Artikelen bij COM(2024)598 - - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)598 - . |
---|---|
document | COM(2024)598 |
datum | 19 juni 2024 |
VERSLAG VAN DE COMMISSIE
België, Tsjechië, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland
Verslag opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
1. INLEIDING
In artikel 126 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is de buitensporigtekortprocedure vastgesteld. Deze procedure wordt nader vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten1, die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact.
Overeenkomstig artikel 126, lid 3, VWEU wordt in dit verslag de situatie van verschillende lidstaten beoordeeld ten opzichte van het tekortcriterium. De indeling van dit “omnibusverslag” helpt bij de vergelijkbaarheid van de verschillende gevallen, terwijl het geval van elke lidstaat op zijn eigen merites wordt beoordeeld.
Verordening (EU) 2024/1264 tot wijziging van Verordening (EG) 1467/97 is op 30 april 2024 in werking getreden. Deze wijzigingsverordening maakt deel uit van een pakket, samen met Verordening (EU) 2024/12632 en Richtlijn (EU) 2024/1265 van de Raad3. Samen brengen deze drie handelingen een hervorming van het kader voor economisch bestuur van de Unie tot stand. De doelstellingen van het hervormde kader zijn de houdbaarheid van de overheidsschuld en duurzame en inclusieve groei door hervormingen en investeringen. Het kader bevordert tevens de nationale verantwoordelijkheid en richt zich in sterkere mate op de middellange termijn, in combinatie met een doeltreffende en coherentere handhaving.
De wetswijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 laat de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium fundamenteel ongewijzigd. Daarentegen is de beoordeling van de naleving van het schuldcriterium aanzienlijk gewijzigd (zie hieronder).
Dit verslag, het eerste verslag op grond van artikel 126, lid 3, VWEU na de buitenwerkingstelling aan het einde van 2023 van de algemene ontsnappingsclausule, is in overeenstemming met de regels van het hervormde kader4.
Het tekortcriterium en het schuldcriterium
Aan het tekortcriterium wordt voldaan als het overheidstekort in het voorgaande jaar (2023) en het voor het huidige jaar (2024) voorziene tekort niet meer bedragen dan 3 % van het bbp. Als een van de twee deze drempel overschrijdt, gaat de Commissie na of de tekortquote aanzienlijk en gestaag is afgenomen en in de buurt van de referentiewaarde komt. Ook gaat zij na of het tekort boven de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en dicht bij de referentiewaarde blijft (punt 2). In de maatregelen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort moeten de Commissie en de Raad rekening houden met relevante factoren indien i) de overheidsschuld niet meer bedraagt dan 60 % van het bbp of ii) indien de schuld meer bedraagt dan 60 % van het bbp, maar het tekort in de buurt van 3 % van het bbp ligt en de overschrijding tijdelijk is (punt 4).
Volgens het Verdrag wordt aan het schuldcriterium voldaan als de bruto-overheidsschuld niet hoger is dan 60 % van het bbp, tenzij de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 (zoals gewijzigd) wordt de schuldquote geacht in voldoende mate af te nemen en de referentiewaarde in een bevredigend tempo te benaderen indien de betrokken lidstaat zijn netto-uitgavenpad in acht neemt zoals dat door de Raad is vastgesteld in het kader van Verordening (EU) nr. 2024/12635. Aangezien de Raad nog geen netto-uitgavenpad voor de lidstaten heeft vastgesteld6, kan het schuldcriterium in dit stadium nog niet volledig worden beoordeeld volgens de criteria van het nieuwe kader7.
Belangrijkste gegevens ter staving en motivering van dit verslag
Bij de beoordeling van het tekortcriterium houdt de Commissie rekening met de feitelijke tekortquote in 2023, die is gebaseerd op de door Eurostat meegedeelde begrotingsgegevens. De voorziene tekortquote in 2024 is gebaseerd op de overheidsplannen die aan Eurostat zijn meegedeeld in het kader van de begrotingskennisgeving in het voorjaar van 20248. Bovendien wordt bij de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium ook rekening gehouden met de voorjaarsprognose 2024 van de Commissie. In dit verslag wordt daarnaast het overheidstekort vergeleken met de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle overige relevante factoren in aanmerking genomen, overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1467/97.
In dit verslag wordt de naleving van het tekort- en het schuldcriterium door twaalf lidstaten beoordeeld: België, Tsjechië, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland. Met name (zie ook tabel 1):
- volgens door Eurostat op 22 april 2024 gepubliceerde gegevens9 lag in tien lidstaten het overheidstekort in 2023 boven 3 % van het bbp: België, Tsjechië, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen, en Slowakije10. Feitelijke tekorten voor 2023 van meer dan 3 % van het bbp vormen een begin van bewijs van het bestaan van een buitensporige tekort in elk van deze lidstaten.
- Bovendien verwachten Finland en Slovenië volgens de begrotingskennisgeving in het voorjaar van 2024 dat hun overheidstekort in 2024 meer dan 3 % van het bbp zal bedragen11. Deze voorziene tekorten voor 2024 vormen tevens een begin van bewijs van het bestaan van buitensporige tekorten in deze twee lidstaten. Voorziene tekorten worden niet gevalideerd door Eurostat en zijn met onzekerheid omgeven.
Zoals hierboven reeds aangegeven, kan het schuldcriterium in dit stadium nog niet volledig worden beoordeeld volgens de criteria van het nieuwe kader. Aan het einde van 2023 overschreed de bruto-overheidsschuldquote de referentiewaarde van 60 % van het bbp in dertien lidstaten: België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Finland (zie tabel 3).
Economische context van recente aanbevelingen voor begrotingsbeleid
Tijdens de acuutste fase van de pandemie is de economische activiteit in de EU in 2020 sterk gekrompen (met 5,6 %), doordat de beperkende maatregelen een grote invloed hadden op het dagelijks leven en bedrijven werden beperkt in hun activiteiten als gevolg van problemen met de toelevering. De economie van de EU veerde sterk op dankzij de snelle verspreiding van vaccins, een sterk zomertoerisme en een betere aanpassing aan de minder strenge gezondheidsmaatregelen in 2021. De gelijktijdige wereldwijde opleving van de economische activiteit zorgde echter voor grotere materiaaltekorten en leidde al in 2021 tot stijgende energieprijzen. De groeibelemmeringen namen verder toe met het begin van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, wat leidde tot verdere stijgingen van de energieprijzen en een nog grotere onzekerheid. De economie van de EU bleef veerkrachtig met een groei van het reële bbp die weliswaar afnam van 6,0 % in 2021 naar 3,5 % in 2022.
In dezelfde periode zijn aanbevelingen inzake het begrotingsbeleid zoals vastgelegd door de Raad geëvolueerd om in te spelen op de veranderende economische omstandigheden. Dankzij gecoördineerd beleidsoptreden op EU-niveau en op nationaal niveau zijn de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economieën van de lidstaten gedempt en werd de weg gebaand naar een krachtig herstel in 2021 en 2022, nadat de pandemie voorbij was. NextGenerationEU en de daarin centraal staande herstel- en veerkrachtfaciliteit hebben een doorslaggevende rol gespeeld bij de bescherming en bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie en ondersteunden daarmee het economisch sentiment en de instandhouding van particuliere en overheidsinvesteringen. De Europese economie is erin geslaagd de negatieve gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne te beperken en de energiecrisis te doorstaan dankzij een snelle energiediversificatie en veel minder gasverbruik. Via het REPowerEU-plan hebben de lidstaten zich verbonden tot cruciale hervormingen en investeringen om de energiecrisis aan te pakken door de energievoorziening te diversifiëren en de productie van hernieuwbare energie te versnellen. In 2023 vertraagde de economische activiteit in de EU en werd de groei afgeremd door hoge kosten van levensonderhoud, monetaire verkrapping, gedeeltelijke intrekking van begrotingssteun en een afnemende vraag van buiten de EU. Dankzij de meevallende groei aan het begin van 2024 en de daling van de inflatie zal de activiteit tijdens de prognosehorizon geleidelijk toenemen. Uitgaande van de voorjaarsprognose 2024 van de Commissie zal in 2024 de groei van het reële bbp in de EU naar verwachting 1,0 % bedragen en in 2025 verbeteren tot 1,6 %, grotendeels dankzij een groei van de particuliere consumptie als gevolg van de stijging van de reële lonen en de werkgelegenheid.
Met het oog op de buitenwerkingstelling aan het einde van 2023 van de algemene ontsnappingsclausule werden de begrotingsrichtsnoeren van de Raad voor 2024 gekenmerkt door een hervatting van in kwantitatieve termen geformuleerde gedifferentieerde landspecifieke aanbevelingen. Op 14 juli 2023 deed de Raad de lidstaten die volgens de prognoses hun middellangetermijnbegrotingsdoelstelling niet zouden halen, de aanbeveling12 om de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven in 2024 te beperken tot gedifferentieerde groeipercentages om een prudent begrotingsbeleid te waarborgen. De lidstaten die in de prognose voor de middellangetermijndoelstelling aan bod kwamen, werd aanbevolen om in 2024 een gezonde begrotingssituatie te bewaren, zij het zonder een dergelijke kwantitatieve beperking. Alle lidstaten werd aanbevolen de energiesteunmaatregelen zo snel mogelijk in de loop van 2023 en 2024 af te bouwen en, als zij de begrotingsdoelstelling op de middellange termijn niet zullen halen, de hiermee verbonden besparingen te gebruiken om het overheidstekort terug te dringen. De Raad heeft ook aanbevolen dat alle lidstaten nationaal gefinancierde investeringen blijven beschermen en zorgen voor een doeltreffende absorptie van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, met name ter stimulering van de groene en de digitale transitie. Voor de lidstaten in de eurozone heeft de Commissie de ontwerpbegrotingsplannen van deze lidstaten beoordeeld en er adviezen over uitgebracht, waarbij die aanbevelingen van de Raad in aanmerking zijn genomen13.
In 2023 kondigde de Commissie bij verschillende gelegenheden aan14 de Raad voor te stellen om in het voorjaar van 2024 op tekorten gebaseerde buitensporigtekortprocedures in te leiden, waarin de lidstaten worden verzocht hiermee rekening te houden bij het uitvoeren van hun begrotingen voor 2023 en bij het voeren van hun begrotingsbeleid in 2024.
Op 12 april 2024 heeft de Raad in zijn aanbeveling over het economisch beleid van de eurozone15 bij de lidstaten van de eurozone erop aangedrongen om een gecoördineerd en prudent begrotingsbeleid te voeren om de schuld op een prudent niveau te houden of de schuldquotes op een plausibel neerwaarts pad te brengen — en tegelijkertijd flexibel te blijven gelet op de heersende onzekerheid — wat leidt tot een over het geheel genomen restrictief begrotingsbeleid in de eurozone. De lidstaten wordt tevens aanbevolen de energiegerelateerde noodsteunmaatregelen zo snel mogelijk in de loop van 2024 af te bouwen en de hiermee verbonden besparingen te gebruiken om tekorten terug te dringen16.
Tabel 1: Positie van de lidstaten ten opzichte van de tekort- en schuldreferentiewaarden | |||
Huidig tekort van niet meer dan (✔) / van meer dan (🗶) 3 % van het bbp in 2023 | Voorzien tekort van niet meer dan (✔) / van meer dan (🗶) 3 % van het bbp in 2024 | Schuldquote van niet meer dan (✔) / van meer dan (🗶) 60 % van het bbp aan het einde van 2023 | |
België | | | |
Tsjechië | | | |
Estland | | | |
Spanje | | | |
Frankrijk | | 17 | |
Italië | | | |
Hongarije | | | |
Malta | | | |
Polen | | | |
Slovenië | | | |
Slowakije | | | |
Finland | | | |
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen | |||
Bulgarije | | | |
Denemarken | | | |
Duitsland | | | |
Ierland | | | |
Griekenland | | | |
Kroatië | | | |
Cyprus | | | |
Letland | | | |
Litouwen | | | |
Luxemburg | | | |
Nederland | | | |
Oostenrijk | | | |
Portugal | | | |
Roemenië (*) | | | |
Zweden | | | |
Bron: Eurostat (persbericht van 22 april 2024 en begrotingskennisgeving voorjaar 2024) (*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020. | |||
2. OVERHEIDSSALDO
België, Tsjechië, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije overschreden in 2023 de referentiewaarde voor het tekort. Van deze landen verwachten België, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije dat hun tekorten voor 202418 boven de 3 % van het bbp zullen uitkomen.
Slovenië en Finland hadden een overheidstekort dat in 2023 onder de referentiewaarde lag, maar voor 202419 bedraagt het voorziene tekort meer dan 3 % van het bbp.
In alle lidstaten met een tekort van meer dan 3 % van het bbp in 2023, met uitzondering van Estland, lag het overheidstekort boven en niet dicht bij de referentiewaarde (zie tabel 2). Voor Estland lag het tekort boven maar dicht bij de referentiewaarde.
Voor Finland ligt het voorziene tekort voor 2024 boven en dicht bij 3 % van het bbp20. Voor Slovenië ligt het voorziene tekort voor 202421 op 3,6 % van het bbp, terwijl in de voorjaarsprognose 2024 van de Commissie22 een tekort van 2,8 % van het bbp, en daarmee een tekort onder de referentiewaarde van 3 %, wordt verwacht. Daarom wordt de voorziene overschrijding van de referentiewaarde in 2024 in de zin van artikel 126, lid 3, VWEU voor Slovenië niet bevestigd.
Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zal het overheidstekort in België, Estland, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije zowel in 2024 als in 2025 boven de 3 % van het bbp blijven. Daarom zullen voor die lidstaten de tekorten boven de referentiewaarde naar verwachting niet tijdelijk zijn. Daarentegen wordt momenteel verwacht dat de overheidstekorten in Tsjechië, Spanje en Slovenië in 2024 en 2025 niet boven de referentiewaarde zullen uitkomen, en daarom wordt verwacht dat de tekorten boven de referentiewaarde tijdelijk zijn. Voor Finland wordt verwacht dat het overheidstekort in 2024 boven de referentiewaarde zal liggen, maar niet in 2025; derhalve wordt verwacht dat het tekort boven de referentiewaarde tijdelijk zal zijn.
Zoals de Commissie bij verschillende gelegenheden had aangekondigd, werd de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact aan het einde van 2023 buiten werking gesteld23. Op basis van de beoordeling vooraf van de economische omstandigheden die de Commissie in het voorjaar van 2022 verrichtte, bleef de algemene ontsnappingsclausule gedurende heel 2023 van kracht24. Met name de grotere onzekerheid en de sterke neerwaartse risico’s voor de economische vooruitzichten tegen de achtergrond van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, de ongekende energieprijsstijgingen en de aanhoudende verstoringen in de toeleveringsketen bleken de inwerkingstelling in 2023 te rechtvaardigen. Dankzij de sterke gecoördineerde beleidsreactie, die leidde tot een snelle diversificatie van energiebronnen, en dankzij een veerkrachtige arbeidsmarkt heeft de economie van de EU de op elkaar volgende schokken beter doorstaan dan aanvankelijk werd gevreesd. Bovendien zijn sommige neerwaartse risico’s uitgebleven. Als gevolg hiervan werden in 2023 de maatregelen om de economische en sociale gevolgen van energieprijzen op te vangen in de meeste lidstaten geleidelijk afgebouwd, wat ook door de Raad was aanbevolen25. Bovendien waren de kosten van tijdelijke maatregelen in verband met de COVID-19-pandemie niet langer van macro-economisch belang26. Gelet op deze overwegingen27, kunnen tekorten in 2023 boven de referentiewaarde in het algemeen niet worden toegeschreven aan uitzonderlijke economische omstandigheden.
In het specifieke geval van Estland is het tekort boven de referentiewaarde in 2023 rechtstreeks toe te schrijven aan uitzonderlijke economische omstandigheden en wordt dit derhalve als uitzonderlijk beschouwd.28 De economie kromp in 2022 met 0,5 % en nog eens met 3,0 % in 2023. Uitgaande van de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie wordt verwacht dat de economie in 2024 met 0,5 % zal krimpen, wat betekent dat de economie in een recessie van drie jaar terechtkomt.
Samengevat blijkt uit deze analyse dat twaalf lidstaten niet voldoen aan het tekortcriterium alvorens eventuele relevante factoren in aanmerking worden genomen: België, Tsjechië, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland.
