronder de in de steekproef opgenomen bedrijven) het formulier voor de steekproefselectie niet hadden beantwoord. Voorts zouden twee in de steekproef opgenomen bedrijven de antidumpingvragenlijst voor EG-producenten niet in de gevraagde vorm hebben beantwoord. De exporterende producenten concludeerden derhalve dat zij ten onrechte in de steekproef waren opgenomen en dat de steekproef dus niet-representatief was.

Er wordt aan herinnerd dat de Commissie naar aanleiding van de opmerkingen die in de loop van het onderzoek en na de mededeling van de voorlopige bevindingen werden ontvangen, haar onderzoek heeft verdiept en met het oog op artikel 19 van de basisverordening alle partijen verzocht heeft de dossiers zo nodig aan te vullen. Bedrijven die de gevraagde inlichtingen niet verstrekten of geen nadere inlichtingen gaven, werden van het onderzoek uitgesloten. In dit verband wordt eraan herinnerd dat alle in de steekproef opgenomen bedrijven ter plaatse werden gecontroleerd en dat ontbrekende inlichtingen in de loop van het onderzoek werden verstrekt. De openbare versies van de aangevulde dossiers stonden ook ter inzage van alle belanghebbenden en sommigen hebben deze dossiers verschillende malen onderzocht. Derhalve wordt geconcludeerd dat de selectie van die EG-producenten gerechtvaardigd was en dat de steekproef van EG-producenten representatief is.

4.5. Verbruik in de Gemeenschap

Aangezien er geen opmerkingen over het verbruik werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 50 tot en met 53 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.6. Invoer uit Noorwegen

Aangezien er geen nieuwe gegevens of bewijsmateriaal over de invoer uit Noorwegen (omvang, marktaandeel en gemiddelde prijzen) werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 54 tot en met 59 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.7. Prijsonderbieding

Voor de berekening van het niveau van prijsonderbieding in het onderzoektijdvak werd de in het voorlopige stadium gebruikte methode ook in het definitieve stadium gebruikt. De gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de vijf in de steekproef opgenomen EG-producenten werden per soort vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijzen van de in de steekproef opgenomen Noorse producenten/exporteurs. Deze vergelijking werd gemaakt voor vergelijkbare soorten gekweekte zalm en in hetzelfde handelsstadium, namelijk de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer. De vergelijking werd gemaakt na aftrek van kortingen en de invoerprijzen waren cif-prijzen grens Gemeenschap, gecorrigeerd voor de douanerechten.

De prijzen van de in de steekproef opgenomen EG-producenten waren af fabriek, dat wil zeggen zonder vervoerskosten en in handelsstadia die vergelijkbaar waren met die van de betrokken invoer. Voor die in de steekproef opgenomen EG-producenten die de vis af kwekerij verkochten en daarvoor een vergoeding betaalden aan de verwerkende fabriek, werd de prijzen naar boven aangepast voor verwerkings- en verpakkingskosten om deze vergelijkbaar te maken met die van andere in de steekproef opgenomen EG-producenten en de onderzochte invoer. Die aanpassing werd verricht aan de hand van de werkelijke vergoeding die aan de verwerkende fabriek werd betaald of aan de hand van de kosten die de andere in de steekproef opgenomen producenten voor die activiteiten hadden gemaakt.

Uit de prijsvergelijking bleek dat zalm uit Noorwegen in het onderzoektijdvak in de Gemeenschap aanzienlijk goedkoper was dan zalm van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De gemiddelde prijsonderbiedingsmarge bedroeg ongeveer 12 % van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, dat wil zeggen dat er, zoals in het voorlopige stadium, sprake was van aanzienlijke prijsonderbieding.

4.8. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

In overweging 89 van de voorlopige verordening werd geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade had geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

Verschillende belanghebbenden betwistten de interpretatie van de cijfers in verband met de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die in de overwegingen 63 tot en met 89 van de voorlopige verordening zijn opgenomen. Zij voerden aan dat de cijfers geen aanmerkelijke schade aantoonden omdat sommige schade-indicatoren, zoals productie, productiecapaciteit, omvang van de verkoop en voorraden, een positieve tendens vertoonden. Zij erkenden weliswaar dat de zakelijke vooruitzichten van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet heel positief waren, maar tegelijkertijd waren zij van mening dat dit niet tot de conclusie leidde dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade had geleden.

Gelet op deze argumenten heeft de Commissie haar onderzoek van de schade verdiept. Zoals werd opgemerkt in overweging 40 van deze verordening, vormen de 15 EG-producenten die de klacht hebben ingediend, thans de bedrijfstak van de Gemeenschap, en zoals werd opgemerkt in overweging 49 van deze verordening, werden vijf van de EG-producenten die de klacht hadden ingediend, voor de steekproef geselecteerd. Op basis hiervan zijn de volgende bevindingen gedaan:

4.8.1. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

De productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 1: Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Onderzoek-tijdvak

Productie (ton) 17 18 18 18

Index

Productiecapaciteit (ton) 32 36 39 39

Index

Bezettingsgraad 54 % 51 % 47 % 46 %

Index

Bron: bedrijfstak van de Gemeenschap.

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel in de beoordelingsperiode met 5% steeg. Eerst steeg de productie van 2001 op 2002 met 8 %, maar vervolgens daalde zij met ongeveer 1 % en vervolgens nog eens met 2 % in het onderzoektijdvak, waardoor zij onder het niveau van 2002 bleef. De waargenomen tendensen stemmen overeen met de tendensen die in het voorlopige stadium werden vastgesteld.

In de beoordelingsperiode steeg de productiecapaciteit met 21 %. De grootste stijging deed zich voor in 2002 (+ 14 %). De productie van gekweekte zalm in de Gemeenschap is onderworpen aan overheidsvergunningen waarin het maximum aantal levende vissen is vastgesteld dat op een bepaalde plaats en op een bepaald tijdstip in het water mag worden gehouden. De hierboven vermelde capaciteitscijfers geven de theoretische capaciteit weer, gebaseerd op de totale hoeveelheid vis waarvoor een vergunning is afgegeven en niet op de fysieke capaciteit van de kooien of ander productiemateriaal waarvan gebruik wordt gemaakt. Daarom worden de capaciteitscijfers voor de analyse niet doorslaggevend geacht, aangezien de eigenlijke productiecapaciteit lager is.

De bezettingsgraad daalde van 2001 op 2002 met 5 %, in 2003 met ongeveer 7 % en in het onderzoektijdvak met ongeveer 2 %.

4.8.2. Omvang van de verkoop, marktaandeel, gemiddelde prijzen per eenheid in de Gemeenschap en groei

De cijfers hieronder geven de verkoop weer van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap.

Tabel 2: Omvang van de verkoop, marktaandeel, gemiddelde prijzen per eenheid in de Gemeenschap

Onderzoek-tijdvak

Omvang van de verkoop (ton) 15 16 18 16

Index

Marktaandeel 2,98 % 2,94 % 2,97 % 2,77 %

Index

Gemiddelde prijs per eenheid (EUR/kg) 3, 3, 2, 2,

Index

Bron: voor de omvang van de verkoop en marktaandeel: de antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst. Voor de gemiddelde prijzen per eenheid af kwekerij: de antwoorden van de in de steekproef opgenomen EG-producenten op de vragenlijst.

De omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in de periode 2001-onderzoektijdvak met 7 %. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon met andere woorden de omvang van zijn verkoop met ongeveer 1 100 ton doen toenemen. Deze prestatie moet ook worden gezien in het licht van de toename van het verbruik in de Gemeenschap, die in dezelfde periode 80 000 ton beliep.

Omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet volledig kon profiteren van de groei van de markt, daalde zijn marktaandeel in de beoordelingsperiode met 7 %. Zijn marktaandeel was van 2001 op 2002 eerst gedaald, vervolgens in 2003 iets toegenomen en opnieuw sterk gedaald in het onderzoektijdvak, zodat het ver beneden het marktaandeel van 2001 bleef. Gelet op het geringe marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap had elk verlies, hoe gering ook, een grote impact op zijn economische situatie.

In de beoordelingsperiode daalden de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 9 %. De belangrijkste daling deed zich voor van 2002 op 2003.

In de beoordelingsperiode nam het verbruik in de Gemeenschap met 15 % toe en steeg de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 7 %. In dezelfde periode daalden de verkoopprijzen in de Gemeenschap (- 9 %), zoals ook het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap (- 7 %). Tegelijkertijd steeg de invoer uit Noorwegen met ongeveer 35 % en groeide het marktaandeel van het goedkope Noorse product met 8,6 procentpunten. Hieruit blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap slechts in zeer beperkte mate kon profiteren van de groei van de markt in de beoordelingsperiode.

4.8.3. Winstgevendheid, rendement van de investeringen en kasstroom

Winstgevendheid van de verkoop in de Gemeenschap wil zeggen de winst die wordt gegenereerd door de verkoop van gekweekte zalm op de markt van de Gemeenschap door de in de steekproef opgenomen EG-producenten. Rendement van de investeringen en kasstroom konden overeenkomstig artikel 3, lid 8, van de basisverordening worden gemeten op het niveau van de kleinste groep producten waartoe het soortgelijke product behoort. In dit verband moet eraan worden herinnerd dat gekweekte zalm meer dan 95 % uitmaakt van de economische activiteiten van de in de steekproef opgenomen bedrijven van de Gemeenschap.

Tabel 3: Winstgevendheid, rendement van de investeringen en kasstroom

Onderzoek-tijdvak

Winstgevendheid van de verkoop in de Gemeenschap 8,0 % -6,9 % -9,0 % -5,0 %

Rendement van de investeringen 38,9 % -18,0 % -26,2 % -21,1 %

Kasstroom (x € 1 000) 2 -

Bron: in de steekproef opgenomen EG-bedrijven.

Zoals blijkt uit bovenstaande tabel maakte de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2001 een winst van 8 %. In 2002 werd de winstgevendheid negatief: na een daling van 14,9 procentpunten, bedroeg het verlies 6,9%. Sindsdien is de bedrijfstak van de Gemeenschap verlies blijven maken. De situatie verslechterde nog meer in 2003 met een verlies van 9 % op de omzet, met andere woorden een verder verlies van 2,1 procentpunten. In het onderzoektijdvak bleef de vraag naar zalm aanhouden en na de bekendmaking van voorlopige vrijwaringsmaatregelen kon de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak zijn verkoopprijzen met ongeveer 5 % verhogen. Dit leidde tot een geringer verlies, dat echter nog altijd aanzienlijk bleef (- 5 %). Over de gehele beoordelingsperiode bedroeg de daling van de winstgevendheid 13 procentpunten.

In de beoordelingsperiode volgden het rendement van de investeringen en de kasstroom een negatieve tendens die vergelijkbaar is met die van de winstgevendheid.

4.8.4. Werkgelegenheid en productiviteit

Tabel 4: Werkgelegenheid en productiviteit

Onderzoektijdvak

Aantal werknemers

Index

Productiviteit (ton/werknemer) 76, 76, 78, 82,

Index

Bron: bedrijfstak van de Gemeenschap.

In de beoordelingsperiode daalde de werkgelegenheid die rechtstreeks verband houdt met de productie van zalm door de bedrijfstak van de Gemeenschap (als geheel) met 3 %. Van 2001 op 2002 vond een toename plaats (+ 9 %) die kan worden verklaard door de stijging van de productie in die periode. Zoals blijkt uit bovenstaande tabel kon de stijging van de werkgelegenheid in 2002 niet worden gehandhaafd vanwege de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Ook werd de productie in de beoordelingsperiode meer geautomatiseerd. De cijfers over de werkgelegenheid die rechtstreeks verband houdt met de productie van gekweekte zalm door de EG-producenten die geen banden hebben met Noorse exporteurs, worden verder onderzocht onder het punt in verband met het belang van de Gemeenschap (overweging 112).

Tengevolge van de stijging van de productie en de daling van de werkgelegenheid kon de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode zijn productiviteit met 8 % doen stijgen.

4.8.5. Lonen

Tabel 5: Lonen

Onderzoektijdvak

Lonen (x 1 000 EUR) 4 4 3 3

Index

Bron: in de steekproef opgenomen EG-bedrijven

Gelet op de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap moesten de lonen in de beoordelingsperiode met 13 % worden verlaagd. De cijfers over de totale lonen weerspiegelen een verminderde werkgelegenheid maar tonen ook aan dat het gemiddelde loon per werknemer in de bedrijfstak daalde.

4.8.6. Andere schade-indicatoren

Het verdere onderzoek had geen effect op de andere schade-indicatoren. Derhalve worden de voorlopige bevindingen inzake voorraden, investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken, herstel van dumping in het verleden en hoogte van de dumpingmarge (overwegingen 68, 78, 79, 83 en 84 van de voorlopige verordening) bevestigd.

4.9. Conclusie

In de beoordelingsperiode kende de EG-markt een duurzame stijging van de vraag doordat het verbruik met 15 % of met 80 000 ton steeg, terwijl het prijsniveau van zalm uit Noorwegen in die periode met 16 % daalde. Er werden steeds grotere hoeveelheden (+ 35%) goedkope zalm met dumping vanuit Noorwegen, het belangrijkste exportland, in de Gemeenschap ingevoerd. Hierdoor steeg het Noorse marktaandeel met 17 % of 8,6 procentpunten. Van 2002 op 2003 waren de stijging van de uit Noorwegen ingevoerde hoeveelheden (+ 20 %) en de daling van de prijs (- 13 %) het meest uitgesproken. Uit het onderzoek bleek dat de prijzen voor zalm op de EG-markt daarna op een heel laag niveau zijn gebleven.

Uit de schade-indicatoren is gebleken dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode geleidelijk achteruit is gegaan. Terwijl sommige factoren in de beoordelingsperiode een positieve tendens vertoonden (productie, capaciteit, omvang van de verkoop), kenden de meeste indicatoren een negatieve ontwikkeling: verkoopprijzen (- 9 %), marktaandeel (- 7 %), winstgevendheid (- 13 procentpunten), werkgelegenheid (- 3 %), lonen (- 13 %), kasstroom en rendement van de investeringen. De economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verslechterde vooral van 2002 op 2003.

