Toelichting bij COM(1999)654 - Ongewenste stoffen en producten in diervoeding

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(1999)654 - Ongewenste stoffen en producten in diervoeding.
bron COM(1999)654 NLEN
datum 17-12-1999
ACHTERGROND

Voeder kan ongewenste stoffen of producten bevatten die een gevaar kunnen betekenen voor de diergezondheid of, omdat ze voorkomen in van de veehouderij afkomstige producten, voor de gezondheid van de mens. Dat ongewenste stoffen en producten voorkomen, is niet in alle gevallen volledig uit te sluiten, maar het komt erop aan het gehalte ervan zo te beperken dat ongewenste en schadelijke effecten worden voorkomen.

In Richtlijn 74/63 van 17 december 1973 van de Raad inzake ongewenste stoffen in diervoeding  i worden maximumgehalten vastgesteld voor ongewenste stoffen en producten in voeder. Deze richtlijn van de Raad is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd en uit rationele overwegingen is ze, met het oog op meer duidelijkheid, gecodificeerd in Richtlijn 1999/29/EG van 22 april 1999 inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding  i.

Richtlijn 1999/29 van de Raad voorziet in maximumgehalten voor de aanwezigheid van ongewenste stoffen en producten in voedermiddelen en diervoeders. Wanneer die voedermiddelen en diervoeders niet beantwoorden aan de eisen inzake het maximumgehalte, mogen ze niet in de handel worden gebracht.

Wanneer in voedermiddelen de vastgestelde maximumgehalten worden overschreden, mogen deze voedermiddelen toch onder strikte voorwaarden in mengvoeders worden gebruikt, voor zover daardoor het voor de mengvoeders vastgestelde maximumgehalte niet wordt overschreden.

Voorts mogen de lidstaten van de maximumgehalten afwijken wanneer het gaat om voedergewassen die op een landbouwbedrijf worden geteeld en daar in dezelfde toestand worden gebruikt, voor zover dit om bijzondere redenen vereist is en mits de gezondheid van mens en dier daardoor niet wordt geschaad.

ONDERHAVIG VOORSTEL

De huidige dioxinecrisis heeft aangetoond dat de huidige Gemeenschapsvoorschriften voor voedermiddelen de veiligheid van diervoeding en voedselketen niet volledig garanderen. Daarom omvatten de conclusies van de Landbouwraad van juni 1999 een verzoek aan de Commissie om zich te beraden op grondige wijzigingen in de diervoedingsvoorschriften. De Commissie heeft de Landbouwraad van juli een werkprogramma met onder andere een aanpassing van die voorschriften voorgelegd. Het programma is ook meermaals aan het Europese Parlement voorgelegd. Met dit voorstel wordt gevolg gegeven aan een van de punten van dat werkprogramma.

Aangezien in Richtlijn 1999/29/EG van de Raad van 22 april 1999 verschillende belangrijke wijzigingen zijn aangebracht, wordt deze in dit voorstel om redenen van duidelijkheid en rationaliteit opnieuw geformuleerd.

Werkingssfeer

Voorgesteld wordt dat de Richtlijn voortaan ook voor toevoegingsmiddelen zou gelden, omdat verontreiniging van toevoegingsmiddelen door ongewenste stoffen of producten is geconstateerd. Het is dan ook dienstig in de mogelijkheid te voorzien om horizontaal in het kader van deze richtlijn maximumgehalten voor ongewenste stoffen en producten in toevoegingsmiddelen vast te stellen.

Schrapping van de mogelijkheid tot 'verdunning' en van de uitzonderingen

Om de veiligheid van de in diervoeding gebruikte voedermiddelen te garanderen moeten door de bedrijven in alle stadia van de productieketen van diervoeder voorzorgsmaatregelen worden genomen en toegepast. De maximumgehalten voor ongewenste stoffen en producten in voedermiddelen, diervoeders en toevoegingsmiddelen voor diervoeders moeten worden vastgesteld op een peil dat voor de gezondheid van mens en dier geen gevaar oplevert en bovendien op het laagst mogelijke niveau. De maximumgehalten moeten op zulk een peil worden vastgesteld dat producenten ertoe gedwongen worden de nodige maatregelen te nemen om te garanderen dat de voedermiddelen en het diervoeder aan het vereiste inzake het maximumgehalte voeldoen.

Derhalve mag het gebruik van voedermiddelen die niet voldoen aan de vereisten inzake het maximumgehalte, niet langer worden toegestaan zelfs niet onder stringente voorwaarden, en moet ook een einde worden gemaakt aan de uitzondering om bijzondere redenen. In het voorliggende voorstel zijn beide uitzonderingen geschrapt.

Mogelijkheid tot vaststelling van een actiedrempel

Voorts moeten de maximumgehalten voor ongewenste stoffen en producten op een redelijk peil worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande situatie en met de noodzaak alles in het werk te stellen om de aanwezigheid van deze ongewenste stoffen en producten in de voedselketen van mens en dier alsmaar verder te beperken. Deze Richtlijn moet daarom voorzien in de mogelijkheid een actiedrempel vast te stellen, die duidelijk lager ligt dan het maximumgehalte. Wanneer deze actiedrempel wordt overschreden, moet door de autoriteiten een onderzoek worden gestart, om de oorzaak van de verontreiniging te achterhalen en om maatregelen te nemen om de bron van verontreiniging weg te nemen of te beperken. Een dergelijke aanpak zal geleidelijk leiden tot een bewuste vermindering van de aanwezigheid van een bepaalde ongewenste stof of een ongewenst product in de voedsel- en voederketen.

Regelingsprocedure

De regelgevingsprocedure is gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van Beschikking 1999/468/EG van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden  i.