Tabel 2: Overheidssaldo | |||||||
Percentage van het bbp | |||||||
2020 | 2021 | 2022 | 2023 | Begrotingskennisgeving 2024 | 2024 | 2025 | |
België | –9,0 | –5,4 | –3,6 | –4,4 | –4,4 | –4,4 | –4,7 |
Tsjechië | –5,8 | –5,1 | –3,2 | –3,7 | –2,3 | –2,4 | –1,9 |
Estland | –5,4 | –2,5 | –1,0 | –3,4 | –2,9 | –3,4 | –4,3 |
Spanje | –10,1 | –6,7 | –4,7 | –3,6 | –3,0 | –3,0 | –2,8 |
Frankrijk | –8,9 | –6,6 | –4,8 | –5,5 | – | –5,3 | –5,0 |
Italië | –9,4 | –8,7 | –8,6 | –7,4 | –4,3 | –4,4 | –4,7 |
Hongarije | –7,6 | –7,2 | –6,2 | –6,7 | –4,5 | –5,4 | –4,5 |
Malta | –9,4 | –7,6 | –5,5 | –4,9 | –4,5 | –4,3 | –3,9 |
Polen | –6,9 | –1,8 | –3,4 | –5,1 | –5,1 | –5,4 | –4,6 |
Slovenië | –7,6 | –4,6 | –3,0 | –2,5 | –3,6 | –2,8 | –2,2 |
Slowakije | –5,3 | –5,2 | –1,7 | –4,9 | –6,0 | –5,9 | –5,4 |
Finland | –5,6 | –2,8 | –0,4 | –2,7 | –3,5 | –3,4 | –2,8 |
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen | |||||||
Bulgarije | –3,8 | –3,9 | –2,9 | –1,9 | –3,0 | –2,8 | –2,9 |
Denemarken | 0,3 | 4,1 | 3,3 | 3,1 | 1,5 | 2,4 | 1,4 |
Duitsland | –4,3 | –3,6 | –2,5 | –2,5 | –1,8 | –1,6 | –1,2 |
Ierland | –5,0 | –1,5 | 1,7 | 1,7 | 1,5 | 1,3 | 1,2 |
Griekenland | –9,8 | –7,0 | –2,5 | –1,6 | –1,1 | –1,2 | –0,8 |
Kroatië | –7,2 | –2,5 | 0,1 | –0,7 | –1,9 | –2,6 | –2,6 |
Cyprus | –5,7 | –1,8 | 2,7 | 3,1 | 3,2 | 2,9 | 2,9 |
Letland | –4,4 | –7,2 | –4,6 | –2,2 | –2,8 | –2,8 | –2,9 |
Litouwen | –6,5 | –1,1 | –0,6 | –0,8 | –2,9 | –1,8 | –2,2 |
Luxemburg | –3,4 | 0,5 | –0,3 | –1,3 | –1,2 | –1,7 | –1,9 |
Nederland | –3,7 | –2,2 | –0,1 | –0,3 | –2,1 | –2,0 | –2,1 |
Oostenrijk | –8,0 | –5,8 | –3,3 | –2,7 | –2,9 | –3,1 | –2,9 |
Portugal | –5,8 | –2,9 | –0,3 | 1,2 | 0,2 | 0,4 | 0,5 |
Roemenië (*) | –9,3 | –7,2 | –6,3 | –6,6 | –4,9 | –6,9 | –7,0 |
Zweden | –2,8 | 0,0 | 1,2 | –0,6 | –1,2 | –1,4 | –0,9 |
Bron: Eurostat (gegevens van 2020 tot en met 2023 en begrotingskennisgeving 2024) en voorjaarsprognose 2024 van de Commissie (gegevens voor 2024 en 2025)29. (*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020. | |||||||
3. OVERHEIDSSCHULD
In zeven van de lidstaten die in dit verslag worden besproken, bedroeg de bruto-overheidsschuld aan het einde van 2023 meer dan 60 % van het bbp en lag daarmee boven de referentiewaarde: België, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Slovenië en Finland (zie tabel 3)30. Bovendien is voor Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije en Slovenië de overheidsschuldquote in 2023 gedaald ten opzichte van het jaar ervoor; daarentegen was in 2023 voor België en Finland de schuldquote hoger dan in 2022. Van de lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft en uitgaande van de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zal de schuldquote naar verwachting zowel in 2024 als in 2025 voor Tsjechië, Estland, Frankrijk, Italië, Malta, Polen, Slowakije en Finland hoger uitvallen dan in 2023. Daarentegen zal de staatsschuldquote van Spanje en Slovenië in 2024 naar verwachting dalen en in 2025 zelfs nog verder afnemen ten opzichte van 2023. Voor België wordt verwacht dat de schuldquote in 2024 marginaal zal dalen ten opzichte van 2023 en vervolgens zal stijgen in 2025, terwijl voor Hongarije wordt verwacht dat deze eerst zal stijgen (in 2024 ten opzichte van 2023) en vervolgens zal dalen in 2025, maar wel hoger zal blijven dan in 2023.
Tabel 3: Overheidsschuld | |||||||
Percentage van het bbp | |||||||
2020 | 2021 | 2022 | 2023 | Begrotings–kennisgeving 2024 | 2024 | 2025 | |
België | 111,9 | 107,9 | 104,3 | 105,2 | 105,2 | 105,0 | 106,6 |
Tsjechië | 37,7 | 42,0 | 44,2 | 44,0 | 45,5 | 45,2 | 45,5 |
Estland | 18,6 | 17,8 | 18,5 | 19,6 | 20,9 | 21,4 | 24,6 |
Spanje | 120,3 | 116,8 | 111,6 | 107,7 | 105,6 | 105,5 | 104,8 |
Frankrijk | 114,9 | 113,0 | 111,9 | 110,6 | – | 112,4 | 113,8 |
Italië | 155,0 | 147,1 | 140,5 | 137,3 | 137,8 | 138,6 | 141,7 |
Hongarije | 79,3 | 76,7 | 74,1 | 73,5 | 73,2 | 74,3 | 73,8 |
Malta | 52,2 | 53,9 | 51,6 | 50,4 | 54,2 | 52,0 | 52,6 |
Polen | 57,2 | 53,6 | 49,2 | 49,6 | 53,6 | 53,7 | 57,7 |
Slovenië | 79,6 | 74,4 | 72,5 | 69,2 | 68,6 | 68,1 | 66,4 |
Slowakije | 58,8 | 61,1 | 57,7 | 56,0 | 58,3 | 58,5 | 59,9 |
Finland | 74,7 | 72,6 | 73,5 | 75,8 | 79,1 | 80,5 | 82,4 |
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen | |||||||
Bulgarije | 24,6 | 23,9 | 22,6 | 23,1 | 25,0 | 24,8 | 24,6 |
Denemarken | 42,3 | 36,0 | 29,8 | 29,3 | 29,1 | 26,5 | 25,1 |
Duitsland | 68,8 | 69,0 | 66,1 | 63,6 | 64,0 | 62,9 | 62,2 |
Ierland | 58,1 | 54,4 | 44,4 | 43,7 | 41,4 | 42,5 | 41,3 |
Griekenland | 207,0 | 195,0 | 172,7 | 161,9 | 154,2 | 153,9 | 149,3 |
Kroatië | 86,1 | 77,5 | 67,8 | 63,0 | 58,0 | 59,5 | 59,1 |
Cyprus | 114,9 | 99,3 | 85,6 | 77,3 | 70,6 | 70,6 | 65,4 |
Letland | 42,7 | 44,4 | 41,8 | 43,6 | 41,0 | 44,5 | 46,3 |
Litouwen | 46,2 | 43,4 | 38,1 | 38,3 | 39,8 | 38,9 | 41,6 |
Luxemburg | 24,6 | 24,5 | 24,7 | 25,7 | 27,2 | 27,1 | 28,5 |
Nederland | 54,7 | 51,7 | 50,1 | 46,5 | 46,8 | 47,1 | 48,4 |
Oostenrijk | 82,9 | 82,5 | 78,4 | 77,8 | 77,5 | 77,7 | 77,8 |
Portugal | 134,9 | 124,5 | 112,4 | 99,1 | 95,1 | 95,6 | 91,5 |
Roemenië (*) | 46,7 | 48,5 | 47,5 | 48,8 | 49,0 | 50,9 | 53,9 |
Zweden | 40,2 | 36,7 | 33,2 | 31,2 | 31,8 | 32,0 | 31,3 |
Bron: Eurostat (gegevens van 2020 tot en met 2023) en voorjaarsprognose 2024 van de Commissie (gegevens voor 2024 en 2025)31. (*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020. |
4. RELEVANTE FACTOREN VOOR HET BEOORDELEN VAN DE NALEVING VAN HET TEKORTCRITERIUM
In artikel 126, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat er in dit verslag voor elke lidstaat “tevens rekening mee [wordt] gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en [dat] alle andere relevante factoren in aanmerking [worden] genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn”.
Deze factoren worden nader toegelicht in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97 en verwijzen naar:
a) de schuldpositie op middellange termijn, d.w.z. de omvang van de schuldproblemen, de ontwikkeling van de schuldenpositie van de overheid en de financiering ervan, en de bijbehorende risicofactoren en dan met name de looptijdstructuur, de valutasamenstelling van de schuld en voorwaardelijke verplichtingen, met inbegrip van eventuele impliciete verplichtingen die verband houden met de vergrijzing en de particuliere schuld;
b) de begrotingssituatie op middellange termijn, waaronder met name de omvang van de werkelijke jaarlijkse en cumulatieve afwijking van het door de Raad vastgestelde netto-uitgavenpad, zoals vastgesteld op basis van de controlerekening;
c) de economische situatie op middellange termijn, waaronder potentiële groei, de inflatieontwikkelingen en de conjuncturele ontwikkelingen, vergeleken met de aannames die ten grondslag liggen aan het door de Raad vastgestelde netto-uitgavenpad;
d) de uitvoering van hervormingen en investeringen, waaronder met name begrepen beleid ter voorkoming en correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden en beleid voor de uitvoering van de gemeenschappelijke strategie voor groei en werkgelegenheid van de Unie, waaronder beleid dat door de herstel- en veerkrachtfaciliteit wordt ondersteund, en de algehele kwaliteit van de overheidsfinanciën, waaronder met name de doeltreffendheid van nationale begrotingskaders;
e) gestegen overheidsinvesteringen in defensie, indien daarvan sprake is, ook rekening houdend met moment van boeking van uitgaven voor militair materieel.
Meer specifiek is de toename van overheidsinvesteringen in defensie als gevolg van de hervorming van het kader voor economisch bestuur opgenomen bij de relevante factoren.
Artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97 bepaalt ook dat “terdege rekening moet worden gehouden met “alle andere factoren die naar het oordeel van de betrokken lidstaat relevant zijn om de naleving van de tekort- en schuldcriteria uitvoerig te kunnen beoordelen, welke factoren die lidstaat aan de Raad en de Commissie kenbaar heeft gemaakt”.
Bovendien wordt, in overeenstemming met artikel 2, lid 4, de aanwezigheid van aanzienlijke uitdagingen op het gebied van de overheidsschuld beschouwd als een belangrijke verzwarende factor.
Wat betreft de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium is in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 bepaald dat de Raad en de Commissie bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort, rekening kunnen houden met de relevante factoren, maar alleen wanneer:
a. de overheidsschuldquote niet hoger is dan de referentiewaarde van 60 %, of
b. indien de overheidsschuldquote wel hoger is dan de referentiewaarde van 60 %, er wordt voldaan aan een tweeledige voorwaarde, namelijk dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en dat de overschrijding van de referentiewaarde tijdelijk is.
Van de lidstaten die in dit verslag worden behandeld, is de schuldquote niet hoger dan de referentiewaarde van 60 % van het bbp in Tsjechië, Estland, Malta, Polen en Slowakije. Daarom kunnen de Raad en de Commissie voor deze vijf lidstaten rekening houden met relevante factoren bij de daaropvolgende stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort (leden 4, 5 en 6 van artikel 126 VWEU).
Wat betreft de overige lidstaten waarop het verslag betrekking heeft, is de schuldquote in België, Spanje, Frankrijk, Italië en Hongarije hoger dan de referentiewaarde van 60 % van het bbp en is niet voldaan aan de tweeledige voorwaarde die noodzakelijk is om rekening te houden met relevante factoren (nabijheid en tijdelijkheid). Daarom kunnen de Raad en de Commissie voor deze lidstaten geen rekening houden met relevante factoren bij de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort (artikel 126, leden 4, 5 en 6, VWEU). Daarentegen voldoen Slovenië en Finland wel aan de tweeledige voorwaarde.
Volgens vaste praktijk en conform artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 worden de relevante factoren hierna besproken, ook voor de lidstaten waar de Raad en de Commissie geen rekening met die factoren kunnen houden bij de daaropvolgende stappen die leiden tot een besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium.
1. Horizontale relevante factoren
De economie van de EU heeft de afgelopen jaren een reeks enorme schokken te verduren gekregen. De COVID-19-crisis veroorzaakte wereldwijde verstoringen aan de aanbodzijde toen tijdens de sterke opleving na de pandemie de vraag sterk toenam. De stijging van de energieprijzen die al in 2021 was ingezet, werd versterkt door de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, waarbij de economische gevolgen per lidstaat verschilden, afhankelijk van de nabijheid van de oorlogsregio, de structuur van de energiemarkten en de aanvoerroutes, en de structuur van de handelsbetrekkingen van een lidstaat. De GICP-inflatie liep in oktober 2022 in de EU op tot boven de tien procent, waarbij de inflatie in Midden- en Oost-Europa onmiskenbaar het hoogst was. Dit leidde tot een forse aantasting van de koopkracht van huishoudens en een verschuiving in het consumentenvertrouwen. Deze factoren speelden, naast de COVID-19-steun en de noodmaatregelen ter ondersteuning van de energievoorziening, een rol in de begrotingsontwikkelingen van de lidstaten, via bv. automatische indexeringsmechanismen, verhoogde uitgaven voor defensie en grensbewaking.
De economische activiteit in de EU stagneerde in 2023 over het algemeen, met een groei van het bbp die vertraagde tot 0,4 % in 2023 als gevolg van een zwakke binnenlandse vraag en weinig steun van buitenaf. Recenter heeft het conflict in het Midden-Oosten de neerwaartse risico’s voor de EU en de wereldeconomie nog vergroot. Ondertussen is de inflatie verder gedaald, van 9,2 % in 2022 tot 6,4 % in 2023. In het eerste kwartaal van 2024 trok de economische activiteit in de EU aan terwijl de inflatie verder afnam.
De daling van het overheidstekort in de EU kwam tot stilstand in 2023, toen de economische activiteit verzwakte. Na een aanzienlijke daling in 2021 en 2022 ten opzichte van de zeer hoge niveaus in 2020 steeg het overheidstekort van het EU-aggregaat marginaal tot 3,5 % van het bbp in 2023 en zal het naar verwachting dalen tot 3,0 % van het bbp in 2024. Voor de lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft, zal de ontwikkeling van het tekort in 2024 naar verwachting sterker uiteenlopen, aangezien wordt voorzien dat de tekortquote ten opzichte van 2023 zal toenemen voor Polen, Slovenië, Slowakije en Finland, stabiel zal blijven voor België en Estland, en zal teruglopen in Tsjechië, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije en Malta.
Aan het einde van 2023 bedroeg de overheidsschuldquote in de EU 82,9 % (tegenover 84,8 % aan het einde van 2022), ongeveer 9 procentpunt lager dan het hoogste punt van 92 % aan het einde van 2020. Zij blijft echter ongeveer 4 procentpunt boven het niveau van voor het COVID-19-tijdperk. Verwacht wordt dat de schuldquote zich in 2024 zal stabiliseren. Van de lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft, is de overheidsschuldquote in 2023 niet gedaald in België, Estland, Polen en Finland.
Na een algehele toename die voor 2020 tot en met 2022 op ongeveer 3,5 % van het bbp wordt geraamd, werd de begrotingskoers32 van de EU in 2023 neutraal. Deze neutrale koers was het resultaat van een lichte daling van de begrotingskosten van de energiegerelateerde maatregelen, waardoor de netto primaire lopende uitgaven een contractieve bijdrage leverden, die werd gecompenseerd door de expansieve bijdrage van nationaal gefinancierde investeringen, met subsidies in het kader van de uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven en andere kapitaaluitgaven. Voor 2024 wordt een contractieve EU-begrotingskoers — iets meer dan 0,5 % van het bbp — verwacht, voornamelijk als gevolg van de verwachte daling van de overheidssubsidies voor particuliere investeringen (andere kapitaaluitgaven) en de vrijwel volledige afbouw van energiegerelateerde maatregelen. Voor 2025 duidt de prognose bij ongewijzigd beleid op een neutrale EU-begrotingskoers. De noodzaak om de begrotingstekorten terug te dringen en de schuldquotes weer omlaag te brengen, zou echter kunnen leiden tot een restrictiever begrotingsbeleid in 2025 dan momenteel wordt verwacht.