De positieve ontwikkeling van de productie (+ 5 %) en van de omvang van de verkoop (+ 7 %) deed zich voor in een periode waarin de vraag op de EG-markt steeg (+ 15 %). De bedrijfstak van de Gemeenschap kon echter slechts in beperkte mate van de groei van de markt profiteren, waardoor in het onderzoektijdvak slechts een sterkere inkrimping van het marktaandeel kon worden voorkomen.

Voorts steeg de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap toen de prijzen op de EG-markt aanzienlijk daalden. Dit leidde tot een aanzienlijke daling van de winstgevendheid vanuit een positieve situatie (8,0 % in 2001) tot aanzienlijke verliezen in de rest van de beoordelingsperiode. De ontwikkelingen inzake rendement van de investeringen en kasstroom waren vergelijkbaar met die van de winstgevendheid. Ook de lonen daalden in de beoordelingsperiode (-13 %).

De belangrijkste dalingen van de winstgevendheid (- 2,1 procentpunten) en de verkoopprijzen (-12 %) vonden plaats van 2002 op 2003.

Op grond van al deze factoren is de definitieve conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

5. OORZAKELIJK VERBAND

5.1. Gevolgen van invoer uit andere derde landen

Verschillende belanghebbenden betwistten de interpretatie van de cijfers over de invoer uit derde landen in de overwegingen 94 tot en met 99 van de voorlopige verordening. Zij voerden aan dat de cijfers een oorzakelijk verband aantoonden tussen de goedkope invoer uit sommige derde landen en de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze belanghebbenden voerden aan dat de totale gemiddelde prijs bij invoer uit alle andere derde landen dan Noor*wegen en de gemiddelde invoerprijzen van sommige landen lager waren dan de prijs bij invoer uit Noorwegen. Voorts voerden zij aan dat de Commissie er niet in geslaagd was aan te tonen dat wilde zalm geen enkele impact had op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en dat wilde en gekweekte zalm niet onderling verwisselbaar zijn.

Geen van de belanghebbenden trok de cijfers inzake de prijzen en absolute omvang van de invoer uit andere derde landen in twijfel, zij gaven er veeleer een andere interpretatie van. Evenmin werd betwist dat de invoerstatistieken geen onderscheid maken tussen gekweekte zalm en wilde zalm en dat de prijs van wilde zalm lager is dan die van gekweekte zalm.

Het is derhalve belangrijk eraan te herinneren dat in de invoerstatistieken geen onderscheid wordt gemaakt tussen gekweekte zalm en wilde zalm. De smaak van wilde zalm blijkt echter aanmerkelijk te verschillen van de smaak van gekweekte zalm. Belangrijker is dat bij het onderzoek bleek dat wilde zalm, in tegenstelling tot gekweekte zalm, zo goed als nooit als vers product wordt aangeboden, maar doorgaans in blikken en blikjes wordt verkocht. Het is duidelijk dat deze producten niet rechtstreeks met elkaar concurreren. Dit verklaart waarom de prijs van wilde zalm lager is dan de prijs van gekweekte zalm en waarom deze producten niet onderling verwisselbaar zijn voor verwerkende bedrijven en de consument. Ten slotte werd deze beweerde uitwisselbaarheid van wilde en gekweekte zalm door geen van de belanghebbenden met bewijsmateriaal gestaafd. Hun argumenten moesten derhalve worden afgewezen.

Bij onderzoek van de gemiddelde prijzen bij invoer uit sommige landen afzonderlijk, bijvoorbeeld de Verenigde Staten van Amerika en Canada, lijken deze prijzen onder de prijs bij invoer uit Noorwegen te liggen. Volgens gegevens die in de loop van het onderzoek werden verzameld bestaat echter het grootste deel van de invoer uit de Verenigde Staten en Canada uit wilde zalm, die zoals reeds werd opgemerkt, goedkoper is en niet onderling verwisselbaar is met gekweekte zalm. Gelet op de bevindingen in overweging 85 is het onwaarschijnlijk dat de invoer uit deze twee landen een aanmerkelijk effect kon hebben gehad op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

Wat de invoer uit andere exportlanden dan Noorwegen betreft, werd vastgesteld dat de gemiddelde prijs bij invoer uit Chili hoger was dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, maar dat de prijs bij invoer uit de Faeröer in het onderzoektijdvak lager was dan die van de Noorse producenten/exporteurs op de EG-markt. Dit neemt echter niet weg dat de omvang van de invoer uit Chili en de Faeröer in de beoordelingsperiode respectievelijk met 7 % (of – 1 895 ton) en 8 % (of - 3 397 ton) is gedaald, terwijl de invoer uit Noorwegen met 35 % (of + 93 666 ton) steeg. Deze ontwikkelingen moeten ook worden gezien in het licht van de ontwikkeling van het verbruik dat in dezelfde periode met 15 % steeg.

Bovendien vertoonde de ontwikkeling van de invoer uit Chili en de Faeröer in de periode 2001-2003, toen de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap het meest achteruit ging, enige gelijkenis met de ontwikkeling van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Terwijl de invoer uit Chili daalde met 26 % (of – 6 987 ton) en de invoer uit de Faeröer slechts met 2 % steeg, ofwel veel minder dan de stijging van het verbruik (16 %), steeg de invoer uit Noorwegen in dezelfde periode met 31 % (+ 82 631 ton). Gelet op het bovenstaande zij erop gewezen dat hoewel niet volledig kan worden uitgesloten dat de aanwezigheid van goedkope zalm uit deze twee landen van invloed was op de EG-markt, deze aanwezigheid niet het oorzakelijk verband tussen de steeds sterkere aanwezigheid van grote hoeveelheden gedumpte zalm uit Noorwegen en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade verbreekt.

5.2. Gevolgen van wijzigingen in de exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

Tabel 6: Hoeveelheden van de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap

Onderzoek-tijdvak

Uitvoer (ton)

Index

Bron: bedrijfstak van de Gemeenschap.

Het verdere onderzoek liet enkele schommelingen in het niveau van de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap zien; de resultaten zijn in de tabel hierboven opgenomen.

Sommige belanghebbenden voerden aan dat de exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap nadelig werden beïnvloed door de invoerbeperkingen die de Verenigde Staten in 2003 ten aanzien van gekweekte zalm hadden ingesteld. Zij concludeerden dat de schade tengevolge van een zwakke exportprestatie niet aan de Noorse invoer mag worden toegeschreven.

In dit verband moet worden opgemerkt dat de beweringen in verband met de Amerikaanse invoerbeperkingen niet met bewijsmateriaal werden gestaafd. Indien er al invoerbeperkingen waren, hadden deze geen aanmerkelijke gevolgen voor de exportactiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Die was in de beoordelingsperiode immers gering. In 2001 bedroeg de exportactiviteit ongeveer 1 % van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en in het onderzoektijdvak minder dan 3 %. Anders dan wordt beweerd, blijkt uit bovenstaande tabel duidelijk dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode aanzienlijk steeg. Gelet op deze bevindingen en op de moeilijke situatie op de EG-markt, kan de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden niet worden toegeschreven aan een wijziging in zijn exportvolume.

In elk geval zijn de gegevens over prijzen en winstgevendheid die bij de schadebeoordeling zijn gebruikt, uitsluitend gebaseerd op de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. Derhalve moet het argument dat een wijziging in de exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap nadelige gevolgen had voor deze bedrijfstak, dat overigens niet met bewijsmateriaal werd gestaafd, worden afgewezen.

5.3. Gevolgen van een wetenschappelijke publicatie voor de omvang van de verkoop en de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap

Eén belanghebbende voerde aan dat de publicatie van een wetenschappelijke studie, volgens welke Schotse zalm sterk vervuild zou zijn, aanmerkelijke verliezen in de verkoop kon hebben veroorzaakt en in de beoordelingsperiode een negatieve impact kon hebben gehad op de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

Uit het onderzoek bleek echter dat de productie en de binnenlandse verkopen evenals de omvang van de export van de EG-producenten in de beoordelingsperiode waren gestegen.

Gelet op de bovenstaande feiten en aangezien het argument verder niet met bewijsmateriaal werd gestaafd, moet dit argument worden afgewezen.

5.4. Gevolgen van de toegenomen vissterfte voor de productie en de verkoop

Eén belanghebbende voerde aan dat de grotere vissterfte dan normaal in Ierland en het uitbreken van ziektes in het Verenigd Koninkrijk en Ierland in 2002 en 2003 wellicht de oorzaak waren van een aanzienlijke achteruitgang van productie en verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

Uit het onderzoek bleek echter dat deze gebeurtenissen beperkt zijn gebleven tot een klein aantal kwekerijen en over het algemeen geen aanmerkelijke gevolgen hadden voor de productie- en verkoopcijfers in de Gemeenschap, aangezien de besmette hoeveelheden klein waren. Zoals reeds vermeld in de overwegingen 62 en 65 stegen de productie en de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2002 en 2003.

Derhalve en aangezien geen nieuwe bewijsmateriaal werd verstrekt, wordt dit argument afgewezen.

5.5. Conclusie

Op basis van bovenstaande feiten en overwegingen en aangezien er geen bewijsmateriaal of met bewijsmateriaal gestaafde opmerkingen over het oorzakelijk verband werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 90 tot en met 111 van de voorlopige verordening bevestigd.

6. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

6.1. Opmerking vooraf

In het voorlopige stadium werd bij het maken van de analyse van het belang van de Gemeenschap slechts weinig medewerking van de verwerkende bedrijven verkregen. Bij de voortzetting van het onderzoek naar het algemene belang van de Gemeenschap heeft de Commissie derhalve de verwerkende bedrijven aangemoedigd om de vragenlijsten op een meer betekenisvolle manier te beantwoorden, en heeft zij bij de in overweging 7 genoemde verwerkende bedrijven en organisaties van verwerkende bedrijven aanvullende controles ter plaatse verricht en verdere gegevens verzameld.

Verder werden na de mededeling van de voorlopige bevindingen veel klachten van belanghebbenden ontvangen, met name van verwerkende bedrijven en verenigingen van verwerkende bedrijven, die verder moesten worden onderzocht, met name wat het effect van maatregelen op hun activiteiten en de vorm van de maatregel betrof.

Er werden doorgaans wel positieve reacties ontvangen op de mededeling van de Commissie dat zij voornemens was de vorm van het voorlopige recht te wijzigen, dat zij namelijk een minimuminvoerprijs in de vorm van een variabel recht wilde instellen.

6.2. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

Sommige belanghebbenden voerden aan dat er gelet op de lage werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap enerzijds en de hoge werkgelegenheid in de verwerkende bedrijven anderzijds, gekozen moest worden voor andere mogelijkheden om de bedrijfstak van de Gemeenschap te steunen dan de instelling van antidumpingmaatregelen.

In dit verband wordt opgemerkt dat mogelijke alternatieven en antidumpingmaatregelen een verschillend wettelijk kader hebben en andere doeleinden dienen. De bedrijfstak van de Gemeenschap lijdt schade door de invoer met dumping van goedkope gekweekte zalm uit Noorwegen. Gezien de aard van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade zal de situatie van deze bedrijfstak, indien geen antidumpingmaatregelen worden vastgesteld, onvermijdelijk nog verder achteruit gaan. Worden er geen maatregelen genomen, dan zal dit gezien de omvang van de verliezen in de beoordelingsperiode zeer waarschijnlijk leiden tot verdere schade en op de middellange termijn mogelijk tot het verdwijnen van deze bedrijfstak. Op basis van de bevindingen in het onderzoektijdvak wordt de bedrijfstak van de Gemeenschap derhalve in gevaar geacht, tenzij het lage prijsniveau van de met dumping ingevoerde zalm gecorrigeerd wordt. Aangezien schadelijke dumping werd vastgesteld, is de passende actie de instelling van antidumpingmaatregelen en alternatieven zijn derhalve niet relevant.

Worden er géén antidumpingmaatregelen ingesteld, dan blijft het gevaar bestaan dat de invoer met dumping van grote hoeveelheden Noorse zalm zal toenemen. Deze situatie zorgt niet voor de vereiste stabiliteit op lange termijn die voor de zalmkwekers in de Gemeenschap essentieel is om te herstellen van de huidige dumpingpraktijken en brengt alle herstructureringsinspanningen die deze zalmkwekers tot dusver hebben geleverd, in gevaar. Gezien het grote aantal kwekerijen in de EG dat de voorbije jaren is gesloten, bestaat er, indien geen maatregelen worden genomen om de schadelijke dumping te elimineren, een groot risico dat de bedrijfstak van de Gemeenschap op de middellange termijn verdwijnt.

Worden er wél definitieve antidumpingmaatregelen ingesteld, dan worden er op de markt opnieuw eerlijke handelsvoorwaarden tot stand gebracht en kan de bedrijfstak van de Gemeenschap profiteren van zijn herstructureringsinspanningen in de voorbije jaren. Op die voorwaarden zal de bedrijfstak van de Gemeenschap gezond kunnen blijven en kwalitatief hoogwaardige gekweekte zalm kunnen aanbieden, en zal hij waarschijnlijk kunnen uitbreiden. Met name wordt verwacht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap dan tot een winstgevende situatie als in 2001 zal kunnen terugkeren. Gezien de capaciteit die werd nagelaten door de kwekerijen die in de beoordelingsperiode moesten sluiten, mag niet worden uitgesloten dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn marktaandeel kan verdubbelen.

Het voortbestaan van de bedrijfstak van de Gemeenschap zal verschillende positieve gevolgen hebben voor de bedrijven die zalm verwerken en voor de consument. De kwalitatief hoogwaardige producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap zullen beschikbaar blijven voor al deze bedrijven en de consument. Voorts mag redelijkerwijs worden aangenomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap na herstructurering en met een groter marktaandeel zijn kosten beter zal kunnen beheersen en van schaalvergroting zal kunnen profiteren, wat hij niet kon toen hij onder druk stond van de invoer met dumping. Hierdoor zal de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn financiële situatie kunnen versterken en zal een daadwerkelijke concurrentie ontstaan met stabiele zalmprijzen waarbij alle partijen op de EG-markt gebaat zijn.