2. Landspecifieke relevante factoren
In dit punt worden de landspecifieke relevante factoren voor elke lidstaat beoordeeld. Tot deze factoren behoren onder meer de macro-economische vooruitzichten op middellange termijn, de begrotingssituatie op middellange termijn (met inbegrip van overheidsinvesteringen; zie tabel 4), de schuldpositie op middellange termijn, de algehele kwaliteit van de overheidsfinanciën, de uitvoering van hervormingen en investeringen (waaronder met name beleid ter voorkoming en correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden en beleid voor de uitvoering van de gemeenschappelijke strategie voor groei en werkgelegenheid van de Unie, waaronder beleid dat door de herstel- en veerkrachtfaciliteit wordt ondersteund), de verhoging van de overheidsinvesteringen in defensie, en andere relevante factoren die door elke lidstaat naar voren worden gebracht.
Wat betreft de verhoging van overheidsinvesteringen in defensie wordt in dit verslag aandacht besteed aan de uitsplitsing van overheidsuitgaven volgens de classificatie van overheidsfuncties (COFOG), met name bruto-investeringen in voor defensiedoeleinden gebruikte vaste activa. Dit zijn door Eurostat gepubliceerde officiële gegevens volgens de gebruikelijke registratieconventies die ook voor meegedeelde BTP-gegevens worden gehanteerd. Omdat COFOG-gegevens echter met enige vertraging beschikbaar komen33, zijn ze momenteel slechts tot 2022 beschikbaar. Door de lidstaten zijn aanvullende informatie en voorlopige ramingen verstrekt over uitgaven en/of investeringen in defensie voor 2023 en 2024, die staan vermeld in de landspecifieke hoofdstukken.
Terwijl de landspecifieke hoofdstukken verwijzen naar belangrijke informatie over de macro-economische situatie op middellange termijn, inclusief over de bijdragen aan de groei, en over de begrotingssituaties en schuldposities op middellange termijn, worden de macro-economische en budgettaire vooruitzichten nader toegelicht in de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie. Nadere informatie over de begrotingsmaatregelen, de begrotingskoers en de schuldhoudbaarheidsanalyse voor elke hieronder besproken lidstaat is te vinden in de aanbeveling van de Commissie voor aanbeveling van de Raad met een advies over het economisch, sociaal, werkgelegenheids-, structureel en begrotingsbeleid, en in de landenrapporten voor 2024. 34
Tabel 4: Overheidsinvestering | ||||||
Percentage van het bbp | ||||||
2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | |
België | 2,8 | 2,8 | 2,7 | 2,9 | 3,1 | 2,9 |
Tsjechië | 4,8 | 4,7 | 4,7 | 5,0 | 4,9 | 4,9 |
Estland | 5,7 | 5,6 | 5,1 | 6,3 | 7,0 | 6,9 |
Spanje | 2,6 | 2,7 | 2,8 | 3,0 | 3,1 | 3,1 |
Frankrijk | 4,2 | 4,1 | 4,2 | 4,3 | 4,3 | 4,2 |
Italië | 2,6 | 2,9 | 2,7 | 3,2 | 3,2 | 3,5 |
Hongarije | 6,5 | 6,3 | 5,4 | 5,1 | 4,6 | 4,7 |
Malta | 3,9 | 3,9 | 3,4 | 3,5 | 3,7 | 3,9 |
Polen | 4,5 | 4,1 | 3,8 | 5,0 | 5,1 | 5,4 |
Slovenië | 4,1 | 4,7 | 5,4 | 5,3 | 5,8 | 5,4 |
Slowakije | 3,4 | 3,1 | 3,1 | 4,7 | 4,1 | 4,5 |
Finland | 4,8 | 4,2 | 4,2 | 4,0 | 4,2 | 4,7 |
Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen | ||||||
Bulgarije | 3,3 | 2,7 | 2,3 | 3,5 | 2,5 | 3,5 |
Denemarken | 3,6 | 3,2 | 3,1 | 3,2 | 3,3 | 3,3 |
Duitsland | 2,7 | 2,6 | 2,6 | 2,7 | 2,8 | 2,9 |
Ierland | 2,4 | 2,1 | 2,1 | 2,3 | 2,6 | 2,7 |
Griekenland | 3,1 | 3,6 | 3,7 | 3,9 | 4,4 | 4,3 |
Kroatië | 5,5 | 4,6 | 3,7 | 5,4 | 5,5 | 5,6 |
Cyprus | 2,8 | 2,6 | 2,6 | 3,5 | 3,6 | 3,7 |
Letland | 5,7 | 5,4 | 3,9 | 4,2 | 5,5 | 6,1 |
Litouwen | 4,5 | 3,2 | 3,2 | 4,2 | 4,4 | 4,0 |
Luxemburg | 4,7 | 4,1 | 4,2 | 4,7 | 4,6 | 4,9 |
Nederland | 3,7 | 3,4 | 3,2 | 3,1 | 3,2 | 3,2 |
Oostenrijk | 3,3 | 3,6 | 3,4 | 3,5 | 3,5 | 3,4 |
Portugal | 2,3 | 2,6 | 2,4 | 2,5 | 3,1 | 3,4 |
Roemenië (*) | 4,6 | 4,2 | 4,4 | 5,3 | 5,2 | 4,8 |
Zweden | 5,0 | 4,7 | 4,8 | 5,0 | 5,2 | 5,3 |
Bron: Eurostat (gegevens van 2020 tot en met 2023) en voorjaarsprognose 2024 van de Commissie (voor 2024 en 2025). (*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020. |
1. Lidstaten waarvoor rekening kan worden gehouden met relevante factoren
Tsjechië
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2020 met 5,5 % gedaald. Na een toename van 3,6 % in 2021 groeide het reële bbp in 2022 met 2,4 % om vervolgens in 2023 met 0,3 % te krimpen. Verwacht wordt dat het in 2024 met 1,2 % zal groeien en in 2025 met 2,8 %. De groei in 2024 zal naar verwachting vooral zijn toe te schrijven aan particuliere consumptie en netto-uitvoer.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort ligt sinds 2020 boven 3 % van het bbp; het daalde van 5,1 % van het bbp in 2021 tot 3,2 % van het bbp in 2022, om daarna te stijgen tot 3,7 % in 2023. Het wordt geraamd op respectievelijk 2,4 % en 1,9 % van het bbp in 2024 en 2025. De overheidsinvesteringen bleven in 2021 en 2022 4,7 % van het bbp, en stegen tot 5,0 % in 2023, wat hoger is dan het overheidstekort in 2022 en 2023. In 2024 en 2025 zullen de overheidsinvesteringen naar verwachting 4,9 % van het bbp blijven, wat nog steeds hoger is dan het overheidstekort in dezelfde jaren.
Volgens ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2023 contractief, en dit met 0,9 % van het bbp, in een context van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) in 2023 heeft een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,7 % van het bbp geleverd. Hierbij is rekening gehouden met de lagere kosten van de gerichte noodsteunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen (ter hoogte van 0,1 % van het bbp). Hierbij is ook rekening gehouden met lagere kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne (met 0,1 % van het bbp). De groeiprognose van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 was in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven waren goed voor 1,1 % van het bbp in 2023. De nationaal gefinancierde investeringen waren goed voor 4,4 % van het bbp in 2023, een stijging van 0,5 procentpunt ten opzichte van 2022. Tsjechië heeft bijkomende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierd, waaronder overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie, en voor energiezekerheid, zoals energie-efficiëntierenovaties, de installatie van hernieuwbare energiebronnen, de modernisering en verbeterde veiligheid van spoorwegen en de projectvoorbereiding voor elektrificatie, overstromingsbescherming en waterretentie van land en gemeenten, projecten van Tsjechische bedrijven die het waterverbruik willen doen dalen en circulaire oplossingen voor bedrijven toepassen, publiek-private partnerschappen voor onderzoek en innovatie, en scholen van digitale toestellen voorzien, die deels worden gefinancierd door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.
Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers naar verwachting contractief zijn met 2,3 % van het bbp in 2024. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven van Tsjechië naar verwachting afnemen met 1,1 % in 2024, hetgeen minder dan de aanbevolen maximale groei is. Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zijn de nettobegrotingskosten van de energiesteunmaatregelen geraamd op 1,2 % van het bbp in 2023, –0,2 % in 2024 en 0,0 % in 2025. Indien de daarmee samenhangende besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 1,4 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 2,2 % van het bbp in dat jaar leveren. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De daarmee samenhangende besparingen zullen naar verwachting volledig worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit is eveneens in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting dalen tot 4,2 % van het bbp in 2024 tegenover 4,4 % van het bbp in 2023. Deze daling is het gevolg van het einde van de programmeringsperiode 2014-2020 van de EU-structuurfondsen, waarvoor tot 2023 middelen beschikbaar waren. In het licht van deze extra factor worden de overheidsinvesteringen in 2024 geacht in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting dalen tot 1,0 % van het bbp in 2024 (tegenover 1,1 % van het bbp in 2023). Deze daling is het gevolg van het einde van de programmeringsperiode 2014-2020 van de EU-structuurfondsen, waarvoor tot 2023 middelen beschikbaar waren.
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld steeg van 37,7 % van het bbp aan het einde van 2020 tot 42 % aan het einde van 2021. Zij steeg verder tot 44,2 % van het bbp aan het einde van 2022 en daalde daarna licht tot 44,0 % in 2023. Naar verwachting zal zij aan het einde van 2024 uitkomen op 45,2 % en in 2025 op 45,5 %.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelhoge risico’s op de middellange termijn. Volgens een basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote licht stijgen tot 48 % van het bbp in 2034. Het basislijn-schuldtraject is relatief gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans klein dat de schuldquote in 2028 hoger zal zijn dan in 2023.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging en het significante aandeel van kortlopende schulden. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de stabiliteit van de looptijd van de schulden in de afgelopen jaren, de relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis) en de denominatievaluta van de schulden.
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Tsjechië zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd, maar voor een tijdige voltooiing zijn verhoogde inspanningen nodig.
Nationaal begrotingskader: de verantwoordelijkheden van onafhankelijke begrotingsinstellingen worden vervuld door twee bij wet ingestelde organen, de begrotingsraad en het comité voor begrotingsprognoses. Tegelijkertijd blijft er ruimte voor de verbetering van de toegang van de instelling tot informatie en evaluatietaken. Sommige begrotingspraktijken in Tsjechië (bv. wijzigingen in de parameters die ten grondslag liggen aan de begrotingsregels en het gebruik van overheidsentiteiten buiten de reguliere begroting) kunnen leiden tot een verzwakking van het begrotingskader.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 1,0 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,2 % van het bbp voor hun rekening, een stijging van 0,1 procentpunt ten opzichte van 2019. Volgens door Tsjechië verstrekte voorlopige ramingen zijn de defensie-uitgaven in 2023 met 0,3 procentpunt van het bbp gestegen (er wordt geen specifiek cijfer voor investeringen in defensie gegeven).
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Tsjechië gaf aan dat het in 2024 consolidatiemaatregelen heeft genomen met een totaal effect van ongeveer 1,5 % van het bbp. Volgens Tsjechië zouden deze maatregelen moeten leiden tot een vermindering van het tekort op jaarbasis tot 2,3 % van het bbp, dat wil zeggen ruim onder de 3 % van het bbp in 2024.
Estland
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2020 met 1,0 % gedaald. Na een toename van 7,2 % in 2021 kromp het reële bbp in 2022 met 0,5 % om vervolgens in 2023 met nog eens 3,0 % te krimpen. Verwacht wordt dat de economie in 2024 met 0,5 % zal krimpen, wat betekent dat de economie in een recessie van drie jaar terechtkomt. Pas vanaf 2025 wordt een positieve groei van 3,1 % verwacht. De krimp in 2024 zal naar verwachting vooral zijn toe te schrijven aan de afname van zowel particuliere als overheidsconsumptie.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort daalde van 5,4 % in 2020 tot 2,5 % van het bbp in 2021, en tot 1,0 % in 2022, om daarna in 2023 toe te nemen tot 3,4 %, op welk niveau het naar verwachting in 2024 zal blijven. In 2025 zal het tekort naar verwachting stijgen tot 4,3 % van het bbp. Na een stijging tot 5,7 % van het bbp in 2020 daalden de overheidsinvesteringen in 2021 tot 5,6 % van het bbp en tot 5,1 % in 2022, om vervolgens in 2023 te stijgen tot 6,3 %, wat nog steeds hoger is dan het overheidstekort in diezelfde jaren. Zij zullen naar verwachting in 2024 verder stijgen tot 7,0 % van het bbp en in 2025 licht dalen tot 6,9 % en daarmee in beide jaren hoger zijn dan het overheidstekort.
Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2023 expansief met 1,6 % van het bbp, terwijl er sprake was van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) in 2023 leverde aan de begrotingskoers een expansieve bijdrage van 1,0 % van het bbp. Hierbij is rekening gehouden met de lagere kosten van de gerichte noodsteunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen (ter hoogte van 0,1 % van het bbp). Dit omvat ook hogere kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne (met 0,2 % van het bbp). De expansieve bijdrage van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 was dus slechts ten dele toe te schrijven aan de steun aan vluchtelingen uit Oekraïne. De expansieve groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) werd aangewakkerd door hogere overheidsuitgaven voor lonen en pensioenen in combinatie met aanvullende nieuwe permanente uitgavenprogramma’s voor defensie, onderwijs en kinderbijslag, die niet gepaard gingen met evenredige stijgingen aan de ontvangstenzijde. Al met al was de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven waren goed voor 1,4 % van het bbp in 2023. De nationaal gefinancierde investeringen bedroegen 5,8 % van het bbp in 2023, met een stijging op jaarbasis van 1,4 procentpunt ten opzichte van 2022. Estland financierde aanvullende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, waaronder overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, zoals de ontwikkeling van diensten voor de organisatie van evenementen en een digitale toegangspoort voor ondernemers, de beschikbaarstelling van kapitaal voor het Groene Fonds (dat investeringen in durfkapitaalfondsen en aandeleninvesteringen in ondernemingen doet) en de versterking van het elektriciteitsnet om de productiecapaciteit voor hernieuwbare energie te vergroten en zich aan te passen aan de klimaatverandering, die worden gefinancierd door de herstel- en veerkrachtfaciliteit.
Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers in 2024 min of meer neutraal zijn en 0,1 % van het bbp bedragen. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zal het structurele saldo van Estland in 2024 naar verwachting –0,7 % van het bbp bedragen (tegenover –1,3 % in 2023), zodat het boven het niveau blijft van de begrotingsdoelstelling van het land op middellange termijn van een structureel saldo van –0,75 % van het bbp. Estland voldoet daarmee aan de aanbevelingen van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedragen de netto-begrotingskosten van de noodsteunmaatregelen voor energie naar raming 0,2 % van het bbp in 2023 en in 2024 en 2025 0,0 %. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit is in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting toenemen van 5,8 % van het bbp in 2023 tot 6,3 % van het bbp in 2024. Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad.
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: na een daling van 18,6 % van het bbp aan het einde van 2020 naar 17,8 % van het bbp aan het einde van 2021 steeg de overheidsschuld naar 18,5 % van het bbp aan het einde van 2022 en naar 19,6 % aan het einde van 2023. De opwaartse trend zal zich naar verwachting voortzetten, met een geraamde schuldquote van 21,4 % aan het einde van 2024 en van 24,6 % aan het einde van 2025.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelhoge risico’s op de middellange termijn. Volgens een basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote stijgen tot ongeveer 27 % van het bbp in 2034. Het basislijn-schuldtraject is niet gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans groot dat de schuldquote in 2028 hoger zal zijn dan in 2023.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging, het aandeel kortlopende schulden en het grote aandeel van de overheidsschuld dat in handen is van niet-ingezetenen. Aan de andere kant zijn risicobeperkende factoren onder meer de lage bruto-financieringsbehoeften en het feit dat de over het algemeen nog steeds lage overheidsschuld volledig in euro luidt.
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Estland zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd.