Ten slotte mag niet worden vergeten dat sommige EG-producenten in afgelegen en landelijke regio’s van de EU zijn gevestigd, waar de door zalmkwekers geboden rechtstreekse en onrechtstreekse werkgelegenheid van bijzonder groot belang is voor de plaatselijke gemeenschap. Deze werkgelegenheid zal waarschijnlijk verdwijnen indien de bedrijfstak van de Gemeenschap niet wordt beschermd tegen invoer met dumping uit Noorwegen. Worden er daarentegen maatregelen ingesteld, dan mag worden verwacht dat de hierboven geschetste verwachte verbetering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tot meer werkgelegenheid leidt.

Aangezien er geen verdere met bewijsmateriaal gestaafde opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 113 tot en met 116 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.3. Belang van de onafhankelijke importeurs en verwerkende bedrijven

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen en het nadere onderzoek werden (zie overweging 100) klachten ontvangen van bedrijven die gekweekte zalm verwerken. In het verdere onderzoek verleenden importeurs en verwerkende bedrijven aanvullende medewerking. De bedrijven die in het definitieve stadium van de procedure betekenisvolle antwoorden hebben toegezonden, zijn in het onderzoektijdvak goed voor ongeveer 18 % van de totale invoer uit Noorwegen en ongeveer 11 % van het verbruik (tegenover 9 % respectievelijk 6 % in het voorlopige stadium).

De importeurs en verwerkende bedrijven voerden aan dat ad-valoremrechten hun kosten zouden doen stijgen, hun verkoop en winstgevendheid zouden doen dalen en tot een verlies van arbeidsplaatsen en zelfs tot verplaatsing naar buiten de Gemeenschap zouden kunnen leiden. Zij voerden tevens aan dat visverwerkende bedrijven voor veel meer werkgelegenheid zorgen dan de kwekerijen die desalniettemin in sommige gevallen arbeidsplaatsen bieden in regio’s waar weinig werkgelegenheid is. De verwerkende bedrijven benadrukten voorts dat consumenten en handelaars toegang moeten behouden tot kwalitatief goede gekweekte zalm tegen lage prijzen. Doorgaans achtten zij de minimuminvoerprijs een meer aanvaardbare vorm van de maatregel dan een ad-valoremrecht.

De belangrijkste kosten van het roken of anders verwerken van zalm zijn de aankoop van de zalm en de arbeidskosten. In verband met de werkgelegenheid werden in de loop van het verdere onderzoek door de Commissie studies of opmerkingen ontvangen met verschillende cijfers. Deze studies en opmerkingen zijn slechts van beperkt nut voor dit onderzoek. Zij hebben namelijk betrekking op andere perioden dan het onderzoektijdvak, hebben niet exact betrekking op het betrokken product en hanteren ten dele verschillende parameters waarop dit onderzoek geen betrekking heeft. De Commissie verrichtte derhalve controles ter plaatse bij relevante organisaties. Op basis van alle verzamelde gegevens is de meest gunstige raming dat in de zalmverwerkende sector in de Gemeenschap rechtstreeks ongeveer 7 500 werknemers zijn tewerkgesteld.

In het verdere onderzoek werd vastgesteld dat gekweekte zalm ongeveer 48 tot 54 % en lonen ongeveer 6 tot 12 % van de totale kosten van de verwerkers vertegenwoordigen. Op normale marktvoorwaarden (dat wil zeggen redelijke grondstofprijzen en goede kleinhandelsprijzen) verwachten de verwerkende bedrijven een bedrijfsresultaat van 5 tot 12 %. Dit werd bevestigd door de medewerkende verwerkende bedrijven die gegevens over de winstgevendheid verstrekten. Uit het verdere onderzoek bleek dat de winst in een goede periode zelfs hoger kan zijn. Aan het einde van de distributieketen mag de kleinhandel rekenen op een winstmarge van 6 tot 11 %.

De bezorgdheid van de verwerkende bedrijven is legitiem, aangezien zij vrezen dat de voorgestelde maatregelen een negatief effect zullen hebben op hun kosten, wat tot een verminderde winstgevendheid zal leiden. In de huidige omstandigheden zal de voorgestelde minimuminvoerprijs echter waarschijnlijk geen of slechts een klein effect hebben op de kosten van de verwerkende bedrijven.

In het beste geval blijven de marktvoorwaarden wat ze zijn, dat wil zeggen de prijzen blijven op een niveau dat boven de minimuminvoerprijs ligt. In een dergelijk geval zal de minimuminvoerprijs geen enkel effect hebben op de kosten van de verwerkende bedrijven. Vindt invoer plaats tegen een cif-prijs grens Gemeenschap die gelijk is aan of hoger dan de minimuminvoerprijs, dan behoeft geen recht te worden betaald.

In het ergste geval komen de grondstofkosten van de verwerkende bedrijven door de instelling van maatregelen op het niveau van de minimuminvoerprijs, namelijk het niveau van de werkelijke kosten van de producenten, vermeerderd met een redelijke winst voor levering op de EG-markt. Ofschoon dit scenario niet de huidige marktvoorwaarden weerspiegelt, kan in een dergelijk geval niet worden uitgesloten dat de antidumpingrechten enige nadelige gevolgen zullen hebben voor de importeurs en de verwerkende bedrijven, aangezien de rechten onmiddellijk bij invoer moeten worden betaald, ongeacht het niveau van de invoerprijs. De voorgestelde maatregel is echter een minimuminvoerprijs, met andere woorden een bodemprijs die er alleen voor moet zorgen dat de EG-producenten hun zalm in de Gemeenschap kunnen verkopen tegen een prijs waarbij zij, gelet op de regel van het laagste recht, hun kosten kunnen dekken en de winst kunnen maken die zij normalerwijze, in afwezigheid van dumping, hadden kunnen maken. De rechten zullen alleen worden geheven in het mogelijke uitzonderingsgeval waarin de prijs van Noorse zalm franco grens Gemeenschap lager is dan de minimuminvoerprijs en dan nog alleen ten bedrage van het verschil tussen de invoerprijs en de minimuminvoerprijs. Daarnaast zal de volledige zalmmarkt van productie tot levering aan de consument door eerlijke concurrentie worden gekenmerkt. In deze omstandigheden kunnen de kosten correct worden opgenomen in de verkoopprijzen op elk niveau van de distributieketen. Zodra de markt zich herstelt van de gevolgen van de schadelijke dumping, kunnen de verwerkende bedrijven verwachten hun grondstof uit meer bronnen in de EU en in derde landen te kunnen betrekken. Wanneer alle marktdeelnemers dankzij eerlijke handel van goede marktvoorwaarden kunnen profiteren, is het aanbod van producten en kwaliteiten uit verschillende bronnen immers het grootst. Prijzen die volgens de marktsignalen tot stand komen, hebben een positief effect op de productie- en distributieketens, met meer prijs- en kostenstabiliteit en voorspelbaarheid tot gevolg.