Nationaal begrotingskader: het nationale begrotingskader werd in 2014 ingrijpend hervormd, toen de Estse begrotingsraad werd opgericht. De hoeksteen van het nationale begrotingskader is de regel inzake het structurele saldo. Deze werd in 2017 en 2024 gewijzigd, waarbij de laatste wijziging een versoepeling van de regels inhield en structurele tekorten tot 1 % van het bbp toestond, mits het schuldniveau niet hoger is dan 30 % van het bbp. De Estse begrotingsraad moet de macro-economische en begrotingsprognoses goedkeuren en beoordeelt of de begrotingsregel wordt nageleefd.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 2,2 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,7 % van het bbp voor hun rekening, een stijging van 0,2 procentpunt ten opzichte van 2019. Volgens voorlopige ramingen van Estland zouden de investeringen in defensie in 2023 stijgen met 0,45 % van het bbp en in 2024 met 0,44 %.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: op 17 mei 2024 heeft Estland aanvullende, niet reeds hierboven vermelde relevante factoren aangedragen. Deze hebben betrekking op een sterke economische krimp in de orde van grootte van 3 % in 2023 en op plannen om aanvullende begrotingsmaatregelen te nemen in de vorm van bezuinigingen op de uitgaven die het tekort in 2024 tot minder dan 3 % van het bbp moeten terugbrengen. Daarnaast hebben de Estse autoriteiten naar aanleiding van hun brief de Commissie meegedeeld dat de regering heeft ingestemd met een aanvullende begroting voor 2024 (besluit 456 SE aanvullende staatsbegroting 202435), die op 5 juni 2024 naar het parlement is gezonden en daar op 10 juni in eerste lezing en op 14 juni in tweede lezing in het parlement is aangenomen en naar verwachting op 19 juni ook in derde lezing zal worden aangenomen. Verwacht wordt dat deze aanvullende begroting het nominale tekort met 0,4 % van het bbp zal verminderen (hoofdzakelijk door permanente uitgavenverlagingen, maar ook door inkomstenverhogende maatregelen)36.
Malta
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2020 met 8,2 % gedaald. Na een toename van 12,5 % in 2021 groeide het reële bbp in 2021 met 5,6 % en in 2023 met 4,6 %. Verwacht wordt dat het in 2024 met 4,6 % zal groeien en in 2025 met 4,3 %. De groei in 2024 zal naar verwachting vooral zijn toe te schrijven aan particuliere consumptie en netto-uitvoer.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort ligt sinds 2020 boven 3 % van het bbp; het overheidstekort daalde van 7,6 % van het bbp in 2021 tot 5,5 % in 2022 en tot 4,9 % in 2023. Naar verwachting zal het verder afnemen tot 4,3 % van het bbp in 2024 en tot 3,9 % van het bbp in 2025. De overheidsinvesteringen, die in 2021 3,9 % bedroegen, daalden in 2022 tot 3,4 % van het bbp, voordat ze in 2023 marginaal stegen tot 3,5 %. Zij zullen naar verwachting in 2024 3,7 % van het bbp bedragen en 3,9 % in 2025.
Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2023 contractief met 0,6 % van het bbp terwijl er sprake was van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) in 2023 leverde aan de begrotingskoers een contractieve bijdrage van 1,6 % van het bbp. Dit omvat de toegenomen kosten van de gerichte noodsteunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het meest kwetsbaar zijn voor stijgingen van de energieprijzen met minder dan 0,1 % van het bbp. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 was in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. In 2023 bedroegen de met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven 0,9 % van het bbp. De nationaal gefinancierde investeringen bedroegen 2,6 % van het bbp in 2023, een stijging van 0,1 procentpunt ten opzichte van 2022. Malta financierde aanvullende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, waaronder overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, zoals de renovatie van particuliere en openbare gebouwen, waaronder ziekenhuizen en scholen, de elektrificatie van de vervoerssector en projecten in verband met de digitalisering van het openbaar bestuur en de particuliere sector, die gedeeltelijk worden gefinancierd door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.
Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers in 2024 naar verwachting contractief zijn, met 1,3 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven van Malta naar verwachting toenemen met 5,5 % in 2024, hetgeen minder dan de aanbevolen maximale groei is. De netto-uitgaven in 2023 waren echter hoger dan ten tijde van de aanbeveling werd verwacht (verschil van 0,8 % van het bbp). Aangezien de aanbeveling voor 2024 als groeipercentage werd geformuleerd, moet bij de beoordeling van de naleving derhalve ook het basiseffect van 2023 in aanmerking worden genomen. Indien de netto-uitgaven in 2023 gelijk zouden zijn geweest aan die welke ten tijde van de aanbeveling werden verwacht, zou het resulterende groeipercentage van de netto-uitgaven in 2024 0,7 % van het bbp boven het aanbevolen groeipercentage liggen. Daarom wordt geoordeeld dat de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven niet volledig in overeenstemming met de aanbeveling dreigen te zijn. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedragen de netto-begrotingskosten van de noodsteunmaatregelen voor energie naar verwachting 1,7 % van het bbp in 2023, 2,0 % in 2024 en 1,0 % in 2025. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting niet zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit dreigt niet in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. Bijgevolg zijn er geen daarmee gepaard gaande besparingen die kunnen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen zoals aanbevolen door de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting toenemen tot 2,8 % van het bbp in 2024 (tegenover 2,6 % van het bbp in 2023). Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting stabiel blijven op 0,9 % van het bbp in 2024.
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld steeg van 52,2 % van het bbp aan het einde van 2020 naar 53,9 % aan het einde van 2021, om vervolgens te dalen naar 51,6 % van het bbp aan het einde van 2022 en naar 50,4 % van het bbp aan het einde van 2023. Zij zal naar verwachting stijgen tot 52,0 % van het bbp aan het einde van 2024 en tot 52,6 % aan het einde van 2025.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelhoge risico’s op de middellange termijn. Volgens een basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote gestaag stijgen tot circa 56 % van het bbp in 2034. Het basislijn-schuldtraject is niet gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die een groot aantal mogelijke tijdelijke schokken voor macro-economische variabelen simuleren, zijn de prognoses over het algemeen gemiddeld gevoelig voor plausibele onvoorziene gebeurtenissen.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals het hoge aandeel van kortlopende schulden. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren zoals het hoge aandeel van de binnenlandse schuld en de scherpe daling van zowel de bruto- als de netto-schuldquote tussen 2010 en 2022.
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Malta zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd.
Nationaal begrotingskader: de Maltese begrotingsadviesraad is een kleine, onafhankelijke fiscale instelling. De wet op de begrotingsverantwoordelijkheid van 2014 vereist dat de overheidsbegroting structureel in evenwicht is of een overschot vertoont en dat de overheidsschuldquote onder de 60 % blijft of omlaag wordt gebracht als deze hoger is. De begrotingsstrategie van Malta voor de middellange termijn bevat de begrotingsdoelstellingen en strategische prioriteiten van de regering en indicatieve begrotingsdoelstellingen, samen met een beschrijving van de daaraan ten grondslag liggende aannames. Al met al heeft Malta een relatief robuust begrotingskader.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 0,5 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,1 % van het bbp voor hun rekening, wat een daling was van 0,1 procentpunt ten opzichte van 2019.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: op 16 mei 2024 heeft Malta één aanvullende niet reeds hierboven vermelde relevante factor aangedragen, namelijk met betrekking tot in 2023 gemaakte kosten voor de herstructurering van de nationale luchtvaartmaatschappij die worden geschat op 0,7 % van het bbp.
Polen
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2020 met 2,0 % gedaald. Na een toename van 6,9 % in 2021 is het reële bbp in 2022 met 5,6 % gegroeid en in 2023 met 0,2 % Verwacht wordt dat het in 2024 met 2,8 % zal groeien en in 2025 met 3,4 %. De groei in 2024 is vooral toe te schrijven aan particuliere en overheidsconsumptie.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort is gestegen van 1,8 % van het bbp in 2021 tot 3,4 % in 2022 en 5,1 % in 2023. Het wordt geraamd op 5,4 % van het bbp in 2024 en op 4,6 % van het bbp in 2025. De overheidsinvesteringen zijn in 2022 gedaald tot 3,8 % van het bbp en tot 4,1 % in 2021. In 2023 zijn ze gestegen tot 5,0 % van het bbp. Ze zullen naar verwachting toenemen tot 5,1 % van het bbp in 2024 en tot 5,4 % van het bbp in 2025. Dit is hoger dan het overheidstekort in laatstgenoemde jaar.
Volgens ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2023 expansief, met 0,8 % van het bbp, tegen een achtergrond van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) in 2023 heeft een grotendeels neutrale bijdrage aan de begrotingskoers van 0,0 % van het bbp geleverd en was in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De grotendeels neutrale bijdrage van nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven was toe te schrijven aan de lagere kosten van de (gerichte en niet-gerichte) noodsteunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven in reactie op stijgingen van de energieprijzen (met 1,2 procentpunt van het bbp). De belangrijkste aanjagers van de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend maatregelen aan de ontvangstenzijde) waren stijgingen van de lonen in de publieke sector en de pensioenen. In 2023 bedroegen de met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven 1,5 % van het bbp. De nationaal gefinancierde investeringen bedroegen 3,8 % van het bbp in 2023, een jaarlijkse stijging van 0,8 procentpunt ten opzichte van 2022. Polen financierde aanvullende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen en heeft nationaal gefinancierde investeringen gehandhaafd. Polen financierde overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, zoals het ondersteunen van elektriciteitstransmissie- en -distributienetwerken, de uitrol van nieuwe hernieuwbare energiebronnen, offshore-windenergiecentrales en energie-efficiënte renovatie van gebouwen en groene en slimme mobiliteit, die worden gefinancierd door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.
Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers in 2024 naar verwachting expansief zijn, met 2,4 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie nemen de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven van Polen in 2024 toe met 12,8 %, wat meer is dan de aanbevolen maximale groei. Dit dreigt niet in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedragen de netto-begrotingskosten van de noodsteunmaatregelen voor energie naar verwachting 0,6 % van het bbp in 2023, 0,5 % in 2024 en minder dan 0,1 % in 2025. Indien de daarmee samenhangende besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 0,2 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven een expansieve bijdrage aan de begrotingskoers van 2,0 % van het bbp in dat jaar leveren. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting niet zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit dreigt niet in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. De daarmee samenhangende besparingen zullen naar verwachting bovendien niet worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit dreigt ook niet volledig in overeenstemming te zijn met de aanbeveling van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting toenemen tot 4,0 % van het bbp in 2024 (tegenover 3,8 % van het bbp in 2023). Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting stijgen tot 1,9 % van het bbp in 2024 (tegenover 1,5 % van het bbp in 2023).
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld daalde van 57,2 % van het bbp aan het einde van 2020 tot 53,6 % aan het einde van 2021 en tot 49,2 % aan het einde van 2022. Zij steeg tot 49,6 % van het bbp in 2023 en zal naar verwachting verder stijgen tot 53,7 % aan het einde van 2024 en tot 57,7 % aan het einde van 2025.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognoses over tien jaar zou de overheidsschuldquote blijven stijgen tot circa 85 % van het bbp in 2034. Het schuldtraject is relatief gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2028 met matige waarschijnlijkheid hoger zijn dan in 2023.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de relatief stabiele financieringsbronnen (met een grote binnenlandse investeerdersbasis) en de valutadenominatie van de schuld (ongeveer driekwart van de uitstaande schuld luidt in lokale valuta).
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Polen zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd, maar voor een tijdige voltooiing zijn verhoogde inspanningen nodig.
Nationaal begrotingskader: het begrotingskader in Polen is de afgelopen twee jaar versterkt, onder andere via maatregelen die zijn opgenomen in het herstel- en veerkrachtplan. De cijfermatige begrotingsregels blijven de kern van het kader vormen. Hoewel de in de grondwet verankerde schuldplafonds betrekking hebben op de centrale overheid, is er een aparte schuldregel voor lokaleoverheidsinstellingen. De regel voor stabiliserende uitgaven is onlangs aangescherpt door er extra instellingen en fondsen voor speciale doeleinden onder te laten vallen en de overheid heeft aanpassingen voorgesteld om deze in overeenstemming te brengen met de hervormde EU-vereisten. Ook is de regering voornemens een onafhankelijke begrotingsraad op te richten om het toezicht op de begrotingsregels en andere daarmee samenhangende verantwoordelijkheden, die momenteel over verschillende instanties verspreid zijn, samen te brengen.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 1,6 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,3 % van het bbp voor hun rekening, even hoog als in 2019. Volgens door Polen aangeleverde voorlopige ramingen bedroegen de defensie-uitgaven van de COFOG in 2023 in totaal 2,1 % van het bbp, met inbegrip van leveringen van militaire uitrusting en andere defensie-investeringen, die op 0,7 % van het bbp worden geraamd. Aangezien defensie-uitgaven volgens de boekhoudregels niet op het moment van betaling, maar bij levering worden geregistreerd, zullen de huidige hoge defensie-uitgaven op kasbasis de komende jaren, wanneer het militair materieel wordt geleverd, op transactiebasis verschijnen. Concreet verwacht Polen dat de defensie-uitgaven in de komende vier jaar zullen verdubbelen, naar schatting tot 2,8 % van het bbp in 2024, 3,2 % van het bbp in 2025, 3,7 % van het bbp in 2026, 4,3 % van het bbp in 2027 en 4,1 % van het bbp in 2028.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: op 17 mei 2024 heeft Polen aanvullende, niet reeds hierboven vermelde relevante factoren aangedragen, namelijk informatie over het begrotingseffect van de versterking van de buitengrens van de EU met Rusland, Belarus en Oekraïne (0,3 % van het bbp) en buitengewone steun voor landbouwers (0,4 % van het bbp). Daarnaast benadrukt Polen dat het van alle EU-lidstaten het hoogste bedrag aan defensie uitgeeft en daarmee zijn bijdrage levert aan de bredere doelstelling om de veiligheid van Europa te versterken en een gemeenschappelijk publiek goed voor de Europeanen te helpen realiseren. Tevens bevestigde Polen zijn toezegging om begrotingsdiscipline te betrachten en de schuldquote onder de 60 % te houden. Op 30 april 2024 nam de regering het meerjarig financieel plan van de Staat voor 2024-2027 aan, met een toezegging om de begroting met ten minste 0,5 % van het bbp per jaar te consolideren; het tekort zou geleidelijk dalen van 5,1 % van het bbp in 2024 tot 4,6 % in 2025, tot 4,0 % in 2026, tot 3,5 % in 2027 en tot 2,9 % in 2028.
Slovenië
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2020 met 4,2 % gedaald. Na een toename van 8,2 % in 2021 is het reële bbp in 2022 met 2,5 % gegroeid en in 2023 met 1,6 % Verwacht wordt dat het in 2024 met 2,3 % zal groeien en in 2025 met 2,6 %. De groei in 2024 zal naar verwachting vooral zijn toe te schrijven aan overheidsconsumptie en voorraden.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort daalde van 4,6 % van het bbp in 2021 tot 3,0 % in 2022 en 2,5 % in 2023. Naar verwachting zal het in 2024 2,8 % van het bbp bedragen en in 2025 2,2 % van het bbp. Na een stijging tot 4,7 % van het bbp in 2021 en tot 5,4 % van het bbp in 2022, zijn de overheidsinvesteringen marginaal gedaald tot 5,3 % van het bbp in 2023. Verwacht wordt dat deze zullen stijgen tot 5,8 % van het bbp in 2024, om vervolgens licht te dalen tot 5,4 % van het bbp in 2025. Vanaf 2021 zijn de overheidsinvesteringen groter dan het overheidstekort.
Volgens ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2023 contractief, met 0,5 % van het bbp, in een context van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) leverde in 2023 een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,4 % van het bbp. Hierbij is rekening gehouden met de lagere kosten van de gerichte noodsteunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen (ter hoogte van 0,3 % van het bbp). De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 was in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen in 2023 1,3 % van het bbp. De nationaal gefinancierde investeringen in 2023 bedroegen 4,6 % van het bbp, een jaarlijkse daling van 0,2 procentpunt ten opzichte van 2022. Slovenië financierde aanvullende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, waaronder overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, bijvoorbeeld in spoorweginfrastructuur, hernieuwbare energiebronnen en de preventie van natuurrampen, die gedeeltelijk worden gefinancierd door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.
Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers naar verwachting contractief zijn met 0,2 % van het bbp in 2024. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie nemen de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven van Slovenië in 2024 toe met 5,6 %, hetgeen meer dan de aanbevolen maximale groei is. Dit dreigt niet volledig in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedragen de netto-begrotingskosten37 van de energiesteunmaatregelen naar verwachting 1,4 % van het bbp in 2023, 0,1 % in 2024 en 0,0 % in 2025. Indien de daarmee samenhangende besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 1,3 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,1 % van het bbp in dat jaar leveren. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De daarmee samenhangende besparingen zullen naar verwachting echter niet volledig worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit dreigt niet volledig in overeenstemming te zijn met de aanbeveling van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting toenemen tot 5,3 % van het bbp in 2024 (tegenover 4,6 % van het bbp in 2023). Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, inclusief subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting stabiel blijven op 1,3 % van het bbp in 2024 (ook in 2023 ging het om 1,3 % van het bbp).
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld daalde van 79,6 % van het bbp aan het einde van 2020 tot 74,4 % aan het einde van 2021. Zij daalde verder tot 72,5 % van het bbp aan het einde van 2022 en tot 69,2 % van het bbp aan het einde van 2023. Naar verwachting zal zij aan het einde van 2024 uitkomen op 68,1 % en in 2025 op 66,4 %.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelhoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote stijgen tot circa 74 % van het bbp in 2034. Het basislijn-schuldtraject is relatief gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2028 met matige waarschijnlijkheid hoger zijn dan in 2023.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging en het grote aandeel van de overheidsschuld dat in handen is van niet-ingezetenen. Daarnaast zijn er risico’s in de huisvestingssector door de snel stijgende huizenprijzen. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de stabilisatie van de looptijd van de schuld op hoge niveaus in de afgelopen jaren en relatief stabiele financieringsbronnen met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis en een hoog aandeel van de schuld dat in handen is van de nationale centrale bank.
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Slovenië zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd, maar voor een tijdige voltooiing zijn verhoogde inspanningen nodig.
Nationaal begrotingskader: de Sloveense begrotingsraad is een van de twee onafhankelijke begrotingsinstellingen van Slovenië en houdt zich bezig met het toezicht op de naleving van de begrotingsregels en de beoordeling van de begrotingsvooruitzichten van de regering. Slovenië heeft een begrotingsregel die gericht is op het structurele saldo, maar er bestaat geen regel om de overheidsschuld op nationaal niveau in te dammen. Het begrotingsplan voor de middellange termijn is gedetailleerd en bestrijkt een groot deel van de overheid, maar het bindende karakter van het plan en het verband met de jaarlijkse begroting zijn niet bijzonder sterk: elk jaar kunnen nieuwe cijfers worden ingevoerd voor alle jaren waarop het plan betrekking heeft en jaarlijkse begrotingen kunnen afwijken van eerder vastgestelde plannen voor de middellange termijn.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 1,2 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,1 % van het bbp voor hun rekening, even hoog als in 2019. Volgens voorlopige ramingen van Slovenië zouden de investeringen in defensie in 2023 stijgen met 0,1 % van het bbp en in 2024 met 0,25 %.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: op 16 mei 2024 verstrekte Slovenië een aanvullende, niet reeds hierboven vermelde relevante factor, namelijk de begrotingseffecten van de overstromingen in 2023. Dit betrof de onmiddellijke hulp aan de slachtoffers van de overstromingen en uitgebreide maatregelen voor wederopbouw, ontwikkeling en bescherming tegen overstromingen en aardverschuivingen. De uitgaven voor rampen waren in 2023 lager dan verwacht en zullen in 2024 naar verwachting 1,7 % van het bbp uitmaken. Volgens Slovenië moeten herstelmaatregelen na rampen die in 2024 zijn genomen, als eenmalig worden beschouwd38. Slovenië verwijst ook naar de plannen van de regering om het overheidstekort en de overheidsschuld de komende jaren terug te dringen. Het tekort zal naar verwachting in 2025 dalen tot onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp en in 2027 verder dalen tot 1,9 % van het bbp. De overheidsschuld zal in deze periode naar verwachting ook afnemen, van 69,2 % van het bbp in 2023 tot 64,3 % van het bbp in 2027.
Slowakije
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2020 met 3,3 % gedaald. Na een toename van 4,8 % in 2021 is het reële bbp in 2022 gegroeid met 1,9 % en in 2023 met 1,6 %. Verwacht wordt dat het in 2024 met 2,2 % zal groeien en in 2025 met 2,9 %. De groei in 2024 is vooral toe te schrijven aan voorraden en overheidsconsumptie.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort daalde van 5,2 % van het bbp in 2021 naar 1,7 % van het bbp in 2022, om daarna te stijgen naar 4,9 % in 2023. Het zal in 2024 naar verwachting verder toenemen tot 5,9 % van het bbp en licht teruglopen tot 5,4 % in 2025. De overheidsinvesteringen, die in 2021 en 2022 3,1 % van het bbp bedroegen, stegen in 2023 tot 4,7 % van het bbp. Verwacht wordt dat zij zullen dalen tot 4,1 % van het bbp in 2024, om vervolgens weer te groeien tot 4,5 % van het bbp in 2025.
In 2023 was de begrotingskoers volgens de ramingen van de Commissie expansief, met 6,1 % van het bbp, in een context van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) leverde in 2023 een expansieve bijdrage aan de begrotingskoers van 3,8 % van het bbp. Hierbij is rekening gehouden met de lagere kosten van de gerichte noodsteunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen (ter hoogte van 0,2 % van het bbp). Hierbij is ook rekening gehouden met lagere kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne (met 0,1 % van het bbp). De expansieve bijdrage van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven boven de potentiële outputgroei op middellange termijn was dus niet het gevolg van de gerichte noodsteun aan huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen, en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. De expansieve groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) was het gevolg van niet-gerichte noodmaatregelen op energiegebied, permanente verhogingen van de lonen in de overheidssector en de sociale uitkeringen, hogere uitgaven voor gezondheidszorg en verlaging van de btw-tarieven voor bepaalde goederen. Al met al was de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 3,2 % van het bbp in 2023. De nationaal gefinancierde investeringen bedroegen in 2023 3,2 % van het bbp, een jaarlijkse daling van 0,8 procentpunt ten opzichte van 2022. Slowakije financierde aanvullende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, waaronder overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, zoals investeringen in energie-infrastructuur, emissievrij vervoer en energie-efficiëntie van gebouwen, die gedeeltelijk worden gefinancierd door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.
Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers naar verwachting contractief zijn met 1,4 % van het bbp in 2024. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie nemen de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven van Slowakije in 2024 toe met 6,2 %, wat meer is dan de aanbevolen maximale groei. Dit dreigt niet volledig in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedragen de netto-begrotingskosten van de noodsteunmaatregelen voor energie naar raming 2,1 % van het bbp in 2023, 0,4 % in 2024 en 0,0 % in 2025. Indien de daarmee samenhangende besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 1,7 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven39 een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,2 % van het bbp in dat jaar leveren. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting niet zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit dreigt niet in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. Bovendien zullen de daarmee samenhangende besparingen naar verwachting niet volledig worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit dreigt ook niet volledig in overeenstemming te zijn met de aanbeveling van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen afnemen tot 3,0 % van het bbp in 2024 (tegenover 3,2 % van het bbp in 2023). Deze daling is het gevolg van het einde van de programmeringsperiode 2014-2020 van de EU-structuurfondsen, waarvoor tot 2023 middelen beschikbaar waren. Voorts is zij te wijten aan het uitstel van de levering van militair materieel tot 2025. In het licht van deze factoren worden de overheidsinvesteringen in 2024 geacht in overeenstemming te zijn met de aanbeveling van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting dalen tot 2,0 % van het bbp in 2024 (tegenover 3,2 % van het bbp in 2023). Deze daling is het gevolg van het einde van de programmeringsperiode 2014-2020 van de EU-structuurfondsen, waarvoor tot 2023 middelen beschikbaar waren.
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld steeg van 58,8 % van het bbp aan het einde van 2020 tot 61,1 % aan het einde van 2021, en daalde vervolgens tot 57,7 % van het bbp aan het einde van 2022 en tot 56,0 % aan het einde van 2023. Naar verwachting zal het toenemen tot 58,5 % aan het einde van 2024 en tot 59,9 % aan het einde van 2025.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognoses over tien jaar zou de overheidsschuldquote de komende tien jaar gestaag stijgen en in 2034 106 % van het bbp bereiken. Het basislijn-schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2028 met matige waarschijnlijkheid hoger zijn dan in 2023.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de negatieve internationale netto-investeringspositie van Slowakije. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de structuur van schulden. Met name het lage aandeel van de kortlopende overheidsschuld en het feit dat de gehele overheidsschuld in euro luidt (waardoor valutarisico’s worden uitgesloten) helpen om de risico’s voor de houdbaarheid van de schuld te beperken.
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Slowakije zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd, maar voor een tijdige voltooiing zijn verhoogde inspanningen nodig.
Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Slowakije ondervindt macro-economische onevenwichtigheden. Slowakije heeft met name kwetsbaarheden in verband met kostenconcurrentievermogen, het externe saldo, de woningmarkt en schulden van huishoudens uitblijvende maatregelen vanuit het beleid.
Nationaal begrotingskader: de Slowaakse Raad voor begrotingsverantwoordelijkheid (CBR) heeft een breed mandaat en een ruime aanwezigheid in de media, maar haar dialoog met de regering en het parlement is niet bijzonder sterk. In de Slowaakse grondwet en de bijbehorende wetten werden een regel voor een structureel begrotingsevenwicht en een schuldregel ingevoerd, die beide gelden voor de centrale overheid, en een regel met betrekking tot begrotingsevenwicht en schuld die van toepassing is op lokale overheden. Slowakije heeft ook een begrotingsstrategie voor de middellange termijn waarin de begrotingsdoelstellingen en prioriteiten van de regering voor de middellange termijn over een periode van drie jaar worden uiteengezet en een indicatief venster voor voortschrijdende planning wordt aangehouden. Al met al heeft Slowakije een vrij robuust nationaal begrotingskader.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 1,5 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,2 % van het bbp voor hun rekening, even hoog als in 2019. Volgens de voorlopige informatie die Slowakije heeft aangeleverd, zouden de defensie-investeringen toenemen door de leveringen van militair materieel.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: op 16 mei 2024 heeft Slowakije één aanvullende, niet reeds hierboven vermelde relevante factor aangedragen, namelijk de recente stijging van rentekosten. Slowakije heeft verder zijn toezegging bevestigd om het nominale tekort vanaf 2025 met 1 procentpunt per jaar terug te dringen.
Finland
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2020 met 2,4 % gedaald. Na een toename van 2,8 % in 2021 is het reële bbp in 2022 gegroeid met 1,3 % om vervolgens in 2023 te krimpen met 1,0 %. De output zal in 2024 naar verwachting vrijwel ongewijzigd blijven en in 2025 met 1,4 % groeien. De groei in 2024 zal naar verwachting vooral zijn toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort daalde van 2,8 % van het bbp in 2021 tot 0,4 % van het bbp in 2022, alvorens toe te nemen tot 2,7 % van het bbp in 2023. Naar verwachting zal het in 2024 3,4 % bedragen en in 2025 2,8 %. De overheidsinvesteringen bedroegen 4,2 % van het bbp in 2021 en 2022, en daalden licht tot 4,0 % in 2023. Verwacht wordt dat ze zullen stijgen tot 4,1 % van het bbp in 2024 en vervolgens tot 4,5 % in 2025, waarmee ze voor het vijfde achtereenvolgende jaar vanaf 2021 boven het overheidstekort uitkomen.
In 2023 was de begrotingskoers volgens de ramingen van de Commissie expansief, met 0,9 % van het bbp, in een context van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) leverde in 2023 een expansieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,8 % van het bbp. Hierbij is ook rekening gehouden met hogere kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne (met 0,2 % van het bbp). De expansieve bijdrage van de nationaal gefinancierde netto primaire lopende uitgaven in 2023 was dus slechts gedeeltelijk toe te schrijven aan de steun voor mensen die Oekraïne ontvluchten. De expansieve groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) werd ook veroorzaakt door de aanhoudende en snelle stijging van de prijzen en kosten — met name die van aangekochte diensten en personeelsuitgaven bij lokale overheden — alsook door de stijging van de uitgaven voor de maatregelen om paraat te zijn naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Al met al was de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen in 2023 0,4 % van het bbp. De nationaal gefinancierde investeringen beliepen in 2023 4,0 % van het bbp, een afname van 0,2 procentpunt ten opzichte van 2022. Finland financierde aanvullende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, waaronder overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, zoals infrastructuur voor hernieuwbare energie en emissiearme waterstof, die gedeeltelijk worden gefinancierd door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.
Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers in 2024 naar verwachting expansief zijn, met 0,7 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie nemen de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven van Finland in 2024 toe met 4,0 %, wat meer is dan de aanbevolen maximale groei. Dit dreigt niet in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedragen de netto-begrotingskosten van de noodsteunmaatregelen voor energie naar raming 0,2 % van het bbp in 2023 en in 2024 en 2025 0,0 %. Indien de daarmee samenhangende besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 0,2 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven een expansieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,7 % van het bbp in dat jaar leveren. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De daarmee samenhangende besparingen zullen naar verwachting echter niet volledig worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit dreigt niet volledig in overeenstemming te zijn met de aanbeveling van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting toenemen tot 4,1 % van het bbp in 2024 (tegenover 4,0 % van het bbp in 2023). Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting stabiel blijven op 0,4 % van het bbp in 2024.
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld daalde van 74,7 % van het bbp aan het einde van 2020 tot 72,6 % aan het einde van 2021, en steeg daarna geleidelijk tot 73,5 % van het bbp aan het einde van 2022 en tot 75,8 % van het bbp aan het einde van 2023. Zij zal naar verwachting stijgen tot 80,5 % van het bbp aan het einde van 2024 en tot 82,4 % van het bbp aan het einde van 2025.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote blijven stijgen tot circa 96 % van het bbp in 2034. Het basislijn-schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans groot dat de schuldquote in 2028 hoger zal zijn dan in 2023.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging, het aandeel van de kortlopende overheidsschuld, en risico’s verbonden met de vastgoed- en de huizenmarkt. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de langere looptijd van de schuld in de afgelopen jaren, de relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis) en het zeer grote aandeel van de in euro luidende schuld.
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De uitvoering van hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Finland zijn opgenomen, heeft vertraging opgelopen.
Nationaal begrotingskader: Finland heeft een regel ingevoerd voor een structureel begrotingsevenwicht voor de centrale overheid, terwijl een schuldregel veeleer via politieke overeenstemming is vastgelegd. Regels voor begrotingsevenwicht via politieke overeenstemming gelden ook voor de lokale overheden en de socialezekerheidssector. Ook is er een bindende uitgavenregel: aan het begin van de parlementaire zittingstermijn beslist de regering over de uitgavenlimieten en de procedureregels voor de hele zittingstermijn van vier jaar. Finland heeft ook een begrotingsstrategie voor de middellange termijn waarin de begrotingsdoelstellingen en prioriteiten van de regering voor de middellange termijn worden uiteengezet, waarbij een venster voor voortschrijdende planning wordt aangehouden. Al met al heeft Finland een relatief robuust begrotingskader.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 1,3 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,3 % van het bbp voor hun rekening, een stijging van 0,1 procentpunt ten opzichte van 2019. Volgens voorlopige ramingen van Finland zouden de defensiegerelateerde investeringen in 2024 met ongeveer 0,5 % van het bbp toenemen, als gevolg van aanzienlijke defensiegerelateerde investeringen en investeringen in vervangend defensiematerieel vanwege de hulp aan Oekraïne; volgens Finland zal echter een deel van deze investeringen, hoewel zij vergelijkbaar zijn met defensie, waarschijnlijk in een andere COFOG-afdeling worden opgenomen (met name “openbare orde en veiligheid”).
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: in de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de relevante factoren die Finland op 17 mei 2024 heeft aangedragen.
2. Lidstaten waarvoor geen rekening kan worden gehouden met relevante factoren.
België
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2020 met 5,3 % gedaald. Na een toename van 6,9 % in 2021 is het reële bbp in 2022 gegroeid met 3,0 % en in 2023 met 1,4 %. Naar verwachting zal de economie groeien met 1,3 % in 2024 en met 1,4 % in 2025. De groei in 2024 zal naar verwachting vooral zijn toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort ligt sinds 2020 boven 3 % van het bbp; het daalde van 5,4 % van het bbp in 2021 tot 3,6 % van het bbp in 2022, om daarna weer te stijgen tot 4,4 % in 2023. Het zal naar verwachting in 2024 4,4 % van het bbp blijven en groeien tot 4,7 % van het bbp in 2025. De overheidsinvesteringen bedroegen 2,8 % van het bbp in 2021, daalden tot 2,7 % in 2022 en stegen tot 2,9 % in 2023. Zij zullen naar verwachting verder stijgen tot 3,1 % van het bbp in 2024 en vervolgens marginaal dalen tot 2,9 % van het bbp in 2025.
In 2023 was de begrotingskoers volgens de ramingen van de Commissie expansief, met 0,7 % van het bbp, in een context van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) leverde in 2023 een expansieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,4 % van het bbp. Hierbij is rekening gehouden met de lagere kosten van de gerichte noodsteunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen (ter hoogte van 0,1 % van het bbp). De groei van nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven die hoger was dan de potentiële outputgroei op middellange termijn was dus niet het gevolg van de gerichte noodmaatregelen ter ondersteuning van huishoudens en bedrijven die het meest kwetsbaar zijn voor stijgingen van de energieprijzen. De expansieve groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) werd aangejaagd door permanente verhogingen van de overheidslonen en sociale uitkeringen als gevolg van de automatische indexering, een tijdelijke verlaging van de werkgeversbijdragen in 2023 en stijgende begrotingskosten door de vergrijzing. Al met al was de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen in 2023 0,3 % van het bbp. De nationaal gefinancierde investeringen bedroegen voor 2,8 % van het bbp in 2023, een stijging van 0,1 procentpunt ten opzichte van 2022. België financierde aanvullende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, waaronder overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, zoals investeringen in spoor- en fietsinfrastructuur, renovatie van overheidsgebouwen, en waterstofinfrastructuur, die deels worden gefinancierd uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.
Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers in 2024 naar verwachting contractief zijn, met 0,1 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie nemen de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven van België in 2024 toe met 4 %, wat meer is dan de aanbevolen maximale groei. Dit dreigt niet in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedragen de netto-begrotingskosten40 van de noodsteunmaatregelen voor energie naar raming 0,4 % van het bbp in 2023 en 0 % van het bbp in 2024 en 2025. Indien de daarmee samenhangende besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 0,4 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,1 % van het bbp in dat jaar leveren. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De daarmee samenhangende besparingen zullen naar verwachting echter niet volledig worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit dreigt niet volledig in overeenstemming te zijn met de aanbeveling van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting toenemen tot 2,9 % van het bbp in 2024 (tegenover 2,8 % van het bbp in 2023). Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting stabiel blijven op 0,3 % van het bbp in 2024.
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld daalde van 111,9 % van het bbp aan het einde van 2020 tot 107,9 % aan het einde van 2021 en vervolgens nog verder tot 104,3 % in 2022, alvorens te stijgen tot 105,2 % aan het einde van 2023. Naar verwachting zal zij aan het einde van 2024 uitkomen op 105,0 % en in 2025 op 106,6 %.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens een basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote stijgen tot ongeveer 119 % van het bbp in 2034. Het basislijn-schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans groot dat de schuldquote in 2028 hoger zal zijn dan in 2023.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging, het aandeel kortlopende schulden, de hoge bruto financieringsbehoeften, het grote deel van de overheidsschuld dat in handen is van niet-ingezetenen en het gebrek aan begrotingscoördinatie op de verschillende overheidsniveaus, waarbij verscheidene deelstaten specifieke kwetsbaarheden vertonen. Aan de andere kant omvatten de risicobeperkende factoren de verlenging van de looptijd van de schuld in de afgelopen jaren, die een meer geleidelijke doorwerking van de stijgende rente naar de schuldenlast mogelijk maakt, relatief stabiele financieringsbronnen, met een gediversifieerde en grote beleggersbasis, en het feit dat de overheidsschuld volledig in euro luidt.
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De uitvoering van hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van België zijn opgenomen, heeft echter aanzienlijke vertraging opgelopen.
Nationaal begrotingskader: de doeltreffendheid van de planning op middellange termijn in België blijft zwak en de coördinatie tussen de verschillende overheidsniveaus is beperkt. De Hoge Raad van Financiën (HCF) is nog niet volledig operationeel. De daadwerkelijke uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst uit 2013 tussen alle overheidsniveaus over de vaststelling van meerjarige begrotingspaden en de toewijzing van de toezichtsfunctie aan de HCF blijft vooralsnog onvolledig. Dit bemoeilijkt het toezicht op de naleving en verhoogt het risico dat van het begrotingspad voor de middellange termijn wordt afgeweken. De begrotingsregels in België omvatten doelstellingen voor de uitgaven voor gezondheidszorg op federaal niveau en strikte regels voor lokale overheden. Hoewel het federale niveau en de gewesten goed zijn voor een groot deel van de overheidsuitgaven, zijn er weinig formele regels voor deze niveaus, met als belangrijkste uitzondering de recente uitgavennorm van Vlaanderen. Tegelijkertijd heeft België in het kader van zijn herstel- en veerkrachtplan toegezegd de uitgaven te toetsen.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG41-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 1 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,1 % van het bbp voor hun rekening, even hoog als in 2019.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: op 17 mei 2024 heeft België aanvullende, niet reeds hierboven vermelde relevante factoren aangedragen, namelijk recente inspanningen om de overheidsinvesteringen te verhogen om de groene en digitale transitie te versnellen (onder andere door de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan) en om de uitgaven voor defensie te verhogen; het effect van uitzonderlijk hoge inflatie op de overheidsfinanciën, met name gelet op automatische indexatiemechanismen; en maatregelen om de houdbaarheid van het pensioenstelsel te verbeteren en het belastingstelsel te hervormen.
Spanje
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2020 met 11,2 % gedaald. Na een toename van 6,4 % in 2021 is het reële bbp in 2022 gegroeid met 5,8 % en in 2023 met 2,5 %. Verwacht wordt dat het in 2024 met 2,1 % zal groeien en in 2025 met 1,9 %. De groei in 2024 is vooral toe te schrijven aan netto-uitvoer en, in mindere mate, investeringen.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort ligt sinds 2020 boven 3 % van het bbp; het daalde van 6,7 % van het bbp in 2021 tot 4,7 % in 2022 en tot 3,6 % in 2023. Naar verwachting zal het verder afnemen tot 3,0 % van het bbp in 2024 en tot 2,8 % van het bbp in 2025. De overheidsinvesteringen stegen licht van 2,7 % van het bbp in 2021 tot 2,8 % in 2022 en tot 3,0 % in 2023. Ze zullen in 2024 en 2025 naar verwachting 3,1 % van het bbp blijven, wat hoger is dan het overheidstekort in dezelfde jaren.
Volgens ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2023, met –0,2 % van het bbp, overwegend neutraal. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) in 2023 leverde een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,3 % van het bbp en was in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De contractieve bijdrage van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven was toe te schrijven aan de lagere kosten van de (gerichte en niet-gerichte) noodmaatregelen ter ondersteuning van huishoudens en bedrijven in reactie op energieprijsstijgingen (met 0,6 procentpunt van het bbp). De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend maatregelen aan de ontvangstenzijde) was vooral toe te schrijven aan de sociale uitkeringen andere dan voordelen in natura, die werden aangejaagd door de aanpassing van de pensioenen, en het intermediaire verbruik, dat werd aangejaagd door uitgaven voor defensie. De met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen in 2023 1,3 % van het bbp. De nationaal gefinancierde investeringen bedroegen in 2023 2,3 % van het bbp, met een jaarlijkse toename van 0,1 procentpunt. Spanje financierde aanvullende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, waaronder overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, zoals de digitale toolkit, het PERTE voor elektrische en verbonden voertuigen, nieuwe plaatsen voor beroepsonderwijs en -opleiding en investeringen op het gebied van groene waterstof, die worden gefinancierd door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.
Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers in 2024 naar verwachting neutraal zijn, met 0,0 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie nemen de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven van Spanje in 2024 toe met 3,8 %, wat meer is dan de aanbevolen maximale groei. Dit dreigt niet in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. Volgens de voorjaarsprognose 2024 van de Commissie worden de nettobegrotingskosten van de noodsteunmaatregelen voor energie in 2023 op 0,9 % van het bbp geraamd en zullen zij naar verwachting 0,2 % in 2024 en –0,1 % in 2025 bedragen. Indien de daarmee samenhangende besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 0,7 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,3 % van het bbp in dat jaar leveren. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De daarmee samenhangende besparingen zullen naar verwachting echter niet volledig worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit dreigt niet volledig in overeenstemming te zijn met de aanbeveling van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting toenemen tot 2,4 % van het bbp in 2024 (tegenover 2,3 % van het bbp in 2023). Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting toenemen tot 1,6 % van het bbp in 2024 (tegenover 1,3 % van het bbp in 2023).
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld daalde van 120,3 % van het bbp aan het einde van 2020 tot 116,8 % aan het einde van 2021 en tot 111,6 % in 2022. Aan het einde van 2023 daalde zij verder tot 107,7 % en aan het einde van 2024 en 2025 zal zij naar verwachting nog verder dalen (tot respectievelijk 105,5 % en 104,8 % van het bbp).
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote licht afnemen voordat deze weer stijgt tot 113 % van het bbp in 2034. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans groot dat de schuldquote in 2028 hoger zal zijn dan in 2023.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals hogere rentetarieven vanwege het hoge niveau van de overheidsschuld. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de langere looptijd van de schuld in de afgelopen jaren, de relatief stabiele financieringsbronnen (met een sterk gediversifieerde en brede investeerdersbasis) en het zeer grote aandeel van de in euro luidende schuld. Bovendien zou de “afsluitingsclausule”, die met de pensioenhervorming van 2023 is ingevoerd, als deze onverkort wordt toegepast, bijdragen tot het aanpakken van opkomende lacunes voor de budgettaire houdbaarheid in verband met de overheidsuitgaven voor pensioenen.
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Spanje zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd, maar voor een tijdige voltooiing zijn verhoogde inspanningen nodig.
Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Spanje ondervindt niet langer macro-economische onevenwichtigheden.
Nationaal begrotingskader: de Spaanse begrotingsraad (AIReF) heeft een breed mandaat en heeft zich binnen korte tijd bewezen als een betrouwbare onafhankelijke instelling. De nationale begrotingsregels in Spanje zijn onder andere de regel inzake het begrotingsevenwicht, de regel inzake schuld en de nationale uitgavenregel. Met de buitenwerkingstelling van de algemene ontsnappingsclausule aan het einde van 2023 en de recente invoering van nieuwe regels op EU-niveau, bevindt Spanje zich momenteel in een overgangsfase waarbij de nationale begrotingsregels opnieuw worden toegepast. In zijn nationale herstel- en veerkrachtplan heeft Spanje toegezegd om de door AIReF voorbereide uitgaventoetsingen uit te voeren en te integreren in het jaarlijkse begrotingsproces.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 1,1 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,4 % van het bbp voor hun rekening, een stijging van 0,2 procentpunt ten opzichte van 2019.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: in de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de relevante factoren die Spanje op 20 mei 2024 heeft aangedragen.
Frankrijk
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2020 met 7,5 % gedaald. Na een toename van 6,4 % in 2021 is het reële bbp in 2022 gegroeid met 2,5 % en in 2023 met 0,7 %. Verwacht wordt dat het in 2024 met 0,7 % zal groeien en in 2025 met 1,3 %. De groei in 2024 is vooral toe te schrijven aan particuliere en overheidsconsumptie.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort ligt sinds 2020 boven 3 % van het bbp; het daalde van 6,6 % van het bbp in 2021 tot 4,8 % van het bbp in 2022, om daarna te stijgen tot 5,5 % in 2023. Het zal in 2024 naar verwachting dalen tot 5,3 % van het bbp en tot 5,0 % in 2025. De overheidsinvesteringen bleven vrij stabiel (iets meer dan 4 % van het bbp) tussen 2020 en 2023. Zij zullen naar verwachting in 2024 4,3 % van het bbp bedragen en dalen tot 4,2 % van het bbp in 2025.
In 2023 was de begrotingskoers volgens de ramingen van de Commissie contractief, met 0,5 % van het bbp, in een context van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) in 2023 leverde een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,3 % van het bbp en was in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen in 2023 0,4 % van het bbp. De nationaal gefinancierde investeringen bedroegen 4,1 % van het bbp in 2023, een stijging van 0,1 procentpunt ten opzichte van 2022. Frankrijk financierde aanvullende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, waaronder overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling en industriële toepassing van hernieuwbare en koolstofarme waterstofoplossingen, innovatieprojecten in duurzame landbouwsystemen, gerecyclede materialen, innovatieve gebouwen, digitalisering en decarbonisatie van mobiliteit en investeringen voor de thermische renovatie van gebouwen, die gedeeltelijk worden gefinancierd door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.
Uitgaande van de ramingen van de Commissie is de begrotingskoers in 2024 contractief (1,1 % van het bbp). Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie nemen de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven van Frankrijk in 2024 toe met 1,8 %, hetgeen minder dan de aanbevolen maximale groei is. Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedragen de netto-begrotingskosten van de noodsteunmaatregelen voor energie naar raming 0,9 % van het bbp in 2023, 0,2 % in 2024 en 0,0 % in 2025. Indien de daarmee samenhangende besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 0,6 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 1,0 % van het bbp in dat jaar leveren. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De daarmee samenhangende besparingen zullen naar verwachting volledig worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit is eveneens in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting stabiel blijven op 4,1 % van het bbp in 2024. Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting stabiel blijven op 0,4 % van het bbp in 2024.
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld daalde van 113,0 % van het bbp aan het einde van 2021 tot 111,9 % aan het einde van 2022 en tot 110,6 % aan het einde van 2023. Naar verwachting zal zij toenemen tot 112,4 % aan het einde van 2024 en tot 113,8 % aan het einde van 2025.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote blijven stijgen tot circa 139 % van het bbp in 2034. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, is de kans groot dat de schuldquote in 2028 hoger zal zijn dan in 2023.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging, het aandeel kortlopende overheidsschuld, de verwachte stijging van de bruto financieringsbehoeften op middellange termijn en de voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot de privésector, zoals de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis aan bedrijven en zelfstandigen werden verleend. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de langere looptijd van de schuld in de afgelopen jaren en de relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis).
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Frankrijk zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd.
Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Frankrijk ondervindt niet langer macro-economische onevenwichtigheden. De beleidsmaatregelen hebben met name bijgedragen tot minder kwetsbaarheden van grensoverschrijdend belang in verband met concurrentievermogen in een context van lage productiviteitsgroei, maar de inspanningen moeten worden voortgezet, en er is nog steeds sprake van kwetsbaarheden in verband met de hoge overheidsschuld.
Nationaal begrotingskader: de Hoge Raad voor de Openbare Financiën heeft een relatief beperkt mandaat, dat zich beperkt tot het uitbrengen van adviezen over de plausibiliteit van de macro-economische en begrotingsprognoses die ten grondslag liggen aan de jaarlijkse en meerjarige begrotingsdocumenten en hun verenigbaarheid met de doelstellingen voor structureel evenwicht. In de Franse grondwet en begeleidende wetten is een regel ingevoerd voor een structureel begrotingsevenwicht voor de centrale overheid en de regel van het begrotingsevenwicht voor lokale overheden. Er is ook een begrotingsstrategie voor de middellange termijn waarin de begrotingsdoelstellingen en prioriteiten van de regering voor de middellange termijn over een periode van drie tot vijf jaar worden uiteengezet. In het verleden werden de nationale begrotingsdoelstellingen voor de middellange termijn herzien of niet gehaald en werd de begrotingsaanpassing uitgesteld, waardoor het verband met de jaarlijkse begrotingen verzwakte. Tegelijkertijd heeft Frankrijk in zijn herstel- en veerkrachtplan toegezegd om in verband met de jaarlijkse begroting de uitgaven te toetsen.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 1,8 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,3 % van het bbp voor hun rekening, even hoog als in 2019.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: op 22 mei 2024 heeft Frankrijk aanvullende, niet reeds hierboven vermelde relevante factoren aangedragen, namelijk de lage elasticiteit van de belastingontvangsten ten opzichte van het bbp en, in mindere mate, het effect van de herziening van de statistische grondslag door het Franse bureau voor de statistiek.
Italië
Macro-economische situatie op middellange termijn: na een krimp van 9,0 % in 2020 groeide het reële bbp in 2021 met 8,3 %, in 2022 met 4,0 % en in 2023 met 0,9 %. De groei zal naar verwachting ook in 2024 0,9 % bedragen en in 2025 licht toenemen tot 1,1 %. De groei in 2024 zal naar verwachting vooral zijn toe te schrijven aan netto-uitvoer en investeringen.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort ligt sinds 2020 boven 3 % van het bbp; het daalde van 8,7 % van het bbp in 2021 tot 8,6 % van het bbp in 2022 en tot 7,4 % van het bbp in 2023. In de tekortcijfers voor 2020-2023 is het tekortverhogende effect van belastingkredieten voor woningrenovatieprojecten opgenomen42. Het overheidstekort zal naar verwachting dalen tot 4,4 % van het bbp in 2024 en daarna licht stijgen tot 4,7 % van het bbp in 2025. Na een stijging tot 2,9 % van het bbp in 2021, daalden de overheidsinvesteringen marginaal tot 2,7 % van het bbp in 2022, om vervolgens te stijgen tot 3,2 % in 2023, op welk niveau het naar verwachting in 2024 ook zal blijven. In 2025 zullen zij naar verwachting 3,5 % van het bbp bedragen.
Volgens ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2023 licht expansief, met 0,3 % van het bbp, tegen een achtergrond van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) in 2023 heeft een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 1,0 % van het bbp geleverd en was in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De contractieve bijdrage van nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven was toe te schrijven aan de lagere kosten van de (gerichte en niet-gerichte) noodmaatregelen voor huishoudens en bedrijven in reactie op stijgingen van de energieprijzen (met 1,4 procentpunt van het bbp). Pensioenen en verlagingen van de loonbelastingwig waren de belangrijkste aanjagers van de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend de nieuwe inkomstenmaatregelen). De met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen in 2023 0,8 % van het bbp. De nationaal gefinancierde investeringen bedroegen 2,9 % van het bbp in 2023, een stijging van 0,3 procentpunt ten opzichte van 2022. Italië financierde aanvullende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, waaronder overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, bijvoorbeeld om slimme netwerken te versterken, de “Tyrreense verbinding” te realiseren, systemen voor hogesnelheidsvervoer te ontwikkelen, waterstof op brownfields te produceren, snelle internetverbindingen tot stand te brengen en de overheid te digitaliseren, die gedeeltelijk worden gefinancierd met de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-middelen.
Volgens de ramingen van de Commissie zal het begrotingsbeleid in 2024 restrictief zijn, met 3,1 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven van Italië naar verwachting afnemen met 2,8 % in 2024. De netto-uitgaven waren in 2023 echter hoger dan ten tijde van de aanbeveling werd verwacht (met een verschil van 2,9 % van het bbp). Aangezien de aanbeveling voor 2024 als groeipercentage werd geformuleerd, moet bij de beoordeling van de naleving derhalve ook het basiseffect van 2023 in aanmerking worden genomen. Indien de netto-uitgaven in 2023 gelijk zouden zijn geweest aan die welke ten tijde van de aanbeveling werden verwacht, zou het resulterende groeipercentage van de netto-uitgaven in 2024 0,9 % van het bbp boven het aanbevolen groeipercentage liggen. Daarom wordt geoordeeld dat de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven niet volledig in overeenstemming met de aanbeveling dreigen te zijn. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedragen de netto begrotingskosten van de steunmaatregelen voor energie naar verwachting 1,0 % van het bbp in 2023 en 0,0 % in 2024. Indien de daarmee samenhangende besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 1,0 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 2,7 % van het bbp in dat jaar leveren. Dit laatste is echter het gevolg van de contractieve bijdrage van andere kapitaaluitgaven ten belope van 3,2 % van het bbp, die voornamelijk verband houdt met de voornoemde scherpe verlaging van de subsidies in verband met belastingkredieten voor de renovatie van woningen in 2024. Tegelijkertijd zal de bijdrage van de netto nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven aan de begrotingskoers, die worden beïnvloed door de uitfasering van de huidige energiesteunmaatregelen, naar verwachting expansief zijn met 0,4 % van het bbp, hetgeen erop wijst dat de besparingen van 0,8 % van het bbp van die huidige energiesteunmaatregelen in 2024 volledig worden ingezet voor expansief beleid ter verhoging van de netto lopende uitgaven, waaronder verlaging van de loonbelastingwig. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad. De daarmee samenhangende besparingen zullen naar verwachting echter niet volledig worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit dreigt niet in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen in 2024 naar verwachting 2,8 % van het bbp bedragen (tegenover 2,9 % van het bbp in 2023)43. Dit is in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting afnemen tot 0,8 % van het bbp in 2024 (tegenover 1,2 % van het bbp in 2023), met name als gevolg van ReactEU.
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld daalde van 155,0 % van het bbp aan het einde van 2020 tot 147,1 % aan het einde van 2021, tot 140,5 % in 2022 en tot 137,3 % in 2023. Naar verwachting zal zij vervolgens toenemen tot 138,6 % van het bbp aan het einde van 2024 en tot 141,7 % van het bbp aan het einde van 2025.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognoses over tien jaar blijft de overheidsschuldquote stijgen tot circa 168 % van het bbp in 2034. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2028 zeer waarschijnlijk hoger zijn dan in 2023.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals het aandeel van kortlopende overheidsschuld. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren zoals de structuur van schulden. Zo is het grootste aandeel van de overheidsschuld nog steeds in handen van binnenlandse kredietverstrekkers. Bovendien worden valutarisico’s uitgesloten door het feit dat de overheidsschuld volledig in euro luidt. De positieve internationale netto-investeringspositie van Italië zorgt voor een verdere beperking van de begrotingsrisico’s.
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Italië zijn opgenomen, worden inmiddels uitgevoerd, maar voor een tijdige voltooiing zijn verhoogde inspanningen nodig.
Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Italië ondervindt macro-economische onevenwichtigheden nadat in 2023 buitensporige onevenwichtigheden werden vastgesteld. In het bijzonder wordt Italië geconfronteerd met kwetsbaarheden die verband houden met een hoge overheidsschuld en zwakke productiviteitsgroei tegen een achtergrond van een fragiele arbeidsmarkt en een aantal resterende zwakke plekken in de financiële sector, die van grensoverschrijdend belang zijn.
Nationaal begrotingskader: het Italiaanse parlementaire begrotingsbureau heeft een breed mandaat en is een toonbeeld van goede praktijken onder Europese onafhankelijke begrotingsinstellingen. Het parlementaire begrotingsbureau staat in voortdurende dialoog met de regering. In de Italiaanse grondwet en bijbehorende wetten is een regel ingevoerd inzake een structureel begrotingsevenwicht en een schuldregel voor de centrale overheid, een uitgavenregel voor de centrale overheid en een regel inzake begrotingsevenwicht voor lokale overheden. Er is ook een begrotingsstrategie voor de middellange termijn waarin de begrotingsdoelstellingen en prioriteiten van de regering voor de middellange termijn over een periode van drie jaar worden uiteengezet. Tegelijkertijd is er sprake van een zwakke verankering van de jaarlijkse begroting in het plan voor de middellange termijn. In zijn nationale herstel- en veerkrachtplan heeft Italië toegezegd om in de periode 2023-2025 jaarlijks de uitgaven te toetsen.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 1,3 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,3 % van het bbp voor hun rekening, even hoog als in 2019.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: in de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de relevante factoren die Italië op 17 mei 2024 heeft aangedragen.
Hongarije
Macro-economische situatie op middellange termijn: het reële bbp is in 2020 met 4,5 % gedaald. Na een toename van 7,1 % in 2021 is het reële bbp in 2022 gegroeid met 4,6 % om vervolgens in 2023 te krimpen met 0,9 %. Verwacht wordt dat het in 2024 met 2,4 % zal groeien en in 2025 met 3,5 %. De groei in 2024 zal naar verwachting vooral zijn toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen.
Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: het overheidstekort ligt sinds 2020 boven 3 % van het bbp; het daalde van 7,2 % van het bbp in 2021 tot 6,2 % van het bbp in 2022, om daarna opnieuw te stijgen tot 6,7 % van het bbp in 2023. Naar verwachting zal het in 2024 5,4 % van het bbp bedragen en in 2025 4,5 % van het bbp. Na een stijging tot 6,3 % van het bbp in 2021 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 5,4 % van het bbp in 2022 en tot 5,1 % in 2023. Verwacht wordt dat zij in 2024 4,6 % van het bbp zullen bedragen en in 2025 4,7 %, en dus in dat laatste jaar hoger zullen zijn dan het overheidstekort.
In 2023 was de begrotingskoers volgens de ramingen van de Commissie contractief, met 4,7 % van het bbp, in een context van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) leverde in 2023 een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 1,7 % van het bbp. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 was in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Het is echter belangrijk op te merken dat dit grotendeels werd veroorzaakt door het zeer hoge niveau van de netto-uitgaven in 2022 in vergelijking met 2023, met inbegrip van niet-gerichte uitgaven op verschillende gebieden, die hebben bijgedragen tot macro-economische onevenwichtigheden, gefinancierd door uitzonderlijke winsten en sectorale belastingen die voornamelijk werden geheven op ondernemingen in de energie-, de financiële en de retailsector. De nationaal gefinancierde investeringen bedroegen 4,6 % van het bbp in 2023, een stijging van 0,2 procentpunt ten opzichte van 2022. Hongarije financierde overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, zoals verbeteringen van de energie-efficiëntie en digitalisering in de gezondheidszorg en het onderwijs. Hongarije heeft nog geen betalingsverzoek in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit ingediend.
Uitgaande van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers in 2024 naar verwachting contractief zijn, met 1,0 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven van Hongarije naar verwachting toenemen met 3,6 % in 2024, hetgeen minder dan de aanbevolen maximale groei is. De netto-uitgaven in 2023 waren echter hoger dan ten tijde van de aanbeveling werd verwacht (verschil van 1,8 % van het bbp). Aangezien de aanbeveling voor 2024 als groeipercentage werd geformuleerd, moet bij de beoordeling van de naleving derhalve ook het basiseffect van 2023 in aanmerking worden genomen. Indien de netto-uitgaven in 2023 gelijk zouden zijn geweest aan die welke ten tijde van de aanbeveling werden verwacht, zou het resulterende groeipercentage van de netto-uitgaven in 2024 1,5 % van het bbp boven het aanbevolen groeipercentage liggen. Daarom wordt geoordeeld dat de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven niet volledig in overeenstemming met de aanbeveling dreigen te zijn. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedragen de netto-begrotingskosten van de steunmaatregelen voor energie naar verwachting 1,6 % van het bbp in 2023, en 0,9 % in 2024 en 0,4 % in 2025. Indien de daarmee samenhangende besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 0,6 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 1,9 % van het bbp in dat jaar leveren. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting niet zo snel mogelijk worden afgebouwd in de loop van 2023 en 2024. Dit dreigt niet in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. De daarmee samenhangende besparingen zullen echter naar verwachting volledig worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit is in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen afnemen tot 4,0 % van het bbp in 2024 (tegenover 4,6 % van het bbp in 2023). Dit is grotendeels het gevolg van de bezuinigingen en het uitstel van nationaal gefinancierde investeringsprojecten die de autoriteiten hebben aangekondigd in het licht van de hoge verwachte tekorten. Dit dreigt niet in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting toenemen tot 1,7 % van het bbp in 2024 (tegenover 0,8 % van het bbp in 2023). Deze stijging is het gevolg van een verwachte toename van de absorptie van de middelen van het EU-cohesiebeleid uit de programmeringsperiode 2020-2027 en hogere uitgaven voor investeringen die worden ondersteund door de herstel- en veerkrachtfaciliteit.
Uitdagingen op het gebied van schuld en schuldpositie op middellange termijn: de overheidsschuld daalde van 79,3 % van het bbp aan het einde van 2020 tot 76,7 % aan het einde van 2021 en tot 74,1 % aan het einde van 2022, en daalde verder tot 73,5 % in 2023. Daarna zal zij naar verwachting stijgen tot 74,3 % in 2024, om vervolgens te dalen tot 73,8 % aan het einde van 2025.
Al met al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelhoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognoses over tien jaar zou de overheidsschuldquote stijgen tot ongeveer 78 % van het bbp in 2034. Het schuldtraject is relatief gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2028 met matige waarschijnlijkheid hoger zijn dan in 2023.
Voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid moeten andere factoren in aanmerking worden genomen. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de structuur van de overheidsschuld, met name het grote aandeel van zowel de kortlopende overheidsschuld als van de overheidsschuld die in vreemde valuta wordt aangehouden. Voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot de banksector en de negatieve internationale netto-investeringspositie van Hongarije vormen bijkomende begrotingsrisico’s. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren zoals het hoge aandeel van de overheidsschuld dat in binnenlandse handen is.
Daarnaast zouden ook de structurele hervormingen en investeringen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien deze volledig worden uitgevoerd, de komende jaren een positief effect kunnen hebben op de groei van het bbp. De uitvoering van de hervormingen en investeringen die in het herstel- en veerkrachtplan van Hongarije zijn opgenomen, heeft als gevolg van aanzienlijke uitdagingen aanzienlijke vertraging opgelopen.
Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Hongarije ondervindt macro-economische onevenwichtigheden. Hongarije is met name kwetsbaar voor prijsdruk en de behoefte aan externe en overheidsfinanciering, hoewel een verbeterend extern klimaat enkele kortetermijnrisico’s heeft verzacht.
Nationaal begrotingskader: de onafhankelijke begrotingsinstelling van Hongarije (de begrotingsraad) is een relatief kleine organisatie met een vrij beperkt mandaat. Zij is momenteel niet betrokken bij het opstellen van begrotingsprognoses, kostenberekeningen van geplande beleidsmaatregelen of evaluaties achteraf van de macro-economische prognoses. Hongarije heeft verschillende nationale begrotingsregels, één regel om de staatsschuld te beperken en twee regels om de begroting in evenwicht te houden. De schuldreductieregel legt een doeltreffende beperking op aan de jaarlijkse begrotingen, maar heeft bepaalde procyclische kenmerken, aangezien deze regel de uitgaven beperkt en belastingverhogingen toestaat wanneer de groei en inflatie lager zijn en omgekeerd. De regel van het meerjarig begrotingsevenwicht zorgt — zij het in mindere mate — voor beperkingen op de jaarlijkse nationale begrotingen aangezien de doelstellingen voor de middellangetermijnplannen twee keer per jaar kunnen worden gewijzigd voor alle jaren waarop de plannen betrekking hebben. In zijn nationale herstel- en veerkrachtplan heeft Hongarije toegezegd de uitgaven te toetsen teneinde de efficiëntie van de overheidsuitgaven te verhogen en extra begrotingsruimte te vinden om nieuwe uitgavendruk op te vangen.
Meer overheidsinvesteringen in defensie: volgens de door Eurostat gepubliceerde COFOG-gegevens bedroegen de totale overheidsuitgaven voor defensie in 2022 1,4 % van het bbp. Hiervan namen de overheidsinvesteringen in defensie in 2022 0,3 % van het bbp voor hun rekening, een stijging van 0,1 procentpunt ten opzichte van 2019. Volgens door Hongarije verstrekte voorlopige ramingen waren de defensie-uitgaven in 2023 naar verwachting ongeveer 2 procentpunt van het bbp.
Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: op 17 mei 2024 verstrekte Hongarije een aanvullende, niet reeds hierboven vermelde relevante factor, namelijk dat het primaire saldo in 2023 aanzienlijk was verbeterd, ook structureel.
5. Conclusies
Het overheidstekort lag in 2023 in tien EU-lidstaten boven de referentiewaarde van 3 % van het bbp: België, Tsjechië, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije. In al deze lidstaten, met uitzondering van Estland, lag het overheidstekort in 2023 boven en niet dicht bij de referentiewaarde.
Voor Estland lag het tekort in 2023 boven maar dicht bij de referentiewaarde.
Finland had in 2023 een overheidstekort dat niet boven de referentiewaarde lag, maar meldde wel een verwacht tekort boven maar dicht bij 3 % van het bbp in 2024; Volgens de prognoses van de Commissie zal het tekort ook in 2024 boven maar dicht bij 3 % van het bbp liggen.
Slovenië had in 2023 een overheidstekort dat niet boven de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde lag, maar meldde wel een verwacht tekort boven en niet dicht bij 3 % van het bbp in 2024; aangezien in de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie wordt verwacht dat het tekort in 2024 onder 3 % van het bbp zal uitkomen, wordt de voorziene overschrijding van de referentiewaarde in 2024 in de zin van artikel 126, lid 3, VWEU voor Slovenië niet bevestigd.
Volgens de prognose van de Commissie zullen de overheidstekorten in België, Estland, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije in 2025 naar verwachting boven 3 % van het bbp uitkomen. Daarom wordt verwacht dat de tekorten boven de referentiewaarde niet van tijdelijke aard zijn voor België, Estland, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije. Daarentegen wordt momenteel verwacht dat in 2025 de overheidstekorten in Tsjechië, Spanje, Slovenië en Finland niet boven de referentiewaarde zullen uitkomen en daarom wordt verwacht dat de tekorten tijdelijk zijn.
De overschrijding van de referentiewaarde wordt beoordeeld als uitzonderlijk voor Estland en niet uitzonderlijk voor Tsjechië, Malta, Polen, Slowakije, België, Frankrijk, Italië, Hongarije, Spanje, Slovenië en Finland.
Samengevat blijkt uit deze analyse dat twaalf lidstaten niet voldoen aan het tekortcriterium alvorens eventuele relevante factoren in aanmerking worden genomen: België, Tsjechië, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland.
Bij de maatregelen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort kan rekening worden gehouden met relevante factoren voor lidstaten met een overheidsschuld onder 60 % van het bbp (Tsjechië, Estland, Malta, Polen en Slowakije) en voor lidstaten met een overheidsschuld boven 60 % van het bbp indien het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en de overschrijding van de referentiewaarde van tijdelijke aard is (Slovenië en Finland). Deze kunnen de beoordeling van de naleving van het tekortcriterium beïnvloeden als verzwarende of verzachtende factor, waarbij aanzienlijke schuldproblemen als een belangrijke verzwarende factor worden beschouwd.
Al met al leveren de in dit verslag onderzochte relevante factoren een gemengd beeld op voor Malta, Polen en Finland. Ze worden per saldo als verzachtend beoordeeld voor Tsjechië, Estland en Slovenië, en als verzwarend voor Slowakije.
Voor Slovenië en Finland zal de Commissie, vanwege de onzekerheid met betrekking tot de verwachte gegevens en vanwege het feit dat volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie voor Slovenië de verwachte overschrijding van de referentiewaarde in 2024 niet wordt bevestigd en het tekort voor Finland in 2024 dicht bij de referentiewaarde zal blijven en in 2025 eronder zal uitkomen, de begrotingsontwikkelingen nauwlettend volgen en de situatie in het najaar opnieuw beoordelen.
Voor Tsjechië en Estland wordt, rekening houdend met de door deze lidstaten naar voren gebrachte relevante factoren, geoordeeld dat aan het tekortcriterium is voldaan.
Voor Spanje is het begrotingstekort boven de referentiewaarde tijdelijk. Uitgaande van de voorjaarsprognose 2024 van de Commissie zal het tekort in 2024 en 2025 zonder aanvullende maatregelen naar verwachting onder de referentiewaarde uitkomen. Aangezien er voor Spanje geen verdere begrotingsaanpassing nodig zal zijn om zijn tekort tot onder de referentiewaarde terug te brengen, zou het in dit stadium geen zin hebben een buitensporigtekortprocedure in te leiden. De Commissie zal in ieder geval de begrotingsontwikkelingen in Spanje blijven volgen en de situatie in het najaar opnieuw beoordelen.
Gezien deze beoordeling en rekening houdend met het advies van het Economisch en Financieel Comité dat is uitgebracht overeenkomstig artikel 126, lid 4, VWEU, is de Commissie voornemens in juli voor te stellen een buitensporigtekortprocedure in te leiden door de Raad voor te stellen een besluit overeenkomstig artikel 126, lid 6, vast te stellen waarin het bestaan van een buitensporig tekort wordt geconstateerd, voor België, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije.
_________________
1 Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2024/1264 van de Raad van 29 april 2024 (PB L 2024/1264 van 30.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1264/oj).
2 Verordening (EU) 2024/1263 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2024 betreffende de doeltreffende coördinatie van het economisch beleid en betreffende het multilaterale begrotingstoezicht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad (PB L, 2024/1263, 30.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1263/oj).
3 Richtlijn (EU) 2024/1265 van de Raad van 29 april 2024 tot wijziging van Richtlijn 2011/85/EU betreffende voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (PB L, 2024/1265, 30.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1265/oj).
4 Dit geldt in de mate dat de nieuwe regels reeds in de praktijk worden toegepast. Sommige elementen van de gewijzigde verordening moeten nog worden uitgevoerd, bv. het door de Raad vastgestelde netto-uitgavenpad, waarnaar wordt verwezen in het kader van de in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97 vastgestelde relevante factoren.
5 Relevante factoren worden altijd in aanmerking genomen bij het beoordelen van de naleving van het schuldcriterium.
6 Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 2024/1264 zal het netto-uitgavenpad worden gedefinieerd in de aanbeveling van de Raad tot goedkeuring van het door elke lidstaat in te dienen en door de Commissie te beoordelen nationale budgettair-structurele plan voor de middellange termijn. Volgens de overgangsbepalingen van artikel 36 moeten de lidstaten hun eerste nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn uiterlijk op 20 september 2024 indienen, tenzij de lidstaat en de Commissie een redelijke verlenging van de termijn overeenkomen.
7 Cijfers over de overheidsschuldquote staan weergegeven in punt 3.
8 Bij gebrek aan gegevens die in het kader van de begrotingskennisgeving aan Eurostat zijn meegedeeld, vormt het stabiliteits- en convergentieprogramma de bron van de voorziene tekorten voor 2024. In dit verslag hebben alle betrokken lidstaten, met uitzondering van Frankrijk, in het kader van de begrotingskennisgeving in het voorjaar van 2024 hun voorziene tekorten voor 2024 bij Eurostat ingediend.
9Eurostat Euro-indicatoren van 22 april 2024.
10 Ook het overheidstekort van Roemenië bedroeg in 2023 meer dan 3 % van het bbp en naar verwachting zal het ook in 2024 boven de referentiewaarde uitkomen. Roemenië is echter niet in dit verslag opgenomen omdat de Raad op 3 april 2020 besloot over het bestaan van een buitensporig tekort in Roemenië. De recentste aanbeveling van de Raad om het buitensporige overheidstekort in Roemenië te verhelpen dateert van 18 juni 2021. De Commissie heeft de Raad vandaag aanbevolen een besluit aan te nemen om vast te stellen dat Roemenië geen gevolg heeft gegeven aan de aanbeveling van de Raad van 18 juni 2021 (COM(2024) 597 final).
11 De volledige reeks van tabellen die door de lidstaten bij Eurostat zijn ingediend, is beschikbaar op: https://ec.europa.eu/eurostat/web/government-finance-statistics/excessive-deficit-procedure/edp-notification-tables.
12 Aanbevelingen van de Raad van 14 juli 2023 (2023/C 312/01 tot en met 2023/C 312/27, PB C 312 van 1.9.2023, blz. 1).
13 Adviezen van de Commissie over de ontwerpbegrotingsplannen voor 2024 van 21.11.2023 (C(2023) 9501 final tot C(2023) 9520 final), het advies van de Commissie betreffende het geactualiseerde ontwerpbegrotingsplan voor 2024 van Slowakije van 16.1.2024 (C(2024) 343 final) en het advies van de Commissie betreffende het geactualiseerde ontwerpbegrotingsplan voor 2024 van Luxemburg van 18.4.2024 (C(2024) 2626 final).
14 Mededeling van 8 maart 2023 over richtsnoeren voor het begrotingsbeleid voor 2024, (COM(2023) 141 final). Zie ook de mededeling over de ontwerpbegrotingsplannen voor 2024: Algemene beoordeling (COM(2023) 900 final).
15 Aanbeveling van de Raad van 12 april 2024 over het economisch beleid van de eurozone (PB C, C/2024/2807, 23.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/2807/oj).
16 Ook in dat verband heeft de Raad de lidstaten van de eurozone aanbevolen begrotingsstrategieën te ontwikkelen om een prudente begrotingssituatie op middellange termijn tot stand te brengen en waar nodig de schuld houdbaarder te maken door middel van vastberaden, gedifferentieerde, geleidelijke en realistische consolidatie, in combinatie met hoogwaardige overheidsinvesteringen en hervormingen, met name om een hogere duurzame groei tot stand te brengen en de eurozone beter bestand te maken tegen toekomstige uitdagingen. Waar nodig moeten de lidstaten in deze strategieën maatregelen opnemen om de efficiëntie en kwaliteit van overheidsuitgaven verder te verhogen en de houdbaarheid en toereikendheid van de pensioen-, gezondheidszorg- en langdurigezorgstelsels te verbeteren.
17 Frankrijk heeft zijn voorziene tekort voor 2024 in het kader van de begrotingskennisgeving in het voorjaar van 2024 niet bij Eurostat ingediend. Frankrijk heeft echter wel in april 2024 zijn stabiliteitsprogramma voor 2024-2027 gepubliceerd, waarin het voorziene tekort voor 2024 5,1 % van het bbp bedraagt.
18 Zoals meegedeeld aan Eurostat in het kader van de begrotingskennisgeving in het voorjaar van 2024, met als enige uitzondering Frankrijk, waarvoor het stabiliteitsprogramma de relevante bron is voor de verwachte gegevens voor 2024 (zie voetnoot 17).
19 Zoals meegedeeld aan Eurostat in het kader van de begrotingskennisgeving in het voorjaar van 2024.
20 Het voorziene tekort voor 2024 dat aan Eurostat is meegedeeld in het kader van de begrotingskennisgeving in het voorjaar van 2024, bedraagt 3,5 % van het bbp. In zijn stabiliteitsprogramma dat op 25 april 2024 is ingediend, heeft Finland zijn voorziene tekort voor 2024 echter licht neerwaarts bijgesteld tot 3,4 %, op basis van aanvullende consolidatiemaatregelen ter grootte van 1 % van het bbp, die de overheid heeft toegezegd te zullen realiseren in een aanvullende begroting in het voorjaar van 2024.
21 Zoals meegedeeld aan Eurostat in het kader van de begrotingskennisgeving in het voorjaar van 2024.
22 Tenzij anders vermeld, zijn de cijfers voor 2024 en 2025 in dit verslag gebaseerd op de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie (European Economy Institutional Papers 286).
23 Zie de mededeling van de Commissie aan de Raad over richtsnoeren voor het begrotingsbeleid voor 2024, COM(2023) 141 final. Zie “Een industrieel plan voor de Green Deal voor het nettonultijdperk” van de Europese Commissie, COM(2023) 62 final van 1 februari 2023. Zie Europese Commissie (2022), “Europees Semester 2022 — Voorjaarspakket”, COM(2022) 600 final van 23 mei 2022.
24 COM(2022) 600 final.
25 Aanbevelingen van de Raad van 14 juli 2023 (2023/C 312/01 tot en met 2023/C 312/27), PB C 312 van 1.9.2023, blz. 1.
26 In de EU zijn de begrotingskosten van tijdelijke noodmaatregelen in het kader van COVID-19 naar schatting gedaald van 3,3 % van het bbp in zowel 2020 als 2021 tot 0,7 % in 2022. De maatregelen in verband met de pandemie werden in 2023 afgebouwd. De kosten van humanitaire hulp aan vluchtelingen die de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne ontvluchten — die specifiek worden genoemd in de begrotingsaanbevelingen die de Raad in 2022 heeft vastgesteld — bedroegen in 2023 in de EU niet meer dan 0,1 % van het bbp. De kosten van de maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de hoge energieprijzen te verzachten, bedroegen in 2022 1,2 % van het bbp en daalden in 2023 tot 0,9 % van het bbp. In 2024 zal het begrotingseffect naar verwachting dalen tot 0,2 % van het bbp.
27 Meer landspecifieke overwegingen worden besproken in punt 4.2.
28 Volgens artikel 2, lid 1, van Verordening 1467/97 wordt die overschrijding, wanneer een overheidstekort de referentiewaarde overschrijdt, overeenkomstig artikel 126, lid 2, punt a), tweede streepje, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) als uitzonderlijk beschouwd indien de Raad overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) 2024/1263 het bestaan heeft vastgesteld van een ernstige economische neergang in de eurozone of in de Unie als geheel, of van uitzonderlijke omstandigheden waarover de overheid geen controle heeft en die een aanzienlijke invloed hebben op de overheidsfinanciën van de betrokken lidstaat, overeenkomstig artikel 26 van die verordening. In 2022 en 2023 kromp de economische activiteit in Estland respectievelijk met 0,5 % en met 3,0 %, waardoor het overheidstekort in 2023 toenam. Verordening (EU) 2024/1263 is op 30 april 2024 in werking getreden en tot op heden zijn er geen procedures op grond van de artikelen 25 en 26 gestart. De Commissie is evenwel van oordeel dat uitzonderlijke omstandigheden die buiten de macht van de regering vallen, een grote invloed hebben op de overheidsfinanciën van Estland en rechtvaardigen dat het feit dat het overheidstekort de referentiewaarde overschrijdt, als uitzonderlijk wordt aangemerkt. Gelet op de recente overgang naar het nieuw vastgestelde kader acht de Commissie deze aanpak gerechtvaardigd. Deze conclusie schept echter geen precedent.
29 COM(2024) 601 PO/2024/4130.
30 Net als voor de andere lidstaten overschreed aan het einde van 2023 de bruto-overheidsschuld ook de referentiewaarde van 60 % in Duitsland, Griekenland, Kroatië, Cyprus, Oostenrijk en Portugal en in elk van deze landen is de quote gedaald ten opzichte van het einde van het voorgaande jaar.
31 COM(2024) 601 PO/2024/4130.
32 De begrotingskoers is bedoeld om de economische stimulans die uitgaat van begrotingsbeleid, zowel van beleid dat op nationaal niveau wordt gefinancierd als van beleid dat uit de EU-begroting wordt gefinancierd, te kunnen beoordelen.
33 Voor het ESR-indieningsprogramma geldt een verslaggevingstermijn van t+12 maanden, te vervroegen naar t+11 maanden vanaf september 2024. Aangezien Eurostat de gegevens moet valideren en verwerken, betekent dit dat de gegevens in januari-februari van het jaar t+2 openbaar worden.
34 De schuldhoudbaarheidsanalyse werd bijgewerkt op basis van het Fiscal Sustainability Report 2021 (European Economy Institutional Papers 171) en is een weergave van de recentste prognoses van de Commissie. Zie de mededeling over de belangrijkste elementen van het voorjaarspakket 2024 van het Europees Semester (COM(2024) 600 final) en de aanbevelingen van de Commissie voor aanbevelingen van de Raad (COM(2024) 601 tot en met 627). Zie de bijbehorende diepgaande evaluaties (SWD(2024) 80 tot en met 85 en 100 tot en met 105) voor de recentste beoordeling door de Commissie van lidstaten die te kampen hebben met onevenwichtigheden of buitensporige onevenwichtigheden. Zie de bijlagen Schuldhoudbaarheidsanalyse in de landverslagen (SWD(2024) 601 tot en met 627) voor de beoordeling van schuldhoudbaarheidsrisico’s in alle in dit verslag besproken lidstaten.
35 https://www.riigikogu.ee/tegevus/eelnoud/eelnou/a17529fc-9cd3-46a0-bc61-2f0ef5c7edb4/2024.-aasta-lisaeelarve-seadus/
36 Op het moment dat dit verslag wordt gepubliceerd, is er een uitwisseling gaande tussen het Estse nationale bureau voor de statistiek en Eurostat over het moment van registratie van defensie-uitgaven. Hierover moet nog door Eurostat een onafhankelijk besluit worden genomen.
37Het cijfer geeft het niveau weer van de jaarlijkse begrotingskosten van die maatregelen, inclusief inkomsten en uitgaven en, in voorkomend geval, exclusief de inkomsten uit belastingen op uitzonderlijke winsten van energieleveranciers.
38 Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie voor Slovenië bedragen de nationaal gefinancierde uitgaven voor de wederopbouw na de overstromingen in augustus 2023 0,7 % van het bbp.
39 Deze bijdrage wordt gemeten als de verandering in primaire overheidsuitgaven ongerekend i) incrementele begrotingsgevolgen van discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, ii) eenmalige uitgaven, iii) conjuncturele werkloosheidsuitgaven en iv) uitgaven gefinancierd met niet-terugbetaalbare steun (subsidies) uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, ten opzichte van de gemiddelde potentiële nominale bbp-groei op middellange termijn (tien jaar), uitgedrukt als een verhouding tot het nominale bbp.
40 Het cijfer geeft het niveau weer van de jaarlijkse begrotingskosten van die maatregelen, inclusief inkomsten en uitgaven en, in voorkomend geval, exclusief de inkomsten uit belastingen op uitzonderlijke winsten van energieleveranciers.
41 De Classificatie van overheidsfuncties (COFOG) rubriceert van de ESR afkomstige gegevens inzake overheidsuitgaven volgens het doel waarvoor de fondsen worden gebruikt.
42 Zie Eurostat (2023), Advice on recording of 2023 Superbonus IT+Advice+on+recording+of+2023+Superbonus.pdf (europa.eu).
43 Indien wordt afgerond op de eerste decimaal is het verschil wat betreft nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen tussen 2024 en 2023 0,0 procentpunt.
NL NL