Worden er geen antidumpingmaatregelen genomen en valt de prijs van Noorse zalm terug tot dumpingniveau, dan zullen de verwerkende bedrijven enige tijd van deze onbillijke situatie kunnen profiteren. De markt zal deze situatie echter niet lang ondersteunen. De prijzen van zalm voor de verwerkende bedrijven zullen bij levering op de EG-markt onder de productiekosten liggen. Indien de dumping zich opnieuw voordoet, zal de invoer van Noorse zalm, die goed is voor ongeveer 60 % van het verbruik in de Gemeenschap, beletten dat zalm vanuit andere landen zonder dumping wordt aangeboden. De verwerkende bedrijven zullen dan niet voor alternatieve producten en kwaliteiten kunnen kiezen. Het feit dat de prijzen niet volgens de marktsignalen tot stand komen, zal leiden tot prijsvolatiliteit en een negatief effect hebben op de eindproducten voor de consument. Dit kan uiteindelijk de winstgevendheid van de verwerkende bedrijven aantasten.

De toepassing van een minimuminvoerprijs zal enerzijds derhalve slechts beperkte gevolgen hebben voor de kosten van de importeurs en de verwerkende bedrijven. Wanneer de marktprijzen boven de minimuminvoerprijs blijven, zullen er immers helemaal geen financiële gevolgen zijn. Anderzijds zullen dergelijke marktvoorwaarden ook voorkomen dat bedrijven worden verplaatst, aangezien de invoerrechten op verwerkte zalm hoog zijn. De verwerkende industrie van de Gemeenschap zal derhalve toegang blijven hebben tot een passend grondstofaanbod.

Zoals vermeld in overweging 140 is de Commissie voornemens toe te zien op de ontwikkelingen op de EG-markt voor gekweekte zalm. Blijkt hierbij op het eerste gezicht dat de bestaande maatregel niet langer noodzakelijk of voldoende is om een einde te maken aan de schadelijke dumping, dan kan de Commissie overwegen een tussentijds onderzoek te openen op basis van artikel 11, lid 3, van de basisverordening, en de versnelde procedure toe te passen. Hierdoor kan de Commissie snel reageren, mochten de marktprijzen voor langere tijd onder het niveau van de minimuminvoerprijs liggen.

Met belanghebbenden werd de toekomstige werkgelegenheidsgraad besproken. Zoals voor de kosten, is er echter geen bewijsmateriaal dat de voorgestelde antidumpingmaatregelen andere dan slechts beperkte gevolgen zullen hebben voor de werkgelegenheid in deze sector.

Het verdere onderzoek bevestigde dat de minimuminvoerprijs en het voorgestelde niveau daarvan de meest passende vorm van de maatregel is (zie overweging 128). De mogelijke nadelen van een minimuminvoerprijs voor importeurs/verwerkende bedrijven/consumenten wegen niet op tegen de voordelen voor de EG-producenten. De antidumpingmaatregelen worden beschouwd als het minimum dat nodig is om een einde te maken aan de schade die de EG-producenten lijden en om te voorkomen dat de situatie van deze producenten verder verslechtert. Verder kan het product nog steeds in andere derde landen worden aangekocht.

Aangezien er geen verdere met bewijsmateriaal gestaafde opmerkingen over het belang van de onafhankelijke importeurs en verwerkende bedrijven werden ontvangen, worden de bevindingen in overweging 128 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.4. Belang van de producenten van jonge vis, van voederproducenten en van EG-producenten die banden hebben met de Noorse producenten/importeurs

Aangezien er geen met bewijsmateriaal gestaafde opmerkingen werden ontvangen over het belang van de producenten van jonge vis, van voederproducenten en van EG-producenten die banden hebben met Noorse producenten/importeurs, worden de bevindingen in de overwegingen 117 tot en met 121 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.5. Belang van de consument

Omdat het betrokken product een consumentenproduct is, heeft de Commissie een aantal consumentenorganisaties van de opening van het onderzoek op de hoogte gebracht. Een van de organisaties antwoordde dat zalm algemeen als een gezond voedingsmiddel wordt beschouwd en dat een kunstmatige prijsverhoging de keuze voor gezonde voeding moeilijker zou maken voor de consument. Ook bestond de vrees dat een prijsstijging gekweekte zalm minder betaalbaar zou maken en de groei van de markt zou belemmeren in lidstaten met een minder dan gemiddeld bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking.

Geoordeeld werd dat bedrijven, indien antidumpingmaatregelen worden vastgesteld, onbeperkt toegang behouden tot ingevoerde zalm, zij het tegen billijke prijzen. Gezien de marges tussen de prijs van de volledige vis af kwekerij en de kleinhandelsprijs van verwerkte zalm, is het weinig waarschijnlijk dat de maatregelen aanzienlijke gevolgen zullen hebben voor de kleinhandelsprijzen, en dat prijsstijgingen, voorzover er al sprake van is, op de consument zullen worden afgewenteld. Met de huidige marktprijzen die boven de minimuminvoerprijs liggen, zal er helemaal geen effect zijn. Zelfs in het slechtste geval zullen de gevolgen voor de consument waarschijnlijk gering zijn. Verder zijn prijzen waarbij verlies wordt geleden op de middellange of lange termijn waarschijnlijk niet houdbaar. Daarom wordt niet verwacht dat de antidumpingmaatregelen aanmerkelijk nadelige gevolgen zullen hebben voor de consument.

6.6. Conclusie

Rekening houdend met de conclusies in de voorlopige verordening, de opmerkingen van de diverse partijen en de resultaten van het verdere onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen definitieve antidumpingmaatregelen te nemen ten aanzien van gekweekte zalm uit Noorwegen. De conclusie in overweging 131 van de voorlopige verordening wordt derhalve bevestigd.

7. DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

7.1. Vorm van de definitieve maatregelen

Gelet op de definitieve conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap dienen antidumpingmaatregelen te worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping schade blijft lijden. Er is rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en de hoogte van het recht dat nodig is om een einde te maken aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade. Alle schademarges bleken hoger te zijn dan 2 % en konden derhalve niet als minimaal worden beschouwd. De gewogen gemiddelde schademarge, die lager was dan de gewogen gemiddelde dumpingmarge, bedroeg 14,6%.

Na de mededeling van de feiten op grond waarvan de wijzigingsverordening werd vastgesteld, wezen sommige belanghebbenden uitdrukkelijk ad-valoremrechten af en betoonden zich een voorstander van een minimuminvoerprijs. Gelet op de ontvangen opmerkingen en de bevindingen van het verdere onderzoek wordt derhalve bevestigd dat de minimuminvoerprijs de passende vorm van de maatregel is.

7.2. Schademarge

Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening moet het definitieve recht worden afgestemd op de dumpingmarge of op de schademarge, indien deze lager is. Om deze regel toe te passen werd een niet-schadeveroorzakende minimuminvoerprijs vastgesteld. Om deze methode te controleren werden per bedrijf specifieke minimuminvoerprijzen zonder dumping berekend op basis van de normale waarde, aangepast aan de nettoprijs grens Gemeenschap. Deze werden vergeleken met de niet-schadeveroorzakende minimuminvoerprijs berekend volgens de in overweging 131 uiteengezette methode. In alle gevallen werd vastgesteld dat de niet-schadeveroorzakende minimuminvoerprijs lager was dan de minimuminvoerprijs zonder dumping.

Bij de berekening van de minimuminvoerprijzen zonder dumping moest de Noorse kroon in euro worden omgerekend. In het voorlopige stadium maakte de Commissie voor deze omrekening gebruik van de gemiddelde wisselkoers van de voorbije drie jaar. Verschillende bedrijven voerden aan dat de correcte wisselkoers die is welke in het onderzoektijdvak van toepassing was. Als antwoord op dit argument merkt de Commissie opnieuw op dat drie jaar de gemiddelde productiecyclus is voor zalm. Aangezien bepaalde belangrijke kosten die in de normale waarde zijn opgenomen, in de loop van deze productiecyclus worden gemaakt, is de Commissie van oordeel dat een gemiddelde wisselkoers van de voorbije drie jaar passend is voor de berekening van de minimuminvoerprijzen zonder dumping. Het argument wordt derhalve afgewezen.

Aangaande het niveau van de niet-schadeveroorzakende prijs die nodig is om de gevolgen van de schadeveroorzakende dumping weg te nemen, moest rekening worden gehouden met de bevindingen van het verdere onderzoek. Bij de berekening van de hoogte van het recht dat noodzakelijk is om de gevolgen van de schadeveroorzakende dumping ongedaan te maken, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die hij redelijkerwijs kan maken bij normale concurrentievoorwaarden - dat wil zeggen in de afwezigheid van dumping - op de verkoop van het betrokken product in de Gemeenschap. Op deze wijze werd voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een niet-schadeveroorzakende prijs van het betrokken product berekend. De niet-schadeveroorzakende prijs werd berekend door de productiekosten met een winstmarge van 8 % op de omzet te vermeerderen. De productiekosten werd getoetst aan de gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de in de steekproef opgenomen EG-bedrijven (€ 2,77/kg) en hun gemiddelde verlies (5 %) in het onderzoektijdvak De winstmarge van 8 % werd vastgesteld aan de hand van de winst die in 2001 werd behaald (zie tabel 3 hierboven); dit is de minimale winst die de bedrijfstak van de Gemeenschap had kunnen maken in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping.

Gekweekte zalm wordt doorgaans verhandeld in verschillende aanbiedingsvormen (ontdaan van ingewanden, met kop; ontdaan van ingewanden, zonder kop; hele visfilets; andere filets of stukken van filets). Derhalve moest een niet-schadeveroorzakende minimuminvoerprijs worden vastgesteld voor elke aanbiedingsvorm in verband met de extra kosten die de bereiding van elk van deze aanbiedingsvormen vergt. In dit verband zijn de verschillende minimuminvoerprijzen gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij zijn in hoofdzaak afgeleid van de omrekeningscoëfficiënten die in Verordening (EG) nr. 772/1999 i zijn opgenomen en die ook in dit onderzoek zijn gebruikt. Met betrekking tot hele visfilets en stukken van filets werd met de verwerkingskosten rekening gehouden.

Vindt de invoer plaats tegen een cif-prijs grens Gemeenschap die gelijk is aan of hoger dan de vastgestelde minimuminvoerprijs, dan behoeft geen recht te worden betaald. Vindt de invoer plaats tegen een lagere prijs, dan dient het verschil tussen de eigenlijke prijs en de vastgestelde minimuminvoerprijs te worden betaald. Aangezien invoer uit Noorwegen tegen een prijs die gelijk is aan of hoger dan de minimuminvoerprijs, de gevolgen van de schadeveroorzakende dumping wegneemt, is het passend dat de minimuminvoerprijs geldt voor de volledige invoer uit Noorwegen, met uitzondering van één bedrijf waarvoor, zoals reeds vermeld in overweging 33, een minimale dumpingmarge werd vastgesteld.

8. DEFINITIEVE INNING VAN HET VOORLOPIG RECHT

Gezien de omvang van de dumpingmarges die voor de Noorse producenten/exporteurs werden vastgesteld en de omvang van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die als zekerheid waren gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die bij de voorlopige verordening – gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1010/2005 - waren ingesteld, definitief te innen tot het bedrag van de definitieve rechten. Voorzover de definitieve rechten lager zijn dan de voorlopige rechten, moeten de als zekerheid gestelde bedragen slechts tot het bedrag van de definitieve rechten definitief worden geïnd.

De voorlopige antidumpingrechten in de vorm van ad-valoremrechten tussen 6,8 en 24,5 % die bij Verordening (EG) nr. 628/2005 van de Commissie waren ingesteld en die in de periode van 27 april 2005 tot 4 juli 2005 van toepassing waren, worden evenwel vrijgegeven. De inning van de ad-valoremrechten zou onevenredig zijn ten opzichte van het wegnemen van de schadeveroorzakende dumping, daar de marktprijzen in die periode aanmerkelijk hoger waren dan de minimuminvoerprijs die werd ingevoerd omdat er zich ongekende en onvoorspelbare marktontwikkelingen voordeden. De bedragen die als zekerheid waren gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die bij Verordening (EG) nr. 1010/2005 van de Commissie i op gekweekte zalm uit Noorwegen waren ingesteld, worden definitief geïnd rekening houdend met de uiteindelijk ingestelde minimuminvoerprijs. De bedragen die als zekerheid waren gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die bij Verordening (EG) nr. 1010/2005 van de Commissie op gekweekte zalm uit Noorwegen waren ingesteld, en die het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven.

9. Handhaving van de minimuminvoerprijs

Na de mededeling van de bevindingen werd aangevoerd dat een minimuminvoerprijs moeilijker te handhaven is en meer vatbaar is voor een onjuiste aangifte van de douanewaarde dan andere vormen van de maatregel. Daar er aanwijzingen zijn dat de minimuminvoerprijs al werd ontdoken sedert hij op 1 juli 2005 werd ingesteld en daar het mogelijk is dat in deze sector afspraken worden gemaakt over compensatieregelingen, is het noodzakelijk een dubbel systeem van maatregelen in te voeren. Dit dubbele systeem bestaat uit een minimuminvoerprijs (zie de overwegingen 129 tot en met 133) en een vast recht. Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening werd het vaste recht berekend op basis van de gewogen gemiddelde schademarge, aangezien deze lager was dan de gewogen gemiddelde dumpingmarge. Om te zorgen voor een daadwerkelijke inachtneming van de minimuminvoerprijs, moet de importeurs erop worden gewezen dat wanneer na controle na invoer wordt geconstateerd dat (i) de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, die daadwerkelijk door de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap is betaald, (de „prijs na invoer”), lager is dan de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, zoals deze blijkt uit de douaneaangifte, en (ii) de prijs na invoer lager ligt dan de minimuminvoerprijs, met terugwerkende kracht een vast recht wordt toegepast voor de desbetreffende transacties, tenzij de toepassing van dat vast recht vermeerderd met de prijs na invoer tot een bedrag leidt (de daadwerkelijk betaalde prijs plus het vaste recht) dat beneden de minimuminvoerprijs blijft. In dat geval is een recht van toepassing dat gelijk is aan het verschil tussen de minimuminvoerprijs en de prijs na invoer. De douane dient de Commissie onverwijld in te lichten wanneer zij over aanwijzingen beschikken van een onjuiste aangifte.

In dit verband en teneinde te reageren op de bezorgdheid van de belanghebbenden is de Commissie voornemens drie specifieke pijlers in te voeren om ervoor te zorgen dat de maatregelen relevant blijven en volledig in acht worden genomen. Om te beginnen wordt onder meer verwezen naar artikel 78 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek i, dat bepaalt dat de douane kan overgaan tot een controle van de handelsdocumenten en -gegevens aangaande de in- of uitvoertransacties ten aanzien van de betrokken goederen en aangaande de handelstransacties die later in verband met deze goederen plaatsvinden. Deze controles kunnen worden uitgeoefend bij de aangever en bij elke persoon die beroepshalve direct of indirect bij de genoemde transacties is betrokken, alsmede bij elke andere persoon die beroepshalve over de genoemde documenten en gegevens beschikt. De douane kan eveneens overgaan tot het onderzoek van de goederen.

Om zich te wapenen tegen een mogelijke absorptie van de maatregelen, met name tussen verbonden bedrijven, verklaren de instellingen van de Gemeenschap vervolgens dat zij voornemens zijn onverwijld een herzieningsprocedure in te leiden overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening, en dat zij de invoer aan registratie zullen onderwerpen overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening, mochten er aanwijzingen van een dergelijke absorptie bestaan.

De instellingen van de Gemeenschap zullen onder meer een beroep doen op invoerbewaking door de nationale douane en op gegevens die door lidstaten worden verstrekt overeenkomstig artikel 14, lid 6, van de basisverordening.

Ten slotte neemt de Commissie zich voor de ontwikkelingen op de EG-markt voor gekweekte zalm te volgen. Blijkt hieruit op het eerste gezicht dat de bestaande maatregel niet langer noodzakelijk of voldoende is om een einde te maken aan de schadelijke dumping, dan kan de Commissie overwegen een tussentijds onderzoek te openen op basis van artikel 11, lid 3, van de basisverordening, en de versnelde procedue te passen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gekweekte (andere dan wilde) zalm, al dan niet gefileerd, vers, gekoeld of bevroren, ingedeeld onder de GN-codes ex 0302 12 00, ex 0303 11 00, ex 0303 19 00, ex 0303 22 00, ex 0304 10 13 en ex 0304 20 13 (hierna „gekweekte zalm” te noemen) uit Noorwegen.

2. Het definitieve antidumpingrecht geldt niet voor wilde zalm. Wilde zalm in de zin van deze verordening is zalm waarvan ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de aangifte voor het vrije verkeer wordt ingediend, met behulp van alle door de belanghebbende te overleggen passende documenten, wordt aangetoond dat deze in zee (voor Atlantische of Pacifische zalm) of in rivieren (voor Donauzalm) is gevangen.

3. Het definitieve antidumpingrecht dat voor Nordlaks Oppdrett AS van toepassing is, is als volgt:

Bedrijf Definitief recht Aanvullende TARIC- code

Nordlaks Oppdrett AS, Boks 224, 8455 Stokmarknes, Noorwegen 0,0% A

4. Voor alle andere bedrijven (aanvullende Taric-code A999) is het bedrag van het definitieve antidumpingrecht het verschil tussen de in lid 5 vastgestelde minimuminvoerpijs en de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, indien deze prijs lager is dan de minimuminvoerprijs. Indien de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, gelijk is aan of hoger dan de overeenkomstige bij lid 5 vastgestelde minimuminvoerprijs, wordt geen recht geïnd.

5. Voor de toepassing van lid 4 geldt de in kolom 2 van onderstaande tabel opgenomen minimuminvoerprijs. Indien bij controle na invoer blijkt dat de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, die daadwerkelijk is betaald door de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap (de prijs na invoer), lager is dan de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, zoals deze blijkt uit de douaneaangifte, en de prijs na invoer lager is dan de minimuminvoerprijs, geldt het in kolom 3 van onderstaande tabel opgenomen vaste antidumpingrecht, tenzij de toepassing van het in kolom 3 opgenomen vaste recht plus de prijs na invoer tot een bedrag leidt (de daadwerkelijk betaalde prijs plus het vaste recht) dat lager is dan de in kolom 2 van onderstaande tabel opgenomen minimuminvoerprijs. In dat geval geldt een recht dat gelijk is aan het verschil tussen de in kolom 2 van onderstaande tabel opgenomen minimuminvoerprijs en de prijs na invoer. Wanneer een dergelijk vast antidumpingrecht met terugwerkende kracht wordt geïnd, wordt het geïnd na aftrek van eerder betaalde antidumpingrechten, berekend op basis van de minimuminvoerprijs.

Aanbiedingsvorm van de gekweekte zalm Minimuminvoerprijs €/kg nettogewicht van het product Vast recht €/kg nettogewicht van het product TARIC-code

Hele vis, vers, gekoeld of bevroren 2, 0, 0302 12 00 12, 0302 12 00 33, 0302 12 00 93, 0303 11 00 93, 0303 19 00 93, 0303 22 00 12, 0303 22 00

Ontdaan van ingewanden, met kop, vers, gekoeld of bevroren 3, 0, 0302 12 00 13, 0302 12 00 34, 0302 12 00 94, 0303 11 00 94, 0303 19 00 94, 0303 22 00 13, 0303 22 00

Andere (inclusief ontdaan van ingewanden, zonder kop), vers, gekoeld of bevroren 3, 0, 0302 12 00 15, 0302 12 00 36, 0302 12 00 96, 0303 11 00 18, 0303 11 00 96, 0303 19 00 18, 0303 19 00 96, 0303 22 00 15, 0303 22 00

Hele visfilets en stukken van filets, van meer dan 300 g per filet, vers, gekoeld of bevroren, met vel 5, 0, 0304 10 13 13, 0304 10 13 94, 0304 20 13 13, 0304 20 13

Hele visfilets en stukken van filets, van meer dan 300 g per filet, vers, gekoeld of bevroren, zonder vel 6, 0, 0304 10 13 14, 0304 10 13 95, 0304 20 13 14, 0304 20 13

Andere hele visfilets en stukken van filets, van niet meer dan 300 g per filet, vers, gekoeld of bevroren 7, 1, 0304 10 13 15, 0304 10 13 96, 0304 20 13 15, 0304 20 13

6. Wanneer de goederen vóór ze in het vrije verkeer worden gebracht, werden beschadigd, waardoor de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie i verhoudingsgewijs werd verlaagd, wordt het bedrag van het overeenkomstig de leden 4 en 5 hierboven berekende antidumpingrecht verlaagd met een percentage dat met de verlaging van de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijs overeenstemt.

7. Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die als zekerheid waren gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die bij Verordening (EG) nr. 628/2005 van de Commissie waren ingesteld op gekweekte zalm uit Noorwegen, vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1010/2005 van de Commissie, worden vrijgegeven.

De bedragen die als zekerheid waren gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die bij Verordening (EG) nr. 1010/2005 van de Commissie waren ingesteld op gekweekte zalm uit Noorwegen, worden definitief geïnd overeenkomstig volgende regels:

a) de als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van de definitieve rechten overschrijden, worden vrijgegeven;

b) wanneer de definitieve rechten hoger zijn dan de voorlopige rechten, worden slechts de als zekerheid gestelde bedragen tot het niveau van de voorlopige rechten, definitief geïnd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter