Artikelen bij COM(2023)258 - Douanewetboek van de Unie, tot oprichting van de douaneautoriteit van de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Titel I
ALGEMENE BEPALINGEN

Hoofdstuk 1
Toepassingsgebied van de douanewetgeving en missie van de douane

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1. Bij deze verordening wordt het douanewetboek van de Unie (“het wetboek”) vastgesteld, houdende de algemene voorschriften en procedures betreffende goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen of verlaten.

Bij deze verordening wordt ook de douaneautoriteit van de Europese Unie (“EU-douaneautoriteit”) opgericht en worden de voorschriften, gemeenschappelijke normen en een governancekader voor de oprichting van de douanedatahub van de Europese Unie (“EU-douanedatahub”) vastgesteld.

2. Onverminderd het internationale recht, internationale overeenkomsten en Uniewetgeving op andere gebieden is het wetboek op eenvormige wijze van toepassing in het hele douanegebied van de Unie.

3. Sommige bepalingen van de douanewetgeving kunnen buiten het douanegebied van de Unie van toepassing zijn in het kader van wetgeving op specifieke gebieden dan wel van internationale overeenkomsten.

4. Sommige bepalingen van de douanewetgeving, met inbegrip van de vereenvoudigingen daarin, zijn van toepassing op de handel in Uniegoederen tussen delen van het douanegebied van de Unie waar de bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG0 van de Raad of Richtlijn (EU) 2020/2620 van de Raad gelden en delen van dat gebied waar deze bepalingen niet gelden, alsmede op de handel tussen delen van dat gebied waar deze bepalingen niet gelden.

Artikel 2

Missie van de douaneautoriteiten

Teneinde een geharmoniseerde toepassing van douanecontroles tot stand te brengen, de douane-unie als één geheel te laten functioneren en bij te dragen tot de goede werking van de interne markt, zijn de douaneautoriteiten verantwoordelijk voor de bescherming van de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten, voor het waarborgen van de veiligheid en voor het bijdragen aan ander beleid van de Unie ter bescherming van burgers en inwoners, consumenten, het milieu en de volledige toeleveringsketens, voor de bescherming van de Unie tegen illegale handel, voor het faciliteren van legitieme bedrijfsactiviteiten en voor het toezicht op de internationale handel van de Unie teneinde bij te dragen aan eerlijke en open handel en aan het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De douaneautoriteiten stellen maatregelen vast die er met name toe strekken:




a. de correcte inning van douanerechten en overige heffingen te waarborgen;

b. te waarborgen dat goederen die een risico vormen voor de veiligheid van burgers en inwoners, het douanegebied van de Unie niet binnenkomen, door passende maatregelen voor de controle van goederen en toeleveringsketens in te voeren;

c. bij te dragen aan de bescherming van de gezondheid en het leven van mens, dier of plant, het milieu, consumenten en andere openbare belangen die worden beschermd door andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast, in nauwe samenwerking met andere autoriteiten, door ervoor te zorgen dat goederen die daarmee verbonden risico’s inhouden, het douanegebied van de Unie niet binnenkomen of verlaten;

d. de Unie te beschermen tegen oneerlijke, niet-conforme en illegale handel, onder meer door middel van nauwlettend toezicht op marktdeelnemers en toeleveringsketens en met behulp van een minimale basis van douaneovertredingen en sancties;

e. legitieme bedrijfsactiviteiten te ondersteunen, door een goed evenwicht te bewaren tussen douanecontroles en facilitering van de legitieme handel en vereenvoudiging van douaneprocessen en -procedures.

Artikel 3

Douanegebied

1. Het douanegebied van de Unie omvat de volgende grondgebieden, daaronder begrepen de territoriale wateren, de binnenwateren en het luchtruim:




a. het grondgebied van het Koninkrijk België;

b. het grondgebied van de Republiek Bulgarije;

c. het grondgebied van de Tsjechische Republiek;

d. het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken, met uitzondering van de Faeroër en Groenland;

e. het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland, met uitzondering van het eiland Helgoland en het grondgebied van Büsingen (Verdrag van 23 november 1964 tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de Zwitserse Bondsstaat);

f. het grondgebied van de Republiek Estland;

g. het grondgebied van Ierland;

h. het grondgebied van de Helleense Republiek;

i. het grondgebied van het Koninkrijk Spanje, met uitzondering van Ceuta en Melilla;

j. het grondgebied van de Franse Republiek, met uitzondering van de Franse landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het VWEU van toepassing zijn;

k. het grondgebied van de Republiek Kroatië;

l. het grondgebied van de Italiaanse Republiek, met uitzondering van de gemeente Livigno;

m. het grondgebied van de Republiek Cyprus overeenkomstig de bepalingen van de Toetredingsakte van 2003;

n. het grondgebied van de Republiek Letland;

o. het grondgebied van de Republiek Litouwen;

p. het grondgebied van het Groothertogdom Luxemburg;

q. het grondgebied van Hongarije;

r. het grondgebied van de Republiek Malta;

s. het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa;

t. het grondgebied van de Republiek Oostenrijk;

u. het grondgebied van de Republiek Polen;

v.  het grondgebied van de Portugese Republiek;

w. het grondgebied van Roemenië;

x. het grondgebied van de Republiek Slovenië;

y. het grondgebied van de Slowaakse Republiek;

z. het grondgebied van de Republiek Finland; en

aa. het grondgebied van het Koninkrijk Zweden.

2. De volgende grondgebieden, daaronder begrepen de territoriale wateren, de binnenwateren en het luchtruim, die buiten het grondgebied van de lidstaten zijn gelegen, worden, met inachtneming van de verdragen en overeenkomsten die erop van toepassing zijn, beschouwd als deel uitmakende van het douanegebied van de Unie:

a) FRANKRIJK

Het grondgebied van Monaco als omschreven in de te Parijs op 18 mei 1963 ondertekende Douaneovereenkomst (Journal officiel de la République Française (Staatsblad van de Franse Republiek) van 27 september 1963, blz. 8679);

b) CYPRUS

Het grondgebied van Akrotiri en Dhekelia, zijnde de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen als omschreven in het Verdrag betreffende de oprichting van de Republiek Cyprus, ondertekend in Nicosia op 16 augustus 1960 (United Kingdom Treaty Series No 4 (1961), Cmnd. 1252).

Artikel 4

Bevoegdheidsdelegatie

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling op en wijziging van deze verordening door te voorzien in de bepalingen van de douanewetgeving die van toepassing zijn op de in artikel 1, lid 4, bedoelde handel in Uniegoederen. Deze handelingen kunnen bijzondere omstandigheden aanpakken die verband houden met de handel in Uniegoederen waarbij slechts één lidstaat betrokken is.

Hoofdstuk 2
Definities

Artikel 5

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. “douaneautoriteiten”: de douanediensten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de toepassing van de douanewetgeving, en alle overige autoriteiten die krachtens het nationale recht belast zijn met de toepassing van bepaalde onderdelen van de douanewetgeving;

2. “douanewetgeving”: het geheel van wetgeving bestaande uit de volgende elementen:




a. het wetboek en de op niveau van de Unie of op nationaal niveau vastgestelde bepalingen ter aanvulling of uitvoering ervan,

b. het gemeenschappelijk douanetarief,

c. de wetgeving betreffende de instelling van een Unieregeling inzake douanevrijstellingen,

d. in internationale overeenkomsten opgenomen douanevoorschriften, voor zover deze van toepassing zijn in de Unie,

e. Verordening (EU) 2022/2399 van het Europees Parlement en de Raad0 en de bepalingen ter wijziging, aanvulling of uitvoering daarvan;

3. “andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving”: andere wetgeving dan de douanewetgeving die van toepassing is op goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen, verlaten, over het douanegebied van de Unie worden vervoerd of in de Unie in de handel zullen worden gebracht, bij de uitvoering waarvan de douaneautoriteiten betrokken zijn;

4. “handelspolitieke maatregelen”: maatregelen vastgesteld uit hoofde van artikel 207 VWEU, in het kader van andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving, niet zijnde voorlopige of definitieve antidumpingrechten, compenserende rechten of vrijwaringsmaatregelen in de vorm van verhoogde tarieven voor specifieke goederen, met inbegrip van met name bijzondere toezichtmaatregelen en vrijwaringsmaatregelen in de vorm van invoer- of uitvoervergunningen;

5. “persoon”: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend;

6. “marktdeelnemer”: een persoon die zich in het kader van zijn bedrijfsvoering bezighoudt met activiteiten die onder de douanewetgeving vallen;

7. “in het douanegebied van de Unie gevestigd”:




a. in het geval van een natuurlijk persoon, zijn normale verblijfplaats in het douanegebied van de Unie hebben,

b. in het geval van een rechtspersoon of een vereniging van personen, zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of een vaste inrichting in het douanegebied van de Unie hebben;

8. “vaste inrichting”: een vaste vestiging voor bedrijfsuitoefening waar de nodige menselijke en technische hulpbronnen permanent voorhanden zijn en waarmee de douanetransacties van een persoon volledig of gedeeltelijk worden uitgevoerd;

9. “douanebeschikking”: elke handeling van de douaneautoriteiten met betrekking tot de douanewetgeving waarin uitspraak wordt gedaan over een bepaald geval en die voor de betrokken persoon of personen rechtsgevolgen heeft;

10. “douaneregeling”: een van de onderstaande regelingen waaronder goederen overeenkomstig het wetboek kunnen worden geplaatst:




a. in het vrije verkeer brengen,

b. bijzondere regelingen,

c. uitvoer;

11. “douaneformaliteiten”: alle handelingen die door een persoon en door de douaneautoriteiten moeten worden verricht om aan de douanewetgeving te voldoen;

12. “importeur”: elke persoon die de macht heeft om te beslissen en beslist heeft dat goederen uit een derde land het douanegebied van de Unie zullen worden binnengebracht of, tenzij anders is bepaald, elke persoon die als gelijkgestelde importeur is aangemerkt;

13. “gelijkgestelde importeur”: elke persoon die betrokken is bij afstandsverkopen van goederen die uit derde landen in het douanegebied van de Unie zullen worden ingevoerd en die gebruik mag maken van de bijzondere regeling van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG;

14. “exporteur”: elke persoon die de macht heeft om te beslissen en beslist heeft dat de goederen het douanegebied van de Unie zullen verlaten;

15. “douanevertegenwoordiger”: elke persoon die door een andere persoon is aangewezen voor het vervullen van de in de douanewetgeving voorgeschreven handelingen en formaliteiten bij de douaneautoriteiten;

16. “data”: elke digitale en niet-digitale weergave van handelingen, feiten of informatie en elke compilatie van dergelijke handelingen, feiten of informatie, ook in de vorm van documenten, geluidsopnames of visuele of audiovisuele opnames;

17. “douanesurveillance”: het verzamelen en analyseren van informatie over goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen, verlaten, of over het douanegebied van de Unie worden vervoerd, teneinde op Unieniveau toezicht te houden op deze bewegingen en de uniforme toepassing van douanecontroles, de naleving van de douanewetgeving en andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving te waarborgen, en bij te dragen aan risicoanalyse en -beheer;

18. “risico”: de waarschijnlijkheid dat zich, in relatie tot goederen die tussen het douanegebied van de Unie en landen buiten dat gebied worden vervoerd, en in verband met de aanwezigheid van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie, een gebeurtenis voordoet, en de effecten van zulke gebeurtenis, die:




a. de financiële of economische belangen van de Unie en haar lidstaten schaadt,

b. een gevaar vormt voor de veiligheid van de Unie en haar burgers en inwoners, of

c. de correcte toepassing van Unie- of nationale maatregelen in de weg staat;

19. “economische analyse”: de evaluatie of kwantificering van een beleid of een economisch verschijnsel om te begrijpen hoe economische factoren van invloed zijn op het functioneren van een beleid, een geografisch gebied of een groep personen, met het oog op betere besluitvorming voor de toekomst;

20. “risicobeheer”: het systematisch in kaart brengen van risico’s, waaronder door het opstellen van profielen van risicovolle marktdeelnemers, en het toepassen van alle maatregelen die vereist zijn om de blootstelling aan risico’s te beperken;

21. “douanetoezicht”: algemene handelingen van de douaneautoriteiten om de naleving van de douanewetgeving en, in voorkomend geval, andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving te waarborgen dan wel om anderszins bij te dragen aan het beheer van risico’s in verband met goederen en de toeleveringsketens ervan;

22. “douanecontroles”: specifieke handelingen van de douaneautoriteiten om de naleving van de douanewetgeving en andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving te waarborgen dan wel om anderszins bij te dragen aan het beheer van risico’s in verband met goederen en de toeleveringsketens ervan;

23. “steekproefcontroles”: douanecontroles op basis van het beginsel van aselecte bemonstering, met betrekking tot een relevante populatie;

24. “houder van de goederen”: de persoon die fysieke controle over de goederen heeft;

25. “vervoerder”:




n. in de context van binnenbrengen, de persoon die de goederen in het douanegebied van de Unie brengt of die de verantwoordelijkheid voor het vervoer van de goederen naar het douanegebied van de Unie op zich neemt. Daarbij geldt echter het volgende:

i) bij gecombineerd vervoer wordt onder “vervoerder” de persoon verstaan die het vervoermiddel bestuurt dat, nadat het het douanegebied van de Unie is binnengekomen, zichzelf voortbeweegt als actief vervoermiddel;

ii) in het geval van zee- of luchtvervoer in het kader van een charterovereenkomst of een overeenkomst voor het delen van laadruimte wordt onder “vervoerder” de persoon verstaan die een overeenkomst sluit en het cognossement of de luchtvrachtbrief afgeeft voor het feitelijke vervoer van de goederen naar het douanegebied van de Unie;




o. in de context van uitgaan, de persoon die de goederen uit het douanegebied van de Unie brengt of die de verantwoordelijkheid voor het vervoer van de goederen uit het douanegebied van de Unie op zich neemt. Daarbij geldt echter het volgende:

i) bij gecombineerd vervoer, wanneer het actieve vervoermiddel dat het douanegebied van de Unie verlaat slechts een ander vervoermiddel vervoert dat, na aankomst van het actieve vervoermiddel ter bestemming, zichzelf zal voortbewegen als actief vervoermiddel, wordt onder “vervoerder” de persoon verstaan die het vervoermiddel dat zichzelf zal voortbewegen, zal besturen, nadat het vervoermiddel dat het douanegebied van de Unie heeft verlaten ter bestemming is aangekomen;

ii) in het geval van zee- of luchtvervoer in het kader van een charterovereenkomst of een overeenkomst voor het delen van laadruimte wordt onder “vervoerder” de persoon verstaan die een overeenkomst sluit en het cognossement of de luchtvrachtbrief afgeeft voor het feitelijke vervoer van de goederen uit het douanegebied van de Unie;

26. “risicoanalyse”: de verwerking van gegevens, informatie of documenten, met inbegrip van persoonsgegevens, om mogelijke risico’s in kaart te brengen of te kwantificeren, in voorkomend geval met behulp van analysemethoden en artificiële intelligentie als omschreven in artikel 3, punt 1, van Verordening (EU)/.../... van het Europees Parlement en de Raad0;

27. “risicosignaal”: de indicatie van een mogelijk risico op basis van geautomatiseerde verwerkingen waarbij risicoanalyse op gegevens, informatie of documenten wordt verricht; 

28. “risicoanalyseresultaat”: de vaststelling, in het geval van een signaal, dat er al dan niet wordt geacht een risico te bestaan, op basis van een automatisch proces of na verdere menselijke beoordeling van het risicosignaal;

29. “controleaanbeveling”: het advies van een douaneautoriteit of van de EU-douaneautoriteit over de vraag of, en zo ja wanneer, waar en door welke douaneautoriteit een douanecontrole moet worden verricht, met inbegrip van de vaststelling van mogelijke andere maatregelen dan douanecontroles;

30. “controlebesluit”: de individuele handeling waarbij de douaneautoriteiten beslissen of er al dan niet een controle moet worden verricht;

31. “controleresultaat”: de voorlopige en definitieve uitkomst van een controle, met vermelding van de te nemen maatregelen, indien van toepassing, en van de bevoegde autoriteiten voor wie de uitkomst of de maatregelen relevant zijn, indien van toepassing;

32. “gemeenschappelijk prioritair controlegebied”: een selectie van bepaalde douaneregelingen, soorten goederen, vervoerroutes, vervoerswijzen of marktdeelnemers die gedurende een bepaalde periode in hogere mate aan risicoanalyses en aan risicobeperkende maatregelen en douanecontroles zullen worden onderworpen, onverminderd andere controles die de douaneautoriteiten doorgaans verrichten;

33. “gemeenschappelijke risicocriteria en -normen”: parameters voor risicoanalyse voor een risicogebied en bijbehorende normen voor de praktische toepassing van de criteria;

34. “toezichtstrategie”: een aanpak om met een specifiek risico om te gaan, die tot doel heeft de operationele inspanningen op het gebied van douanetoezicht en risicobeperkende maatregelen in de hele toeleveringsketen op evenredige en doeltreffende wijze met elkaar in evenwicht te brengen;

35. “zending”: goederen die, in het kader van dezelfde vervoersovereenkomst, vanuit hetzelfde grondgebied of hetzelfde derde land met behulp van hetzelfde vervoermiddel, inclusief multimodaal vervoer, door één afzender naar één geadresseerde worden vervoerd en die van dezelfde soort, klasse of omschrijving zijn dan wel samen zijn verpakt;

36. “douanestatus”: de status van goederen, zijnde Unie- of niet-Uniegoederen;

37. “Uniegoederen”: goederen die in een van de volgende categorieën vallen:




a. goederen die geheel en al zijn verkregen in het douanegebied van de Unie zonder toevoeging van goederen die zijn ingevoerd uit derde landen,

b. goederen die het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht vanuit derde landen en die in het vrije verkeer zijn gebracht,

c. goederen die in het douanegebied van de Unie zijn verkregen of vervaardigd, hetzij uitsluitend uit goederen als bedoeld in punt b), hetzij uit goederen als bedoeld in punten a) en b);

38. “niet-Uniegoederen”: andere dan de in punt 46 bedoelde goederen of goederen die de douanestatus van Uniegoederen hebben verloren;

39. “vrijgave van goederen”: de handeling waarbij de douaneautoriteiten, of andere personen namens hen, goederen ter beschikking stellen voor de doeleinden die zijn vastgesteld in de douaneregeling waaronder de goederen zullen worden geplaatst;

40. “summiere aangifte bij binnenbrengen”: de handeling waarbij een persoon de douaneautoriteiten in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze, en binnen een specifieke termijn, meedeelt dat goederen het douanegebied van de Unie zullen binnenkomen;

41. “summiere aangifte bij uitgaan”: de handeling waarbij een persoon de douaneautoriteiten in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze, en binnen een specifieke termijn, meedeelt dat goederen het douanegebied van de Unie zullen verlaten;

42. “aangifte tot tijdelijke opslag”: de handeling waarbij een persoon in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze kenbaar maakt dat hij goederen in tijdelijke opslag plaatst;

43. “douaneaangifte”: de handeling waarbij een persoon in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze het voornemen kenbaar maakt om goederen onder een bepaalde douaneregeling te plaatsen, in voorkomend geval met opgave van eventuele specifieke procedures die moeten worden toegepast;

44. “aangever”: de persoon die in eigen naam een douaneaangifte, een aangifte tot tijdelijke opslag, een summiere aangifte bij binnenbrengen, een summiere aangifte bij uitgaan, een aangifte tot wederuitvoer of een kennisgeving van wederuitvoer indient, dan wel de persoon namens wie deze aangifte of deze kennisgeving wordt ingediend;

45. “aangifte tot wederuitvoer”: de handeling waarbij een persoon in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze het voornemen kenbaar maakt om niet-Uniegoederen, met uitzondering van die welke zich onder de regeling vrije zone bevinden of in tijdelijke opslag zijn, buiten het douanegebied van de Unie te brengen;

46. “kennisgeving van wederuitvoer”: de handeling waarbij een persoon in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze het voornemen kenbaar maakt om niet-Uniegoederen die zich onder een regeling vrije zone bevinden of in tijdelijke opslag zijn, buiten het douanegebied van de Unie te brengen;

47. “afstandsverkopen van uit een derde land ingevoerde goederen”: afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen zoals omschreven in artikel 14, lid 4, punt 2, van Richtlijn 2006/112/EG;

48. “producent”:




a. de fabrikant van het product overeenkomstig de andere wetgeving die op dat product van toepassing is; of

b. de producent met betrekking tot landbouwproducten als omschreven in artikel 38, lid 1, VWEU of tot grondstoffen; of

c. indien er geen fabrikant of producent is als bedoeld in de punten a) en b), de natuurlijke persoon of rechtspersoon of vereniging van personen die het product heeft vervaardigd of laten vervaardigen, en dat product onder zijn (haar) naam of handelsmerk in de handel brengt;

49. “productleverancier”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon of vereniging van personen in de toeleveringsketen die een product in zijn geheel of ten dele vervaardigt, hetzij als fabrikant, hetzij in enige andere omstandigheid; 

50. “tijdelijke opslag”: de toestand van tijdelijk onder douanetoezicht opgeslagen niet-Uniegoederen tussen het moment waarop de vervoerder kennisgeeft van de aankomst ervan in het douanegebied, en het moment waarop zij onder een douaneregeling worden geplaatst;

51. “veredelingsproducten”: onder een veredelingsregeling geplaatste goederen die veredeld zijn;

52. “veredeling”: een van de onderstaande handelingen:




a. de bewerking van goederen, met inbegrip van het monteren, het assembleren of het aanpassen ervan aan andere goederen,

b. de verwerking van goederen,

c. de vernietiging van goederen,

d. de herstelling van goederen, met inbegrip van revisie en afstelling,

e. het gebruik van goederen die zelf niet meer in de veredelingsproducten voorkomen, maar die de vervaardiging van deze producten mogelijk maken of vergemakkelijken, ook indien zij tijdens dit proces geheel of gedeeltelijk verdwijnen (bij de productie gebruikte hulpmiddelen);

53. “houder van de regeling douanevervoer”: de persoon die de aangifte voor douanevervoer indient of de informatie verstrekt die vereist is om goederen onder die regeling te plaatsen, of voor wiens rekening die aangifte wordt ingediend of die informatie wordt verstrekt.

54. “opbrengst”: de hoeveelheid of het percentage veredelingsproducten verkregen bij de veredeling van een bepaalde hoeveelheid onder een veredelingsregeling geplaatste goederen;

55. “derde land”: een land of een gebied buiten het douanegebied van de Unie;

56. “vereenvoudigde tariefbehandeling voor afstandsverkopen”: de vereenvoudigde tariefbehandeling voor afstandsverkopen als bedoeld in artikel 1, leden 4 en 5, en deel een, afdeling II, punt G, van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87;

57. “douaneschuld”: de verplichting van een persoon tot betaling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten die uit hoofde van de geldende douanewetgeving op bepaalde producten van toepassing zijn;

58. “schuldenaar”: elke persoon die voor een douaneschuld aansprakelijk is;

59. “invoerrecht”: het douanerecht dat bij de invoer van goederen verschuldigd is;

60. “uitvoerrecht”: het douanerecht dat bij de uitvoer van goederen verschuldigd is;

61. “terugbetaling”: de teruggave van een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten die zijn voldaan;

62. “kwijtschelding”: ontheffing van de verplichting tot betaling van een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten die niet zijn voldaan;

63. “inkoopcommissie”: de door een importeur aan een agent betaalde vergoeding om hem te vertegenwoordigen bij de aankoop van goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald;

64. “crisis”: een gebeurtenis of situatie die de veiligheid, de gezondheid en het leven van burgers, marktdeelnemers en medewerkers van de douaneautoriteiten plotseling in gevaar brengt en dringende maatregelen vereist met betrekking tot de binnenkomst, uitgang of doorvoer van goederen.

Hoofdstuk 3
Beschikkingen betreffende de toepassing van de douanewetgeving

Afdeling 1
Algemene beginselen

Artikel 6

Op aanvraag afgegeven beschikkingen

1. Indien een persoon een beschikking betreffende de toepassing van de douanewetgeving aanvraagt, verstrekt hij alle inlichtingen die de bevoegde douaneautoriteiten nodig hebben om die beschikking te kunnen afgeven.

Een beschikking mag ook worden aangevraagd door en afgegeven worden aan verschillende personen, overeenkomstig de in de douanewetgeving vastgelegde voorwaarden.

Tenzij anders is bepaald, is de bevoegde douaneautoriteit de autoriteit van de plaats van vestiging van de aanvrager.

2. De douaneautoriteiten gaan onverwijld, maar uiterlijk binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag voor een beschikking, na of aan de voorwaarden voor aanvaarding van de aanvraag is voldaan.

Wanneer de douaneautoriteiten vaststellen dat de aanvraag alle inlichtingen bevat die zij nodig hebben om de beschikking te kunnen afgeven, stellen zij de aanvrager binnen de in de eerste alinea vermelde termijn daarvan in kennis.

Wanneer de douaneautoriteiten vaststellen dat de aanvraag niet alle inlichtingen bevat die zij nodig hebben, vragen zij de aanvrager binnen een redelijke termijn, die ten hoogste 30 kalenderdagen bedraagt, om de relevante aanvullende inlichtingen te verstrekken. Zelfs wanneer de douaneautoriteiten de aanvrager om aanvullende inlichtingen hebben verzocht, beslissen zij of de aanvraag volledig is en kan worden aanvaard dan wel onvolledig is en wordt geweigerd binnen een termijn van ten hoogste 60 kalenderdagen vanaf de datum van de eerste aanvraag. Indien de douaneautoriteiten de aanvrager binnen die termijn niet uitdrukkelijk meedelen of de aanvraag is aanvaard, wordt de aanvraag geacht aan het einde van de 60 kalenderdagen te zijn aanvaard.

3. Tenzij anders is bepaald, geeft de bevoegde douaneautoriteit uiterlijk 120 dagen na de datum van aanvaarding van de aanvraag een beschikking als bedoeld in lid 1 af en stelt zij de aanvrager daarvan onverwijld in kennis.

Indien de douaneautoriteiten de termijn voor het afgeven van een beschikking niet kunnen naleven, stellen zij de aanvrager daarvan in kennis vóór het verstrijken van die termijn, met opgave van de redenen en van de nieuwe termijn die zij nodig achten om een beschikking af te geven. Tenzij anders is bepaald, bedraagt die nieuwe termijn niet meer dan 30 kalenderdagen.

Onverminderd de tweede alinea kunnen de douaneautoriteiten de termijn voor het afgeven van een beschikking, zoals vastgelegd in de douanewetgeving, verlengen indien de aanvrager daarom verzoekt om aanpassingen aan te brengen opdat aan de voorwaarden en criteria voor het afgeven van de beschikking is voldaan. Deze aanpassingen en de extra tijd die noodzakelijk is om ze aan te brengen, worden meegedeeld aan de douaneautoriteiten, die over de verlenging beslissen.

Indien de douaneautoriteiten niet beslissen binnen de in de eerste, tweede en derde alinea vastgestelde termijnen, kan de aanvrager het verzoek als afgewezen beschouwen en kan hij daartegen beroep aantekenen. De aanvrager kan de EU-douaneautoriteit ook meedelen dat de douaneautoriteiten geen beschikking hebben afgegeven binnen de gestelde termijnen.

4. Tenzij in de beschikking of de douanewetgeving anders is bepaald, wordt de beschikking van kracht op de datum waarop de aanvrager deze ontvangt of wordt geacht deze te hebben ontvangen. Met uitzondering van de in artikel 17, lid 2, bedoelde gevallen zijn afgegeven beschikkingen vanaf die datum uitvoerbaar door de douaneautoriteiten.

5. Tenzij in de douanewetgeving anders is bepaald, is de beschikking onbeperkt geldig.

6. Voordat een voor de aanvrager ongunstige beschikking wordt afgegeven, delen de douaneautoriteiten hem mee op welke gronden zij voornemens zijn hun beschikking te baseren. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken binnen een specifieke termijn, die aanvangt op de datum waarop hij die mededeling ontvangt of wordt geacht die te hebben ontvangen (“recht om te worden gehoord”). Na het verstrijken van deze termijn wordt aan de aanvrager in de passende vorm mededeling gedaan van de beschikking. 

De eerste alinea is in elk van de volgende gevallen niet van toepassing:




aa. indien het een beschikking betreffende een bindende inlichting betreft als bedoeld in artikel 13, lid 1;

ab. indien de toekenning van een tariefcontingent wordt geweigerd wanneer de vastgestelde contingentomvang is bereikt, als bedoeld in artikel 145, lid 4, eerste alinea;

ac. indien de aard of de omvang van een gevaar voor de veiligheid van de Unie en haar inwoners, voor de gezondheid van mens, dier of plant, voor het milieu of voor de consument daartoe aanleiding geeft;

ad. indien de beschikking tot uitvoering van een andere beschikking strekt waarvoor de aanvrager de mogelijkheid heeft gekregen zijn standpunt kenbaar te maken, onverminderd het recht van de betrokken lidstaat;

ae. indien dit een onderzoek met het oog op de bestrijding van fraude zou belemmeren;

af. in andere specifieke gevallen.

7. Een voor de aanvrager ongunstige beschikking wordt met redenen omkleed en maakt melding van de mogelijkheid tot beroep als bepaald in artikel 16.

8. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. de uitzonderingen voor de aanwijzing van het bevoegde douanekantoor als bedoeld in lid 1, derde alinea, van dit artikel;

b. de voorwaarden voor de aanvaarding van een aanvraag als bedoeld in lid 2 van dit artikel;

c. de gevallen waarin de termijn voor het afgeven van een specifieke beschikking, met inbegrip van de mogelijke verlenging van die termijn, van de in lid 3 van dit artikel bedoelde termijnen verschilt;

d. de in lid 4 van dit artikel bedoelde gevallen waarin de beschikking van kracht wordt op een andere datum dan die waarop de aanvrager de beschikking ontvangt of wordt geacht deze te hebben ontvangen;

e. de in lid 5 van dit artikel bedoelde gevallen waarin de beschikking niet onbeperkt geldig is;

f. de lengte van de in lid 6, eerste alinea, van dit artikel bedoelde termijn;

g. de in lid 6, tweede alinea, punt f), van dit artikel bedoelde specifieke gevallen.

9. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor:




a. de indiening en de aanvaarding van een aanvraag voor een beschikking, bedoeld in de leden 1 en 2;

b. het afgeven van een beschikking als bedoeld in dit artikel, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de beslissing over het recht om te worden gehoord en over de raadpleging van andere betrokken lidstaten;

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 7

Beheer van op aanvraag afgegeven beschikkingen

1. De houder van de beschikking komt de daaruit voortvloeiende verplichtingen na.

2. De houder van de beschikking controleert voortdurend of de voorwaarden en criteria alsook de verplichtingen die uit de beschikking voortvloeien, worden nageleefd en zet, indien van toepassing, interne controles op waarmee illegale of onregelmatige transacties kunnen worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd.

3. De houder van de beschikking stelt de douaneautoriteiten onverwijld in kennis van alle voorvallen die zich na de afgifte van de beschikking voordoen en die op de continuïteit of de inhoud ervan van invloed kunnen zijn.

4. De douaneautoriteiten zien er regelmatig op toe of de houder van de beschikking nog steeds aan de relevante criteria en verplichtingen voldoet, met name of hij in staat is om fouten te voorkomen, erop te reageren en deze te verhelpen door middel van passende interne controles. Op basis van dat toezicht evalueert de douane in voorkomend geval het risicoprofiel van de houder van de beschikking. Indien de houder van de beschikking minder dan drie jaar in het douanegebied van de Unie gevestigd is, houden de douaneautoriteiten nauw toezicht op hem in het eerste jaar na afgifte van de beschikking.

5. De douaneautoriteiten stellen de EU-douaneautoriteit in kennis van de op aanvraag afgegeven beschikkingen en van alle toezichtactiviteiten die zij overeenkomstig lid 4 verrichten. De EU-douaneautoriteit houdt bij het risicobeheer rekening met deze informatie.

6. Tot de in artikel 265, lid 3, genoemde datum registreren de douaneautoriteiten hun beschikkingen in de bestaande elektronische systemen voor de uitwisseling van inlichtingen die door de lidstaten en de Commissie zijn ontwikkeld. De lidstaten en de Commissie hebben toegang tot die beschikkingen en de onderliggende informatie in die systemen.

7. Onverminderd bepalingen op andere gebieden tot precisering van de gevallen waarin beschikkingen ongeldig zijn of hun werking verliezen, kunnen de douaneautoriteiten die een beschikking hebben afgegeven, deze op elk moment nietig verklaren, intrekken of wijzigen indien zij niet in overeenstemming is met de douanewetgeving. De douaneautoriteiten stellen de EU-douaneautoriteit in kennis van dergelijke nietigverklaringen, intrekkingen en wijzigingen van douanebeschikkingen.

8. In specifieke gevallen gaan de douaneautoriteiten over tot:




a. herziening van een beschikking;

b. schorsing van een beschikking die niet nietig verklaard, ingetrokken of gewijzigd moet worden.

9. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit gaat over tot schorsing van de beschikking in plaats van nietigverklaring, intrekking of wijziging wanneer:




a. die douaneautoriteit van oordeel is dat er voldoende redenen zijn om de beschikking nietig te verklaren, in te trekken of te wijzigen, maar zij nog niet over alle nodige elementen voor die nietigverklaring, intrekking of wijziging beschikt;

b. die douaneautoriteit van oordeel is dat de voorwaarden voor de beschikking niet zijn vervuld of dat de houder van de beschikking de verplichtingen uit hoofde van die beschikking niet nakomt, en het passend is dat de houder van de beschikking de tijd krijgt om maatregelen te treffen ter waarborging van de naleving van de voorwaarden of van de verplichtingen;

c. de houder van de beschikking om de schorsing verzoekt omdat hij tijdelijk niet in staat is aan de voorwaarden voor de beschikking te voldoen of de verplichtingen uit hoofde van die beschikking na te komen.

In de in lid 1, punten b) en c), bedoelde gevallen stelt de houder van de beschikking de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit in kennis van de maatregelen die hij zal nemen om te waarborgen dat aan de voorwaarden wordt voldaan of dat de verplichtingen worden nageleefd, en van de tijd die hij nodig heeft om deze maatregelen te nemen.

10. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. nadere regels ter controle op beschikkingen als bedoeld in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel;

b. de specifieke gevallen en de regels voor de herbeoordeling van beschikkingen als bedoeld in lid 8 van dit artikel.

Artikel 8

Geldigheid van beschikkingen in de hele Unie

Tenzij in de beschikking is bepaald dat de werking ervan is beperkt tot één of meerdere lidstaten, zijn beschikkingen in verband met de toepassing van de douanewetgeving geldig in het hele douanegebied van de Unie.

Artikel 9

Nietigverklaring van gunstige beschikkingen

1. De douaneautoriteiten verklaren een voor de houder van de beschikking gunstige beschikking nietig als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:




a. de beschikking is afgegeven op grond van onjuiste of onvolledige gegevens;

b. de houder van de beschikking wist of had redelijkerwijze moeten weten dat de gegevens onjuist of onvolledig waren;

c. indien de gegevens juist en volledig waren geweest, zou de beschikking anders hebben geluid.

2. Aan de houder van de beschikking wordt mededeling gedaan van de nietigverklaring van de beschikking.

3. De nietigverklaring wordt van kracht op de datum waarop de oorspronkelijke beschikking van kracht werd, tenzij in de beschikking anders is bepaald overeenkomstig de douanewetgeving.

4. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de regels voor de nietigverklaring van gunstige beschikkingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 10

Intrekking en wijziging van gunstige beschikkingen

1. Een gunstige beschikking wordt ingetrokken of gewijzigd indien, in andere dan de in artikel 9 bedoelde gevallen:




a. aan een of meer voor de afgifte van de beschikking gestelde voorwaarden niet of niet meer is voldaan; of

b. de houder van de beschikking daarom verzoekt.

2. Tenzij anders is bepaald, kan een voor meerdere geadresseerden gunstige beschikking worden ingetrokken ten aanzien van slechts één geadresseerde die een op hem krachtens die beschikking rustende verplichting niet nakomt.

3. Aan de houder van de beschikking wordt mededeling gedaan van de intrekking of de wijziging van de beschikking.

4. Artikel 6, lid 4, is van toepassing op de intrekking of de wijziging van de beschikking.

In uitzonderlijke gevallen waarin de rechtmatige belangen van de houder van de beschikking dit vereisen, kunnen de douaneautoriteiten evenwel de datum waarop de intrekking of de wijziging van kracht wordt, met maximaal één jaar uitstellen. Die datum wordt vermeld in de beschikking tot intrekking of wijziging.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. de in lid 2 bedoelde gevallen waarin een voor meerdere geadresseerden gunstige beschikking kan worden ingetrokken ten aanzien van andere personen dan degene die een op hem krachtens die beschikking rustende verplichting niet nakomt;

b. de uitzonderlijke gevallen waarin de douaneautoriteiten de datum waarop de intrekking of de wijziging van kracht wordt, overeenkomstig de tweede alinea van lid 4, kunnen uitstellen.

6. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de intrekking of de wijziging van gunstige beschikkingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 11

Niet op voorafgaande aanvraag afgegeven beschikkingen

Tenzij een douaneautoriteit als gerechtelijke autoriteit optreedt, gelden artikel 6, leden 4, 5, 6 en 7, artikel 7, lid 7, en de artikelen 8, 9 en 10 ook voor beschikkingen die de douaneautoriteiten hebben afgegeven zonder voorafgaande aanvraag van de belanghebbende.

Artikel 12

Beperkingen van toepassing op beschikkingen inzake goederen die onder een douaneregeling of in tijdelijke opslag zijn geplaatst

Tenzij wanneer de betrokken persoon zulks verzoekt, heeft de intrekking, wijziging of schorsing van een gunstige beschikking geen gevolgen voor goederen die, op het tijdstip waarop de intrekking, wijziging of schorsing van kracht wordt, uit hoofde van de ingetrokken, gewijzigde of geschorste beschikking al onder een douaneregeling of in tijdelijke opslag zijn geplaatst en zich nog steeds onder die regeling bevinden.

Afdeling 2
Bindende inlichtingen

Artikel 13

Beschikkingen betreffende bindende inlichtingen

1. De douaneautoriteiten geven op aanvraag beschikkingen betreffende bindende tariefinlichtingen (“BTI-beschikkingen”), beschikkingen betreffende bindende oorsprongsinlichtingen (“BOI-beschikkingen”) en beschikkingen betreffende bindende waarde-inlichtingen (“BWI-beschikkingen”) af.

Een dergelijke aanvraag wordt in de volgende gevallen niet aanvaard:




a. indien de aanvraag bij hetzelfde of een ander douanekantoor wordt of reeds is ingediend door of namens de houder van een beschikking:

i) voor BTI-beschikkingen, in verband met dezelfde goederen;

ii) voor BOI-beschikkingen, in verband met dezelfde goederen en onder dezelfde omstandigheden die bepalend zijn voor de verkrijging van de oorsprong;

iii) voor BWI-beschikkingen, in verband met goederen onder dezelfde omstandigheden die bepalend zijn voor de douanewaarde;




b. indien de aanvraag geen verband houdt met een voorgenomen gebruik van de beschikking betreffende een bindende inlichting of een voorgenomen gebruik van een douaneregeling.

2. Beschikkingen betreffende bindende inlichtingen zijn slechts verbindend met betrekking tot de tariefindeling of de bepaling van de oorsprong of de douanewaarde van goederen:




a. voor de douaneautoriteiten, jegens de houder van de beschikking, ten aanzien van goederen waarvoor de douaneformaliteiten worden vervuld na de datum waarop de beschikking van kracht wordt;

b. voor de houder van de beschikking, jegens de douaneautoriteiten, met ingang van de datum waarop hem mededeling van de beschikking wordt gedaan of wordt geacht te zijn gedaan.

3. Beschikkingen betreffende bindende inlichtingen gelden voor een periode van drie jaar vanaf de datum waarop de beschikking van kracht wordt.

4. Voor de toepassing van een beschikking betreffende een bindende inlichting in het kader van een specifieke douaneregeling toont de houder van de beschikking aan dat:




a. in het geval van een BTI-beschikking, de betrokken goederen in elk opzicht overeenstemmen met de in de beschikking omschreven goederen;

b. in het geval van een BOI-beschikking, de betrokken goederen en de omstandigheden die bepalend zijn voor de verkrijging van de oorsprong, in elk opzicht overeenstemmen met de in de beschikking omschreven goederen en omstandigheden;

c. in het geval van een BWI-beschikking, de omstandigheden die bepalend zijn voor de douanewaarde van de betrokken goederen, in elk opzicht overeenstemmen met de in de beschikking omschreven omstandigheden.

Artikel 14

Beheer van beschikkingen betreffende bindende inlichtingen

1. Een BTI-beschikking verliest haar geldigheid voor het einde van de in artikel 13, lid 3, bedoelde periode indien zij niet langer in overeenstemming is met het geldende recht, ten gevolge van één van de volgende gevallen:




a. de vaststelling van een wijziging in de in artikel 145, lid 2, punten a) en b), bedoelde nomenclaturen;

b. de vaststelling van in artikel 146, lid 4, bedoelde maatregelen.

In dergelijke gevallen verliest de BTI-beschikking haar geldigheid met ingang van de datum van toepassing van die wijziging of maatregelen.

2. Een BOI-beschikking verliest haar geldigheid voor het einde van de in artikel 13, lid 3, bedoelde periode in elk van de volgende gevallen:




a. indien een juridisch bindende handeling van de Unie wordt aangenomen of een overeenkomst wordt gesloten die in de Unie van toepassing wordt, en de BOI-beschikking niet langer in overeenstemming is met het aldus geldende recht, met ingang van de datum van toepassing van die handeling of overeenkomst;

b. indien de BOI-beschikking niet langer verenigbaar is met de in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) vastgestelde Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels, of met de raadgevingen, informatie, adviezen en soortgelijke handelingen betreffende de oorsprongsbepaling van goederen ter waarborging van een uniforme interpretatie en toepassing van die overeenkomst, met ingang van de datum van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3. Een BWI-beschikking verliest haar geldigheid voor het einde van de in artikel 13, lid 3, bedoelde periode in elk van de volgende gevallen:




a. indien de vaststelling van een juridisch bindende handeling van de Unie ertoe leidt dat de BWI-beschikking niet langer in overeenstemming is met die handeling, vanaf de datum van toepassing van die handeling;

b. indien de BWI-beschikking niet langer verenigbaar is met artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel, de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994 (WTO-overeenkomst inzake douanewaarde) of de door de Commissie douanewaarde vastgestelde besluiten betreffende de interpretatie van die overeenkomst, met ingang van de datum van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4. Beschikkingen betreffende bindende inlichtingen verliezen hun geldigheid niet met terugwerkende kracht.

5. In afwijking van artikel 7, lid 7, en artikel 9 verklaren de douaneautoriteiten beschikkingen betreffende bindende inlichtingen alleen nietig indien zij gebaseerd zijn op onjuiste of onvolledige informatie van de aanvrager.

6. De douaneautoriteiten trekken beschikkingen betreffende bindende inlichtingen in overeenkomstig artikel 7, lid 7, en artikel 10. Dergelijke beschikkingen worden echter niet ingetrokken als de houder van de beschikking daarom verzoekt.

7. Beschikkingen betreffende bindende inlichtingen kunnen niet worden gewijzigd.

8. De douaneautoriteiten trekken BTI-beschikkingen in wanneer zij niet langer verenigbaar zijn met de interpretatie van een van de in artikel 145, lid 2, punten a) en b), bedoelde nomenclaturen als gevolg van:




a. de in artikel 9, lid 1, punt a), tweede streepje, van Verordening (EEG) nr. 2658/87 bedoelde toelichtingen met ingang van de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

b. een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie met ingang van de datum van de bekendmaking van het dictum van het arrest in het Publicatieblad van de Europese Unie;

c. indelingsbesluiten, indelingsadviezen of wijzigingen in de toelichtingen op de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, aangenomen door de organisatie die is opgezet bij het Verdrag houdende oprichting van een Internationale Douaneraad, gedaan te Brussel op 15 december 1950, met ingang van de datum van de bekendmaking van de mededeling van de Commissie in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

9. BOI- en BWI-beschikkingen worden ingetrokken wanneer zij niet langer verenigbaar zijn met een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie met ingang van de datum van de bekendmaking van het dictum van het arrest in het Publicatieblad van de Europese Unie.

10. Wanneer een beschikking betreffende een bindende inlichting haar geldigheid verliest overeenkomstig lid 1, punt b), of de leden 2 of 3, dan wel wordt ingetrokken overeenkomstig de leden 6, 8 of 9, mag de beschikking nog worden gebruikt in het kader van bindende, op de beschikking gebaseerde contracten die al waren gesloten voordat deze haar geldigheid verloor of werd ingetrokken. Dat verlengde gebruik geldt niet voor BOI-beschikkingen in verband met voor de uitvoer bestemde goederen.

Het in de eerste alinea bedoelde verlengde gebruik beloopt ten hoogte zes maanden vanaf de datum waarop de beschikking betreffende een bindende inlichting haar geldigheid verloor of werd ingetrokken. Voor een in artikel 146, lid 4, een in artikel 151 of een in artikel 158 bedoelde maatregel kan er evenwel een uitzondering op dat verlengde gebruik gelden of een kortere termijn worden vastgesteld. In het geval van producten waarvoor bij de vervulling van de douaneformaliteiten een invoer- of uitvoercertificaat wordt voorgelegd, wordt de periode van zes maanden vervangen door de geldigheidsduur van het certificaat.

Om voor verlengd gebruik van een beschikking betreffende een bindende inlichting in aanmerking te komen, moet de houder van die beschikking bij de douaneautoriteit die de beschikking afgaf, binnen 30 dagen nadat deze haar geldigheid verliest of wordt ingetrokken, een aanvraag indienen onder vermelding van de hoeveelheden waarvoor om een periode van verlengd gebruik wordt verzocht, alsmede van de lidstaat of lidstaten waar de goederen tijdens de periode van verlengd gebruik zullen worden ingeklaard. Die douaneautoriteit neemt een besluit over het verlengde gebruik en stelt de houder daarvan onverwijld maar uiterlijk binnen 30 dagen na de datum waarop zij alle inlichtingen heeft ontvangen die ze nodig heeft om haar beschikking te kunnen afgeven, in kennis.

11. De Commissie stelt de douaneautoriteiten ervan in kennis indien:




a. er een schorsing geldt ten aanzien van het afgeven van beschikkingen betreffende bindende inlichtingen voor goederen waarvan de juistheid en de uniformiteit van de tariefindeling of de bepaling van de oorsprong of van de douanewaarde niet gegarandeerd zijn; of

b. de in punt a) bedoelde schorsing is ingetrokken.

12. De Commissie kan besluiten vaststellen waarbij aan lidstaten het verzoek wordt gericht om een BTI-, BOI- of BWI-beschikking in te trekken, teneinde de juistheid en de uniformiteit van de tariefindeling of de bepaling van de oorsprong van goederen of de bepaling van de douanewaarde te garanderen. Voordat zij een dergelijk besluit vaststelt, deelt de Commissie de redenen waarop zij voornemens is haar besluit te baseren, mee aan de houder van de BTI-, BOI- of BWI-beschikking, die in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt kenbaar te maken binnen een voorgeschreven termijn, te rekenen vanaf de datum waarop hij deze mededeling ontvangt of wordt geacht te hebben ontvangen.

13. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de regels voor het vaststellen van de in lid 12 van dit artikel bedoelde besluiten, met name wat betreft de mededeling aan de betrokken personen van de gronden waarop de Commissie voornemens is haar besluit te baseren, en de termijn waarbinnen deze personen hun standpunt kenbaar kunnen maken.

14. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels vast betreffende:




a. het gebruik van een beschikking betreffende een bindende inlichting nadat deze haar geldigheid heeft verloren of is ingetrokken overeenkomstig lid 10;

b. de regels volgens welke de Commissie de douaneautoriteiten in kennis stelt overeenkomstig artikel lid 11, punten a) en b).

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

15. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de besluiten vast waarin de lidstaten wordt verzocht de in lid 12 bedoelde beschikkingen in te trekken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Afdeling 3
Beroep

Artikel 15

Beslissingen van een gerechtelijke autoriteit

De artikelen 16 en 17 zijn niet van toepassing op beroepen die zijn ingesteld met het oog op de nietigverklaring, intrekking of wijziging van een beslissing van een gerechtelijke autoriteit of een als een gerechtelijke autoriteit optredende douaneautoriteit over de toepassing van de douanewetgeving.

Artikel 16

Recht van beroep

1. Eenieder heeft het recht beroep in te stellen tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten die betrekking hebben op de toepassing van de douanewetgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken.

Eenieder die bij de douaneautoriteiten een beschikking heeft aangevraagd, maar binnen de in artikel 6, lid 3, bedoelde termijn geen beschikking heeft verkregen, heeft eveneens het recht beroep in te stellen.

2. Het recht van beroep kan in ten minste twee fasen worden uitgeoefend:




a. eerst bij de douaneautoriteiten dan wel een gerechtelijke autoriteit of andere instantie die daartoe door de lidstaten is aangewezen;

b. vervolgens bij een hogere onafhankelijke instantie, die overeenkomstig de in de lidstaten geldende bepalingen een gerechtelijke autoriteit dan wel een gelijkwaardige gespecialiseerde instantie kan zijn.

3. Het beroep wordt ingesteld in de lidstaat waar de beschikking is afgegeven of werd aangevraagd.

4. De lidstaten dragen er zorg voor dat de beroepsprocedure een snelle bevestiging of correctie van door de douaneautoriteiten afgegeven beschikkingen mogelijk maakt.

Artikel 17

Schorsing van de uitvoering

1. Instelling van beroep heeft geen schorsende werking ten aanzien van de uitvoering van de aangevochten beschikking.

2. De douaneautoriteiten schorsen evenwel de uitvoering van de aangevochten beschikking geheel of gedeeltelijk indien zij gegronde redenen hebben om aan te nemen dat deze niet in overeenstemming is met de douanewetgeving of dat de betrokkene onherstelbare schade dreigt te lijden.

3. In de in lid 2 bedoelde gevallen dient, indien de aangevochten beschikking tot verschuldigdheid van een invoer- of een uitvoerrecht leidt, in geval van schorsing van de uitvoering van deze beschikking zekerheid te worden gesteld, tenzij op basis van een gedocumenteerde beoordeling wordt vastgesteld dat de schuldenaar hierdoor waarschijnlijk in ernstige economische moeilijkheden zou komen.

Afdeling 4
Heffingen en kosten

Artikel 18

Verbod op vergoedingen en kosten

1. De douaneautoriteiten rekenen geen vergoeding aan voor het verrichten van douanecontroles dan wel het anderszins toepassen van de douanewetgeving tijdens de officiële openingsuren van hun bevoegde douanekantoren.

2. De douaneautoriteiten kunnen een vergoeding vragen of kosten in rekening brengen voor specifieke dienstverlening, met name:




a. de aanwezigheid, op verzoek, van douanepersoneel buiten de officiële kantooruren of op een andere plaats dan in een douanekantoor;

b. analyses of deskundigenverslagen van goederen en portokosten voor het retourneren van de goederen aan de aanvrager, met name bij beschikkingen op grond van artikel 13 of de verstrekking van inlichtingen overeenkomstig artikel 39;

c. het onderzoek of de bemonstering van goederen voor controledoeleinden, of de vernietiging van goederen, indien andere kosten dan die voor de inzet van douanepersoneel zijn gemaakt;

d. uitzonderlijke controlemaatregelen, indien de aard van de goederen of een potentieel risico zulks vereist.

Titel II
PLICHTEN EN RECHTEN VAN PERSONEN IN HET KADER VAN DE DOUANEWETGEVING

Hoofdstuk 1
Registratie

Artikel 19

Registratie

1. Marktdeelnemers die in het douanegebied van de Unie gevestigd zijn, laten zich registreren bij de douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de plaats waar zij gevestigd zijn, om een registratie- en identificatienummer van marktdeelnemer (EORI-nummer) te krijgen. Indien mogelijk omvat die registratie ook de elektronische identificatie van de marktdeelnemer in de in Verordening (EU) nr. 910/2014 bedoelde nationale stelsels voor elektronische identificatie.

2. Geregistreerde marktdeelnemers stellen de douaneautoriteiten in kennis van elke wijziging van hun registratiegegevens, met name wanneer dit een wijziging van hun plaats van vestiging inhoudt.

3. In specifieke gevallen laten marktdeelnemers die niet in het douanegebied van de Unie gevestigd zijn, zich registreren bij de douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de plaats waar zij voor het eerst een aangifte of een aanvraag voor een beschikking hebben ingediend.

4. Andere personen dan marktdeelnemers zijn niet verplicht zich bij de douaneautoriteiten te laten registeren, tenzij anders wordt bepaald.

Indien de in de eerste alinea bedoelde personen zich moeten laten registreren, geldt het volgende:




a. wanneer zij in het douanegebied van de Unie gevestigd zijn, laten zij zich registreren bij de douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de plaats waar zij gevestigd zijn;

b. wanneer zij niet in het douanegebied van de Unie gevestigd zijn, laten zij zich registreren bij de douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de plaats waar zij voor het eerst een aangifte of een aanvraag voor een beschikking hebben ingediend.

5. In specifieke gevallen wordt de registratie door de douaneautoriteiten nietig verklaard. 

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. de minimale gegevensvereisten voor de in lid 1 bedoelde registratie;

b. de specifieke gevallen als bedoeld in lid 3;

c. de in lid 4, eerste alinea, bedoelde gevallen waarin andere personen dan marktdeelnemers zich moeten laten registreren bij de douaneautoriteiten;

d. de specifieke gevallen als bedoeld in lid 5, waarin een registratie door de douaneautoriteiten nietig wordt verklaard;

e. de douaneautoriteit die verantwoordelijk is voor de registratie.

7. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de in lid 1 bedoelde douaneautoriteit die verantwoordelijk is voor de registratie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk 2
Importeur en gelijkgestelde importeur

Artikel 20

Importeurs

1. De importeur voldoet aan de volgende verplichtingen:




a. het verstrekken, bijhouden en beschikbaar stellen aan de douaneautoriteiten van alle informatie die vereist is voor de opslag of de douaneregeling waaronder de goederen zullen worden geplaatst overeenkomstig de artikelen 88, 118, 132 en 135, of voor de aanzuivering van de regeling passieve veredeling, zodra deze informatie beschikbaar is en in ieder geval voor de vrijgave van de goederen;

b. het waarborgen van de correcte berekening en van de betaling van de douanerechten en andere toepasselijke heffingen;

c. het waarborgen dat de goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen of verlaten, voldoen aan de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast, en het verstrekken, bijhouden en beschikbaar stellen van een passende administratie van die naleving;

d. elke andere verplichting die de douanewetgeving de importeur oplegt.

2. De importeur moet in het douanegebied van de Unie gevestigd zijn.

3. In afwijking van lid 2 zijn de volgende importeurs of personen evenwel niet verplicht om in het douanegebied van de Unie gevestigd te zijn:




a. een importeur die goederen onder een regeling douanevervoer of tijdelijke invoer plaatst;

b. een importeur die goederen binnenbrengt die in tijdelijke opslag blijven;

c. personen die incidenteel goederen onder een douaneregeling plaatsen, voor zover de douaneautoriteiten zulks gerechtvaardigd achten;

d. personen die gevestigd zijn in een land waarvan het grondgebied grenst aan het douanegebied van de Unie, en die de goederen aanbrengen bij een douanekantoor in de Unie dat grenst aan dat land, op voorwaarde dat het land waarin de personen zijn gevestigd deze voordelen ook verleent aan personen die in het douanegebied van de Unie zijn gevestigd;

e. een gelijkgestelde importeur die wordt vertegenwoordigd door een in het douanegebied van de Unie gevestigde indirecte vertegenwoordiger. 

Artikel 21

Gelijkgestelde importeurs

1. In afwijking van artikel 20, lid 1, punt a), verstrekken gelijkgestelde importeurs de informatie over afstandsverkopen van goederen die in het douanegebied van de Unie zullen worden ingevoerd, of stellen zij deze beschikbaar, uiterlijk op de dag na de datum waarop de betaling werd aanvaard en in elk geval vóór de vrijgave van de goederen.

2. Onverminderd de gegevens die vereist zijn om de goederen overeenkomstig artikel 88, lid 3, punt a), in het vrije verkeer te brengen, bevat de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie ten minste de krachtens artikel 63 quater, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 vereiste gegevens.

3. Wanneer goederen die door een gelijkgestelde importeur waren ingevoerd in het kader van afstandsverkopen, worden teruggezonden naar het adres van de oorspronkelijke afzender of naar een ander adres buiten het douanegebied van de Unie, maakt de gelijkgestelde importeur de informatie over het in het vrije verkeer brengen van die goederen ongeldig en verstrekt hij het bewijs dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten, of stelt hij dit bewijs beschikbaar.

Hoofdstuk 3
Exporteur

Artikel 22

Exporteurs

1. De exporteur voldoet aan de volgende verplichtingen:




a. het verstrekken, bijhouden en beschikbaar stellen aan de douaneautoriteiten van alle informatie die vereist is voor de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst overeenkomstig de artikelen 99 en 140, of voor de aanzuivering van de regeling tijdelijke invoer, zodra deze informatie beschikbaar is en in ieder geval voor de vrijgave van de goederen;

b. het waarborgen van de correcte berekening en van de inning van de douanerechten en, in voorkomend geval, overige heffingen;

c. het waarborgen dat de goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen of verlaten, voldoen aan de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast, en het verstrekken, bijhouden en beschikbaar stellen van een passende administratie van die naleving;

d. elke andere verplichting die de douanewetgeving oplegt.

2. De exporteur moet in het douanegebied van de Unie gevestigd zijn.

3. In afwijking van lid 2 zijn de volgende exporteurs evenwel niet verplicht om in het douanegebied van de Unie gevestigd te zijn:




a. een exporteur die goederen onder de regeling douanevervoer plaatst, de regeling tijdelijke invoer aanzuivert of goederen uitvoert die zich in tijdelijke opslag bevonden;

b. personen die incidenteel goederen onder een douaneregeling plaatsen, voor zover de douaneautoriteiten zulks gerechtvaardigd achten;

c. personen die gevestigd zijn in een land waarvan het grondgebied grenst aan het douanegebied van de Unie, en die de goederen aanbrengen bij een douanekantoor in de Unie dat grenst aan dat land, op voorwaarde dat het land waarin de personen zijn gevestigd deze voordelen ook verleent aan personen die in het douanegebied van de Unie zijn gevestigd. 

Hoofdstuk 4
Geautoriseerde marktdeelnemer en betrouwbare en gecertificeerde ondernemer (“Trust&Check-ondernemer”)

Artikel 23

Aanvraag en vergunning voor de status van geautoriseerde marktdeelnemer

1. Een persoon die in het douanegebied van de Unie woonachtig is, rechtspersoonlijkheid heeft of geregistreerd is en aan de in artikel 24 gestelde criteria voldoet, kan de status van geautoriseerde marktdeelnemer aanvragen.

De douaneautoriteiten verlenen, zo nodig na overleg met andere autoriteiten, een of beide van de volgende soorten vergunningen:




a. die van geautoriseerde marktdeelnemer voor douanevereenvoudigingen, op grond waarvan de houder in aanmerking komt voor de vereenvoudigingen overeenkomstig de douanewetgeving; of

b. die van geautoriseerde marktdeelnemer voor veiligheid, op grond waarvan de houder faciliteiten krijgt op het gebied van veiligheid.

2. Beide in lid 1, tweede alinea, bedoelde soorten vergunningen kunnen tegelijkertijd worden gehouden.

3. De in lid 1 bedoelde personen moeten aan de in artikel 7, leden 2 en 3, vastgestelde verplichtingen voldoen. De douaneautoriteiten zien erop toe dat de marktdeelnemer voortdurend voldoet aan de criteria en voorwaarden voor de status van geautoriseerde marktdeelnemer overeenkomstig artikel 7, lid 4.

De douaneautoriteiten verrichten ten minste om de drie jaar een grondige controle van de activiteiten en de interne administratie van de geautoriseerde marktdeelnemer.

4. De status van geautoriseerde marktdeelnemer wordt, met inachtneming van lid 5 van dit artikel en van artikel 24, erkend door de douaneautoriteiten in alle lidstaten.

5. De douaneautoriteiten verlenen, op grond van de erkenning van de status en mits is voldaan aan de eisen voor een bepaalde vorm van bij de douanewetgeving vastgestelde vereenvoudiging, toestemming aan de betrokkene om van die vereenvoudiging gebruik te maken. Criteria die reeds onderzocht zijn bij de verlening van de status, worden niet opnieuw door de douaneautoriteiten onderzocht.

6. De in lid 1 bedoelde geautoriseerde marktdeelnemer krijgt op het vlak van douanecontroles, naargelang de verleende vergunning, meer faciliteiten dan andere marktdeelnemers, onder meer in de vorm van minder fysieke en op documenten gebaseerde controles. De status van geautoriseerde marktdeelnemer wordt bij het douanerisicobeheer in positieve zin in aanmerking genomen.

7. De douaneautoriteiten verlenen voordelen die voortvloeien uit de status van geautoriseerde marktdeelnemer, aan personen die in derde landen gevestigd zijn en aan de voorwaarden en verplichtingen van de desbetreffende wetgeving van die landen en gebieden voldoen, voor zover die voorwaarden en verplichtingen door de Unie erkend worden als gelijkwaardig met die welke gelden voor geautoriseerde marktdeelnemers die in het douanegebied van de Unie gevestigd zijn. Het verlenen van die voordelen is gebaseerd op het wederkerigheidsbeginsel, tenzij de Unie anders beslist, en gegrondvest op een internationale overeenkomst van de Unie of de Uniewetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk handelsbeleid.

8. Om te reageren op verstoringen van de handelsstromen als gevolg van een verhoging van veiligheidsalarmniveaus, grenssluitingen en/of natuurrampen, gevaarlijke noodsituaties of andere ernstige incidenten, wordt een gezamenlijk bedrijfscontinuïteitsmechanisme opgezet, in het kader waarvan de douaneautoriteiten prioritaire vracht van geautoriseerde marktdeelnemers zoveel mogelijk vlotter en sneller kunnen afhandelen.

9. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. de aard en de frequentie van de toezichtactiviteiten van zowel de in lid 1 bedoelde personen als de in lid 3 bedoelde douaneautoriteiten;

b. de in lid 5 bedoelde vereenvoudigingen voor geautoriseerde marktdeelnemers;

c. de in lid 6 bedoelde faciliteiten.

10. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor het overleg over de vaststelling van de status van geautoriseerde marktdeelnemer als bedoeld in lid 1, tweede alinea, met inbegrip van de antwoordtermijnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 24

Toekenning van de status van geautoriseerde marktdeelnemer

1. De criteria voor de toekenning van de status van geautoriseerde marktdeelnemer zijn de volgende:




a. geen ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving en belastingvoorschriften en geen strafblad met zware misdrijven; de in aanmerking te nemen overtredingen en misdrijven zijn die welke verband houden met economische of zakelijke activiteiten;

b. de aanvrager kan aantonen dat hij zijn activiteiten en de goederenstroom goed onder controle heeft dankzij een handels- en, in voorkomend geval, vervoersadministratie aan de hand waarvan passende douanecontroles mogelijk zijn, en het bewijs kan worden geleverd dat niet-naleving doeltreffend is verholpen; de aanvrager draagt er zorg voor dat relevante werknemers de opdracht hebben om de douaneautoriteiten kennis te geven van eventuele nalevingsproblemen en stelt procedures voor de kennisgeving van dergelijke problemen aan de douaneautoriteiten vast;

c. financiële solvabiliteit, die wordt geacht te zijn aangetoond als de aanvrager over een goede financiële draagkracht beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de bedrijfsactiviteit in kwestie;

d. wat de in artikel 23, lid 1, punt a), bedoelde vergunning betreft, de praktische vakbekwaamheid of beroepskwalificaties die rechtstreeks samenhangen met de verrichte activiteit;

e. wat de in artikel 23, lid 1, punt b), bedoelde vergunning betreft, passende veiligheids- en nalevingsnormen die zijn aangepast aan de verrichte activiteit. Aan deze normen wordt geacht te zijn voldaan als de aanvrager kan aantonen dat hij passende maatregelen handhaaft om de veiligheid van de internationale toeleveringsketen te waarborgen, onder andere op het gebied van de fysieke integriteit, toegangscontroles, logistieke processen, behandeling van specifieke soorten goederen, personeel en identificatie van zijn zakenpartners.

2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de voorwaarden voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde criteria vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 25

Toekenning van de status van Trust&Check-ondernemer

1. Een importeur of exporteur die woonachtig of geregistreerd is in het douanegebied van de Unie, aan de criteria van lid 3 voldoet en gedurende ten minste drie jaar regelmatig douanehandelingen heeft verricht in het kader van zijn bedrijf, kan bij de douaneautoriteit van de lidstaat waar hij is gevestigd, de status van Trust&Check-ondernemer aanvragen.

2. De douaneautoriteiten verlenen de status nadat zij, indien nodig, overleg hebben gepleegd met andere autoriteiten en nadat zij toegang hebben gehad tot de relevante gegevens van de aanvrager van de afgelopen drie jaar om na te gaan of aan de criteria van lid 3 is voldaan.

3. De douaneautoriteiten verlenen de status van Trust&Check-ondernemer aan een persoon die aan alle volgende criteria voldoet:




a. geen ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving en belastingvoorschriften en geen strafblad met zware misdrijven; de in aanmerking te nemen overtredingen en misdrijven zijn die welke verband houden met economische of zakelijke activiteiten;




ag. de aanvrager kan aantonen dat hij zijn activiteiten en de goederenstroom goed onder controle heeft dankzij een handels- en vervoersadministratie aan de hand waarvan passende douanecontroles mogelijk zijn en het bewijs kan worden geleverd dat niet-naleving doeltreffend is verholpen; de aanvrager draagt er zorg voor dat relevante werknemers de douaneautoriteiten kennisgeven van eventuele nalevingsproblemen en stelt procedures voor de kennisgeving van dergelijke problemen aan de douaneautoriteiten vast;

ah. financiële solvabiliteit, die wordt geacht te zijn aangetoond als de aanvrager over een goede financiële draagkracht beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de bedrijfsactiviteit in kwestie. De aanvrager moet met name, gedurende de afgelopen drie jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, voldaan hebben aan zijn financiële verplichtingen met betrekking tot de betaling van douanerechten en alle andere rechten, belastingen of heffingen die op of in verband met de invoer of uitvoer van goederen worden geheven, daaronder begrepen de btw en de accijns die is verschuldigd op intra-Unieverrichtingen;

ai. de praktische vakbekwaamheid of beroepskwalificaties die rechtstreeks samenhangen met de aard en de omvang van de verrichte activiteit, daaronder begrepen de opleiding van relevante werknemers met het oog op de interactie met de douaneautoriteiten via de EU-douanedatahub;

aj. passende veiligheids- en nalevingsnormen, aangepast aan de aard en de omvang van de verrichte activiteit. Aan deze normen wordt geacht te zijn voldaan als de aanvrager kan aantonen dat hij passende maatregelen handhaaft om de veiligheid van de internationale toeleveringsketen te waarborgen, onder andere op het gebied van de fysieke integriteit, toegangscontroles, logistieke processen, behandeling van specifieke soorten goederen, personeel en identificatie van zijn zakenpartners;

ak. beschikken over een elektronisch systeem dat in realtime alle gegevens over de overbrenging van de goederen en de naleving van alle daarop toepasselijke vereisten door de in lid 1 bedoelde persoon verstrekt of beschikbaar stelt aan de douaneautoriteiten, daaronder begrepen gegevens die betrekking hebben op veiligheid en gegevens wanneer deze relevant zijn om te delen via de EU-douanedatahub:

i) douaneadministratie;

ii) boekhoudkundig systeem;

iii) handels- en vervoersadministratie;

iv) tracking- en logistiek systeem dat een onderscheid maakt tussen Unie- en niet-Uniegoederen en, in voorkomend geval, de plaats aangeeft waar de goederen zich bevinden;

v) licenties en vergunningen die zijn verleend overeenkomstig andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving;

vi) alle administratie die nodig is om de juistheid van de vaststelling van de douaneschulden te controleren.

4. De in lid 1 bedoelde personen moeten aan de in artikel 7, leden 2 en 3, vastgestelde verplichtingen voldoen. De douaneautoriteiten zien erop toe dat de marktdeelnemer voortdurend voldoet aan de criteria en voorwaarden voor de status van geautoriseerde marktdeelnemer overeenkomstig artikel 7, lid 4.

De douaneautoriteiten verrichten ten minste om de drie jaar een grondige controle van de activiteiten en de interne administratie van de Trust&Check-ondernemer. De Trust&Check-ondernemer stelt de douaneautoriteiten in kennis van elke wijziging in zijn bedrijfsstructuur, eigendom, solvabiliteit, handelsmodellen of andere belangrijke wijzigingen in zijn situatie en activiteiten. De douaneautoriteiten herbeoordelen de status van de Trust&Check-ondernemer wanneer een van deze wijzigingen aanzienlijke gevolgen heeft voor de Trust&Check-status. De douaneautoriteiten kunnen deze vergunning schorsen totdat een besluit over de herbeoordeling is genomen.

5. Wanneer een Trust&Check-ondernemer zijn lidstaat van vestiging wijzigt, kunnen de douaneautoriteiten van de ontvangende lidstaat de Trust&Check-vergunning herbeoordelen, nadat zij overlegd hebben met de lidstaat die de status oorspronkelijk heeft verleend, en de eerdere gegevens over die marktdeelnemer hebben ontvangen. Tijdens de herbeoordeling kan de douaneautoriteit van de lidstaat die de oorspronkelijke vergunning heeft verleend, deze schorsen.

De Trust&Check-ondernemer stelt de douaneautoriteiten van de ontvangende lidstaat in kennis van elke wijziging in zijn bedrijfsstructuur, eigendom, solvabiliteit, handelsmodellen of andere belangrijke wijzigingen in zijn situatie en activiteiten indien zij van invloed zijn op de Trust&Check-status.

6. Wanneer een Trust&Check-ondernemer wordt verdacht van betrokkenheid bij frauduleuze activiteiten in verband met zijn economische of zakelijke activiteit, wordt zijn status geschorst.

Wanneer de douaneautoriteiten een Trust&Check-vergunning hebben geschorst, nietig verklaard of ingetrokken overeenkomstig de artikelen 7, 9 en 10, nemen zij de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 7 van dit artikel bedoelde vergunningen en de in lid 8 van dit artikel bedoelde faciliteiten ook worden geschorst, nietig verklaard of ingetrokken.

7. De douaneautoriteiten kunnen een Trust&Check-ondernemer toestaan om:




a. een deel van de gegevens over zijn goederen te verstrekken na de vrijgave van die goederen, overeenkomstig artikel 59, lid 3;

b. bepaalde controles te verrichten en de goederen vrij te geven bij ontvangst van deze goederen op de plaats van vestiging van de importeur, de eigenaar of de geadresseerde en/of bij verzending vanaf de plaats van vestiging van de exporteur, de eigenaar of de afzender, overeenkomstig artikel 61;

c. eventueel de nodige waarborgen te bieden voor de goede afhandeling van de verrichtingen met het oog op het verkrijgen van een vergunning voor een bijzondere regeling, overeenkomstig de artikelen 102, 103, 109 en 123;

d. periodiek de douaneschuld vast te stellen die overeenkomt met het totale bedrag aan invoer- of uitvoerrechten voor alle door hem vrijgegeven goederen, overeenkomstig artikel 181, lid 4;

e. de betaling van de douaneschuld uit te stellen, overeenkomstig artikel 188.

8. De Trust&Check-ondernemer krijgt op het vlak van douanecontroles, naargelang de verleende vergunning, meer faciliteiten dan andere marktdeelnemers, onder meer in de vorm van minder fysieke en op documenten gebaseerde controles. De status van Trust&Check-ondernemer wordt bij het douanerisicobeheer in positieve zin in aanmerking genomen.

9. In afwijking van artikel 110 worden, wanneer de importeur of de exporteur van de goederen die het douanegebied binnenkomen of verlaten, de status van Trust&Check-ondernemer heeft, de goederen geacht onder een tariefschorsingsregeling te vallen en onder douanetoezicht te blijven tot hun eindbestemming, zonder dat zij onder een regeling douanevervoer moeten worden geplaatst. De Trust&Check-ondernemer is gehouden tot de betaling van douanerechten, overige belastingen en overige heffingen in de lidstaat van vestiging en waar de vergunning is verleend.

10. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de aard en de frequentie van de toezichtactiviteiten als bedoeld in lid 4 van dit artikel.

11. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het volgende vast:




a. de regels voor het overleg met andere autoriteiten voor de vaststelling van de status van Trust&Check-ondernemer als bedoeld in lid 2;

b. de voorwaarden voor de toepassing van de criteria als bedoeld in lid 3;

c. de regels voor het overleg met de douaneautoriteiten als bedoeld in lid 5.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 26

Overgangsbepalingen voor geautoriseerde marktdeelnemers voor douanevereenvoudigingen

1. Tot de in artikel 265, lid 4, vastgestelde datum kunnen de douaneautoriteiten personen die aan de criteria voldoen, de status van geautoriseerde marktdeelnemer voor douanevereenvoudigingen toekennen en hen toestaan gebruik te maken van bepaalde vereenvoudigingen en faciliteiten overeenkomstig de douanewetgeving.

2. Uiterlijk op de in artikel 265, lid 3, vastgestelde datum beoordelen de douaneautoriteiten de geldige vergunningen van geautoriseerde marktdeelnemers voor douanevereenvoudigingen om na te gaan of aan de houders ervan de status van Trust&Check-ondernemer kan worden toegekend. Als dat niet het geval is, worden de status van geautoriseerde marktdeelnemer voor douanevereenvoudigingen en de in artikel 23, lid 5, bedoelde vereenvoudigingen ingetrokken.

3. Totdat de vergunning is herbeoordeeld of tot de in artikel 265, lid 3, vastgestelde datum, indien deze eerder valt, blijft de erkenning van de status van geautoriseerde marktdeelnemer voor douanevereenvoudigingen geldig, tenzij de artikelen 9 en 10 betreffende nietigverklaring, intrekking of wijziging van beschikkingen van toepassing zijn.

Hoofdstuk 5
Vertegenwoordiging bij de douane

Artikel 27

Douanevertegenwoordigers

1. Eenieder kan zich laten vertegenwoordigen door een douanevertegenwoordiger.

De vertegenwoordiging kan direct zijn, in welk geval de douanevertegenwoordiger in naam en voor rekening van een andere persoon handelt, dan wel indirect, in welk geval de douanevertegenwoordiger in eigen naam maar voor rekening van een andere persoon handelt.

Een indirecte douanevertegenwoordiger die in eigen naam maar voor rekening van een importeur of een exporteur handelt, wordt voor de toepassing van respectievelijk de artikelen 20 en 22 als de importeur of de exporteur aangemerkt.

2. Een douanevertegenwoordiger is gevestigd in het douanegebied van de Unie.

Tenzij anders is bepaald, is de douanevertegenwoordiger ontheven van die verplichting indien hij handelt voor rekening van personen die niet verplicht zijn om in het douanegebied van de Unie gevestigd te zijn.

3. Een douanevertegenwoordiger met de status van Trust&Check-ondernemer wordt alleen als zodanig erkend wanneer hij als indirecte vertegenwoordiger handelt. Wanneer hij als directe vertegenwoordiger handelt, kan de douanevertegenwoordiger als Trust&Check-ondernemer worden erkend als aan de persoon in wiens naam en voor wiens rekening deze vertegenwoordiger optreedt, deze status is verleend.

4. De Commissie bepaalt, in overeenstemming met het Unierecht, de voorwaarden waaronder een douanevertegenwoordiger diensten mag verlenen in het douanegebied van de Unie.

5. De lidstaten passen de overeenkomstig lid 4 bepaalde voorwaarden toe op niet in het douanegebied van de Unie gevestigde douanevertegenwoordigers.

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. de gevallen waarin de in lid 2, tweede alinea, bedoelde ontheffing niet van toepassing is;

b. de voorwaarden waaronder een douanevertegenwoordiger diensten mag verlenen in het douanegebied van de Unie als bedoeld in lid 4.

Artikel 28

Vertegenwoordigingsbevoegdheid

1. Een douanevertegenwoordiger dient in zijn contact met de douaneautoriteiten te verklaren dat hij voor rekening van de vertegenwoordigde persoon handelt, en aan te geven of het een directe dan wel indirecte vertegenwoordiging betreft.

Personen die niet verklaren te handelen als douanevertegenwoordiger of die verklaren als douanevertegenwoordiger te handelen zonder dat zij vertegenwoordigingsbevoegdheid bezitten, worden geacht in eigen naam en voor eigen rekening te handelen.

2. De douaneautoriteiten kunnen van personen die verklaren als douanevertegenwoordiger te handelen, verlangen dat zij bewijzen dat hen door de vertegenwoordigde persoon vertegenwoordigingsbevoegdheid is verleend.

In specifieke gevallen zien de douaneautoriteiten af van deze eis.

3. De douaneautoriteiten leggen een als douanevertegenwoordiger handelend persoon die regelmatig handelingen en formaliteiten vervult, niet de verplichting op om iedere keer een bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid voor te leggen, mits de betrokken persoon in staat is dat bewijs voor te leggen wanneer de douaneautoriteiten daarom verzoeken.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de gevallen waarin de douaneautoriteiten de in lid 2 van dit artikel bedoelde vertegenwoordigingsbevoegdheid niet verlangen.

5. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de regels vast voor het verlenen en bewijzen van het in lid 3 bedoelde recht. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Titel III
EU-DOUANEDATAHUB

Artikel 29

Functionaliteiten en doel van de EU-douanedatahub

1. De EU-douanedatahub biedt een beveiligde en cyberbestendige omgeving van elektronische diensten en systemen voor het gebruik van gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, voor douanedoeleinden. De hub biedt de volgende functies:




a. hij maakt het mogelijk om elektronisch uitvoering te geven aan de douanewetgeving;

b. hij garandeert de kwaliteit, integriteit, traceerbaarheid en onweerlegbaarheid van de verwerkte gegevens, met inbegrip van de wijziging van die gegevens;

c. hij garandeert de naleving van de bepalingen van Verordening (EU) 2016/679, Verordening (EU) 2018/17250 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn (EU) 2016/6800 van het Europees Parlement en de Raad wat de verwerking van persoonsgegevens betreft;

d. hij maakt risicoanalyse, economische analyse en gegevensanalyse mogelijk, onder meer door het gebruik van AI-systemen overeenkomstig [de wet op de artificiële intelligentie 2021/0106 (COD)]0;

e. hij maakt de interoperabiliteit van die diensten en systemen met andere elektronische systemen, platforms of omgevingen mogelijk ten behoeve van de samenwerking overeenkomstig titel XIII

f. hij omvat het bij artikel 4 van Verordening (EU) 2022/2399 ingestelde éénloketsysteem voor de uitwisseling van certificaten van de Europese Unie;

g. hij maakt de uitwisseling van gegevens met derde landen mogelijk;

h. hij maakt douanesurveillance op goederen mogelijk.

1. De handelingen die personen, de Commissie, de douaneautoriteiten, de EU-douaneautoriteit of andere autoriteiten via de in lid 1 genoemde functies verrichten, blijven handelingen van die personen, van de Commissie, van de douaneautoriteiten, van de EU-douaneautoriteit of van andere autoriteiten, ook al zijn zij geautomatiseerd.

2. De Commissie ontwikkelt, implementeert en onderhoudt de EU-douanedatahub, daaronder begrepen de publicatie van de technische specificaties voor de verwerking van gegevens in de hub, en stelt een kader voor gegevenskwaliteit vast.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 1 bedoelde functies te wijzigen teneinde rekening te houden met nieuwe taken die bij Uniewetgeving aan de in artikel 31 van deze verordening bedoelde autoriteiten zijn toegewezen, of om die functies aan te passen aan de veranderende behoeften van die autoriteiten bij de uitvoering van de douanewetgeving of andere door douaneautoriteiten toegepaste wetgeving.

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het volgende vast:




a. de technische regelingen voor het onderhoud en het gebruik van de elektronische systemen die de lidstaten en de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 hebben ontwikkeld;

b. een werkprogramma voor de geleidelijke uitfasering van deze systemen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 30

Nationale applicaties voor het gebruik van gegevens van de EU-douanedatahub

1. De lidstaten kunnen applicaties ontwikkelen die nodig zijn om verbinding te maken met de EU-douanedatahub teneinde gegevens te verstrekken aan en gegevens te verwerken van de EU-douanedatahub.

2. De lidstaten kunnen de EU-douaneautoriteit verzoeken de in lid 1 bedoelde applicaties te ontwikkelen. In dat geval financieren die lidstaten de ontwikkeling.

3. Wanneer de EU-douaneautoriteit een applicatie ontwikkelt overeenkomstig lid 2, stelt zij deze ter beschikking van alle lidstaten.

Artikel 31

Doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens en andere gegevens in de EU-douanedatahub

1. Personen kunnen toegang hebben tot de in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens en commercieel gevoelige gegevens, die door of namens die persoon zijn doorgegeven, of die zijn gericht aan of zijn bestemd voor die persoon. Deze toegang gebeurt uitsluitend om:




a. te voldoen aan de rapportageverplichtingen van die persoon uit hoofde van de douanewetgeving of andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving, daaronder begrepen het bepalen van de aansprakelijkheid van een persoon voor rechten, heffingen en belastingen die in de Unie verschuldigd kunnen zijn; en




a. aan te tonen dat die persoon de douanewetgeving en andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving naleeft.

5. Een douaneautoriteit kan in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens en commercieel gevoelige gegevens, uitsluitend en voor zover noodzakelijk voor de volgende doeleinden verwerken:




a. het vervullen van haar taken met betrekking tot de uitvoering van douanewetgeving of andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving, daaronder begrepen het bepalen van de aansprakelijkheid van een persoon voor rechten, heffingen en belastingen die in de Unie verschuldigd kunnen zijn, en het controleren van de naleving van die wetgeving;

b. het vervullen van haar taken met betrekking tot controles en risicobeheer als bepaald in titel IV;

c. het vervullen van de taken die nodig zijn voor de samenwerking onder de voorwaarden van titel XIII.

Om de doeltreffendheid van douanecontroles te waarborgen, kunnen alle douaneautoriteiten de uit een douanecontrole voortvloeiende gegevens ontvangen en verwerken wanneer niet-conforme goederen zijn ontdekt.

6. De EU-douaneautoriteit kan in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens en commercieel gevoelige gegevens, uitsluitend en voor zover noodzakelijk voor de volgende doeleinden verwerken:




a. het vervullen van haar taken op het gebied van douanerisicobeheer als bepaald in titel IV, hoofdstuk 3;

b. het vervullen van haar taken als bepaald in titel XII, hoofdstuk 2;

c. het vervullen van de taken die nodig zijn voor de samenwerking als bepaald in titel XIII.

7. De Commissie kan in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens en commercieel gevoelige gegevens, uitsluitend en voor zover noodzakelijk voor de volgende doeleinden verwerken:




a. het vervullen van haar taken met betrekking tot risicobeheer als bepaald in titel IV, hoofdstuk 3;

b. het vervullen van haar taken met betrekking tot de tariefindeling, de oorsprong en de waarde van goederen alsook de douanesurveillance op die goederen overeenkomstig de titels I en IX;

c. het vervullen van haar taken met betrekking tot beperkende maatregelen en crisisbeheer overeenkomstig titel XI;

d. het vervullen van haar taken met betrekking tot de EU-douaneautoriteit overeenkomstig titel XII;

e. het vervullen van de taken die nodig zijn voor de samenwerking onder de voorwaarden van titel XIII;

f. het beoordelen en evalueren van de prestaties van de douane-unie overeenkomstig titel XV, hoofdstuk 1;

g. het toezien op de uitvoering en het waarborgen van de uniforme toepassing van de douanewetgeving of andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving, daaronder begrepen het bepalen van de aansprakelijkheid van een persoon voor rechten, heffingen en belastingen die in de Unie verschuldigd kunnen zijn;

h. het opstellen van statistieken en andere analyses als bepaald in de wetgeving van de Unie waarvoor de gegevens in de EU-douanedatahub vereist zijn.

8. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (“OLAF”) kan in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens en commercieel gevoelige gegevens, uitsluitend en voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn activiteiten in verband met douaneaangelegenheden krachtens artikel 1 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad, verwerken onder de in de bovengenoemde verordeningen vastgestelde voorwaarden inzake gegevensbescherming.

9. Het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) kan op verzoek toegang krijgen tot in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens en commercieel gevoelige gegevens, uitsluitend en voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn taken krachtens artikel 4 van Verordening (EU) 2017/19390 van de Raad, in de mate dat het door het EOM onderzochte gedrag betrekking heeft op douane en de toegang geschiedt onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in een overeenkomstig lid 14 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling.

10. De belastingautoriteiten van de lidstaten kunnen in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens en commercieel gevoelige gegevens, uitsluitend en voor zover dat noodzakelijk is om te bepalen of een persoon aansprakelijk is voor rechten, heffingen en belastingen die in de Unie verschuldigd kunnen zijn in verband met de betrokken goederen, verwerken, en de toegang geschiedt onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in een overeenkomstig lid 14 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling.

11. De bevoegde autoriteiten als omschreven in artikel 3, punt 3, van Verordening (EU) 2017/6250 van het Europees Parlement en de Raad kunnen toegang hebben tot in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens en commercieel gevoelige gegevens, uitsluitend en voor zover dat noodzakelijk is voor de handhaving van de Uniewetgeving inzake het in de handel brengen of de veiligheid van levensmiddelen, diervoeders en planten en voor de samenwerking met douaneautoriteiten om het risico dat niet-conforme producten de Unie binnenkomen, tot een minimum te beperken, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in een overeenkomstig lid 14 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling.

12. De door de lidstaten overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) 2019/1020 aangewezen markttoezichtautoriteiten kunnen in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens en commercieel gevoelige gegevens, uitsluitend en voor zover dat noodzakelijk is voor de handhaving van de Uniewetgeving inzake het in de handel brengen of de veiligheid van producten en voor de samenwerking met douaneautoriteiten om het risico dat niet-conforme goederen de Unie binnenkomen, tot een minimum te beperken, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in een overeenkomstig lid 14 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling.

13. Het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) kan op verzoek toegang krijgen tot in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens en commercieel gevoelige gegevens, uitsluitend en voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn taken overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad, zolang die taken betrekking hebben op douanegerelateerde aangelegenheden en de toegang geschiedt onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in een overeenkomstig lid 14 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling.

14. Andere nationale autoriteiten en organen van de Unie, waaronder het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), kunnen in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde niet-persoonsgebonden gegevens verwerken onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in een overeenkomstig lid 14 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling, bij:




a. de uitvoering van hun taken die relevant zijn voor het vervullen van douaneformaliteiten;

b. de uitvoering van de taken die krachtens Uniewetgeving aan die autoriteiten zijn toevertrouwd;

c. de uitvoering van hun taken die relevant zijn voor het verrichten van de in artikel 52 bedoelde risicobeheeractiviteiten op Unieniveau.

15. Tot de in artikel 265, lid 3, vastgestelde datum moeten de Commissie, OLAF en de EU-douaneautoriteit zodra deze is opgericht, uitsluitend voor de in de leden 4, 5 en 6 genoemde doeleinden, gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, kunnen verwerken uit de bestaande elektronische systemen voor de uitwisseling van inlichtingen die door de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 zijn ontwikkeld.

16. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de leden 2 tot en met 4 om de daarin vastgestelde doelstellingen te verduidelijken en aan te vullen in het licht van de veranderende behoeften bij de uitvoering van de douanewetgeving of andere wetgeving.

17. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels en voorwaarden vast voor de toegang tot of de verwerking van in de EU-douanedatahub opgeslagen of anderszins beschikbaar gestelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens en commercieel gevoelige gegevens, door de in de leden 6 tot en met 11 bedoelde autoriteiten. Bij de vaststelling van die regels en voorwaarden zal de Commissie voor elke autoriteit of categorie van autoriteiten:




a. de bestaande waarborgen die door de betrokken autoriteit worden toegepast, beoordelen om te garanderen dat de gegevens overeenkomstig het doel worden verwerkt;

b. de evenredigheid en de noodzaak van de verwerking ten opzichte van het doel waarborgen;

c. de specifieke categorieën gegevens bepalen die de autoriteit kan benaderen of verwerken;

d. overwegen of de betrokken autoriteit een specifiek contactpunt, een specifieke persoon of specifieke personen moet aanwijzen of aanvullende waarborgen moet bieden;

e. beoordelen of een verdere uitwisseling van de gegevens moet worden beperkt;

f. de voorwaarden vaststellen voor verzoeken om toegang tot gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens of commercieel gevoelige gegevens, en bepalen wie van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken toegang zal verlenen tot de EU-douanedatahub.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 32

Persoonsgegevens in de EU-douanedatahub

1. De persoonsgegevens van de volgende categorieën betrokkenen kunnen in de EU-douanedatahub uitsluitend en voor zover dit noodzakelijk is voor de in artikel 31 genoemde doeleinden worden verwerkt:




a. betrokkenen die overeenkomstig artikel 19 als marktdeelnemer zijn geregistreerd of een aanvraag tot registratie hebben ingediend;

b. betrokkenen die incidenteel betrokken zijn bij activiteiten die onder de douanewetgeving of andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving vallen;

c. betrokkenen wier persoonsgegevens zijn opgenomen in de in artikel 40 bedoelde bewijsstukken of in enig aanvullend bewijs dat nodig is om aan de verplichtingen uit hoofde van de douanewetgeving en andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving te voldoen;

d. betrokkenen wier persoonsgegevens zijn opgenomen in de gegevens die overeenkomstig artikel 50, lid 3, punt a), voor risicobeheerdoeleinden zijn verzameld;

e. gemachtigde medewerkers van douaneautoriteiten, van andere autoriteiten dan de douane of van enige andere relevante autoriteit of gemachtigde instantie, wier persoonsgegevens noodzakelijk zijn om passende controle en toezicht op de toegang tot de gegevens in de EU-douanedatahub te waarborgen;

f. medewerkers of gemachtigde derden die werkzaam zijn namens de Commissie, de EU-douaneautoriteit of andere organen van de Unie die gemachtigd zijn om toegang te krijgen tot de EU-douanedatahub.

18. De volgende categorieën persoonsgegevens kunnen overeenkomstig artikel 31 in de EU-douanedatahub worden verwerkt:




a. persoonsgegevens in het in artikel 36 bedoelde EU-douanedatamodel;

b. persoonsgegevens die zijn opgenomen in de gegevens die overeenkomstig artikel 50, lid 3, punt a), voor risicobeheerdoeleinden zijn verzameld;

c. persoonsgegevens die nodig zijn om een correcte identificatie te waarborgen van de in lid 1, punten e) en f), bedoelde medewerkers die gemachtigd zijn om gegevens in de EU-douanedatahub te verwerken;

19. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde categorieën betrokkenen en categorieën persoonsgegevens te wijzigen of aan te vullen om rekening te houden met ontwikkelingen in de informatietechnologie en de stand van zaken in de informatiemaatschappij.

Artikel 33

Bewaartermijn van persoonsgegevens in de EU-douanedatahub

1. Persoonsgegevens in de EU-douanedatahub kunnen door middel van een specifieke dienst worden opgeslagen voor een periode van maximaal tien jaar, te rekenen vanaf de datum waarop die gegevens in de dienst zijn geregistreerd. De in artikel 48 bedoelde gevallen, door OLAF, het EOM of de autoriteiten van de lidstaten ingestelde onderzoeken, door de Commissie ingeleide inbreukprocedures, en administratieve en gerechtelijke procedures met betrekking tot persoonsgegevens hebben een schorsende werking ten aanzien van de bewaartermijn van die gegevens.

20. Na de in lid 1 vastgestelde termijn worden persoonsgegevens, naargelang de omstandigheden, gewist of geanonimiseerd.

21. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de regels voor de anonimisering van persoonsgegevens na afloop van de bewaartermijn vast.

Artikel 34

Rollen en verantwoordelijkheden voor in de EU-douanedatahub verwerkte persoonsgegevens

1. De douaneautoriteiten van de lidstaten, de Commissie en de EU-douaneautoriteit worden beschouwd als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens in de EU-douanedatahub met het oog op risicobeheer en samenwerking, als bedoeld in artikel 31, lid 2, punten b) en c), artikel 31, lid 3, punten a) en c), en artikel 31, lid 4, punten a) en e).

2. Elke douaneautoriteit apart wordt beschouwd als verwerkingsverantwoordelijke met betrekking tot de persoonsgegevens die zij verwerkt voor de in artikel 31, lid 2, punt a), genoemde doeleinden.

3. De Commissie wordt beschouwd als enige verwerkingsverantwoordelijke met betrekking tot de persoonsgegevens die zij verwerkt voor de in artikel 31, lid 4, punten c), d), f) en g), genoemde doeleinden.

4. Tot de in artikel 265, lid 3, genoemde datum worden de Commissie, OLAF, het EOM en de EU-douaneautoriteit beschouwd als enige verwerkingsverantwoordelijken met betrekking tot de in artikel 31, lid 12, bedoelde gegevensverwerking.

5. De in lid 1 bedoelde gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken:




a. werken samen om verzoeken van betrokkenen tijdig te verwerken en de uitoefening van rechten door betrokkenen te vergemakkelijken;

b. staan elkaar bij in aangelegenheden die betrekking hebben op de vaststelling en afhandeling van gegevensinbreuken in verband met de gezamenlijke verwerking;

c. wisselen de relevante informatie uit die nodig is om betrokkenen te informeren ingevolge hoofdstuk III, afdeling 2, van Verordening (EU) 2016/679, hoofdstuk III, afdeling 2, van Verordening (EU) 2018/1725, en hoofdstuk III van Richtlijn (EU) 2016/680, indien van toepassing;

d. waarborgen en bewaken de beveiliging, integriteit, beschikbaarheid en vertrouwelijkheid van de gezamenlijk verwerkte persoonsgegevens ingevolge artikel 32 van Verordening (EU) 2016/679, artikel 33 van Verordening (EU) 2018/1725 en artikel 25 van Richtlijn (EU) 2016/680, indien van toepassing.

22. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de respectieve rollen en relaties van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken ten aanzien van de betrokkenen vast, in overeenstemming met artikel 26 van Verordening (EU) 2016/679 en artikel 28 van Verordening (EU) 2018/1725. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 35

Beperkingen van de rechten van betrokkenen

1. Wanneer de uitoefening, door een betrokkene, van het recht van inzage en het recht op beperking van de verwerking als bedoeld in de artikelen 15 en 18 van Verordening (EU) 2016/679 en de artikelen 17 en 20 van Verordening (EU) 2018/1725, of de mededeling van een gegevensinbreuk als bedoeld in artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 en artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725, een lopend onderzoek op het gebied van douane naar een natuurlijke persoon, de uitvoering van douanecontroles of het beheer van een specifiek risico dat met betrekking tot een natuurlijke persoon op het gebied van douane is vastgesteld, in gevaar zou brengen, kunnen de douaneautoriteiten, de EU-douaneautoriteit en de Commissie overeenkomstig artikel 23, lid 1, punten c), e), f) en h), van Verordening (EU) 2016/679, en kunnen de Commissie en de EU-douaneautoriteit overeenkomstig artikel 25, lid 1, punten a), c), e) en g), van Verordening (EU) 2018/1725, die rechten geheel of gedeeltelijk beperken zolang de beperking noodzakelijk en evenredig is.

23. De douaneautoriteiten, de Commissie en de EU-douaneautoriteit beoordelen de noodzaak en de evenredigheid van de in lid 1 bedoelde beperkingen per geval voordat deze worden toegepast, rekening houdend met de potentiële risico’s voor de rechten en vrijheden van de betrokkene.

24. Bij de verwerking van persoonsgegevens die zij in het kader van hun taakuitoefening van andere organisaties ontvangen, raadplegen de douaneautoriteiten, de EU-douaneautoriteit of de Commissie, wanneer zij als verwerkingsverantwoordelijke of gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke optreden, die organisaties over mogelijke redenen voor het opleggen van de in lid 1 bedoelde beperkingen en over de noodzaak en de evenredigheid van dergelijke beperkingen voordat zij een in lid 1 bedoelde beperking toepassen.

25. Wanneer de douaneautoriteiten, de Commissie of de EU-douaneautoriteit de in lid 1 bedoelde rechten geheel of gedeeltelijk beperken, nemen zij de volgende maatregelen:




a. in hun antwoord op het verzoek informeren zij de betrokkene over de toegepaste beperking en de voornaamste redenen daarvoor, en over de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten of de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of om beroep in te stellen bij een nationale rechtbank of het Hof van Justitie van de Europese Unie; en

b. zij leggen de redenen voor de beperking vast, inclusief een beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de beperking, en de redenen waarom het verlenen van toegang het risicobeheer en de douanecontroles in gevaar zou brengen.

De verstrekking van de informatie als bedoeld in de eerste alinea, punt a), kan worden uitgesteld, achterwege worden gelaten of worden geweigerd overeenkomstig artikel 25, lid 8, van Verordening (EU) 2018/1725 dan wel indien de verstrekking van die informatie afbreuk zou doen aan het doel van de beperking.

26. De douaneautoriteiten, de Commissie of de EU-douaneautoriteit nemen in de op hun website/intranet gepubliceerde informatie over gegevensbescherming een onderdeel op met algemene informatie voor betrokkenen over de mogelijke beperking van hun rechten.

27. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de waarborgen vast ter voorkoming van misbruik en onrechtmatige toegang of doorgifte van persoonsgegevens ten aanzien waarvan beperkingen gelden of zouden kunnen worden toegepast. Die waarborgen omvatten onder meer de omschrijving van de rollen, verantwoordelijkheden en procedurele stappen, alsmede een passend toezicht op de beperkingen en een periodieke evaluatie van de toepassing ervan, die ten minste om de zes maanden plaatsvindt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 36

EU-douanedatamodel

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen met de gegevens die vereist zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 31, leden 1 tot en met 4, bedoelde doeleinden. Deze gegevensvereisten vormen het EU-douanedatamodel.

Artikel 37

Technische middelen voor samenwerking

1. De Commissie, de EU-douaneautoriteit en de douaneautoriteiten maken gebruik van de EU-douanedatahub bij de uitwisseling van gegevens met de in artikel 31, leden 6 tot en met 11, bedoelde autoriteiten en organen van de Unie overeenkomstig deze verordening.

28. Voor de andere in de bijlage bij Verordening (EU) 2022/2399 opgenomen formaliteiten en systemen van de Unie garandeert de EU-douanedatahub de interoperabiliteit met behulp van de bij die verordening ingestelde EU-éénloketomgeving voor de douane.

29. Wanneer andere autoriteiten dan douaneautoriteiten of organen van de Unie gebruikmaken van elektronische middelen die zijn vastgesteld bij, worden gebruikt ter verwezenlijking van de doelstellingen van, of zijn genoemd in Uniewetgeving, kan de samenwerking plaatsvinden door middel van interoperabiliteit van die elektronische middelen met de EU-douanedatahub.

30. Wanneer andere autoriteiten dan douaneautoriteiten geen gebruikmaken van elektronische middelen die zijn vastgesteld bij, worden gebruikt ter verwezenlijking van de doelstellingen van, of zijn genoemd in Uniewetgeving, kunnen die autoriteiten gebruikmaken van de specifieke diensten en systemen van de EU-douanedatahub overeenkomstig artikel 31.

31. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de regels betreffende de technische vereisten inzake interoperabiliteit en verbinding als bedoeld in de leden 3 en 4 vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 38

Uitwisseling van aanvullende inlichtingen tussen douaneautoriteiten en marktdeelnemers

1. Douaneautoriteiten en marktdeelnemers kunnen inlichtingen uitwisselen die niet specifiek krachtens de douanewetgeving moeten worden verstrekt, in het bijzonder met het oog op wederzijdse samenwerking om risico’s in kaart te brengen en tegen te gaan. Deze uitwisseling kan geschieden op basis van een schriftelijke overeenkomst en kan inhouden dat de douaneautoriteiten toegang krijgen tot de elektronische systemen van marktdeelnemers.

32. Alle inlichtingen die de partijen elkaar in het kader van de in lid 1 bedoelde samenwerking verstrekken, zijn vertrouwelijk, tenzij beide partijen anders besluiten of de geldende bepalingen anders luiden.

Artikel 39

Verstrekking van inlichtingen door de douaneautoriteiten

1. Eenieder kan de douaneautoriteiten om inlichtingen betreffende de toepassing van de douanewetgeving verzoeken. De douaneautoriteiten kunnen een dergelijk verzoek afwijzen indien het geen verband houdt met een daadwerkelijk voorgenomen activiteit in het kader van het internationale goederenverkeer.

2. De douaneautoriteiten plegen regelmatig overleg met marktdeelnemers en andere autoriteiten die betrokken zijn bij het internationale goederenverkeer. Zij bevorderen de transparantie door de douanewetgeving, algemene bestuurlijke beslissingen en aanvraagformulieren vrijelijk, indien mogelijk gratis, en via het internet beschikbaar te maken.

Artikel 40

Informatie en bewijsstukken

1. Wanneer de gegevens en informatie worden verstrekt of beschikbaar gesteld die vereist zijn voor de specifieke douaneregeling waaronder goederen worden geplaatst of zullen worden geplaatst, worden digitale kopieën van originele papieren documenten, indien dergelijke originelen op papier bestaan, verstrekt of beschikbaar gesteld wanneer deze zijn gebruikt om die gegevens en informatie te verkrijgen.

2. Tot de in artikel 266, lid 3, vastgestelde datum dienen, wanneer een douaneaangifte wordt ingediend, de bewijsstukken die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen worden aangegeven, op het tijdstip van indiening in het bezit te zijn van de aangever en ter beschikking te staan van de douaneautoriteiten.

3. De bewijsstukken voor de in de bijlage bij Verordening (EU) 2022/2399 vermelde toepasselijke niet-douaneformaliteiten van de Unie worden geacht te zijn verstrekt of beschikbaar gesteld of in het bezit te zijn van de aangever indien de douaneautoriteiten in staat zijn de nodige gegevens te verkrijgen van de overeenkomstige niet-douanesystemen van de Unie via het douane-éénloketsysteem van de Europese Unie voor de uitwisseling van certificaten overeenkomstig artikel 10, lid 1, punten a) en c), van die verordening.

4. Bewijsstukken worden ook verstrekt indien dat met het oog op douanerisicobeheer en -controles noodzakelijk is.

5. Onverminderd andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving kunnen de douaneautoriteiten marktdeelnemers toestaan om de in lid 3 bedoelde bewijsstukken op te stellen.

6. Tenzij voor specifieke documenten anders is bepaald, dient de betrokken persoon, met het oog op een douanecontrole, de documenten en gegevens gedurende ten minste drie jaar te bewaren op een wijze die toegankelijk en aanvaardbaar is voor de douaneautoriteiten. Deze termijn gaat in:




a. vanaf het einde van het jaar waarin de goederen zijn vrijgegeven;




al. vanaf het einde van het jaar waarin zij niet langer aan douanetoezicht zijn onderworpen, in het geval van goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht vrij van rechten of tegen een verlaagd invoerrecht op grond van hun bijzondere bestemming;

am. vanaf het einde van het jaar waarin de betrokken douaneregeling is aangezuiverd of waarin de tijdelijke opslag is beëindigd, in het geval van goederen die onder een andere douaneregeling zijn geplaatst of van goederen in tijdelijke opslag.

7. Onverminderd artikel 182, lid 4, worden, indien uit een douanecontrole in verband met een douaneschuld blijkt dat de desbetreffende boeking moet worden herzien, en indien de betrokkene hiervan in kennis is gesteld, de documenten en informatie na afloop van de in lid 6 van dit artikel bedoelde termijn nog drie jaar langer bewaard.

8. Indien beroep is ingesteld of een administratieve of gerechtelijke procedure is ingeleid, moeten de documenten en informatie worden bewaard gedurende de in lid 1 vastgestelde termijn of totdat de beroeps- dan wel administratieve of gerechtelijke procedure is voltooid, naargelang welke datum het laatst valt.

Titel IV
DOUANETOEZICHT, DOUANECONTROLES EN RISICOBEHEER

Hoofdstuk 1
Douanetoezicht

Artikel 41

Douanetoezicht

1. Goederen die het douanegebied van de Unie zullen binnenkomen of verlaten, komen onder douanetoezicht te staan en kunnen aan douanecontroles worden onderworpen.

2. Goederen die het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht, blijven onder dergelijk toezicht staan zolang als nodig is om hun douanestatus te bepalen.

3. Niet-Uniegoederen blijven onder douanetoezicht staan totdat zij een andere douanestatus hebben gekregen of totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten of vernietigd zijn.

4. Bij binnenkomst in het douanegebied van de Unie zijn Uniegoederen aan douanetoezicht onderworpen totdat hun douanestatus is bevestigd, tenzij zij onder de regeling bijzondere bestemming worden geplaatst.

5. Uniegoederen die onder de regeling bijzondere bestemming zijn geplaatst, zijn in de volgende gevallen aan douanetoezicht onderworpen:




a. indien de goederen geschikt zijn voor herhaald gebruik, gedurende een termijn van niet langer dan twee jaar na de datum van eerste gebruik voor de doeleinden die zijn vastgesteld voor de toepassing van de vrijstelling of het verlaagde douanerecht;

b. totdat de goederen zijn gebruikt voor de doeleinden die zijn vastgesteld voor de toepassing van de vrijstelling of het verlaagde douanerecht;

c. totdat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten, zijn vernietigd of zijn afgestaan aan de staat;

d. totdat de goederen zijn gebruikt voor andere doeleinden dan die welke zijn vastgesteld voor de toepassing van de vrijstelling of het verlaagde douanerecht, en de toepasselijke invoerrechten zijn betaald.

6. Uniegoederen die voor uitvoer zijn vrijgegeven of onder passieve veredeling zijn geplaatst, zijn aan douanetoezicht onderworpen totdat zij het douanegebied van de Unie verlaten, worden afgestaan aan de staat of worden vernietigd, of totdat de douaneaangifte of relevante gegevens over de uitvoer ongeldig worden gemaakt.

7. Uniegoederen die onder intern douanevervoer zijn geplaatst, zijn aan douanetoezicht onderworpen totdat zij hun bestemming in het douanegebied van de Unie bereiken.

8. De houder van goederen onder douanetoezicht kan, met toestemming van de douaneautoriteiten, op elk tijdstip de goederen onderzoeken of daarvan monsters nemen, met name om de tariefindeling, douanewaarde of douanestatus te bepalen.

Artikel 42

Bevoegde douanekantoren

1. Tenzij in andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving anders is bepaald, stellen de lidstaten de plaats en de bevoegdheid van hun douanekantoren vast.

2. De lidstaten zien erop toe dat de officiële openingstijden van deze kantoren redelijk en passend zijn, rekening houdend met de aard van het verkeer en van de goederen, en met de douaneregelingen waaronder deze moeten worden geplaatst, zodat het internationale goederenverkeer niet belemmerd of verstoord wordt.

3. Het douanekantoor dat bevoegd is om toezicht te houden op de plaatsing van de goederen onder een douaneregeling, is het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de importeur of de exporteur is gevestigd.

In afwijking van de eerste alinea is het douanekantoor dat bevoegd is om toezicht te houden op de plaatsing van goederen onder een douaneregeling met betrekking tot importeurs en exporteurs die geen Trust&Check-ondernemer zijn, en gelijkgestelde importeurs, het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de douaneaangifte overeenkomstig artikel 63, lid 4, is ingediend of zou zijn ingediend, afgezien van de in artikel 63, lid 2, bedoelde wijziging met betrekking tot de wijze van informatieverstrekking.

4. Het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats van vestiging van de Trust&Check-ondernemer of de gelijkgestelde importeur:




a. houdt toezicht op de plaatsing van goederen onder de betreffende douaneregeling;

b. verricht de douanecontroles voor de verificatie van de verstrekte informatie en verzoekt zo nodig om aanvullende bewijsstukken;

c. verzoekt in gerechtvaardigde gevallen het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats van verzending of de eindbestemming van de goederen, om een douanecontrole te verrichten;

d. verzoekt, in het geval van een risico dat actie vereist zodra de goederen in het douanegebied van de Unie aankomen of voordat zij het douanegebied van de Unie verlaten, het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie binnenkomen of verlaten, om douanecontroles te verrichten; 

e. vervult de douaneformaliteiten voor de invordering van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan in- of uitvoerrechten.

5. Het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats van verzending of de eindbestemming van de goederen, of, overeenkomstig lid 4, punt d), voor de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie binnenkomen of verlaten, verricht de controles waarom het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats van vestiging van de importeur, heeft gevraagd, en verstrekt dat douanekantoor de resultaten van deze controles, onverminderd zijn eigen controles met betrekking tot goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen of verlaten.

6. De bevoegde douanekantoren hebben toegang tot de informatie die nodig is voor de correcte toepassing van de wetgeving.

8. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de vaststelling van de andere bevoegde douanekantoren dan dat bedoeld in lid 3, met inbegrip van de douanekantoren van binnenkomst en van uitgang, en de procedureregels voor de samenwerking tussen de douanekantoren als bedoeld in lid 5. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk 2
Douanecontroles

Artikel 43

Douanecontroles

1. Onverminderd de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze titel kunnen de douaneautoriteiten alle douanecontroles verrichten die zij nodig achten, met inbegrip van steekproefcontroles.

2. De douanecontroles kunnen met name inhouden onderzoek van goederen, bemonstering, verificatie van de echtheid, integriteit, juistheid en volledigheid van de door elke persoon verstrekte informatie en van de aanwezigheid, echtheid, juistheid en geldigheid van documenten, onderzoek van de bedrijfsboekhouding, handelsadministratie en gegevensbronnen van marktdeelnemers, controle van vervoermiddelen, controle van bagage en andere goederen die personen bij of op zich dragen, officiële onderzoeken en soortgelijke handelingen. Indien nodig omvatten douanecontroles de verwerking van de elektronische gegevens, met inbegrip van de gegevensbron van de gegevens die aan de EU-douanedatahub zijn verstrekt.

3. Indien dezelfde goederen door andere autoriteiten aan andere controles dan douanecontroles moeten worden onderworpen, trachten de douaneautoriteiten deze controles in nauwe samenwerking met die andere autoriteiten te verrichten, waar mogelijk op dezelfde plaats en op hetzelfde tijdstip als de douanecontroles (onestopshop); de douaneautoriteiten vervullen in dit verband de rol van coördinator.

Artikel 44

Verificatie van de verstrekte gegevens

1. Om de juistheid van de aan hen verstrekte gegevens te verifiëren, kunnen de douaneautoriteiten:




a. de gegevens en de bewijsstukken onderzoeken, waarbij zij ook door de marktdeelnemers gehouden gegevensbronnen of voor hun rekening door dienstverleners opgeslagen gegevens kunnen benaderen;

b. vereisen dat andere documenten of gegevens worden verstrekt, met inbegrip van door de marktdeelnemers gehouden gegevens of voor hun rekening door dienstverleners opgeslagen gegevens;

c. toegang eisen tot de elektronische bestanden van de persoon;

d. de goederen aan een onderzoek onderwerpen;

e. monsters nemen voor een analyse of grondige controle van de goederen.

2. De douaneautoriteiten kunnen op ieder ogenblik eisen dat goederen worden gelost en uitgepakt teneinde deze te onderzoeken of te bemonsteren dan wel het vervoermiddel waarop zij zich bevinden, te controleren.

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de maatregelen voor de verificatie van de gegevens als bedoeld in lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 45

Onderzoek en bemonstering van goederen

1. Het vervoer van de goederen naar de plaats waar het onderzoek en de bemonstering dienen plaats te vinden, alsmede alle handelingen die voor dit onderzoek of deze bemonstering noodzakelijk zijn, worden verricht door of onder de verantwoordelijkheid van de importeur, exporteur of vervoerder. De hieraan verbonden kosten komen ten laste van de importeur of exporteur.

2. De importeur, exporteur of vervoerder heeft het recht bij het onderzoek van de goederen en bij de bemonstering aanwezig te zijn of te worden vertegenwoordigd. Indien zij daartoe gegronde redenen hebben, kunnen de douaneautoriteiten eisen dat de importeur, exporteur of vervoerder bij het onderzoek van de goederen of de bemonstering aanwezig is of zich daarbij laat vertegenwoordigen dan wel dat hij hun de noodzakelijke bijstand verleent om dit onderzoek of deze bemonstering te vergemakkelijken.

3. Indien de bemonstering volgens de geldende bepalingen plaatsvindt, geeft dit geen aanleiding tot enige vergoeding door de douaneautoriteiten, maar de kosten van analyse of controle komen wel voor hun rekening.

4. Indien slechts een gedeelte van de goederen wordt onderzocht of bemonsterd, gelden de resultaten van het gedeeltelijke onderzoek of van de analyse of het onderzoek van de monsters voor alle goederen in dezelfde zending.

De importeur of exporteur kan evenwel om een aanvullend onderzoek of aanvullende bemonstering van de goederen verzoeken indien hij van mening is dat de resultaten van het gedeeltelijke onderzoek of van de analyse of het onderzoek van de genomen monsters niet voor de rest van de goederen in kwestie gelden. Dit verzoek wordt ingewilligd mits de goederen nog niet zijn vrijgegeven of, indien zij reeds zijn vrijgegeven, de importeur of de exporteur aantoont dat zij op generlei wijze zijn gewijzigd.

5. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen voor het onderzoek en de bemonstering van goederen als bedoeld in dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 46

Resultaten van de verificatie

1. De resultaten van de verificatie van de door de importeur, exporteur of vervoerder verstrekte gegevens worden gebruikt voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst.

2. Indien de verstrekte gegevens niet zijn geverifieerd, is lid 1 van toepassing op basis van de door de importeur of de exporteur verstrekte gegevens.

3. De resultaten van de verificatie door de douaneautoriteiten hebben in het hele douanegebied van de Unie dezelfde bindende kracht.

4. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen betreffende de resultaten van de verificatie als bedoeld in dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 47

Identificatiemaatregelen

1. De douaneautoriteiten of, in voorkomend geval, de marktdeelnemers die daarvoor vergunning hebben gekregen van de douaneautoriteiten, nemen de nodige maatregelen om de goederen te identificeren, indien deze identificatie noodzakelijk is ter waarborging van de naleving van de bepalingen betreffende de douaneregeling in kwestie waaronder de goederen zullen worden geplaatst.

Deze identificatiemaatregelen hebben in het hele douanegebied van de Unie dezelfde rechtsgevolgen.

2. De identificatiemiddelen die op de goederen, verpakkingen of vervoermiddelen zijn aangebracht, mogen alleen worden verwijderd of vernietigd door de douaneautoriteiten of door andere personen die door deze autoriteiten daartoe zijn gemachtigd, tenzij ten gevolge van onvoorziene omstandigheden of door overmacht het verwijderen of vernietigen ervan voor het behoud van de goederen of de vervoermiddelen absoluut noodzakelijk is.

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen welke maatregelen de in dit artikel bedoelde identificatiemaatregelen zijn. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 48

Controles na vrijgave

1. Met het oog op douanecontroles kunnen de douaneautoriteiten, na vrijgave van de goederen: 




a. de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en het bestaan, de echtheid, de juistheid en de geldigheid van bewijsstukken verifiëren;

b. de boekhouding van de marktdeelnemer en andere bescheiden betreffende de verrichtingen in verband met deze goederen en betreffende eerdere of latere handelstransacties met deze goederen onderzoeken;

c. overgaan tot onderzoek en bemonstering van de goederen, zolang zij daartoe nog de mogelijkheid hebben;

d. de systemen van marktdeelnemers benaderen om na te gaan of is voldaan aan de verplichting om gegevens te verstrekken of beschikbaar te stellen aan de EU-douanedatahub.

2. Deze controles kunnen worden verricht bij de importeur of de exporteur dan wel de houder van de goederen, of bij elke persoon die beroepshalve direct of indirect bij deze transacties is betrokken, en bij elke andere persoon die beroepshalve over die documenten en gegevens beschikt.

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de maatregelen die van toepassing zijn op de in lid 1 bedoelde controles, ook in gevallen waarin verrichtingen in meer dan één lidstaat plaatsvinden, en maatregelen voor de toepassing van audits en andere passende methoden in het kader van dergelijke controles. Die uitvoeringshandelingen worden volgens artikel 262, lid 4, vastgesteld.

Artikel 49

Vluchten en zeereizen binnen de Unie

1. Alleen indien de douanewetgeving daarin voorziet, worden douanecontroles verricht of douaneformaliteiten vervuld ten aanzien van de handbagage en de ruimbagage van personen op vluchten binnen de Unie of bij zeereizen binnen de Unie.

2. Lid 1 is van toepassing onverminderd:




a. veiligheidsvoorschriften;

b. controles in verband met andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast.

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de havens en luchthavens waar douanecontroles worden verricht en douaneformaliteiten worden vervuld ten aanzien van:




a. de handbagage en de ruimbagage van personen:

i) aan boord van een luchtvaartuig dat, van een niet-Unieluchthaven komend, na een tussenstop in een Unieluchthaven, deze vlucht voortzet naar een andere Unieluchthaven;

ii) aan boord van een luchtvaartuig dat een tussenstop maakt in een Unieluchthaven alvorens zijn vlucht naar een niet-Unieluchthaven voort te zetten;

iii) die gebruikmaken van een door één enkel vaartuig uitgevoerde scheepvaartdienst die een aantal opeenvolgende trajecten omvat en die is begonnen, eindigt of een tussenstop maakt in een niet-Uniehaven;

iv) aan boord van een pleziervaartuig of van een sportvliegtuig of zakenvliegtuig;




b. handbagage en ruimbagage:

i) die op een Unieluchthaven aankomt aan boord van een luchtvaartuig dat van een niet-Unieluchthaven komt en op deze Unieluchthaven wordt overgeladen in een ander luchtvaartuig dat een vlucht binnen de Unie uitvoert;

ii) die op een Unieluchthaven aan boord wordt gebracht van een luchtvaartuig dat een vlucht binnen de Unie uitvoert, waarbij deze bagage op een andere Unieluchthaven wordt overgeladen in een luchtvaartuig dat een luchthaven buiten de Unie als bestemming heeft.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk 3
Douanerisicobeheer

Artikel 50

Algemene beginselen

1. De douaneautoriteiten bepalen, op basis van risicobeheer en hoofdzakelijk op basis van geautomatiseerde risicoanalyse, of goederen, marktdeelnemers en toeleveringsketens aan douanecontroles of andere risicobeperkende maatregelen zullen worden onderworpen, en zo ja, waar en wanneer die controles en andere risicobeperkende maatregelen zullen plaatsvinden.

2. De Commissie, de EU-douaneautoriteit en de douaneautoriteiten maken gebruik van douanerisicobeheer om een onderscheid te maken tussen de niveaus van alle risico’s die verbonden zijn aan goederen, marktdeelnemers en toeleveringsketens overeenkomstig de bepalingen in dit hoofdstuk.

3. Douanerisicobeheer omvat ten minste de volgende activiteiten, die in voorkomend geval op cyclische basis worden georganiseerd:




a. het verzamelen, verwerken, uitwisselen en analyseren van relevante gegevens die beschikbaar zijn in de EU-douanedatahub en uit andere bronnen, met inbegrip van relevante gegevens van andere autoriteiten dan douaneautoriteiten;

b. het in kaart brengen, analyseren, beoordelen of voorspellen van risico’s, onder meer op basis van statistische en voorspellende methoden en steekproefcontroles;

c. het ontwikkelen van de nodige maatregelen voor het beheer van de risico’s, met inbegrip van de vaststelling van gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden, gemeenschappelijke risicocriteria en -normen en toezichtstrategieën;

d. het opleggen en uitvoeren van maatregelen, met inbegrip van het selecteren van passende risicobeperkende maatregelen en douanecontroles;

e. het verzamelen van feedback over de uitvoering van risicobeheer- en controleactiviteiten;

f. het monitoren en evalueren van risicobeheer- en controleactiviteiten met het oog op de verbetering ervan.

4. Risicobeperkende maatregelen kunnen het volgende omvatten:




a. de vervoerder of exporteur gelasten de goederen niet te laden of te vervoeren;

b. om aanvullende informatie of actie verzoeken;

c. situaties identificeren waarin optreden door een andere douaneautoriteit aangewezen kan zijn;

d. aanbevelingen doen in verband met de meest geschikte plaats en maatregelen voor een controle;

e. vaststellen langs welke route en binnen welke termijn de goederen het douanegebied van de Unie moeten verlaten.

Artikel 51

Rollen en verantwoordelijkheden

1. De Commissie kan gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden en gemeenschappelijke risicocriteria en -normen vaststellen voor elk soort risico, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, risico’s in verband met financiële belangen.

2. Onverminderd lid 6, punt f), van dit artikel en artikel 43 kan de Commissie specifieke gebieden van andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving aanwijzen die een prioritaire behandeling voor douanerisicobeheer en douanecontroles moeten krijgen.

3. De Commissie kan:




a. beleidslijnen uitzetten voor de EU-douaneautoriteit met betrekking tot risicobeheerprojecten en toezichtstrategieën;

b. de EU-douaneautoriteit verzoeken een periodieke of ad-hocevaluatie van de uitvoering van risicobeheeractiviteiten te verrichten;

c. de EU-douaneautoriteit verzoeken een toezichtstrategie voor een risico op te stellen en dreigingsevaluaties te verrichten.

33. Voor de in de leden 1 tot en met 3 genoemde doeleinden kan de Commissie gegevens verzamelen, verwerken en analyseren die beschikbaar zijn in de EU-douanedatahub en uit andere bronnen, onder meer van andere autoriteiten dan douaneautoriteiten.

34. De EU-douaneautoriteit verricht risicobeheeractiviteiten op Unieniveau op basis van de in lid 3, punt a), bedoelde douanebeleidslijnen en de in lid 2 bedoelde prioriteiten. Zij:




a. verzamelt, verwerkt en analyseert gegevens die beschikbaar zijn in de EU-douanedatahub en uit andere bronnen, onder meer van andere autoriteiten dan douaneautoriteiten;

b. staat de Commissie bij bij het vaststellen van gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden en gemeenschappelijke risicocriteria en -normen, op basis van operationele kennis en technische deskundigheid op het gebied van risicobeheer;

c. ontwikkelt toezichtstrategieën, in voorkomend geval samen met andere autoriteiten dan de douane, en verricht dreigingsevaluaties, indien haar daarom overeenkomstig lid 3 wordt verzocht;

d. wisselt relevante gegevens uit met de douaneautoriteiten en met andere autoriteiten voor de toepassing van deze titel, indien mogelijk via de EU-douanedatahub, overeenkomstig artikel 53;

e. ontwikkelt en verricht gemeenschappelijke risicoanalyse om risicosignalen en resultaten van risicoanalyse te genereren en, in voorkomend geval, controleaanbevelingen en andere passende risicobeperkende maatregelen uit te vaardigen aan de douaneautoriteiten, onder meer voor de toepassing van de gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden en de gemeenschappelijke risicocriteria en -normen die door de Commissie zijn vastgesteld, en voor de aanpak van crisissituaties;

f. informeert OLAF wanneer ze gevallen van fraude vaststelt of vermoedt en verstrekt OLAF alle nodige informatie met betrekking tot deze gevallen.

35. De douaneautoriteiten, met behulp van de gegevens die beschikbaar zijn in de EU-douanedatahub en uit andere bronnen:




a. verzamelen, verwerken en analyseren gegevens die beschikbaar zijn in de EU-douanedatahub en uit andere bronnen, onder meer van andere autoriteiten dan douaneautoriteiten;

b. verrichten nationale risicobeheeractiviteiten, met inbegrip van risicoanalyse, samenwerking en uitwisseling van informatie over risicobeheer met relevante nationale autoriteiten, en nemen risicobeperkende maatregelen;

c. voeren nationale processen uit die nodig zijn voor de toepassing van gemeenschappelijke risicocriteria en -normen en gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden;

d. implementeren de door de EU-douaneautoriteit gegenereerde risicosignalen, resultaten van risicoanalyse en controleaanbevelingen;

e. doen controleaanbevelingen en stellen andere passende risicobeperkende maatregelen voor aan de douaneautoriteiten van andere lidstaten;

f. nemen controlebesluiten;

g. verrichten controles overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze titel en eventuele toepasselijke gemeenschappelijke risicocriteria en -normen;

h. motiveren bij de EU-douaneautoriteit een eventuele niet-uitvoering van een controleaanbeveling.

36. De EU-douaneautoriteit stelt de Commissie elk kwartaal en, indien nodig of op verzoek van de Commissie, op een ad-hocbasis in kennis van haar risicobeheeractiviteiten en de resultaten daarvan. Zij verstrekt de Commissie in dit verband alle nodige informatie.

37. Tot de in artikel 265, lid 1, vastgestelde datum kan de Commissie de in dit artikel bedoelde risicobeheertaken van de EU-douaneautoriteit uitvoeren.

Artikel 52

Gemeenschappelijke risicocriteria en -normen

1. De gemeenschappelijke risicocriteria en -normen omvatten al het volgende:




a. een beschrijving van de risico’s;

b. de te gebruiken risicofactoren of -indicatoren om goederen of marktdeelnemers voor douanecontroles te selecteren;

c. de aard van de door de douaneautoriteiten te verrichten douanecontroles;

d. de toepassing van risicoanalyses en risicobeperkende maatregelen in de toeleveringsketen, met inbegrip van verzoeken om informatie of actie en instructies om niet te laden of te vervoeren;

e. de toepassingsduur van de in punt c) bedoelde douanecontroles.

2. Bij de vaststelling van gemeenschappelijke risicocriteria en -normen wordt rekening gehouden met al het volgende:




a. de evenredigheid met het risico;

b. de urgentie waarmee de controles moeten worden verricht;

c. de redelijkerwijs te verwachten gevolgen voor het handelsverkeer en de beschikbare controlemiddelen van de afzonderlijke lidstaten.

Artikel 53

Informatie die relevant is voor risicobeheer en -controles

1. Alle risico-informatie, -signalen, resultaten van risicoanalyse, controleaanbevelingen, controlebesluiten en controleresultaten worden geregistreerd in het operationele proces waarop zij betrekking hebben en in de EU-douanedatahub, ongeacht of zij op nationale of gemeenschappelijke risicoanalyse gebaseerd waren, dan wel of willekeurige selectie is toegepast. De douaneautoriteiten delen risico-informatie met elkaar, met de EU-douaneautoriteit en met de Commissie.

2. De douaneautoriteiten, de EU-douaneautoriteit en de Commissie hebben het recht de in lid 1 van dit artikel bedoelde elementen te verwerken overeenkomstig hun taken en verantwoordelijkheden als bedoeld in de artikelen 51 en 54.

3. De EU-douaneautoriteit maakt waar mogelijk gebruik van de EU-douanedatahub om andere bronnen van gegevens, documenten of informatie die door de EU-douaneautoriteit, de Commissie of een douaneautoriteit als relevant voor het risicobeheer zijn aangemerkt, te verzamelen of ermee te interageren.

4. Tot de in artikel 265, lid 1, vastgestelde datum voert de Commissie de in dit artikel bedoelde taken van de EU-douaneautoriteit uit.

Artikel 54

Evaluatie van douanerisicobeheer

1. De Commissie evalueert, in samenwerking met de EU-douaneautoriteit en de douaneautoriteiten, de uitvoering van het risicobeheer ten minste om de twee jaar teneinde de operationele en strategische doeltreffendheid en efficiëntie ervan voortdurend te verbeteren; daarnaast kan de Commissie evaluatieactiviteiten organiseren indien zij dat nodig acht, ook op permanente basis.

2. Te dien einde verzamelt en analyseert de EU-douaneautoriteit relevante informatie en verricht zij alle noodzakelijke activiteiten. De EU-douaneautoriteit kan hierbij een of meer lidstaten om periodieke of ad-hocverslagen verzoeken.

3. Te dien einde, en om haar rol en verantwoordelijkheden uit hoofde van deze titel te vervullen, kan de Commissie alle relevante informatie die via de EU-douanedatahub beschikbaar is, verwerken en kan zij de EU-douaneautoriteit en de nationale autoriteiten om nadere informatie verzoeken.

4. Bij de vaststelling van gemeenschappelijke risicocriteria en gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden houdt de Commissie in voorkomend geval rekening met de uit hoofde van dit artikel uitgevoerde evaluaties.

Artikel 55

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden

1. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen vast om de geharmoniseerde toepassing van douanecontroles en risicobeheer te waarborgen, met inbegrip van de uitwisseling van informatie alsook de vaststelling van gemeenschappelijke risicocriteria en -normen en gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden als bedoeld in deze titel. Deze maatregelen hebben ten minste betrekking op de volgende elementen:




a. de informatie die in de EU-douanedatahub moet worden geregistreerd met betrekking tot risicobeheer en -controles, onder meer met betrekking tot risico-informatie, resultaten van risicoanalyse, controleaanbevelingen, controlebesluiten en controleresultaten, en het recht op toegang tot en verwerking van dergelijke informatie;

b. procedurele maatregelen voor het tijdelijke gebruik van of de tijdelijke toegang tot bestaande douane-informatiesystemen en procedurele maatregelen voor het beheer van de interoperabiliteit tussen de EU-douanedatahub en andere systemen;

c. procedurele maatregelen met betrekking tot de toepassing van de rapportageverplichting in het kader van controles na vrijgave en steekproefcontroles;

d. regelingen voor samenwerking, met inbegrip van de uitwisseling van informatie, tussen de EU-douaneautoriteit en specifieke andere instellingen, organen en instanties van de Unie, en andere nationale bevoegde autoriteiten;

e. de identificatie van de verantwoordelijke douaneautoriteit in het geval van specifieke risicobeheerprocessen die betrekking kunnen hebben op meer dan één lidstaat;

f. procedurele aspecten van controles, met inbegrip van controles na vrijgave, die betrekking hebben op meer dan één lidstaat, en de beschikbaarheid van de resultaten van monsters en andere controles tussen de betrokken douaneautoriteiten;

g. regelingen voor de uitwisseling van risico-informatie tussen douaneautoriteiten, de EU-douaneautoriteit en de Commissie;

h. gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden en gemeenschappelijke risicocriteria en -normen als bedoeld in artikel 51, leden 1 en 2, en artikel 52, met inbegrip van de voorwaarden voor de urgente toepassing ervan, indien dit nodig is.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2. Om dwingende redenen van urgentie die verband houden met dergelijke maatregelen, met inbegrip van de voorwaarden voor de urgente toepassing ervan om doeltreffend te kunnen reageren op crises of incidenten die een onmiddellijk veiligheidsrisico kunnen vormen, en indien zulks naar behoren gerechtvaardigd is door de noodzaak om het gemeenschappelijk risicobeheer snel te actualiseren en de uitwisseling van informatie, gemeenschappelijke risicocriteria en -normen en gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden aan te passen aan de ontwikkeling van de risico’s, stelt de Commissie volgens de in artikel 262, lid 5, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.


Titel V
PLAATSING VAN GOEDEREN ONDER EEN DOUANEREGELING

Hoofdstuk 1
Douanestatus van goederen

Artikel 56

Vermoeden van douanestatus van Uniegoederen

1. Alle goederen in het douanegebied van de Unie worden vermoed de douanestatus van Uniegoederen te hebben, tenzij wordt vastgesteld dat zij geen Uniegoederen zijn.

2. In specifieke gevallen waarin het in lid 1 neergelegde vermoeden niet van toepassing is, moet de douanestatus van Uniegoederen worden aangetoond.

3. In specifieke gevallen hebben goederen die geheel en al zijn verkregen in het douanegebied van de Unie, niet de douanestatus van Uniegoederen indien zij zijn verkregen uit goederen in tijdelijke opslag of die onder de regeling extern douanevervoer, de regeling opslag, de regeling tijdelijke invoer of de regeling actieve veredeling zijn geplaatst.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. de specifieke gevallen waarin het in lid 1 neergelegde vermoeden niet van toepassing is;

b. de voorwaarden voor het toestaan van vereenvoudigingen voor het vaststellen van het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen;

c. de specifieke gevallen waarin de in lid 3 bedoelde goederen niet de douanestatus van Uniegoederen hebben.

5. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor het leveren en het verifiëren van het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 57

Verlies van douanestatus van Uniegoederen

In de volgende gevallen worden Uniegoederen niet-Uniegoederen:




a. indien zij het douanegebied van de Unie verlaten, voor zover de voorschriften inzake intern douanevervoer niet van toepassing zijn;

b. indien zij onder de regeling extern douanevervoer, de regeling opslag of de regeling actieve veredeling zijn geplaatst, voor zover de douanewetgeving dit toestaat;

c. indien zij onder de regeling bijzondere bestemming zijn geplaatst en vervolgens ofwel aan de staat worden afgestaan, ofwel worden vernietigd en er afval overblijft;

d. indien de aangifte voor het vrije verkeer na vrijgave van de goederen ongeldig wordt gemaakt.

Artikel 58

Uniegoederen die het douanegebied van de Unie tijdelijk verlaten

1. In de in artikel 112, lid 2, punten b), c), d) en e), bedoelde gevallen behouden goederen hun status van Uniegoederen alleen als die status is bepaald onder de voorwaarden en met behulp van de middelen die in de douanewetgeving zijn vastgesteld.

2. In specifieke gevallen mogen Uniegoederen, zonder dat zij aan een douaneregeling onderworpen zijn, worden vervoerd van de ene plaats naar een andere binnen het douanegebied van de Unie en tijdelijk daarbuiten zonder dat hun douanestatus wijzigt.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de specifieke gevallen waarin de in lid 2 van dit artikel bedoelde douanestatus van goederen niet wijzigt.

Hoofdstuk 2
Plaatsing en vrijgave

Artikel 59

Plaatsing van goederen onder een douaneregeling 

1. Importeurs, exporteurs en houders van de regeling die voornemens zijn goederen onder een douaneregeling te plaatsen, verstrekken de voor de betrokken regeling benodigde gegevens of stellen deze beschikbaar zodra ze beschikbaar zijn en in elk geval vóór de vrijgave van de goederen.

2. Gelijkgestelde importeurs verstrekken de gegevens over afstandsverkopen van goederen die in het douanegebied van de Unie zullen worden ingevoerd, of stellen deze beschikbaar, uiterlijk op de dag na de datum waarop de betaling werd aanvaard en in elk geval vóór de vrijgave van de goederen.

3. In afwijking van lid 1 kunnen de douaneautoriteiten, in naar behoren gemotiveerde omstandigheden die verband houden met de ondersteunende documentatie of de bepaling van de definitieve waarde van de goederen, toestaan dat Trust&Check-ondernemers een deel van de gegevens, met uitzondering van voorafgaande informatie over de vracht, verstrekken nadat de goederen zijn vrijgegeven. De importeur of de exporteur verstrekt de weggelaten informatie binnen een specifieke termijn.

4. De goederen worden bij vrijgave onder de douaneregeling geplaatst. De datum van vrijgave is, tenzij anders is bepaald, de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst, en voor alle andere invoer- of uitvoerformaliteiten.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde gegevens en informatie, de specifieke gegevens die na de vrijgave van de goederen kunnen worden verstrekt en de termijnen voor het verstrekken van die gegevens als bedoeld in lid 3 van dit artikel.

Artikel 60

Vrijgave van de goederen

1. De douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de plaatsing van de goederen onder een douaneregeling overeenkomstig artikel 42, lid 3, beslissen over de vrijgave van de goederen, rekening houdend met het resultaat van de risicoanalyse van de door de importeur of exporteur verstrekte gegevens en, in voorkomend geval, de resultaten van eventuele controles.

2. Goederen worden vrijgegeven als aan de volgende voorwaarden is voldaan:




a. een importeur of exporteur is verantwoordelijk voor de goederen;

b. alle door de douaneautoriteiten gevraagde informatie en de voor de betrokken regeling noodzakelijke minimumgegevens zijn verstrekt of beschikbaar gesteld aan de douaneautoriteiten;

c. aan de voorwaarden voor de plaatsing van de goederen onder de betrokken regeling overeenkomstig de artikelen 88, 118, 132 en 135 is voldaan;

d. de goederen zijn niet geselecteerd voor een controle.

3. De douaneautoriteiten weigeren de vrijgave in elk van de volgende gevallen:




a. wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor de plaatsing van de goederen onder de betrokken regeling, daaronder begrepen niet-douaneformaliteiten van de Unie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 11, van Verordening (EU) 2022/2399, die relevant zijn voor de goederen;

b. wanneer zij over bewijzen beschikken dat de goederen niet voldoen aan de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast, tenzij die wetgeving vereist dat andere autoriteiten vooraf worden geraadpleegd;

c. wanneer zij over bewijzen beschikken dat de verstrekte gegevens niet juist zijn.

4. De douaneautoriteiten schorsen de vrijgave in elk van de volgende gevallen:




a. wanneer zij redenen hebben om aan te nemen dat de goederen niet voldoen aan de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast, of dat zij een ernstig risico vormen voor de gezondheid en het leven van mens, dier of plant, voor het milieu of voor enig ander openbaar belang, daaronder begrepen financieel belang; of

b. wanneer de andere autoriteiten daarom hebben verzocht overeenkomstig andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast. 

5. Wanneer de vrijgave overeenkomstig lid 4 is geschorst, plegen de douaneautoriteiten overleg met de andere autoriteiten indien de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast, zulks vereist, en:




a. weigeren zij de vrijgave wanneer de andere autoriteiten daarom hebben verzocht overeenkomstig andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast; of

b. geven zij de goederen vrij indien er geen redenen zijn om aan te nemen dat niet is voldaan aan andere eisen en formaliteiten krachtens de andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving met betrekking tot een dergelijke vrijgave, en:

i) de andere autoriteiten met de vrijgave hebben ingestemd, of

ii) de andere autoriteiten niet binnen de termijn die is vastgesteld in de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast, hebben geantwoord, of

iii) de andere autoriteiten de douaneautoriteiten ervan in kennis stellen dat er meer tijd nodig is om te beoordelen of de goederen voldoen aan de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast, mits zij niet hebben verzocht om de schorsing te handhaven, en de importeur of exporteur ervoor zorgt dat de douaneautoriteiten die goederen volledig kunnen traceren gedurende 15 dagen vanaf de kennisgeving van de andere autoriteiten of totdat de andere autoriteiten het resultaat van hun controles hebben beoordeeld en meegedeeld aan de importeur of de exporteur, indien dit eerder is. De douaneautoriteiten zorgen ervoor dat de traceergegevens van de goederen beschikbaar zijn voor de andere autoriteiten.

6. Onverminderd de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast, worden de douaneautoriteiten geacht de goederen te hebben vrijgegeven indien zij deze niet voor een controle hebben geselecteerd binnen een redelijke termijn nadat:




a. de goederen van gelijkgestelde importeurs in het douanegebied van de Unie zijn aangekomen; of

b. de goederen van importeurs op hun eindbestemming zijn aangekomen; of

c. de exporteur de informatie vóór vertrek heeft verzonden. 

7. Wanneer de douaneautoriteiten de vrijgave van de goederen overeenkomstig lid 4 hebben geschorst of de vrijgave van de goederen overeenkomstig lid 3 of lid 5, punt a), hebben geweigerd, registreren zij hun besluit en, indien van toepassing, alle andere informatie die op grond van het Unierecht vereist is, in de EU-douanedatahub. Die informatie wordt ter beschikking gesteld van de andere douaneautoriteiten.

8. Wanneer de douaneautoriteiten de vrijgave van de goederen overeenkomstig lid 3 of lid 5 hebben geweigerd:




a. kunnen de goederen vervolgens, indien de andere autoriteiten geen bezwaar hebben gemaakt, onder een andere douaneregeling worden geplaatst met de vermelding dat de goederen eerder waren geweigerd voor een andere douaneregeling;

b. registreren de douaneautoriteiten, indien de andere autoriteiten bezwaar hebben gemaakt tegen de plaatsing van de goederen onder een of meer douaneregelingen, die informatie in de EU-douanedatahub en handelen zij dienovereenkomstig.

9. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de in lid 6 van dit artikel bedoelde redelijke termijnen.

Artikel 61

Vrijgave van de goederen door Trust&Check-ondernemers namens de douaneautoriteiten

1. In afwijking van artikel 60, lid 1, kunnen de douaneautoriteiten Trust&Check-ondernemers toestaan de goederen namens hen vrij te geven bij ontvangst van die goederen op de plaats van vestiging van de importeur, de eigenaar of de geadresseerde of bij verzending vanuit de plaats van vestiging van de exporteur, eigenaar of afzender, op voorwaarde dat de nodige gegevens voor de desbetreffende regeling en realtime-informatie over de aankomst of de verzending van de goederen aan de douaneautoriteiten worden verstrekt of beschikbaar worden gesteld.

2. Onverminderd artikel 43 kunnen de douaneautoriteiten Trust&Check-ondernemers toestaan bepaalde controles te verrichten op goederen die onder douanetoezicht staan. In die gevallen raadplegen de douaneautoriteiten, wanneer de goederen onder andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving vallen, de andere autoriteiten voordat zij zulke controles toestaan, en kunnen zij met hen een controleplan overeenkomen.

3. Wanneer de in lid 2 bedoelde Trust&Check-ondernemer redenen heeft om aan te nemen dat de goederen niet voldoen aan de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast, stelt hij de douaneautoriteiten en, in voorkomend geval, de andere autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis. In dat geval besluiten de douaneautoriteiten over de vrijgave. 

4. De douaneautoriteiten kunnen te allen tijde verlangen dat de Trust&Check-ondernemer de goederen ter controle aanbrengt bij een douanekantoor of op de plaats waar de goederen zouden worden vrijgegeven.

5. Wanneer de douaneautoriteiten een nieuw ernstig financieel risico of een andere specifieke situatie hebben vastgesteld in verband met een toestemming om namens hen goederen vrij te geven, kunnen zij die toestemming voor een bepaalde periode schorsen, in welk geval zij de Trust&Check-ondernemer daarvan in kennis stellen. In dat geval besluiten de douaneautoriteiten over de vrijgave.

Artikel 62

Wijziging en ongeldigmaking van informatie voor het plaatsen van goederen onder een douaneregeling

1. De importeur en de exporteur wijzigen een of meer gegevenselementen die zijn verstrekt om de goederen onder een douaneregeling te plaatsen, wanneer zij er kennis van hebben gekregen dat relevante informatie in hun administratie is gewijzigd of wanneer de douaneautoriteit hen opdracht geeft dit te doen of hen in kennis stelt van een probleem met betrekking tot de juistheid, volledigheid of kwaliteit van gegevens, tenzij de douaneautoriteiten hebben meegedeeld dat zij voornemens zijn de goederen te onderzoeken of dat zij hebben vastgesteld dat de verstrekte gegevens onjuist zijn, of de goederen al bij de douane zijn aangebracht.

2. De importeur en de exporteur maken de gegevens die voor de plaatsing van goederen onder een douaneregeling zijn verstrekt, ongeldig zodra zij er kennis van krijgen dat de goederen het douanegebied van de Unie niet zullen binnenkomen of zullen verlaten. De douaneautoriteiten maken de gegevens die voor de plaatsing van goederen onder een douaneregeling zijn verstrekt, ongeldig indien de goederen na 200 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop de informatie is verstrekt of beschikbaar is gesteld, het douanegebied van de Unie nog niet zijn binnengekomen of hebben verlaten.

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor het wijzigen en ongeldigmaken van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde informatie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk 3
Overgangsbepalingen

Artikel 63

Douaneaangifte van goederen

1. Tot de in artikel 265, lid 4, vastgestelde datum wordt voor alle goederen die onder een douaneregeling zullen worden geplaatst, een douaneaangifte voor de betrokken regeling gedaan.

2. Met ingang van de in artikel 265, lid 4, vastgestelde datum kunnen importeurs, exporteurs en houders van de regeling douanevervoer, met het oog op de plaatsing van goederen onder een douaneregeling, een douaneaangifte indienen of de voor de betrokken regeling relevante informatie via de EU-douanedatahub verstrekken of beschikbaar stellen. Met ingang van de in artikel 265, lid 3, vastgestelde datum verstrekken importeurs, exporteurs en houders van de regeling douanevervoer, met het oog op de plaatsing van goederen onder een douaneregeling, de voor de betrokken regeling relevante informatie via de EU-douanedatahub, of stellen zij deze via de EU-douanedatahub beschikbaar.

3. In specifieke gevallen kan een douaneaangifte worden ingediend met gebruikmaking van andere dan elektronische gegevensverwerkingstechnieken

4. De douaneaangifte wordt, afhankelijk van de omstandigheden, ingediend bij een van de volgende kantoren:




a. het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats van eerste aankomst van de goederen in het douanegebied van de Unie; of

b. het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats van lossing van de goederen die over zee of door de lucht aankomen;

c. het douanekantoor van bestemming van de regeling douanevervoer indien de goederen het douanegebied van de Unie zijn binnengekomen onder een regeling douanevervoer;

d. het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de goederen die onder een regeling douanevervoer zullen worden geplaatst, zich bevinden;

e. het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats van vestiging van de geautoriseerde marktdeelnemer voor douanevereenvoudigingen en dat gemachtigd is gecentraliseerde vrijmaking toe te passen;

f. het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de goederen die het douanegebied van de Unie zullen verlaten, zich bevinden.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de specifieke gevallen waarin een douaneaangifte kan worden ingediend met gebruikmaking van andere dan elektronische gegevensverwerkingstechnieken overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

6. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen:




a. de procedure voor het indienen van de douaneaangifte in de in lid 3 bedoelde gevallen;

b. de regels voor het vaststellen van de andere bevoegde douanekantoren dan het in lid 4 bedoelde kantoor, met inbegrip van de douanekantoren van binnenkomst en van uitgang.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 64

Standaard douaneaangifte

1. Standaard douaneaangiften bevatten alle gegevens die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen worden aangegeven.

2. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de indiening van de in lid 1 bedoelde standaard douaneaangifte. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 65

Vereenvoudigde aangifte

1. Tot de in artikel 265, lid 3, vastgestelde datum kunnen de douaneautoriteiten aanvaarden dat een persoon goederen onder een douaneregeling laat plaatsen op basis van een vereenvoudigde aangifte, waaruit bepaalde in artikel 40 bedoelde gegevens of bewijsstukken kunnen worden weggelaten.

2. Tot de in artikel 265, lid 4, vastgestelde datum kunnen de douaneautoriteiten het normale gebruik van een vereenvoudigde aangifte toestaan.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de voorwaarden waaronder de in lid 2 van dit artikel bedoelde toestemming wordt verleend.

4. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de indiening van de vereenvoudigde aangifte. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 66

Aanvullende aangifte

1. Bij een vereenvoudigde aangifte overeenkomstig artikel 65 of een inschrijving in de administratie van de aangever overeenkomstig artikel 73 dient de aangever binnen een specifieke termijn bij het bevoegde douanekantoor een aanvullende aangifte in met de gegevens die vereist zijn voor de betrokken douaneregeling.

Bij een vereenvoudigde aangifte overeenkomstig artikel 65 moeten de nodige bewijsstukken binnen een specifieke termijn in het bezit van de aangever zijn en ter beschikking van de douaneautoriteiten staan.

De aanvullende aangifte kan een algemeen, periodiek of samenvattend karakter hebben.

2. In de volgende gevallen wordt ontheffing verleend van de verplichting tot indiening van een aanvullende aangifte:




a. de goederen zijn onder het stelsel van douane-entrepots geplaatst;

b. andere specifieke gevallen.

3. Onder de volgende voorwaarden kunnen de douaneautoriteiten afzien van de eis dat een aanvullende aangifte moet worden ingediend:




a. de vereenvoudigde aangifte betreft goederen waarvan de waarde en hoeveelheid onder de statistische drempel liggen;

b. de vereenvoudigde aangifte bevat reeds alle informatie die nodig is voor de betrokken douaneregeling;

c. de vereenvoudigde aangifte is niet ingediend in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever.

4. De in artikel 65 bedoelde vereenvoudigde aangifte of de in artikel 73 bedoelde inschrijving in de administratie van de aangever wordt geacht samen met de aanvullende aangifte een enkele en ondeelbare akte te vormen, die geldig is respectievelijk vanaf de datum van aanvaarding van de vereenvoudigde aangifte overeenkomstig artikel 69 en vanaf de datum van inschrijving van de goederen in de administratie van de aangever.

5. Voor de toepassing van artikel 169 wordt de plaats waar de aanvullende aangifte moet worden ingediend, geacht de plaats te zijn waar de douaneaangifte is ingediend.

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. de in lid 1, eerste alinea, bedoelde specifieke termijn waarbinnen de aanvullende aangifte moet worden ingediend;

b. de in lid 1, tweede alinea, bedoelde specifieke termijn waarbinnen de bewijsstukken in het bezit van de aangever moeten zijn en ter beschikking van de douaneautoriteiten moeten staan;

c. de specifieke gevallen waarin ontheffing wordt verleend van de verplichting tot indiening van een aanvullende aangifte overeenkomstig lid 2, punt b).

7. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de indiening van de aanvullende aangifte. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 67

Indiening van een douaneaangifte

1. Tot de in artikel 265, lid 3, vastgestelde datum kan, onverminderd artikel 66, lid 1, een douaneaangifte worden ingediend door eenieder die in staat is alle informatie te verstrekken die vereist is voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen worden aangegeven. Die persoon moet ook in staat zijn de goederen bij de douane aan te brengen of te doen aanbrengen.

Indien de aanvaarding van een douaneaangifte evenwel bijzondere verplichtingen voor een bepaalde persoon met zich meebrengt, wordt die aangifte door deze persoon zelf of door zijn vertegenwoordiger ingediend.

2. In afwijking van lid 1, eerste alinea, wordt de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen van goederen die in het douanegebied van de Unie zullen worden ingevoerd in het kader van de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG voor afstandsverkopen ingediend door of voor rekening van de gelijkgestelde importeur.

3. De aangever moet in het douanegebied van de Unie gevestigd zijn.

4. In afwijking van lid 3 zijn de volgende aangevers evenwel niet verplicht om in het douanegebied van de Unie gevestigd te zijn:




a. personen die een douaneaangifte voor douanevervoer of tijdelijke invoer indienen;

b. personen die incidenteel een douaneaangifte indienen, mede voor bijzondere bestemming of actieve veredeling, voor zover de douaneautoriteiten zulks gerechtvaardigd achten;

c. personen die gevestigd zijn in een land waarvan het grondgebied grenst aan het douanegebied van de Unie, en die de goederen waarop de douaneaangifte betrekking heeft, aanbrengen bij een douanekantoor in de Unie dat grenst aan dat land, op voorwaarde dat het land waarin de personen zijn gevestigd deze voordelen ook verleent aan personen die in het douanegebied van de Unie zijn gevestigd;

d. gelijkgestelde importeurs die betrokken zijn bij de afstandsverkoop van goederen in het kader van de bijzondere regeling van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG, welke goederen in het douanegebied van de Unie zullen worden ingevoerd, mits deze importeurs een indirecte vertegenwoordiger aanwijzen.

5. De douaneaangiften worden gewaarmerkt.

Artikel 68

Indiening van een douaneaangifte vóór de aanbrenging van de goederen

1. Een douaneaangifte kan worden ingediend voor het tijdstip waarop de goederen naar verwachting bij de douane zullen worden aangebracht. Indien de goederen niet binnen 30 dagen na de datum van indiening van de douaneaangifte worden aangebracht, wordt de douaneaangifte geacht niet te zijn ingediend.

2. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de indiening van een douaneaangifte als bedoeld in lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 69

Aanvaarding van een douaneaangifte

1. Douaneaangiften die aan de voorwaarden van dit hoofdstuk en artikel 40 voldoen, worden onmiddellijk door de douaneautoriteiten aanvaard, voor zover de desbetreffende goederen bij de douane zijn aangebracht

2. De datum van aanvaarding van de douaneaangifte door de douaneautoriteiten is, tenzij anders is bepaald, de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven en voor alle andere invoer- of uitvoerformaliteiten.

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de aanvaarding van een douaneaangifte, inclusief de toepassing van die regels in de in artikel 72 bedoelde gevallen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 70

Wijziging van een douaneaangifte

1. De aangever wordt, op zijn verzoek, toegestaan een of meer gegevens in de douaneaangifte te wijzigen nadat deze door de douane is aanvaard. De wijziging mag niet tot gevolg hebben dat de douaneaangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had.

2. Dergelijke wijzigingen worden niet toegestaan als het verzoek daartoe wordt gedaan na een van de volgende gebeurtenissen:




a. de douaneautoriteiten hebben de aangever in kennis gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen;

b. de douaneautoriteiten hebben geconstateerd dat de gegevens van de douaneaangifte onjuist zijn;

c. de douaneautoriteiten hebben de goederen vrijgegeven.

3. Op verzoek van de aangever kan, binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte, worden toegestaan dat de douaneaangifte wordt gewijzigd na vrijgave van de goederen, zodat de aangever zijn verplichtingen inzake de plaatsing van de goederen onder de desbetreffende douaneregeling kan nakomen.

4. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de wijziging van de douaneaangifte na de vrijgave van de goederen overeenkomstig lid 3. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 71

Ongeldigmaking van een douaneaangifte

1. Op verzoek van de aangever maken de douaneautoriteiten een reeds aanvaarde douaneaangifte ongeldig in elk van de volgende gevallen:




a. indien voldoende wordt aangetoond dat de goederen onmiddellijk onder een douaneregeling zullen worden geplaatst;

b. indien voldoende wordt aangetoond dat ten gevolge van bijzondere omstandigheden de plaatsing van de goederen onder de douaneregeling waarvoor zij zijn aangegeven, niet meer gerechtvaardigd is.

Indien de douaneautoriteiten de aangever evenwel in kennis hebben gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, kan het verzoek tot ongeldigmaking van de douaneaangifte slechts worden aanvaard nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden.

2. In afwijking van lid 1 kan de douaneaangifte in specifieke gevallen door de douaneautoriteiten ongeldig worden gemaakt zonder voorafgaand verzoek van de aangever.

3. De douaneaangifte wordt niet ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, tenzij anders is bepaald.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de specifieke gevallen waarin de douaneaangifte door de douaneautoriteiten ongeldig wordt gemaakt als bedoeld in lid 2 van dit artikel en na de vrijgave van de goederen als bedoeld in lid 3 van dit artikel.

5. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de ongeldigmaking van de douaneaangifte na de vrijgave van de goederen als bedoeld in lid 3. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 72

Gecentraliseerde vrijmaking

1. Tot de in artikel 265, lid 4, vastgestelde datum kunnen de douaneautoriteiten een persoon, op diens verzoek, vergunning geven om bij het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar hij is gevestigd, een douaneaangifte in te dienen voor goederen die bij een ander douanekantoor bij de douane worden aangebracht.

Voor de in de eerste alinea bedoelde vereiste vergunning kan ontheffing worden verleend wanneer de douaneaangifte wordt ingediend en de goederen bij de douane worden aangebracht onder de verantwoordelijkheid van één douaneautoriteit.

2. De aanvrager van de in lid 1 bedoelde vergunning moet een geautoriseerde marktdeelnemer voor douanevereenvoudigingen als bedoeld in artikel 23, lid 1, punt a), zijn.

3. Het douanekantoor waar de douaneaangifte wordt ingediend:




a. houdt toezicht op het plaatsen van de goederen onder de betreffende douaneregeling;

b. verricht de douanecontroles voor de verificatie van de douaneaangifte;

c. verzoekt in gerechtvaardigde gevallen het douanekantoor waarbij de goederen zijn aangebracht, om bepaalde douanecontroles voor de verificatie van de douaneaangifte te verrichten; en

d. vervult de douaneformaliteiten voor de invordering van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan in- of uitvoerrechten.

4. Het douanekantoor waar de douaneaangifte is ingediend en het douanekantoor waar de goederen zijn aangebracht, wisselen de nodige informatie uit voor de verificatie van de douaneaangifte en voor de vrijgave van de goederen.

5. Het douanekantoor waar de goederen zijn aangebracht, verricht, onverminderd zijn eigen controles met betrekking tot goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen of verlaten, de in lid 3, punt c), genoemde douanecontroles en verstrekt de resultaten daarvan aan het douanekantoor waar de douaneaangifte is ingediend.

6. Het douanekantoor waar de douaneaangifte is ingediend, geeft de goederen vrij, met inachtneming van:




a. de resultaten van zijn eigen controles voor de verificatie van de douaneaangifte;

b. de resultaten van de controles voor de verificatie van de douaneaangifte door het douanekantoor waar de goederen zijn aangebracht, en de controles met betrekking tot goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen of verlaten.

7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de voorwaarden voor het verlenen van de vergunning als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van dit artikel.

8. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de gecentraliseerde vrijmaking als bedoeld in dit artikel, met inbegrip van de relevante douaneformaliteiten en -controles. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 73

Inschrijving in de administratie van de aangever

1. Tot de in artikel 265, lid 4, vastgestelde datum kunnen de douaneautoriteiten een persoon, op diens verzoek, vergunning geven om een douaneaangifte, waaronder begrepen een vereenvoudigde aangifte, in te dienen in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever, op voorwaarde dat de gegevens van die aangifte ter beschikking staan van de douaneautoriteiten in het elektronische systeem van de aangever op het tijdstip waarop de douaneaangifte, in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever, wordt ingediend.

2. De douaneaangifte wordt geacht te zijn aanvaard op het tijdstip van inschrijving van de goederen in de administratie.

3. De douaneautoriteiten kunnen, op verzoek, ontheffing verlenen van de verplichting om de goederen aan te brengen. In dat geval worden de goederen geacht te zijn vrijgegeven op het moment van inschrijving in de administratie.

Deze ontheffing kan worden toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:




a. de aangever is een geautoriseerde marktdeelnemer voor douanevereenvoudigingen als bedoeld in artikel 23, lid 1, punt a);

b. de aard van de betrokken goederen en de goederenstroom rechtvaardigen dit en zijn bekend bij de douaneautoriteit;

c. het toezichthoudende douanekantoor heeft toegang tot alle informatie die het nodig acht om zijn recht om de goederen te controleren, te kunnen uitoefenen, mocht dat nodig blijken;

d. op het moment van de inschrijving in de administratie zijn de goederen niet langer onderworpen aan de andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving, tenzij in de vergunning anders is bepaald.

Het toezichthoudende douanekantoor kan in specifieke situaties evenwel verzoeken om de goederen aan te brengen.

4. De voorwaarden waaronder de vrijgave van de goederen is toegestaan, worden in de vergunning vastgesteld.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de voorwaarden waaronder de vergunning als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt verleend.

6. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de inschrijving in de administratie van de aangever, met inbegrip van de relevante douaneformaliteiten en -controles, en de ontheffing van de verplichting om de goederen aan te brengen als bedoeld in lid 3. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 74

Einde van de geldigheid

De vergunningen voor vereenvoudigde aangiften, gecentraliseerde vrijmaking en inschrijving in de administratie van de aangever vervallen op de in artikel 265,lid 3, vastgestelde datum.

Hoofdstuk 4
Verwijdering van goederen

Artikel 75

Verwijdering van goederen

Indien goederen om enigerlei reden niet langer in tijdelijke opslag kunnen worden gehouden, nemen de douaneautoriteiten onverwijld alle nodige maatregelen om de goederen te verwijderen overeenkomstig de artikelen 76, 77 en 78.

Artikel 76

Vernietiging van goederen

1. Indien zij daartoe gegronde redenen hebben, kunnen de douaneautoriteiten de vernietiging van bij de hen aangebrachte goederen eisen. Zij stellen de importeur, exporteur en houder van de goederen daarvan in kennis. De aan de vernietiging verbonden kosten komen ten laste van de importeur of de exporteur.

2. Wanneer de vernietiging moet worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een houder van een besluit inzake een intellectuele-eigendomsrecht, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 13, van Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad0, moet de vernietiging worden uitgevoerd door of onder toezicht van de douaneautoriteiten.

3. Indien zij dit noodzakelijk en evenredig achten, kunnen de douaneautoriteiten een product dat niet bij hen is aangebracht en dat een risico voor de gezondheid en veiligheid van eindgebruikers vormt, in beslag nemen en vernietigen of anderszins onbruikbaar maken. De aan die maatregel verbonden kosten komen ten laste van de importeur of de exporteur.

4. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de vernietiging van goederen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 77

Door de douaneautoriteiten te nemen maatregelen

1. De douaneautoriteiten nemen alle nodige maatregelen, inclusief verbeurdverklaring, verkoop, donatie voor humanitaire doeleinden of vernietiging, voor de verwijdering van goederen in de volgende gevallen:




a. indien een van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie niet is nagekomen of de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken;

b. indien de goederen niet kunnen worden vrijgegeven om een van de volgende redenen:

i) het onderzoek van de goederen kon niet binnen de door de douaneautoriteiten gestelde termijnen worden aangevangen of voortgezet om redenen die aan de marktdeelnemer te wijten zijn;

ii) de documenten die moeten worden verstrekt voordat de goederen kunnen worden geplaatst onder of vrijgegeven voor de gevraagde douaneregeling, zijn niet verstrekt;

iii) de invoer- of uitvoerrechten, naargelang van het geval, zijn niet binnen de gestelde termijn betaald of er is binnen die termijn geen zekerheid gesteld;

iv) de goederen voldoen niet aan de in artikel 60 vastgestelde voorwaarden voor vrijgave;




c. indien de goederen na de vrijgave niet binnen een redelijke termijn zijn weggevoerd;

d. indien na de vrijgave blijkt dat de goederen niet aan de voorwaarden voor vrijgave voldeden; of

e. indien de goederen overeenkomstig artikel 78 aan de staat worden afgestaan.

2. Niet-Uniegoederen die aan de staat zijn afgestaan, in beslag zijn genomen of zijn verbeurdverklaard, worden geacht onder de regeling douane-entrepot te zijn geplaatst. Zij worden in de administratie van de beheerder van het douane-entrepot opgenomen, of indien de douaneautoriteiten de beheerder zijn, in de administratie van de douaneautoriteiten.

Wanneer de douaneautoriteiten al gegevens hebben ontvangen over de goederen die zullen worden vernietigd, aan de staat afgestaan, in beslag genomen of verbeurdverklaard, wordt in de administratie naar die gegevens verwezen.

3. De kosten van de in lid 1 genoemde maatregelen komen ten laste van:




a. in het in lid 1, punt a), bedoelde geval, de vervoerder, de importeur, de houder van de regeling douanevervoer of degene die de goederen aan het douanetoezicht heeft onttrokken;

b. in de in lid 1, punten b), c) en d), bedoelde gevallen, de importeur, de exporteur of de houder van de regeling douanevervoer;

c. in het in lid 1, punt e), bedoelde geval, de persoon die de goederen aan de staat afstaat.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de voorwaarden en de procedure voor de inbeslagneming van goederen.

5. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de verkoop van goederen door de douaneautoriteiten als bedoeld in lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 78

Afstand van goederen

1. Niet-Uniegoederen en goederen die onder de regeling bijzondere bestemming zijn geplaatst, kunnen met voorafgaande toestemming van de douaneautoriteiten door de houder van de regeling of in voorkomend geval de houder van de goederen aan de staat worden afgestaan.

2. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor het afstaan van goederen aan de staat. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

TITEL VI
GOEDEREN DIE HET DOUANEGEBIED VAN DE UNIE BINNENKOMEN

Hoofdstuk 1
Voorafgaande vrachtinformatie

Artikel 79

Binnenkomst van goederen

Goederen mogen het douanegebied van de Unie slechts binnenkomen indien de vervoerder of andere personen de in artikel 80 bedoelde voorafgaande vrachtinformatie aan de bevoegde douaneautoriteiten hebben verstrekt of beschikbaar hebben gesteld. 

Artikel 80

Voorafgaande vrachtinformatie

1. Vervoerders die goederen het douanegebied van de Unie binnenbrengen, verstrekken binnen vastgestelde termijnen voorafgaande vrachtinformatie over elke zending, of stellen deze beschikbaar, aan het verwachte douanekantoor van eerste binnenkomst.

2. De voorafgaande vrachtinformatie omvat ten minste de importeur die verantwoordelijk is voor de goederen, de unieke referentie van de zending, de afzender, de geadresseerde, een beschrijving van de goederen, de tariefindeling, de waarde, de gegevens over de route en de aard en identificatie van het vervoermiddel waarmee de goederen worden binnengebracht, en de vervoerskosten. De voorafgaande vrachtinformatie wordt verstrekt voordat de goederen in het douanegebied van de Unie aankomen.

3. De importeur kan een deel van de voorafgaande vrachtinformatie verstrekken binnen de overeenkomstig lid 1 vastgestelde termijnen. Wanneer de importeur al een deel van de vereiste voorafgaande vrachtinformatie heeft verstrekt of beschikbaar heeft gesteld, koppelt de vervoerder zijn eigen aanvullende informatie aan de informatie van de importeur.

4. De importeur wordt ervan in kennis gesteld wanneer een vervoerder informatie over een zending aan zijn eerdere informatie koppelt.

5. In specifieke gevallen kan, wanneer de leden 1 en 2 bedoelde voorafgaande vrachtinformatie niet bij de vervoerder of de importeur kan worden verkregen, van andere personen die in het bezit van die informatie zijn en over de passende rechten beschikken om deze te verstrekken, worden verlangd dat zij deze verstrekken.

6. Van de in lid 1 vastgestelde verplichting wordt afgezien:




a. in het geval van vervoermiddelen en de daarmee vervoerde goederen die uitsluitend door de territoriale wateren of het luchtruim van het douanegebied van de Unie worden vervoerd zonder dat er een tussenstop in dit gebied wordt gemaakt;

b. in het geval van goederen die het douanegebied van de Unie worden binnengebracht nadat zij dat gebied tijdelijk over zee of door de lucht hebben verlaten en rechtstreeks zijn vervoerd zonder tussenstop buiten het douanegebied van de Unie; en

c. in andere gevallen die naar behoren worden gerechtvaardigd door het soort goederen of het soort vervoer of die voortvloeien uit verplichtingen uit hoofde van internationale overeenkomsten.

7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. het verwachte douanekantoor van eerste binnenkomst als bedoeld in lid 1;

b. de als voorafgaande vrachtinformatie te verstrekken aanvullende gegevens als bedoeld in lid 2;

c. de termijnen als bedoeld in de leden 1 en 3;

d. de specifieke gevallen waarin en de andere personen van wie de verstrekking van voorafgaande vrachtinformatie kan worden verlangd als bedoeld in lid 5;

e. de gevallen waarin wordt afgezien van de verplichting om voorafgaande vrachtinformatie te verstrekken of beschikbaar te stellen omdat zulks naar behoren wordt gerechtvaardigd door het soort goederen of het soort vervoer als bedoeld in lid 6, punt c);

f. de voorwaarden waaronder een persoon die informatie verstrekt of beschikbaar stelt, de zichtbaarheid van zijn identificatiegegevens kan beperken tot een of meer andere personen die ook gegevens verstrekken, zonder afbreuk te doen aan het gebruik van alle gegevenselementen voor douanetoezicht.

8. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor het verstrekken en ontvangen van de voorafgaande vrachtinformatie als bedoeld in de leden 1 tot en met 5. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

9. Tot de in artikel 265, lid 3, vastgestelde datum wordt de summiere aangifte bij binnenbrengen aangemerkt als de voorafgaande vrachtinformatie.

Artikel 81

Risicoanalyse van voorafgaande vrachtinformatie

1. Onverminderd de in titel XII vastgestelde activiteiten van de EU-douaneautoriteit zorgt het douanekantoor van eerste binnenkomst ervoor dat, binnen specifieke termijnen, een risicoanalyse wordt verricht, voornamelijk voor veiligheidsdoeleinden en, waar mogelijk, ook voor andere doeleinden, op basis van de voorafgaande vrachtinformatie en andere informatie die via de EU-douanedatahub is verstrekt of beschikbaar is gesteld, en neemt het de nodige maatregelen op basis van de resultaten van die risicoanalyse.

2. Het douanekantoor van eerste binnenkomst kan passende risicobeperkende maatregelen nemen, waaronder:




a. de vervoerder gelasten de goederen niet te laden of te vervoeren;

b. om aanvullende informatie of actie verzoeken;

c. situaties identificeren waarin optreden door een andere douaneautoriteit aangewezen kan zijn;

d. aanbevelingen doen in verband met de meest geschikte plaats en maatregelen voor een controle.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de termijnen waarbinnen de risicoanalyse moet worden verricht en de nodige maatregelen moeten worden genomen, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, en houdende de risicobeperkende maatregelen als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

4. Tot de in artikel 265, lid 3, vastgestelde datum wordt de risicoanalyse verricht op basis van de summiere aangifte bij binnenbrengen.

Artikel 82

Wijziging en ongeldigmaking van voorafgaande vrachtinformatie

1. De vervoerder stelt de betrokken douaneautoriteiten in kennis van afwijkingen van de route die in de voorafgaande vrachtinformatie is meegedeeld.

2. De importeur en de vervoerder wijzigen een of meer elementen van de voorafgaande vrachtinformatie wanneer zij er kennis van hebben gekregen dat relevante informatie in hun administratie is gewijzigd of wanneer een douaneautoriteit hen daarom verzoekt of opdracht geeft dit te doen wegens een probleem met betrekking tot de juistheid, volledigheid of kwaliteit van gegevens, tenzij de douaneautoriteiten de vervoerder hebben meegedeeld dat zij voornemens zijn de goederen te onderzoeken of dat zij hebben vastgesteld dat de voorafgaande vrachtinformatie onjuist is, of de goederen al bij de douane zijn aangebracht.

3. De vervoerder maakt de voorafgaande vrachtinformatie over goederen die het douanegebied van de Unie niet worden binnengebracht, zo spoedig mogelijk ongeldig. De douaneautoriteiten maken voorafgaande vrachtinformatie over die goederen ongeldig na 200 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop de informatie is verstrekt of beschikbaar is gesteld.

4. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor het in lid 2 bedoelde wijzigen van de voorafgaande vrachtinformatie en voor het in lid 3 bedoelde ongeldigmaken van de voorafgaande vrachtinformatie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 83

Kennisgeving van aankomst

1. De vervoerder stelt het feitelijke douanekantoor van eerste binnenkomst in kennis van de aankomst van het vervoermiddel dat het douanegebied van de Unie binnenkomt, en van de zendingen daarin.

2. In specifieke gevallen, wanneer niet alle gegevens over de zendingen van de vervoerder kunnen worden verkregen, kan van een volgende vervoerder of andere personen die over die gegevens en de nodige rechten beschikken om deze te verstrekken, worden verlangd dat zij het feitelijke douanekantoor van eerste binnenkomst in kennis stellen van de aankomst van de zendingen.

3. De informatie over de aankomst van het vervoermiddel en van de zendingen kan aan de douaneautoriteiten worden verstrekt of beschikbaar worden gesteld via andere middelen dan de EU-douanedatahub. In dergelijke gevallen wordt de via deze andere middelen verstrekte of beschikbaar gestelde informatie doorgegeven aan de EU-douanedatahub.

4. Wanneer in de in lid 1 bedoelde kennisgeving geen informatie is opgenomen over de aankomst van het vervoermiddel en van de zendingen daarin, meldt de vervoerder de aankomst van de goederen die het douanegebied van de Unie over zee of door de lucht zijn binnengebracht, in de haven of luchthaven waar zij worden gelost of overgeladen.

5. In afwijking van lid 4 geeft de vervoerder geen kennis van goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen en die tijdens de reis worden gelost en opnieuw op hetzelfde vervoermiddel worden geladen teneinde het lossen of laden van andere goederen in diezelfde haven of luchthaven mogelijk te maken.

6. De vervoerder mag in het douanegebied van de Unie geen goederen lossen waarvoor geen minimale voorafgaande vrachtinformatie aan de douane is verstrekt of beschikbaar is gesteld, tenzij de douaneautoriteiten de vervoerder hebben verzocht deze goederen aan te brengen overeenkomstig artikel 85.

7. In afwijking van lid 6 kunnen de douaneautoriteiten, in geval van een dreigend gevaar dat de onmiddellijke lossing van alle of een deel van de goederen noodzakelijk maakt, de vervoerder toestaan de goederen te lossen.

8. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling van deze verordening vast te stellen houdende de in lid 2 bedoelde specifieke gevallen en de andere personen van wie kan worden verlangd dat zij het feitelijke douanekantoor van eerste binnenkomst in kennis stellen van de aankomst van de zendingen.

9. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de in dit artikel bedoelde kennisgeving van aankomst. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 84

Vervoer naar de plaats van bestemming

1. De vervoerder die goederen het douanegebied van de Unie binnenbrengt, brengt deze onverwijld, in voorkomend geval via de door de douaneautoriteiten aangegeven route en op de door hen vastgestelde wijze, naar het door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of naar enige andere door deze autoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats.

2. Indien de vervoerder door onvoorziene omstandigheden of door overmacht de in lid 1 bedoelde verplichting niet kan nakomen, stelt hij de douaneautoriteiten onverwijld in kennis van de situatie en van de precieze plaats van de goederen.

3. De douaneautoriteiten stellen de maatregelen vast die moeten worden genomen om het douanetoezicht op de in lid 1 bedoelde goederen of, in de lid 2 genoemde omstandigheden, op het schip of luchtvaartuig en de zich daarin bevindende goederen mogelijk te maken en om er in voorkomend geval voor te zorgen dat deze goederen vervolgens naar een douanekantoor of een andere door de autoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats of naar een vrije zone worden overgebracht.

4. Goederen die een vrije zone worden binnengebracht, worden rechtstreeks die vrije zone binnengebracht, over zee of door de lucht of, indien over land, zonder over een ander deel van het douanegebied van de Unie te worden vervoerd in het geval waar de vrije zone aan de landgrens tussen een lidstaat en een derde land grenst.

5. De douaneautoriteit kan goederen die zich nog buiten het douanegebied van de Unie bevinden, aan douanecontroles onderwerpen op basis van een met het betrokken derde land gesloten overeenkomst. De douaneautoriteiten behandelen deze goederen op dezelfde wijze als goederen die het douanegebied van de Unie worden binnengebracht.

6. In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen bijzondere voorschriften van toepassing zijn op in het grensgebied vervoerde goederen of in pijpleidingen of via kabels vervoerde goederen evenals goederenverkeer van verwaarloosbaar economisch belang of goederen die reizigers bij zich dragen, voor zover het douanetoezicht en de mogelijkheden tot douanecontroles hierdoor niet in het gedrang komen.

7. Lid 1 is niet van toepassing op vervoermiddelen en daarmee vervoerde goederen die door de territoriale wateren of het luchtruim van het douanegebied van de Unie worden vervoerd zonder dat er een tussenstop in dit gebied wordt gemaakt.

8. De artikelen 83 en 85 zijn niet van toepassing in gevallen waar Uniegoederen die worden vervoerd zonder wijziging van hun douanestatus overeenkomstig artikel 58, lid 2, het douanegebied van de Unie worden binnengebracht nadat zij dat gebied tijdelijk over zee of door de lucht hebben verlaten en rechtstreeks zijn vervoerd zonder tussenstop buiten het douanegebied van de Unie.

Artikel 85

Aanbrengen bij de douane

1. Wanneer de douaneautoriteiten of de andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving zulks vereisen, brengt de vervoerder de in het douanegebied van de Unie binnengebrachte goederen bij aankomst aan bij de douane in het aangewezen douanekantoor of op een andere door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats of in de vrije zone.

2. De douaneautoriteiten verlangen dat de vervoerder de goederen aanbrengt en de in artikel 80 bedoelde voorafgaande vrachtinformatie verstrekt, indien deze informatie nog niet in een eerder stadium is verstrekt.

3. Bij de douane aangebrachte goederen mogen niet zonder toestemming van de douaneautoriteiten worden weggevoerd van de plaats waar zij zijn aangebracht.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de voorwaarden voor de in lid 1 bedoelde aanwijzing en goedkeuring van andere plaatsen dan het aangewezen douanekantoor.

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor het in dit artikel bedoelde aanbrengen van goederen bij de douane vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 86

Tijdelijke opslag van goederen

1. Niet-Uniegoederen bevinden zich in tijdelijke opslag vanaf het moment waarop de vervoerder kennisgeeft van hun aankomst in het douanegebied van de Unie totdat zij onder een douaneregeling worden geplaatst of totdat de douaneautoriteiten hun situatie overeenkomstig lid 6 regulariseren.

2. Goederen die onder de regeling douanevervoer in het douanegebied aankomen, worden in tijdelijke opslag geplaatst nadat zij bij het douanekantoor van bestemming in het douanegebied van de Unie zijn aangebracht overeenkomstig de voorschriften voor de regeling douanevervoer in titel VIII, hoofdstuk 2, totdat zij onder een andere douaneregeling worden geplaatst of totdat de douaneautoriteiten hun situatie overeenkomstig lid 6 regulariseren.

3. Goederen in tijdelijke opslag worden alleen opgeslagen in douane-entrepots of, indien gerechtvaardigd, op andere door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaatsen.

4. De beheerder van de tijdelijke opslag of het douane-entrepot bewaart de goederen in tijdelijke opslag zonder dat zij worden gewijzigd of de presentatie of technische kenmerken ervan worden aangepast.

5. Niet-Uniegoederen in tijdelijke opslag worden uiterlijk drie dagen na de kennisgeving van hun aankomst of uiterlijk zes dagen na de kennisgeving van hun aankomst in het geval van een toegelaten geadresseerde als bedoeld in artikel 116, lid 4, punt b), onder een douaneregeling geplaatst, tenzij de douaneautoriteiten eisen dat de goederen worden aangebracht. In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn worden verlengd.

6. Indien goederen om een naar behoren gerechtvaardigde reden niet langer in tijdelijke opslag kunnen worden gehouden, nemen de douaneautoriteiten onverwijld alle nodige maatregelen om de goederen te verwijderen overeenkomstig hoofdstuk 4 van deze titel.

7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de voorwaarden voor de in lid 3 van dit artikel bedoelde aanwijzing of goedkeuring van plaatsen en de gevallen waarin de in lid 5 van dit artikel bedoelde termijn kan worden verlengd.

Artikel 87

Overgangsbepaling betreffende vergunningen voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag

Uiterlijk op de in artikel 265, lid 3, vastgestelde datum herbeoordelen de douaneautoriteiten de vergunningen voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag om na te gaan of aan de houders ervan een vergunning voor douane-entrepots kan worden verleend. Indien dit niet het geval is, worden de vergunningen voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag ingetrokken.

Hoofdstuk 2
In het vrije verkeer brengen

Artikel 88

Toepassingsgebied en werking

1. Niet-Uniegoederen die bestemd zijn om op de markt van de Unie te worden gebracht of bestemd zijn voor particulier gebruik of consumptie binnen het douanegebied van de Unie, worden onder de regeling in het vrije verkeer brengen geplaatst.

2. Het in het vrije verkeer brengen wordt niet aangemerkt als een bewijs van overeenstemming met de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast.

3. De voorwaarden om goederen onder de regeling in het vrije verkeer brengen te plaatsen, zijn de volgende:




a. de vereiste gegevens zijn verstrekt of beschikbaar gesteld aan de douaneautoriteiten, waaronder ten minste de voor de goederen verantwoordelijke importeur, de verkoper, de koper, de fabrikant, de leverancier van het product indien deze verschilt van de fabrikant, de verantwoordelijke marktdeelnemer in de Unie overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) 2019/1020 en artikel 16 van Verordening (EU) 2023/XXXX0 van het Europees Parlement en de Raad, de waarde, de oorsprong, de tariefindeling en een omschrijving van de goederen, de unieke referentie van de zending en de plaats waar deze zich bevindt, en de lijst van andere relevante wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast;

b. alle verschuldigde invoerrechten of overige heffingen, met inbegrip van antidumpingrechten, compenserende rechten of vrijwaringsmaatregelen, zijn betaald of er is zekerheid voor gesteld, tenzij voor de goederen een verzoek tot opneming uit een tariefcontingent is ingediend of de importeur een Trust&Check-ondernemer is;

c. de goederen zijn aangekomen in het douanegebied van de Unie; en

d. de goederen voldoen aan de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op en tot wijziging van deze verordening vast te stellen houdende de gegevens die aan de douaneautoriteiten moeten worden verstrekt of beschikbaar worden gesteld om goederen onder de regeling in het vrije verkeer brengen te plaatsen als bedoeld in lid 3, punt a), van dit artikel.

Artikel 89

Toepassing van handelspolitieke maatregelen op actieve en passieve veredeling

1. Indien na actieve veredeling verkregen veredelingsproducten in het vrije verkeer worden gebracht en de berekening van het bedrag van de invoerrechten plaatsvindt overeenkomstig artikel 168, lid 3, gelden de handelspolitieke maatregelen die van toepassing zijn voor het in het vrije verkeer brengen van de onder actieve veredeling geplaatste goederen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op afval en resten.

3. Indien na actieve veredeling verkregen veredelingsproducten in het vrije verkeer worden gebracht en de berekening van het bedrag van de invoerrechten plaatsvindt overeenkomstig artikel 167, lid 1, gelden de handelspolitieke maatregelen die op die goederen van toepassing zijn, alleen indien de onder actieve veredeling geplaatste goederen aan dergelijke maatregelen onderworpen zijn.

4. Handelspolitieke maatregelen zijn niet van toepassing op veredelingsproducten die na passieve veredeling in het vrije verkeer worden gebracht, wanneer:




a. de veredelingsproducten hun Unie-oorsprong behouden in de zin van artikel 148;

b. de passieve veredeling een herstelling betreft, met inbegrip van het in artikel 143 bedoelde systeem uitwisselingsverkeer; of

c. na de passieve veredeling verdere veredeling volgt overeenkomstig artikel 139.

Hoofdstuk 3
Vrijstelling van invoerrechten

Artikel 90

Toepassingsgebied en werking

1. Niet-Uniegoederen die, na oorspronkelijk als Uniegoederen uit het douanegebied van de Unie te zijn uitgevoerd, dit douanegebied binnen drie jaar opnieuw binnenkomen en voor het vrije verkeer worden aangegeven, worden op aanvraag van de belanghebbende van invoerrechten vrijgesteld.

De eerste alinea is eveneens van toepassing wanneer de terugkerende goederen slechts een deel vertegenwoordigen van de goederen die voordien uit het douanegebied van de Unie werden uitgevoerd.

2. De in lid 1 bedoelde termijn van drie jaar kan worden overschreden om rekening te houden met bijzondere omstandigheden.

3. Indien de terugkerende goederen vóór hun uitvoer uit het douanegebied van de Unie in het vrije verkeer waren gebracht vrij van rechten dan wel met een verlaagd invoerrecht op grond van hun bijzondere bestemming, wordt de in lid 1 bedoelde vrijstelling slechts verleend indien de goederen voor dezelfde bijzondere bestemming in het vrije verkeer zullen worden gebracht.

Indien de goederen niet voor dezelfde bijzondere bestemming in het vrije verkeer zullen worden gebracht, wordt het bedrag aan invoerrechten verminderd met het bedrag dat is geïnd op het tijdstip waarop zij voor het eerst in het vrije verkeer werden gebracht. Als dit laatste bedrag hoger is dan het bedrag dat voortvloeit uit het in het vrije verkeer brengen van de terugkerende goederen, wordt geen terugbetaling verleend.

4. Indien Uniegoederen hun douanestatus van Uniegoederen hebben verloren overeenkomstig artikel 57 en vervolgens in het vrije verkeer worden gebracht, zijn de leden 1, 2 en 3 van dit artikel van toepassing.

5. De vrijstelling van invoerrechten wordt slechts verleend indien de goederen terugkeren in de staat waarin zij werden uitgevoerd.

6. De vrijstelling van invoerrechten wordt ondersteund door informatie waaruit blijkt dat de voorwaarden voor de vrijstelling zijn vervuld.

7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de gevallen waarin goederen worden geacht terug te keren in de staat waarin zij werden uitgevoerd als bedoeld in lid 5 van dit artikel.

8. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de verstrekking van informatie als bedoeld in lid 6 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 91

Goederen die in aanmerking kwamen voor maatregelen op grond van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

1. Er wordt geen vrijstelling van invoerrechten als bepaald in artikel 90 verleend voor goederen die in aanmerking kwamen voor maatregelen op grond van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in het kader waarvan zij uit het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd, tenzij in specifieke gevallen anders is bepaald.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de in lid 1 van dit artikel bedoelde specifieke gevallen.

Artikel 92

Goederen die eerder onder de regeling actieve veredeling waren geplaatst

1. Artikel 90 is van toepassing op veredelingsproducten die oorspronkelijk vanuit het douanegebied van de Unie zijn wederuitgevoerd volgend op een regeling actieve veredeling.

2. Indien de importeur daarom verzoekt en de benodigde gegevens verstrekt, wordt het bedrag aan invoerrechten voor de goederen waarop lid 1 betrekking heeft, vastgesteld overeenkomstig artikel 168, lid 3. De datum van wederuitvoer wordt beschouwd als de datum van het in het vrije verkeer brengen.

3. De in artikel 90 bedoelde vrijstelling van invoerrechten wordt niet verleend voor veredelingsproducten die zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 109, lid 2, punt c), tenzij wordt gegarandeerd dat er geen goederen onder de regeling actieve veredeling worden geplaatst.

Artikel 93

Producten van zeevisserij en andere uit de zee gewonnen producten

1. Onverminderd artikel 148, lid 1, geldt een vrijstelling van invoerrechten voor het in het vrije verkeer brengen van:




a. visserijproducten en andere producten die in de territoriale zee van een derde land zijn gewonnen door uitsluitend in een lidstaat ingeschreven of geregistreerde schepen die de vlag van deze lidstaat voeren;

b. producten die zijn verkregen uit de in punt a) bedoelde producten aan boord van fabrieksschepen en die voldoen aan de in dat punt gestelde voorwaarden.

2. De in lid 1 bedoelde vrijstelling van invoerrechten wordt ondersteund door het bewijs dat de in dat lid vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor het verstrekken van het in lid 2 bedoelde bewijs. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Titel VII
GOEDEREN DIE HET DOUANEGEBIED VAN DE UNIE VERLATEN

Hoofdstuk 1
Uitgaan van goederen en uitvoerprocedure

Artikel 94

Uitgaan van goederen

1. Goederen mogen het douanegebied van de Unie slechts verlaten indien de exporteur of andere personen de in artikel 95 bedoelde informatie vóór vertrek aan de bevoegde douaneautoriteiten hebben verstrekt of beschikbaar hebben gesteld.

2. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de regels voor de formaliteiten die voorafgaand en bij het uitgaan van goederen moeten worden vervuld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 95

Informatie vóór vertrek

1. Exporteurs die goederen uit het douanegebied van de Unie willen brengen, verstrekken minimale informatie vóór vertrek binnen een specifieke termijn voordat de goederen uit het douanegebied van de Unie worden gebracht.

2. Van de in lid 1 bedoelde verplichting wordt afgezien in elk van de volgende gevallen:




a. in het geval van vervoermiddelen en de daarmee vervoerde goederen die uitsluitend door de territoriale wateren of het luchtruim van het douanegebied van de Unie worden vervoerd zonder dat er een tussenstop in dit gebied wordt gemaakt;




c. in andere specifieke gevallen die naar behoren worden gerechtvaardigd door het soort goederen of het soort vervoer of die voortvloeien uit verplichtingen uit hoofde van internationale overeenkomsten;

d. voor overeenkomstig artikel 58 tijdelijk uit het douanegebied van de Unie vervoerde goederen.

3. In de in lid 1 bedoelde minimale informatie vóór vertrek wordt vermeld of gaat om:




a. Uniegoederen die onder de regeling uitvoer zullen worden geplaatst;

b. Uniegoederen die onder de regeling passieve veredeling zullen worden geplaatst;

c. Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten na onder de regeling bijzondere bestemming te zijn geplaatst;

d. Uniegoederen die met vrijstelling van btw of accijns zullen worden geleverd als vliegtuig- of scheepsvoorraden, ongeacht de bestemming van het vliegtuig of het schip, waarvoor een bewijs van levering vereist is;

e. Uniegoederen die onder de regeling intern douanevervoer zullen worden geplaatst; of

f. niet-Uniegoederen die zullen worden uitgevoerd na tijdelijke opslag of na plaatsing onder een douaneregeling.

4. De vervoerder mag in het douanegebied van de Unie alleen goederen laden waarvoor minimale informatie vóór vertrek is verstrekt of beschikbaar is gesteld aan het douanekantoor van uitgang.

5. De vervoerder brengt goederen uit het douanegebied van de Unie in dezelfde staat als toen de informatie vóór vertrek werd verstrekt of beschikbaar werd gesteld.

6. Wanneer de exporteur de informatie vóór vertrek niet heeft verstrekt of de verstrekte informatie vóór vertrek niet overeenstemt met de goederen in kwestie, verstrekt de vervoerder deze informatie binnen een specifieke termijn aan het douanekantoor van uitgang voordat de goederen het douanegebied van de Unie verlaten.

7. De nodige elementen van de informatie vóór vertrek worden onmiddellijk aan het douanekantoor van uitgang verstrekt of beschikbaar gesteld.

9. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op of tot wijziging van deze verordening vast te stellen houdende:




a. de minimale informatie vóór vertrek die moet worden verstrekt, rekening houdend met de regeling waaronder de goederen zullen worden geplaatst en het feit of de goederen al dan niet Uniegoederen zijn;

b. de in de leden 1 en 6 bedoelde specifieke termijn waarbinnen de informatie vóór vertrek moet worden verstrekt of beschikbaar worden gesteld voordat de goederen het douanegebied van de Unie verlaten, rekening houdend met het soort vervoer en het vervoermiddel;

c. de specifieke gevallen waarin wordt afgezien van de verplichting om informatie vóór vertrek te verstrekken of beschikbaar te stellen als bedoeld in lid 2, punt b);

d. de bij het uitgaan van de goederen te verstrekken informatie als bedoeld in lid 8.

10. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor het verstrekken en ontvangen van de informatie vóór vertrek en de bevestiging van uitgaan als bedoeld in dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

11. Tot de in artikel 265, lid 3, vastgestelde einddatum worden de summiere aangifte bij uitgaan, de aangifte tot uitvoer, de aangifte tot wederuitvoer en de kennisgeving van wederuitvoer aangemerkt als de informatie vóór vertrek.

Artikel 96

Wijziging en ongeldigmaking van de informatie vóór vertrek

1. De exporteur of de vervoerder kan een of meerdere elementen van de informatie vóór vertrek wijzigen nadat deze is verstrekt of beschikbaar gesteld.

Wijziging is niet meer mogelijk na een van de volgende feiten:




a. de douaneautoriteiten hebben kennisgegeven van hun voornemen om de goederen aan een onderzoek te onderwerpen;

b. de douaneautoriteiten hebben vastgesteld dat een of meer elementen van de informatie onjuist of onvolledig zijn;

c. de douaneautoriteiten hebben de goederen reeds vrijgegeven voor uitgaan.

2. De exporteur of de vervoerder maakt de informatie vóór vertrek over goederen die het douanegebied van de Unie niet verlaten, zo spoedig mogelijk ongeldig. De douaneautoriteiten maken de informatie vóór vertrek over die goederen ongeldig na 150 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop de informatie is verstrekt of beschikbaar is gesteld.

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor het in lid 1 bedoelde wijzigen van de informatie vóór vertrek en voor het in lid 2 bedoelde ongeldigmaken van de informatie vóór vertrek. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 97

Risicoanalyse van de informatie vóór vertrek

1. Onverminderd de in titel IV vastgestelde activiteiten van de EU-douaneautoriteit zorgt het douanekantoor van uitvoer ervoor dat, binnen een specifieke termijn, een risicoanalyse wordt verricht, voornamelijk voor veiligheidsdoeleinden en, waar mogelijk, ook voor andere doeleinden, op basis van de informatie vóór vertrek en andere informatie die via de EU-douanedatahub is verstrekt of beschikbaar gesteld, en neemt het de nodige maatregelen op basis van de resultaten van die risicoanalyse.

2. Het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de exporteur is gevestigd, kan passende risicobeperkende maatregelen nemen, waaronder:




a. de exporteur of de vervoerder gelasten de goederen niet te laden of te vervoeren;

b. om aanvullende informatie of actie verzoeken;

c. situaties identificeren waarin optreden door een andere autoriteit aangewezen kan zijn;

d. aanbevelingen doen in verband met de meest geschikte plaats en maatregelen voor een controle;

e. vaststellen langs welke route en binnen welke termijn de goederen het douanegebied van de Unie moeten verlaten.

3. Het douanekantoor van uitgang verricht ook een risicoanalyse wanneer de vervoerder de informatie over de goederen verstrekt overeenkomstig artikel 95, lid 6.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de termijnen waarbinnen een risicoanalyse moet worden verricht en de nodige maatregelen op basis van de resultaten van de risicoanalyse moeten worden genomen, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, en houdende de risicobeperkende maatregelen als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

Artikel 98

Aanbrengen en bevestiging van uitgaan

1. Wanneer de informatie vóór vertrek niet binnen de gestelde termijn is verstrekt of wanneer de douaneautoriteiten of de andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving zulks vereisen, brengt de vervoerder de goederen die het douanegebied van de Unie zullen verlaten, vóór het vertrek aan bij het douanekantoor van uitgang.

2. De vervoerder bevestigt aan de douaneautoriteiten dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten.

Artikel 99

Regeling uitvoer

1. Unie- en niet-Uniegoederen die het douanegebied van de Unie zullen verlaten, worden onder de regeling uitvoer geplaatst.

2. De voorwaarden voor het plaatsen van goederen onder de regeling uitvoer zijn de volgende:




a. de minimale informatie is verstrekt of beschikbaar gesteld aan de douaneautoriteiten, waaronder ten minste de voor de goederen verantwoordelijke exporteur, de verkoper, de koper, de waarde, de oorsprong, de tariefindeling, de omschrijving van de goederen en de plaats waar zij zich bevinden;

b. alle verschuldigde uitvoerrechten of overige heffingen zijn betaald of er is zekerheid voor gesteld; en

c. de goederen voldoen aan de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast.

3. Goederen die het douanegebied van de Unie zullen verlaten, worden, indien van toepassing, aan het volgende onderworpen:




a. de terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten;

b. de betaling van restituties bij uitvoer;

c. de formaliteiten krachtens de geldende bepalingen inzake overige heffingen.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op en tot wijziging van deze verordening vast te stellen houdende de gegevens die aan de douaneautoriteiten moeten worden verstrekt of beschikbaar worden gesteld voor het plaatsen van goederen onder de regeling uitvoer als bedoeld in lid 2, punt a).

5. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de teruggaaf van de btw aan niet in de Unie gevestigde natuurlijke personen als bedoeld in lid 3, punt b). Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 100

Vrijstelling van uitvoerrechten voor tijdelijk uitgevoerde Uniegoederen

Onverminderd artikel 140 komen Uniegoederen die tijdelijk uit het douanegebied van de Unie worden uitgevoerd, in aanmerking voor vrijstelling van uitvoerrechten op voorwaarde van hun wederinvoer.

Titel VIII
BIJZONDERE REGELINGEN

Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen

Artikel 101

Toepassingsgebied

1. Goederen kunnen onder een van de volgende bijzondere regelingen worden geplaatst:




a. douanevervoer, dat extern en intern douanevervoer omvat;

b. opslag, dat douane-entrepots en vrije zones omvat;

c. specifieke bestemming, dat tijdelijke invoer en bijzondere bestemming omvat;

d. veredeling, dat actieve en passieve veredeling omvat.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op en tot wijziging van deze verordening vast te stellen houdende de gegevens die aan de douaneautoriteiten moeten worden verstrekt of beschikbaar worden gesteld voor het plaatsen van goederen onder een bijzondere regeling.

Artikel 102

Vergunning

1. Importeurs of exporteurs die voornemens zijn goederen onder een bijzondere douaneregeling te plaatsen, moeten over een vergunning van de douaneautoriteiten beschikken voor:




a. het gebruik van de regeling actieve of passieve veredeling, tijdelijke invoer of bijzondere bestemming;

b. het beheer van een opslagruimte voor opslag in een douane-entrepot, tenzij de opslagruimte wordt beheerd door de douaneautoriteit zelf.

In de vergunning worden de voorwaarden voor het gebruik van die regelingen of het beheer van die opslagruimten vastgesteld.

2. Tenzij anders is bepaald, verlenen de douaneautoriteiten de in lid 1 bedoelde vergunning alleen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:




a. de vergunninghouder is gevestigd in het douanegebied van de Unie, tenzij anders is bepaald voor tijdelijke invoer of, in uitzonderlijke gevallen, voor de regeling bijzondere bestemming of actieve veredeling;

b. de vergunninghouder biedt de nodige waarborgen voor het goede gebruik van de regeling; een Trust&Check-ondernemer wordt geacht aan deze voorwaarde te voldoen, voor zover de activiteit die betrekking heeft op de bijzondere regeling in kwestie in de in artikel 25 bedoelde vergunning is opgenomen;

c. de douaneautoriteiten achtten het nodig dat, wanneer de vergunninghouder geen Trust&Check-ondernemer is, een zekerheid wordt gesteld voor de mogelijke douaneschuld of overige heffingen in verband met de onder de bijzondere regeling geplaatste goederen;

d. de douaneautoriteiten kunnen douanetoezicht uitoefenen zonder administratieve maatregelen te hoeven nemen die niet in verhouding staan tot de economische behoeften;

e. indien de vergunning betrekking heeft op tijdelijke invoer, maakt de vergunninghouder gebruik van de goederen of laat hij deze gebruiken;

f. indien de vergunning betrekking heeft op de veredelingsregeling, verricht de vergunninghouder veredelingshandelingen verricht of laat hij deze verrichten;

g. de wezenlijke belangen van producenten in de Unie worden niet geschaad door de vergunning voor een veredelingsregeling (“onderzoek van de economische voorwaarden”).

3. Tenzij anderszins is gerechtvaardigd door het economische karakter van de veredeling, vragen de vergunningverlenende douaneautoriteiten, om te beoordelen of het verlenen van een vergunning voor een regeling actieve veredeling de wezenlijke belangen van de producenten in de Unie niet schaadt, het advies van de EU-douaneautoriteit voordat zij hun besluit over de vergunning vaststellen, indien:




a. het invoerrecht dat van toepassing is bij het in het vrije verkeer brengen van de veredelingsproducten, wordt bepaald op basis van de tariefindeling, de douanewaarde, de hoeveelheid, de aard en de oorsprong van de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen overeenkomstig artikel 168, leden 3 en 4; en

b. er bewijs voorhanden is dat de wezenlijke belangen van de producenten in de Unie waarschijnlijk zullen worden geschaad. Er wordt geacht zulk bewijs voorhanden te zijn wanneer de goederen die onder de regeling actieve veredeling zullen worden geplaatst, onderworpen zouden zijn aan een landbouwpolitieke maatregel, een voorlopig of definitief antidumpingrecht, een compenserend recht, een vrijwaringsmaatregel of een aanvullend recht dat voortvloeit uit een schorsing van concessies indien zij in het vrije verkeer werden gebracht.

4. Om te beoordelen of het verlenen van een vergunning voor een regeling passieve veredeling de wezenlijke belangen van de producenten in de Unie niet schaadt, vragen de douaneautoriteiten, voordat zij hun besluit over de vergunning vaststellen, het advies van de EU-douaneautoriteit wanneer er bewijs voorhanden is dat de wezenlijke belangen van producenten in de Unie van als gevoelig aangemerkte goederen waarschijnlijk zullen worden geschaad en de goederen niet bestemd zijn om te worden hersteld.

5. Indien zij daarom overeenkomstig de leden 3 en 4 wordt verzocht, kan de EU-douaneautoriteit tot een van de volgende adviezen komen:




a. het verlenen van de vergunning schaadt de wezenlijke belangen van producenten in de Unie niet;

b. het verlenen van de vergunning schaadt de wezenlijke belangen van producenten in de Unie;

c. het verlenen van de vergunning voor een naar behoren gemotiveerde en gecontroleerde hoeveelheid goederen, die in het advies wordt bepaald, schaadt de wezenlijke belangen van producenten in de Unie niet.

Met het advies van de EU-douaneautoriteit wordt rekening gehouden door de vergunningverlenende douaneautoriteiten en door alle andere douaneautoriteiten die met soortgelijke vergunningen te maken hebben. De vergunningverlenende douaneautoriteiten kunnen het advies van de EU-douaneautoriteit naast zich neerleggen mits zij hun besluit dienaangaande motiveren.

6. De vergunning wordt door de vergunningverlenende douaneautoriteiten verstrekt of beschikbaar gesteld in de EU-douanedatahub. Wanneer een vergunning voor een bijzondere regeling commercieel gevoelige informatie bevat, wordt de toegang tot de gegevens ervan beperkt.

7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. de uitzonderingen op de in lid 2 vastgestelde voorwaarden;

b. de in lid 3 bedoelde gevallen waarin het economische karakter van de veredeling rechtvaardigt dat de douaneautoriteiten beoordelen of het verlenen van een vergunning voor een regeling actieve veredeling de wezenlijke belangen van de producenten in de Unie niet schaadt, zonder advies van de EU-douaneautoriteit;

c. de lijst van als gevoelig aangemerkte goederen als bedoeld in lid 4.

8. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen:




a. de procedureregels voor het verlenen van de vergunning voor de in lid 1 genoemde regelingen;

b. de procedureregels voor het uitbrengen van advies door de EU-douaneautoriteit; en

c. de hoeveelheid en de regels voor de controle van het plafond als bedoeld in lid 5.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

9. Tot de in artikel 265, lid 1, vastgestelde datum worden de in lid 2, punt f), bedoelde economische voorwaarden onderzocht op het niveau van de Unie door de Commissie. Tot die datum wordt, wanneer naar het advies van de EU-douaneautoriteit uit hoofde van dit hoofdstuk wordt verwezen, geacht te worden verwezen naar het onderzoek op het niveau van de Unie als bedoeld in lid 5 van dit artikel.

Artikel 103

Vergunningen met terugwerkende kracht

1. De douaneautoriteiten verlenen met terugwerkende kracht een vergunning indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:




a. er is een bewezen economische behoefte;

b. de aanvraag houdt geen verband met een poging tot bedrog;

c. de aanvrager heeft op basis van boekhouding of bescheiden aangetoond dat:

i) aan alle procedurevereisten is voldaan;

ii) de goederen, waar nodig, voor de betrokken periode kunnen worden geïdentificeerd;

iii) de procedure kan worden gecontroleerd aan de hand van de boekhouding of bescheiden;




d. alle formaliteiten om de situatie van de goederen te regulariseren, kunnen worden verricht, zo nodig met inbegrip van de ongeldigmaking van de betrokken voorgaande bescheiden;

e. aan de aanvrager is geen vergunning met terugwerkende kracht verleend in de afgelopen drie jaar vóór de datum waarop de aanvraag is aanvaard;

f. het advies van de EU-douaneautoriteit is niet vereist om te beoordelen of het verlenen van de vergunning de wezenlijke belangen van producenten in de Unie niet zou schaden, behalve wanneer een aanvraag betrekking heeft op de verlenging van een vergunning voor dezelfde soort verrichtingen en goederen;

g. de aanvraag heeft geen betrekking op het beheer van een opslagruimte voor opslag in een douane-entrepot;

h. indien een aanvraag betrekking heeft op een verlenging van een vergunning voor dezelfde soort verrichtingen en goederen, wordt de aanvraag ingediend binnen drie jaar na het verstrijken van de oorspronkelijke vergunning.

2. De douaneautoriteiten kunnen tevens een vergunning met terugwerkende kracht verlenen indien de goederen die onder een douaneregeling waren geplaatst, niet langer beschikbaar zijn op het moment dat de vergunningsaanvraag was aanvaard.

Artikel 104

Administratie

1. De vergunninghouder, importeur of exporteur en alle personen die zich bezighouden met opslag, be- of verwerking van goederen, of aan- of verkoop van goederen in vrije zones, voeren een passende administratie in een door de douaneautoriteiten goedgekeurde vorm en verstrekken deze administratie of stellen haar beschikbaar in de EU-douanedatahub.

Aan de hand van de informatie en de gegevens in die administratie moeten de douaneautoriteiten in staat zijn toezicht uit te oefenen op de regeling, met name wat de identificatie, de douanestatus en het vervoer van de onder de regeling geplaatste goederen betreft.

2. Een Trust&Check-ondernemer wordt geacht aan de in lid 1 vastgestelde verplichting te voldoen.

Artikel 105

Aanzuivering van een bijzondere regeling

1. Behalve voor de regeling douanevervoer en onverminderd het douanetoezicht op de bijzondere bestemming van artikel 135 wordt een bijzondere regeling aangezuiverd indien de onder de regeling geplaatste goederen of de veredelingsproducten onder een volgende douaneregeling worden geplaatst, het douanegebied van de Unie verlaten, vernietigd zijn zonder afvalresten of aan de staat worden afgestaan overeenkomstig artikel 78.

2. De douaneautoriteiten zuiveren de regeling douanevervoer aan indien zij op grond van een vergelijking van de aan het douanekantoor van vertrek verstrekte of beschikbaar gestelde gegevens met de aan het douanekantoor van bestemming verstrekte of beschikbaar gestelde gegevens kunnen vaststellen dat de regeling naar behoren is beëindigd.

3. De douaneautoriteiten nemen de nodige maatregelen om de situatie te regelen van goederen waarvoor de regeling niet onder de vastgestelde voorwaarden is aangezuiverd.

4. De regeling dient binnen een bepaalde termijn te worden aangezuiverd, tenzij anders is bepaald.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de in lid 4 van dit artikel bedoelde termijn.

6. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de aanzuivering van een bijzondere regeling als bedoeld in dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 106

Overdracht van rechten en verplichtingen

1. De douaneautoriteiten kunnen de houder van een vergunning voor een andere bijzondere regeling dan douanevervoer toestaan zijn rechten en verplichtingen met betrekking tot onder die bijzondere regeling geplaatste goederen geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een importeur of exporteur die ook aan de voorwaarden voor de betrokken regeling voldoet.

2. De vergunninghouder die zijn rechten en verplichtingen overdraagt, stelt de douaneautoriteiten in kennis van de overdracht en van de aanzuivering van de regeling, tenzij de douaneautoriteiten de importeur of exporteur aan wie de rechten en verplichtingen zijn overgedragen, ook vergunning hebben verleend.

3. Wanneer bij de overdracht van rechten en verplichtingen meer dan één lidstaat betrokken is, plegen de douaneautoriteiten die toestemming voor de overdracht verlenen, overleg met de andere betrokken lidstaten.

4. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de overdracht van de rechten en verplichtingen van de vergunninghouder met betrekking tot goederen die onder een andere bijzondere regeling dan douanevervoer zijn geplaatst. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 107

Overbrenging van goederen

1. In specifieke gevallen kunnen importeurs en exporteurs goederen die onder een andere bijzondere regeling dan douanevervoer of in een vrije zone zijn geplaatst, overbrengen tussen verschillende plaatsen binnen het douanegebied van de Unie.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder importeurs en exporteurs goederen kunnen overbrengen als bedoeld in lid 1 van dit artikel.

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor het overbrengen van goederen die onder een andere bijzondere regeling dan douanevervoer of in een vrije zone zijn geplaatst als bedoeld in lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 108

Gebruikelijke behandelingen

1. Goederen die onder een regeling douane-entrepot, onder een veredelingsregeling of in een vrije zone zijn geplaatst, kunnen gebruikelijke behandelingen ondergaan om ze in goede staat te bewaren, de presentatie of handelskwaliteit ervan te verbeteren, of ze klaar te maken voor distributie of wederverkoop.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de gebruikelijke behandelingen als bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Artikel 109

Equivalente goederen

1. Equivalente goederen zijn Uniegoederen die in plaats van de onder een bijzondere regeling geplaatste goederen worden opgeslagen, gebruikt of verwerkt.

In het kader van de regeling passieve veredeling zijn equivalente goederen niet-Uniegoederen die worden verwerkt in plaats van onder de regeling passieve veredeling geplaatste Uniegoederen.

Tenzij anders is bepaald, moeten equivalente goederen onder dezelfde achtcijfercode van de gecombineerde nomenclatuur zijn ingedeeld en dezelfde handelskwaliteit en technische kenmerken hebben als de goederen die zij vervangen.

2. Op voorwaarde dat de goede werking van de regeling, met name wat het douanetoezicht betreft, is verzekerd, kunnen de douaneautoriteiten op aanvraag vergunning verlenen voor het volgende:




a. het gebruik van equivalente goederen onder een regeling douane-entrepot, in een vrije zone, onder een regeling bijzondere bestemming en onder een veredelingsregeling;

b. in specifieke gevallen, het gebruik van equivalente goederen onder de regeling tijdelijke invoer;

c. in geval van de regeling actieve veredeling, de uitvoer van uit equivalente goederen verkregen veredelingsproducten voorafgaand aan de invoer van de goederen die zij vervangen;

d. in geval van de regeling passieve veredeling, de invoer van uit equivalente goederen verkregen veredelingsproducten voorafgaand aan de uitvoer van de goederen die zij vervangen.

Een Trust&Check-ondernemer wordt geacht te voldoen aan de voorwaarde dat het goed functioneren van de regeling is verzekerd, voor zover de activiteit in het kader van het gebruik van equivalente goederen voor de betrokken regeling in de in artikel 25 bedoelde vergunning is opgenomen.

3. Het gebruik van equivalente goederen wordt niet toegestaan in de volgende gevallen:




a. indien uitsluitend gebruikelijke behandelingen als omschreven in artikel 108 worden verricht in het kader van de regeling actieve veredeling;

b. indien er een verbod geldt op terugbetaling of vrijstelling van invoerrechten voor niet-oorsprongsgoederen die worden gebruikt voor de vervaardiging van veredelingsproducten die zich onder de regeling actieve veredeling bevinden en waarvoor een bewijs van oorsprong wordt afgegeven of opgesteld in het kader van een preferentiële regeling tussen de Unie en bepaalde derde landen dan wel groepen van derde landen;

c. indien dit zou leiden tot een onbillijk voordeel op het vlak van invoerrechten of waarvoor in Uniewetgeving is voorzien.

4. In het in lid 2, punt c), bedoelde geval stelt, indien de veredelingsproducten aan uitvoerrechten zouden zijn onderworpen indien zij niet in het kader van de regeling actieve veredeling werden uitgevoerd, de vergunninghouder een zekerheid voor de betaling van de uitvoerrechten, indien de niet-Uniegoederen niet binnen de in artikel 138, lid 3, gestelde termijn worden ingevoerd.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. de in lid 1, derde alinea, bedoelde uitzonderingen;

b. de voorwaarden waaronder equivalente goederen worden gebruikt overeenkomstig lid 2;

c. de specifieke gevallen waarin equivalente goederen worden gebruikt in het kader van de regeling tijdelijke invoer als bedoeld in lid 2, punt b);

d. de gevallen waarin het gebruik van equivalente goederen niet is toegestaan overeenkomstig lid 3, punt c).

6. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor het gebruik van equivalente goederen, waarvoor overeenkomstig lid 2 een vergunning is verleend. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk 2
Douanevervoer

Afdeling 1
Algemene regels

Artikel 110

Toepassingsgebied

1. Goederen worden bij binnenkomst in het douanegebied onder een regeling douanevervoer geplaatst, tenzij zij al onder een regeling douanevervoer als bepaald in de artikelen 111 en 112 zijn geplaatst of onder een andere douaneregeling worden geplaatst binnen de in artikel 86, lid 4, vastgestelde termijn.

2. De houder van de goederen wordt beschouwd als de importeur of de exporteur van de goederen en is aansprakelijk voor de betaling van douanerechten en andere belastingen en heffingen, tenzij de douaneautoriteiten over gegevens van een andere importeur of exporteur beschikken.

3. Onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen blijven onder die regeling totdat zij onder een andere douaneregeling zijn geplaatst.

Artikel 111

Extern douanevervoer

1. Onder de regeling extern douanevervoer kunnen niet-Uniegoederen worden overgebracht tussen twee plaatsen in het douanegebied van de Unie zonder dat zij worden onderworpen aan:




a. invoerrechten of overige heffingen, met inbegrip van antidumpingrechten, compenserende rechten of vrijwaringsmaatregelen;

b. handelspolitieke maatregelen, voor zover zij de binnenkomst in of het uitgaan van goederen uit het douanegebied van de Unie niet verbieden.

2. In specifieke gevallen moeten Uniegoederen onder de regeling extern douanevervoer worden geplaatst.

3. Overbrengingen als bedoeld in lid 1 gebeuren op een van de volgende wijzen:




a. met toepassing van de regeling extern Uniedouanevervoer;

b. overeenkomstig de TIR-overeenkomst, op voorwaarde dat de overbrenging:

i) buiten het douanegebied van de Unie is begonnen of eindigt;

ii) tussen twee plaatsen in het douanegebied van de Unie plaatsvindt, over het grondgebied van een derde land;




c. overeenkomstig de ATA-overeenkomst/Overeenkomst van Istanbul wanneer douanevervoer plaatsvindt; 

d. onder geleide van formulier 302 dat is voorgeschreven in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen ondertekende Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, en van EU-formulier 302;

e. onder het poststelsel overeenkomstig de voorschriften van de Wereldpostunie (UPU), indien de goederen worden vervoerd door of voor rekening van personen die rechten en verplichtingen hebben op grond van die voorschriften.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de specifieke gevallen waarin Uniegoederen onder de regeling extern douanevervoer moeten worden geplaatst.

5. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de toepassing van lid 3, punten b) tot en met e), in het douanegebied van de Unie, rekening houdend met de behoeften van de Unie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 112

Intern douanevervoer

1. Onder de regeling intern douanevervoer kunnen, onder de in lid 2 genoemde voorwaarden, Uniegoederen worden overgebracht tussen twee plaatsen in het douanegebied van de Unie, over een derde land, zonder wijziging van hun douanestatus.

2. Overbrengingen als bedoeld in lid 1 gebeuren op een van de volgende wijzen:




a. onder de regeling intern Uniedouanevervoer, indien een internationale overeenkomst in deze mogelijkheid voorziet;

b. overeenkomstig de TIR-overeenkomst;

c. overeenkomstig de ATA-overeenkomst/Overeenkomst van Istanbul wanneer douanevervoer plaatsvindt;

d. onder geleide van formulier 302 dat is voorgeschreven in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen ondertekende Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, en van EU-formulier 302;

e. onder het poststelsel overeenkomstig de voorschriften van de Wereldpostunie (UPU), indien de goederen worden vervoerd door of voor rekening van personen die rechten en verplichtingen hebben op grond van die voorschriften.

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de toepassing van lid 2, punten b) tot en met e), in het douanegebied van de Unie, rekening houdend met de behoeften van de Unie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 113

Eén grondgebied voor douanevervoer

Wanneer goederen tussen twee plaatsen in het douanegebied van de Unie worden overgebracht overeenkomstig de TIR-overeenkomst, de ATA-overeenkomst/Overeenkomst van Istanbul, onder geleide van formulier 302 of EU-formulier 302, of onder het poststelsel, wordt het douanegebied van de Unie, voor de doeleinden van dat vervoer, als één grondgebied aangemerkt.

Artikel 114

Uitsluiting van personen van TIR-operaties

1. Wanneer de douaneautoriteiten van een lidstaat op grond van artikel 38 van de TIR-overeenkomst een persoon uitsluiten van TIR-operaties, geldt dat besluit voor het gehele douanegebied van de Unie en worden de door die persoon ingediende TIR-carnets door geen enkel douanekantoor aanvaard.

2. Een lidstaat deelt zijn in lid 1 bedoelde besluit en de toepassingsdatum ervan mee aan de overige lidstaten en aan de Commissie en de EU-douaneautoriteit.

Artikel 115

Toegelaten afzender en toegelaten geadresseerde voor TIR-doeleinden

1. De douaneautoriteiten kunnen een persoon, op diens verzoek, machtigen (“toegelaten geadresseerde”) om overeenkomstig de TIR-overeenkomst vervoerde goederen te ontvangen op een goedgekeurde plaats zodat de regeling wordt beëindigd overeenkomstig artikel 1, punt d), van de TIR-overeenkomst.

2. De douaneautoriteiten kunnen een persoon, op diens verzoek, machtigen (“toegelaten afzender”) om overeenkomstig de TIR-overeenkomst te vervoeren goederen te verzenden vanaf een goedgekeurde plaats zodat de regeling aanvangt overeenkomstig artikel 1, punt c), van de TIR-overeenkomst.

Voor de toepassing van de eerste alinea mag de toegelaten afzender verzegelingen van een bijzonder model gebruiken overeenkomstig artikel 116, lid 4, punt c).

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de voorwaarden voor het verlenen van de vergunning als bedoeld in de leden 1 en 2.

Afdeling 3
Uniedouanevervoer

Artikel 116

Verplichtingen van de houder van de regeling Uniedouanevervoer en van de vervoerder en de ontvanger van goederen die krachtens de regeling Uniedouanevervoer worden overgebracht

1. De houder van de regeling Uniedouanevervoer moet aan alle onderstaande verplichtingen voldoen:




a. gegevens verstrekken die de douaneautoriteiten in staat stellen toezicht uit te oefenen op de goederen, waaronder ten minste de identificatie van de onder die regeling geplaatste goederen, het vervoermiddel, de importeur of de exporteur, de douanestatus en de overbrengingen;

b. de vereiste gegevens en de goederen ongeschonden binnen de gestelde termijn aanbrengen bij het douanekantoor van bestemming met inachtneming van de door de douaneautoriteiten getroffen identificatiemaatregelen;

c. de douanebepalingen betreffende de regeling naleven;

d. tenzij anders is bepaald in de douanewetgeving, zekerheid stellen voor de betaling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat overeenkomt met een douaneschuld of overige heffingen die ter zake van de goederen verschuldigd kunnen worden.

2. De houder van de regeling is zijn verplichtingen nagekomen en de regeling douanevervoer is beëindigd, als de onder de regeling geplaatste goederen en de vereiste informatie op het douanekantoor van bestemming beschikbaar zijn overeenkomstig de douanewetgeving.

3. Een vervoerder of een ontvanger van goederen die goederen aanvaardt in de wetenschap dat deze onder de regeling Uniedouanevervoer zijn geplaatst, is eveneens verplicht deze binnen de gestelde termijn ongeschonden bij het douanekantoor van bestemming aan te brengen met inachtneming van de door de douaneautoriteiten getroffen identificatiemaatregelen.

4. De douaneautoriteiten kunnen op aanvraag een vergunning verlenen voor een van de volgende vereenvoudigingen betreffende de plaatsing van goederen onder de regeling Uniedouanevervoer of de aanzuivering van die regeling:




a. de status van toegelaten afzender, uit hoofde waarvan de vergunninghouder goederen onder de regeling Uniedouanevervoer kan plaatsen zonder die bij de douane aan te brengen;

b. de status van toegelaten geadresseerde, uit hoofde waarvan de vergunninghouder onder de regeling Uniedouanevervoer vervoerde goederen op een goedgekeurde plaats kan ontvangen om de regeling overeenkomstig lid 2 aan te zuiveren;

c. het gebruik van verzegelingen van een bijzonder model, indien verzegeling vereist is voor de identificatie van de onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen;

d. het gebruik van een elektronisch vervoersdocument om goederen onder de regeling Uniedouanevervoer te plaatsen, op voorwaarde dat het de vereiste gegevens bevat en beschikbaar is voor het douanekantoor van vertrek en van bestemming, zodat douanetoezicht op de goederen en aanzuivering van de regeling mogelijk zijn.

5. De douaneautoriteiten verrichten ten minste om de drie jaar een grondige controle van de activiteiten van toegelaten afzenders en geadresseerden om na te gaan of zij aan de vergunningsvereisten voldoen.

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende nadere bepalingen betreffende de in lid 1, punten a) en b), bedoelde gegevensvereisten en de in lid 4 bedoelde voorwaarden voor vergunningverlening.

7. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor:




a. de plaatsing van goederen onder de regeling Uniedouanevervoer en de aanzuivering van die regeling;

b. de werking van de in lid 4 bedoelde vereenvoudigingen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 117

Goederen die onder de regeling extern Uniedouanevervoer over het grondgebied van een derde land worden vervoerd

1. De regeling extern Uniedouanevervoer is van toepassing op goederen die over een derde land worden vervoerd, als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:




a. een internationale overeenkomst voorziet in een dergelijke mogelijkheid;

b. het vervoer over dat derde land geschiedt onder geleide van één enkel in het douanegebied van de Unie opgesteld vervoersdocument.

2. In het in lid 1, punt b), bedoelde geval wordt de werking van de regeling extern Uniedouanevervoer geschorst zolang de goederen zich buiten het douanegebied van de Unie bevinden.

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor het douanetoezicht op goederen die onder de regeling extern Uniedouanevervoer over het grondgebied van een derde land worden vervoerd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk 3
Opslag

Afdeling 1
Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 118

Toepassingsgebied

1. Onder een opslagregeling kunnen niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie worden opgeslagen zonder dat zij worden onderworpen aan:




a. invoerrechten;

b. overige heffingen overeenkomstig andere toepasselijke voorschriften;

c. handelspolitieke maatregelen, voor zover zij de binnenkomst in of het uitgaan van goederen uit het douanegebied van de Unie niet verbieden.

2. De voorwaarden om goederen onder de regeling opslag te plaatsen, zijn de volgende:




a. de minimale gegevens zijn verstrekt of beschikbaar gesteld aan de douane, waaronder ten minste de voor de goederen verantwoordelijke importeur, de fabrikant, de waarde, de oorsprong, de tariefindeling en de omschrijving van de goederen en de lijst van relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten op deze goederen wordt toegepast, tenzij anders is bepaald; en

b. de goederen voldoen aan de andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving.

3. Uniegoederen kunnen onder de regeling douane-entrepot of vrije zone worden geplaatst overeenkomstig de andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving, of om in aanmerking te komen voor een beschikking tot terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten. Uniegoederen kunnen in een vrije zone of douane-entrepot worden gebracht, opgeslagen, vervoerd, gebruikt, veredeld of verbruikt. In dergelijke gevallen worden de goederen niet geacht zich onder een regeling opslag te bevinden.

4. De importeur plaatst niet-Uniegoederen die in een douane-entrepot of een vrije zone zijn gebracht, onder de passende opslagregeling.

5. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor het plaatsen van Uniegoederen onder de regeling douane-entrepot of de regeling vrije zone als bedoeld in lid 2. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 119

Opslaginformatie

1. De minimale gegevens die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen betreffende de opslag van de daarin gelegen goederen, met name de in artikel 118, lid 2, punt a), bedoelde gegevens, de douanestatus van de onder de opslagregeling geplaatste goederen en de daaropvolgende overbrengingen van die goederen, worden door de exploitant van een douane-entrepot of een vrije zone aan de douaneautoriteiten verstrekt of beschikbaar gesteld.

2. Wanneer de importeur of de vervoerder de in lid 1 bedoelde informatie al geheel of gedeeltelijk heeft verstrekt of beschikbaar heeft gesteld, koppelt de exploitant van het douane-entrepot of de vrije zone zijn eigen aanvullende informatie aan de informatie van de importeur of vervoerder.

3. De exploitant mag geen goederen aanvaarden waarvoor de minimale gegevens niet aan de douane zijn verstrekt of beschikbaar zijn gesteld.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de in lid 1 van dit artikel bedoelde minimale gegevens.

Artikel 120

Wijziging en ongeldigmaking van opslaginformatie

1. De exploitant van een douane-entrepot of een vrije zone kan een of meer elementen van de informatie over de goederen in zijn opslagruimte wijzigen nadat deze zijn verstrekt of beschikbaar zijn gesteld, tenzij de douaneautoriteiten de exploitant hebben meegedeeld dat zij voornemens zijn de goederen te onderzoeken of dat zij hebben vastgesteld dat de informatie over de goederen onjuist is.

2. De importeur, vervoerder of exploitant van het entrepot of de vrije zone maakt de informatie over goederen die het douanegebied van de Unie niet worden binnengebracht, zo spoedig mogelijk ongeldig. De douaneautoriteiten maken de informatie over die goederen ongeldig na 30 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop de informatie is verstrekt of beschikbaar is gesteld.

Artikel 121

Duur van een opslagregeling

1. Goederen kunnen gedurende een onbeperkte periode onder een regeling opslag blijven.

2. In uitzonderlijke gevallen kunnen de douaneautoriteiten een termijn voor de aanzuivering van een regeling opslag vaststellen, met name wanneer de soort en de aard van de goederen in geval van langdurige opslag een gevaar kunnen vormen voor de gezondheid en het leven van mens, dier of plant, of voor het milieu.

Afdeling 2
Douane-entrepots

Artikel 122

Opslag in douane-entrepots

1. Onder de regeling douane-entrepot kunnen niet-Uniegoederen worden opgeslagen in daartoe door de douaneautoriteiten goedgekeurde en onder douanetoezicht staande ruimten of andere locaties (“douane-entrepots”).

2. De douane-entrepots kunnen worden gebruikt door importeurs voor de opslag van goederen (“publiek douane-entrepot”) of door houders van een vergunning douane-entrepot voor de opslag van ingevoerde goederen (“particulier douane-entrepot”).

Artikel 123

Vergunning voor het beheer van douane-entrepots

1. Voor het beheer van een douane-entrepot is een vergunning van de douaneautoriteiten vereist, tenzij de exploitant van het douane-entrepot de douaneautoriteit zelf is. In de vergunning worden de voorwaarden voor het beheer van het douane-entrepot vastgesteld.

2. De in lid 1 bedoelde vergunning wordt uitsluitend verleend aan personen die aan de volgende voorwaarden voldoen:




a. zij zijn in het douanegebied van de Unie gevestigd;

b. zij bieden de nodige waarborgen voor het goede gebruik van de regeling;

c. een Trust&Check-ondernemer wordt geacht aan deze voorwaarde te voldoen, voor zover het beheer van een douane-entrepot in de in artikel 25 bedoelde vergunning is opgenomen;

d. zij stellen een zekerheid voor de mogelijke douaneschuld.

3. De in lid 1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien de douaneautoriteiten douanetoezicht kunnen uitoefenen zonder administratieve maatregelen te hoeven nemen die niet in verhouding staan tot de economische behoeften.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de voorwaarden waaronder de in lid 1 van dit artikel bedoelde vergunning wordt verleend.

Artikel 124

Overbrenging van goederen in douane-entrepot

1. De douaneautoriteiten kunnen een exploitant van een douane-entrepot toestaan om goederen over te brengen onder de volgende voorwaarden:




a. de vergunning douane-entrepot voorziet in de mogelijkheid om goederen over te brengen;

b. de exploitant van het douane-entrepot is een geautoriseerde marktdeelnemer of Trust&Check-ondernemer;

c. informatie over de overbrengingen wordt vastgelegd in de administratie van de exploitant en verstrekt of beschikbaar gesteld aan de douaneautoriteiten van vertrek en van aankomst van de goederen.

2. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de overbrenging van goederen in douane-entrepot als bedoeld in lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 125

Veredeling in een douane-entrepot

Bij een economische behoefte en op voorwaarde dat het douanetoezicht niet wordt gehinderd, kunnen de douaneautoriteiten toestaan dat goederen in een douane-entrepot onder de regeling actieve veredeling of de regeling bijzondere bestemming worden geplaatst om in het douane-entrepot te worden veredeld, met inachtneming van de voor de desbetreffende regeling vastgestelde voorwaarden.

Artikel 126

Douanetoezicht

De vergunninghouder draagt er zorg voor dat de onder de regeling douane-entrepot geplaatste goederen niet aan het douanetoezicht worden onttrokken.

Afdeling 3
Vrije zones

Artikel 127

Instelling van vrije zones

1. De lidstaten kunnen in bepaalde delen van het douanegebied van de Unie vrije zones instellen.

De lidstaten bepalen van elke vrije zone de geografische grenzen en stellen de in- en uitgangen ervan vast.

2. De lidstaten verstrekken de Commissie informatie over hun vrije zones die in gebruik zijn.

3. De vrije zones zijn afgesloten.

De grenzen en de in- en uitgangen van de vrije zones staan onder douanetoezicht.

4. Personen, goederen en vervoermiddelen die een vrije zone binnenkomen of verlaten, kunnen aan douanecontroles worden onderworpen.

Artikel 128

Gebouwen en activiteiten in vrije zones

1. Voor het oprichten van gebouwen in een vrije zone is voorafgaande toestemming van de douaneautoriteiten vereist.

2. Met inachtneming van de douanewetgeving is in een vrije zone elke industriële, handels- of dienstverlenende activiteit toegestaan. De douaneautoriteiten worden voorafgaand aan de uitoefening van deze activiteiten hiervan in kennis gesteld.

3. De douaneautoriteiten kunnen, rekening houdend met de aard van de goederen dan wel de eisen inzake douanetoezicht of inzake veiligheid, de in lid 2 bedoelde activiteiten verbieden of beperken.

4. De douaneautoriteiten kunnen personen die niet de nodige waarborgen bieden voor de naleving van de douanevoorschriften, de uitoefening van een activiteit in een vrije zone verbieden.

Artikel 129

Niet-Uniegoederen in vrije zones

1. Niet-Uniegoederen kunnen tijdens het verblijf ervan in een vrije zone in het vrije verkeer worden gebracht of onder de regeling actieve veredeling, tijdelijke invoer of bijzondere bestemming worden geplaatst onder de voor die regelingen geldende voorwaarden.

In dergelijke gevallen worden de goederen geacht zich niet onder de regeling vrije zone te bevinden.

2. Onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn op leveringen en bevoorradingsproducten en voor zover de betrokken regeling dit toestaat, vormt lid 1 geen beletsel voor het gebruik of verbruik van goederen die, indien zij in het vrije verkeer werden gebracht of tijdelijk werden ingevoerd, niet aan de toepassing van invoerrechten in het kader van het gemeenschappelijk landbouw- of handelsbeleid of aan maatregelen die het gebruik van die goederen in de Unie verbieden, zouden zijn onderworpen.

Dergelijk gebruik of verbruik vereist dat de passende informatie aan de douane wordt verstrekt of beschikbaar wordt gesteld. 

Artikel 130

Goederen uit een vrije zone halen

Goederen mogen slechts uit een vrije zone worden gebracht indien zij onder een andere douaneregeling zijn geplaatst.

Artikel 131

Douanestatus

1. Op aanvraag van de belanghebbende stellen de douaneautoriteiten met betrekking tot de volgende goederen vast dat zij de douanestatus van Uniegoederen hebben:




a. Uniegoederen die een vrije zone worden binnengebracht;

b. Uniegoederen die in een vrije zone zijn veredeld;

c. goederen die in een vrije zone in het vrije verkeer zijn gebracht.

2. Goederen die uit een vrije zone in een ander deel van het douanegebied van de Unie worden binnengebracht of onder een douaneregeling worden geplaatst, worden als niet-Uniegoederen beschouwd tenzij de douanestatus ervan als Uniegoederen is aangetoond.

3. Voor de toepassing van uitvoerrechten en uitvoercertificaten of van uitvoercontrolemaatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouw- of handelsbeleid worden deze goederen evenwel als Uniegoederen beschouwd tenzij is vastgesteld dat zij niet de douanestatus van Uniegoederen hebben.

Hoofdstuk 4
Specifieke bestemming

Afdeling 1
Tijdelijke invoer

Artikel 132

Toepassingsgebied

1. Onder de regeling tijdelijke invoer kan aan voor uitvoer bestemde niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie een specifieke bestemming worden gegeven, met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten, zonder dat zij aan een van de volgende maatregelen onderworpen zijn:




a. overige heffingen overeenkomstig andere toepasselijke voorschriften;

b. handelspolitieke maatregelen, voor zover zij de binnenkomst in of het uitgaan van goederen uit het douanegebied van de Unie niet verbieden.

2. De regeling tijdelijke invoer mag alleen worden gebruikt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:




a. de goederen zijn niet bestemd om enige wijziging te ondergaan, met uitzondering van de normale waardevermindering ervan door gebruik;

b. de onder de regeling geplaatste goederen kunnen worden geïdentificeerd, behalve indien het ontbreken van identificatiemaatregelen wegens de aard van de goederen of het voorgenomen gebruik niet tot misbruik van de regeling kan leiden of, in het in artikel 109 bedoelde geval, de naleving van aan equivalente goederen gestelde voorwaarden kan worden gecontroleerd;

c. indien vereist, een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 102 en de minimale gegevens aan de douane zijn verstrekt of beschikbaar zijn gesteld vóór de vrijgave van de goederen, waaronder ten minste de importeur die verantwoordelijk is voor de goederen, de waarde, de oorsprong, de tariefindeling en een omschrijving van de goederen en het beoogde gebruik ervan;

d. de in de douanewetgeving vastgestelde vereisten voor volledige of gedeeltelijke vrijstelling van rechten zijn vervuld;

e. de goederen zijn aangekomen in het douanegebied van de Unie;

f. de goederen voldoen aan de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. het in lid 1 van dit artikel bedoelde specifieke gebruik;

b. de voorwaarden voor volledige vrijstelling van invoerrechten als bedoeld in lid 2, punt d), van dit artikel.

Artikel 133

Termijn gedurende welke goederen zich onder de regeling tijdelijke invoer mogen bevinden

1. De douaneautoriteiten stellen de termijn vast waarbinnen goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst, onder een volgende douaneregeling moeten zijn geplaatst. Deze termijn moet lang genoeg zijn om het doel van het toegestane gebruik te bereiken.

2. De maximale termijn gedurende welke goederen zich voor dezelfde doeleinden en onder de verantwoordelijkheid van dezelfde vergunninghouder onder de regeling tijdelijke invoer mogen bevinden, bedraagt 24 maanden, ook als de regeling werd aangezuiverd door de goederen onder een andere bijzondere regeling te plaatsen en ze vervolgens opnieuw onder de regeling tijdelijke invoer te plaatsen.

3. Indien in uitzonderlijke omstandigheden het doel van het toegestane gebruik niet kan worden bereikt binnen de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen, kunnen de douaneautoriteiten deze termijnen met een redelijke duur verlengen, indien de importeur een gerechtvaardigde aanvraag daartoe indient.

4. Behalve in onvoorziene gevallen is de totale termijn gedurende welke goederen zich onder de regeling tijdelijke invoer mogen bevinden, niet langer dan tien jaar.

Artikel 134

Bedrag aan invoerrechten bij tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten

1. Het bedrag aan invoerrechten voor onder de regeling tijdelijke invoer geplaatste goederen met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten wordt vastgesteld op 3 % van het bedrag aan invoerrechten dat over die goederen zou zijn geheven indien zij op de datum waarop ze onder de regeling tijdelijke invoer werden geplaatst, in het vrije verkeer zouden zijn gebracht.

Dit bedrag is verschuldigd per maand of maanddeel dat de goederen zich onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten hebben bevonden.

2. Het bedrag aan invoerrechten mag niet hoger zijn dan het bedrag dat zou zijn geheven indien de betrokken goederen op de datum waarop zij onder de regeling tijdelijke invoer werden geplaatst, in het vrije verkeer zouden zijn gebracht.

Afdeling 2
Bijzondere bestemming

Artikel 135

Regeling bijzondere bestemming

1. Onder de regeling bijzondere bestemming kunnen goederen in het vrije verkeer worden gebracht met vrijstelling van rechten dan wel met een verlaagd recht waarin de Uniewetgeving voorziet, op voorwaarde dat de importeur de goederen een bijzondere bestemming geeft.

2. De voorwaarden om goederen onder de regeling bijzondere bestemming te plaatsen, zijn de volgende:




a. er is, indien vereist, een vergunning verleend overeenkomstig artikel 102;

b. de minimale gegevens zijn verstrekt of beschikbaar gesteld aan de douane, waaronder ten minste de voor de goederen verantwoordelijke importeur, de verkoper, de koper, de fabrikant, de leverancier van het product indien deze verschilt van de fabrikant, de verantwoordelijke marktdeelnemer in de Unie overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) 2019/1020 en artikel 16 van Verordening (EU) 2023/XXXX0, de waarde, de oorsprong, de tariefindeling en een omschrijving van de goederen, de unieke referentie van de zending en de plaats waar deze zich bevindt, en de lijst van andere relevante wetgeving die door de douaneautoriteiten op die goederen wordt toegepast;

c. alle verschuldigde invoerrechten of overige heffingen, met inbegrip van antidumpingrechten, compenserende rechten of vrijwaringsmaatregelen, zijn betaald of er is zekerheid voor gesteld, tenzij voor de goederen een verzoek tot opneming uit een tariefcontingent is ingediend;

d. de goederen zijn aangekomen in het douanegebied van de Unie;

e. de goederen voldoen aan de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast.

3. Indien de goederen zich in een productiefase bevinden waarin economisch gezien alleen de voorgeschreven bijzondere bestemming mogelijk is, kunnen de douaneautoriteiten in de vergunning de voorwaarden vaststellen waaronder de goederen worden geacht te zijn gebruikt voor de doeleinden die zijn vastgesteld in de Uniewetgeving die in een vrijstelling of een verlaagd invoerrecht voorziet.

4. Indien goederen geschikt zijn voor herhaald gebruik en de douaneautoriteiten douanetoezicht nodig achten ter voorkoming van misbruik, zal dit toezicht worden voortgezet voor een termijn van niet langer dan twee jaar na de datum van eerste gebruik voor de doeleinden die zijn vastgesteld in de Uniewetgeving die in een vrijstelling of een verlaagd invoerrecht voorziet.

5. Het douanetoezicht in het kader van de regeling bijzondere bestemming eindigt in elk van de volgende gevallen:




a. indien de goederen zijn gebruikt voor de doeleinden die zijn vastgesteld in de Uniewetgeving die in de vrijstelling of het verlaagde recht voorziet;

b. indien de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten, of zijn vernietigd of afgestaan aan de staat;

c. indien de goederen zijn gebruikt voor andere doeleinden dan die welke zijn vastgesteld in de Uniewetgeving die in de vrijstelling of het verlaagde recht voorziet, en de toepasselijke invoerrechten zijn betaald.

6. Indien een opbrengst wordt vereist, is artikel 136 van toepassing op de regeling bijzondere bestemming.

7. Resten en afvallen die zijn ontstaan tijdens het be- of verwerkingsproces van de goederen overeenkomstig de bijzondere bestemming alsmede verliezen als gevolg van natuurlijke oorzaken worden geacht de bijzondere bestemming te hebben gevolgd.

8. Resten en afvallen van de vernietiging van onder de regeling bijzondere bestemming geplaatste goederen worden geacht onder de regeling douane-entrepot te zijn geplaatst.

Hoofdstuk 5
Veredeling

Afdeling 1
Algemene bepalingen

Artikel 136

Opbrengst

Tenzij in specifieke Uniewetgeving een opbrengst is bepaald, stellen de douaneautoriteiten hetzij de opbrengst of de gemiddelde opbrengst van de veredeling vast, hetzij, in voorkomend geval, de wijze waarop deze opbrengst wordt bepaald.

De opbrengst of gemiddelde opbrengst wordt vastgesteld met inachtneming van de werkelijke omstandigheden waarin de veredeling geschiedt of zal geschieden. Deze opbrengst kan in voorkomend geval overeenkomstig artikel 10 worden aangepast.

Afdeling 2
Actieve veredeling

Artikel 137

Toepassingsgebied

1. Onverminderd artikel 109 kunnen niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie onder de regeling actieve veredeling worden gebruikt bij één of meer veredelingen zonder dat zij worden onderworpen aan:




a. invoerrechten of overige heffingen, met inbegrip van antidumpingrechten, compenserende rechten of vrijwaringsmaatregelen;

b. handelspolitieke maatregelen, voor zover zij de binnenkomst in of het uitgaan van goederen uit het douanegebied van de Unie niet verbieden.

2. De voorwaarden om goederen onder de regeling actieve veredeling te plaatsen, zijn de volgende:




a. er is, indien vereist, een vergunning verleend overeenkomstig artikel 102 voor een van de in lid 3 van dit artikel bedoelde vormen van gebruik;

b. de minimale gegevens zijn verstrekt of beschikbaar gesteld aan de douane, waaronder ten minste de voor de goederen verantwoordelijke importeur, de verkoper, de koper, de fabrikant, de waarde, de oorsprong, de tariefindeling en een omschrijving van de goederen en de plaats waar zij zich bevinden, en de lijst van relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast;

c. de goederen zijn aangekomen in het douanegebied van de Unie.

3. Importeurs kunnen van de regeling actieve veredeling gebruikmaken om:




a. de goederen die onder de regeling actieve veredeling zullen worden geplaatst, te herstellen;

b. de goederen die onder de regeling actieve veredeling zullen worden geplaatst, te vernietigen;

c. veredelingsproducten te vervaardigen waarin de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen kunnen worden geïdentificeerd, onverminderd het gebruik van hulpmiddelen bij de productie;

d. de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen te bewerken om ze in overeenstemming te brengen met technische vereisten zodat ze in het vrije verkeer kunnen worden gebracht;

e. de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen aan gebruikelijke behandelingen overeenkomstig artikel 108 te onderwerpen;

f. veredelingsproducten te vervaardigen met goederen die equivalent zijn aan de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen, overeenkomstig artikel 109.

Artikel 138

Termijn voor aanzuivering

1. De douaneautoriteiten stellen overeenkomstig artikel 105 de termijn vast waarbinnen de regeling actieve veredeling moet worden aangezuiverd. 

Deze termijn gaat in op de datum waarop de niet-Uniegoederen onder de regeling zijn geplaatst, en wordt vastgesteld met inachtneming van de tijd die nodig is om de veredeling uit te voeren en de regeling aan te zuiveren.

2. De douaneautoriteiten kunnen de krachtens lid 1 vastgestelde termijn met een redelijke duur verlengen indien de vergunninghouder een gerechtvaardigde aanvraag daartoe indient.

In de vergunning kan worden bepaald dat termijnen die ingaan in de loop van een maand, kwartaal of halfjaar, verstrijken op de laatste dag van een volgende maand respectievelijk van een volgend kwartaal of halfjaar.

3. In het geval van voorafgaande uitvoer overeenkomstig artikel 109, lid 2, punt c), wordt in de vergunning de termijn bepaald waarbinnen de niet-Uniegoederen voor de regeling actieve veredeling moeten worden aangegeven, met inachtneming van de benodigde tijd voor verwerving en vervoer naar het douanegebied van de Unie.

De in de eerste alinea bedoelde termijn wordt in maanden uitgedrukt en bedraagt niet meer dan zes maanden. Deze termijn gaat in op de datum van aanvaarding van de aangifte tot uitvoer van de veredelingsproducten die uit de betrokken equivalente goederen zijn verkregen.

4. Op verzoek van de vergunninghouder kan de in lid 3 bedoelde termijn van zes maanden ook na het verstrijken ervan worden verlengd, op voorwaarde dat de totale termijn niet meer bedraagt dan twaalf maanden.

Artikel 139

Tijdelijke uitvoer voor verdere veredeling

Op aanvraag kunnen de douaneautoriteiten vergunning verlenen om de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen of de veredelingsproducten, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk uit te voeren met het oog op een aanvullende veredeling buiten het douanegebied van de Unie, overeenkomstig de voor de regeling passieve veredeling vastgestelde voorwaarden.

Afdeling 3
Passieve veredeling

Artikel 140

Toepassingsgebied

1. Onder de regeling passieve veredeling kunnen Uniegoederen tijdelijk uit het douanegebied van de Unie worden uitgevoerd om te worden veredeld. De uit die goederen voortkomende veredelingsproducten kunnen met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten in het vrije verkeer worden gebracht, op verzoek van de vergunninghouder of door ieder ander persoon die in het douanegebied van de Unie is gevestigd, op voorwaarde dat die persoon toestemming heeft van de vergunninghouder en dat aan de voorwaarden voor de vergunning wordt voldaan.

2. De voorwaarden om goederen onder de regeling passieve veredeling te plaatsen, zijn de volgende:




a. er is, indien vereist, een vergunning verleend overeenkomstig artikel 102 en dit artikel;

b. de minimale gegevens zijn verstrekt of beschikbaar gesteld aan de douane, waaronder ten minste de voor de goederen verantwoordelijke exporteur, de verkoper, de koper, de waarde, de oorsprong, de tariefindeling en een omschrijving van de goederen;

c. alle verschuldigde uitvoerrechten of overige heffingen zijn betaald of er is zekerheid voor gesteld;

d. de goederen voldoen aan de relevante andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast.

3. De douaneautoriteiten verlenen geen vergunning voor een regeling passieve veredeling voor de volgende Uniegoederen:




a. goederen waarvan de uitvoer een terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten tot gevolg heeft;

b. goederen die, voorafgaand aan de uitvoer, op grond van de bijzondere bestemming ervan met vrijstelling van rechten dan wel met een verlaagd recht in het vrije verkeer zijn gebracht, zolang die bijzondere bestemming nog niet is vervuld, tenzij deze goederen herstellingen moeten ondergaan;

c. goederen waarvan de uitvoer aanleiding geeft tot de toekenning van restituties bij uitvoer;

d. goederen waarvoor wegens de uitvoer in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een ander financieel voordeel dan de in punt c) genoemde restituties wordt toegekend.

4. De douaneautoriteiten stellen de termijn vast waarbinnen tijdelijk uitgevoerde goederen in de vorm van veredelingsproducten opnieuw in het douanegebied van de Unie moeten worden ingevoerd en in het vrije verkeer moeten worden gebracht om in aanmerking te kunnen komen voor gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten. Zij kunnen deze termijn met een redelijke duur verlengen indien de vergunninghouder een gerechtvaardigde aanvraag daartoe indient.

Artikel 141

Gratis herstelde of vervangen goederen

1. Indien ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt vastgesteld dat de herstelling of vervanging gratis werd verricht, hetzij op grond van een contractuele of wettelijke garantieverplichting dan wel wegens een fabricagefout of een materiaalfout, hetzij omdat de goederen niet voldeden aan de door de koper aan de verkoper gestelde eisen, wordt volledige vrijstelling van invoerrechten verleend.

2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer op het tijdstip waarop de betrokken goederen voor het eerst in het vrije verkeer werden gebracht, rekening is gehouden met de fabricagefout of materiaalfout.

Artikel 142

Goederen die zijn hersteld of gewijzigd in het kader van internationale overeenkomsten

1. Er wordt volledige vrijstelling van invoerrechten verleend voor veredelingsproducten die voortkomen uit onder de regeling passieve veredeling geplaatste goederen wanneer ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:




a. die goederen zijn hersteld of gewijzigd in een derde land waarmee de Unie een internationale overeenkomst heeft gesloten die in een dergelijke vrijstelling voorziet; en

b. aan de voorwaarden voor de vrijstelling van invoerrechten waarin de in punt a) bedoelde overeenkomst voorziet, is voldaan.

2. Lid 1 is niet van toepassing op veredelingsproducten die voortkomen uit equivalente goederen als bedoeld in artikel 109, en op vervangende producten als bedoeld in de artikelen 143 en 144.

Artikel 143

Systeem uitwisselingsverkeer

1. Onder het systeem uitwisselingsverkeer kan een ingevoerd goed (“vervangend product”) overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 in de plaats treden van een veredelingsproduct.

2. De douaneautoriteiten staan, op aanvraag, gebruikmaking van het systeem uitwisselingsverkeer toe, indien de veredeling bestaat in de herstelling van andere Uniegoederen die gebreken vertonen dan die welke vallen onder maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of onder specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen van toepassing zijn.

3. De vervangende producten zijn onder dezelfde achtcijfercode van de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld en hebben dezelfde handelskwaliteit en technische kenmerken als de gebrekkige goederen indien deze de herstelling hadden ondergaan.

4. Indien de gebrekkige goederen voorafgaand aan de uitvoer zijn gebruikt, moeten de vervangende producten eveneens zijn gebruikt.

De douaneautoriteiten zien evenwel af van de in de eerste alinea gestelde eis indien het vervangende product gratis is geleverd, hetzij op grond van een contractuele of wettelijke garantieverplichting, hetzij wegens een materiaalfout of een fabricagefout.

5. De bepalingen die van toepassing zouden zijn op de veredelingsproducten, zijn eveneens van toepassing op de vervangende producten.

Artikel 144

Voorafgaande invoer van vervangende producten

1. De douaneautoriteiten staan, op aanvraag van de belanghebbende, toe dat de vervangende producten onder de door hen vastgestelde voorwaarden worden ingevoerd voordat de gebrekkige goederen worden uitgevoerd.

Bij voorafgaande invoer van een vervangend product dient zekerheid te worden gesteld voor het bedrag aan invoerrechten dat verschuldigd zou zijn indien de gebrekkige goederen niet overeenkomstig lid 2 worden uitgevoerd.

2. De gebrekkige goederen worden uitgevoerd binnen twee maanden na de datum van aanvaarding door de douaneautoriteiten van de aangifte voor het vrije verkeer van de vervangende producten.

3. Indien in uitzonderlijke omstandigheden de uitvoer van de gebrekkige goederen niet kan geschieden binnen de in lid 2 bedoelde termijn, kunnen de douaneautoriteiten deze termijn met een redelijke duur verlengen indien de vergunninghouder een gerechtvaardigd verzoek daartoe indient.

Titel IX
TARIEFINDELING, OORSPRONG EN WAARDE VAN GOEDEREN

Hoofdstuk 1
Gemeenschappelijk douanetarief en tariefindeling van goederen

Artikel 145

Gemeenschappelijk douanetarief en douanesurveillance

1. De verschuldigde invoer- en uitvoerrechten zijn gebaseerd op het gemeenschappelijk douanetarief.

Andere maatregelen die op grond van specifieke Uniebepalingen in het kader van het goederenverkeer zijn vastgesteld, worden, in voorkomend geval, volgens de tariefindeling van deze goederen toegepast.

2. Het gemeenschappelijk douanetarief omvat al het volgende:




a. de gecombineerde nomenclatuur van goederen als vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87;

b. iedere andere nomenclatuur waarin de gecombineerde nomenclatuur geheel of gedeeltelijk of eventueel met toevoeging van verdere indelingen is overgenomen en die voor de toepassing van tariefmaatregelen in het kader van het goederenverkeer bij specifieke Uniebepalingen is vastgesteld;

c. de conventionele of gewone autonome douanerechten van toepassing op goederen die onder de gecombineerde nomenclatuur vallen;

d. de preferentiële tariefmaatregelen die zijn vervat in overeenkomsten die de Unie met bepaalde derde landen of groepen van derde landen heeft gesloten;

e. de preferentiële tariefmaatregelen die door de Unie ten aanzien van bepaalde derde landen of groepen van derde landen unilateraal zijn vastgesteld;

f. de autonome maatregelen waarbij voor bepaalde goederen in een verlaging of een vrijstelling van douanerechten is voorzien;

g. de gunstige tariefbehandeling voor bepaalde goederen op grond van hun aard of bijzondere bestemming in het kader van de in de punten c) tot en met f) of in punt h) bedoelde maatregelen;

h. andere maatregelen waarin de landbouw-, handels- of andere wetgeving van de Unie voorziet en die gebaseerd zijn op de tariefindeling van de goederen, met name voorlopige of definitieve antidumpingrechten, compenserende rechten of vrijwaringsmaatregelen.

3. Indien de betrokken goederen voldoen aan de voorwaarden die in de in lid 2, punten d) tot en met g), vastgestelde maatregelen zijn vervat, kunnen deze maatregelen toepassing vinden in plaats van de in punt c) van dat lid genoemde maatregelen. Dergelijke maatregelen kunnen met terugwerkende kracht toepassing vinden, op voorwaarde dat aan de in de toepasselijke maatregel of in deze verordening vastgestelde termijnen en voorwaarden is voldaan en:




a. wat de in de punten d) en e) bedoelde maatregelen betreft, zij in een dergelijke toepassing met terugwerkende kracht voorzien;

b. wat de in punt d) vastgestelde maatregelen betreft, het derde land of de groep derde landen ook in een dergelijke toepassing met terugwerkende kracht voorziet.

4. Indien de toepassing van de in lid 2, punten d) tot en met g), bedoelde maatregelen of de vrijstelling van de in punt h) van dat lid bedoelde maatregelen tot een bepaald invoer- of uitvoervolume wordt beperkt, neemt deze toepassing of vrijstelling, in het geval van tariefcontingenten of andere contingenten, een einde zodra het vastgestelde invoer- of uitvoervolume is bereikt.

In het geval van tariefplafonds neemt deze toepassing een einde op grond van een rechtshandeling van de Unie.

5. De douaneautoriteiten weigeren de toepassing van de vereenvoudigde tariefbehandeling voor afstandsverkopen wanneer zij op basis van relevante en objectieve gegevens vaststellen dat de afstandsverkoop van uit derde landen ingevoerde goederen bestemd was voor andere personen dan die bedoeld in artikel 14, lid 2, punt a), van de btw-richtlijn.

6. De Commissie kan het in het vrije verkeer brengen, de uitvoer en de plaatsing van goederen onder bepaalde bijzondere regelingen aan douanesurveillance onderwerpen voor de in artikel 31, lid 4, bedoelde doeleinden.

7. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de maatregelen vast voor het uniforme beheer van de in lid 4 bedoelde tarief- en andere contingenten en tarief- en andere plafonds en voor het beheer van de in lid 6 bedoelde douanesurveillance. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 146

Tariefindeling van goederen

1. Voor de toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief betekent “tariefindeling” van goederen het vaststellen van één van de onderverdelingen of verdere indelingen van de gecombineerde nomenclatuur waaronder die goederen moeten worden ingedeeld.

2. Voor de toepassing van niet-tarifaire maatregelen betekent “tariefindeling” van goederen het vaststellen van één van de onderverdelingen of verdere indelingen van de gecombineerde nomenclatuur of van enige andere nomenclatuur die bij Uniebesluit is vastgesteld en waarin de gecombineerde nomenclatuur geheel of gedeeltelijk of eventueel met toevoeging van verdere indelingen is overgenomen, waaronder die goederen moeten worden ingedeeld.

3. De overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde onderverdeling of verdere indeling wordt gebruikt voor de toepassing van de aan die onderverdeling gekoppelde maatregelen.

4. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de tariefindeling van goederen overeenkomstig de leden 1 en 2 vaststellen.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen die verband houden met de noodzaak om onverwijld de juiste en uniforme toepassing van de gecombineerde nomenclatuur te garanderen, stelt de Commissie volgens de in artikel 262, lid 5, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Hoofdstuk 2
Oorsprong van goederen

Artikel 147

Niet-preferentiële oorsprong

De regels voor de bepaling van de niet-preferentiële oorsprong van goederen in de artikelen 148 en 149 worden gebruikt voor de toepassing van:




a. het gemeenschappelijk douanetarief, met uitzondering van de in artikel 145, lid 2, punten d) en e), bedoelde maatregelen;

b. andere maatregelen dan tariefmaatregelen die op grond van specifieke Uniebepalingen in het kader van het goederenverkeer zijn vastgesteld; en

c. andere Uniemaatregelen met betrekking tot de oorsprong van goederen.

Artikel 148

Verkrijging van de oorsprong

1. Goederen die geheel en al in één enkel land of gebied zijn verkregen, worden geacht van oorsprong uit dat land of gebied te zijn.

2. Goederen bij de vervaardiging waarvan meer dan één land of gebied betrokken is, worden geacht van oorsprong te zijn uit het land of gebied waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de regels volgens welke overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel goederen, waarvan voor de toepassing van de in artikel 147 bedoelde maatregelen van de Unie de niet-preferentiële oorsprong moet worden bepaald, worden geacht geheel en al in één enkel land of gebied te zijn verkregen, of hun laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking in een land of een gebied te hebben ondergaan in een daartoe ingerichte onderneming, die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.

Artikel 149

Bewijs van niet-preferentiële oorsprong

1. Wanneer de importeur overeenkomstig de douanewetgeving een oorsprong van de goederen heeft vermeld, kunnen de douaneautoriteiten een bewijs van oorsprong van de goederen verlangen.

2. Indien een bewijs van oorsprong van de goederen wordt geleverd overeenkomstig de douanewetgeving of andere specifieke Uniewetgeving, kunnen de douaneautoriteiten, in geval van gegronde twijfel, elk aanvullend bewijs verlangen dat noodzakelijk is om te waarborgen dat de vermelding van de oorsprong voldoet aan de regels die bij de desbetreffende Uniewetgeving zijn vastgesteld.

3. Waar de handelsvoorschriften zulks vereisen, kan in de Unie een document tot bewijs van oorsprong worden afgegeven volgens de oorsprongsregels die van kracht zijn in het land of het gebied van bestemming of een andere methode die aanduidt in welk land de goederen geheel en al zijn verkregen of hun laatste ingrijpende be- of verwerking hebben ondergaan.

4. Wanneer de importeur ervoor heeft gekozen de in artikel 156, lid 2, bedoelde vereenvoudigde tariefbehandeling voor afstandsverkopen toe te passen, verlangen de douaneautoriteiten niet dat hij de oorsprong van de goederen aantoont.

5. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor het leveren en controleren van bewijzen van oorsprong vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 150

Preferentiële oorsprong van goederen

1. Om voor de in artikel 145, lid 2, punten d) en e), bedoelde maatregelen of voor niet-tarifaire preferentiële maatregelen in aanmerking te komen, moeten goederen voldoen aan de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel bedoelde regels betreffende de preferentiële oorsprong.

2. Voor goederen die in aanmerking komen voor preferentiële maatregelen in het kader van overeenkomsten die de Unie met bepaalde derde landen of groepen van dergelijke landen heeft gesloten, worden de regels betreffende de preferentiële oorsprong bij die overeenkomsten vastgesteld.

3. Voor goederen die in aanmerking komen voor preferentiële tariefmaatregelen die unilateraal door de Unie zijn vastgesteld ten aanzien van bepaalde derde landen of groepen van dergelijke landen, behalve die welke in lid 5 worden genoemd, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast houdende regels betreffende de preferentiële oorsprong. Die regels zijn gebaseerd op het criterium dat goederen geheel en al zijn verkregen of op het criterium dat goederen het resultaat zijn van een toereikende be- of verwerking.

4. Voor goederen die in aanmerking komen voor de in Protocol nr. 2 bij de Toetredingsakte van 1985 opgenomen preferentiële maatregelen die van toepassing zijn op de handel tussen het douanegebied van de Unie en Ceuta en Melilla, worden de regels betreffende de preferentiële oorsprong vastgesteld overeenkomstig artikel 9 van dat protocol.

5. Voor goederen die in aanmerking komen voor de preferentiële maatregelen in de preferentiële regelingen ten gunste van de met de Unie geassocieerde landen en gebieden overzee, worden de regels betreffende de preferentiële oorsprong vastgesteld overeenkomstig artikel 203 VWEU.

6. De Commissie kan, op eigen initiatief of op verzoek van een begunstigd land of gebied, dat land of gebied voor bepaalde goederen een tijdelijke afwijking toestaan van de in lid 3 bedoelde regels betreffende de preferentiële oorsprong.

De tijdelijke afwijking wordt gerechtvaardigd door een van de volgende redenen:




a. het begunstigde land of gebied kan door interne of externe factoren tijdelijk niet voldoen aan de regels betreffende de preferentiële oorsprong; 

b. het begunstigde land of gebied heeft een aanpassingsperiode nodig om zich voor te bereiden teneinde aan deze regels te kunnen voldoen.

7. Een verzoek om een afwijking wordt door het betrokken begunstigde land of gebied aan de Commissie gericht. Het verzoek bevat de redenen, zoals opgenomen in de tweede alinea, waarom een afwijking gerechtvaardigd is, samen met passende bewijsstukken.

8. De tijdelijke afwijking geldt zolang de gevolgen van de interne of externe factoren die de aanleiding voor de afwijking vormden, voortduren of gedurende de tijd die het begunstigde land of gebied nodig heeft om aan de regels te kunnen voldoen.

9. Wanneer een afwijking wordt toegekend, moet het begunstigde land of gebied voldoen aan alle eisen die worden gesteld met betrekking tot aan de Commissie te verstrekken informatie over het gebruik van de afwijking en het beheer van de hoeveelheden waarvoor de afwijking is toegekend.

10. Wanneer de importeur ervoor heeft gekozen de vereenvoudigde tariefbehandeling voor afstandsverkopen toe te passen, komt hij niet in aanmerking voor de in artikel 145, lid 2, punten d) en e), bedoelde maatregelen of voor niet-tarifaire preferentiële maatregelen.

11. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het volgende vast:




a. de procedureregels betreffende de preferentiële oorsprong van goederen voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde maatregelen;

b. een maatregel waarbij aan een begunstigd land of gebied de in lid 6 bedoelde tijdelijke afwijking wordt toegestaan.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 151

Bepaling van de oorsprong van specifieke goederen

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen vaststellen om de oorsprong van specifieke goederen te bepalen overeenkomstig de op deze goederen toepasselijke oorsprongsregels. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Om dwingende redenen van urgentie die verband houden met dergelijke maatregelen en naar behoren worden gemotiveerd door de noodzaak om onverwijld de juiste en uniforme toepassing van de regels van oorsprong te garanderen, stelt de Commissie volgens de in artikel 262, lid 5, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Hoofdstuk 3
Douanewaarde van goederen

Artikel 152

Toepassingsgebied

De douanewaarde van goederen met het oog op de toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief en van niet-tarifaire maatregelen die bij specifieke Uniebepalingen in het kader van het goederenverkeer zijn vastgesteld, wordt overeenkomstig de artikelen 153 en 157 vastgesteld.

Artikel 153

Op de transactiewaarde gebaseerde methode voor de vaststelling van de douanewaarde

1. De grondslag voor de douanewaarde van goederen is de transactiewaarde, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs wanneer deze voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie worden verkocht, aangepast overeenkomstig de artikelen 154 en 155.

2. De werkelijk betaalde of te betalen prijs is de totale betaling die door de koper aan de verkoper of door de koper aan een derde ten gunste van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden verricht, en omvat alle betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen zijn of moeten worden verricht.

3. De transactiewaarde is van toepassing mits aan alle van de volgende voorwaarden is voldaan:




a. er zijn geen beperkingen ten aanzien van de overdracht of het gebruik van de goederen door de koper, behalve in een van de volgende gevallen:

i) bij wet of door de autoriteiten in de Unie worden beperkingen opgelegd of voorgeschreven;

ii) er gelden beperkingen ten aanzien van het geografische gebied waarbinnen de goederen mogen worden doorverkocht;

iii) de douanewaarde van de goederen wordt door de beperkingen niet aanmerkelijk beïnvloed;




b. de verkoop of de prijs is niet afhankelijk gesteld van enige voorwaarde of prestatie waarvan de waarde met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, niet kan worden vastgesteld;

c. geen enkel deel van de opbrengst van een latere wederverkoop of overdracht of later gebruik van de goederen door de koper zal de verkoper direct of indirect ten goede komen, tenzij een passende correctie kan worden toegepast;

d. koper en verkoper zijn niet verbonden, of hun verbondenheid is niet van dien aard dat de prijs erdoor wordt beïnvloed.

4. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig de leden 1 en 2, met inbegrip van die voor de aanpassing van de werkelijk betaalde of te betalen prijs, en voor de toepassing van de in lid 3 bedoelde voorwaarden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 154

Elementen van de transactiewaarde

1. Voor het vaststellen van de douanewaarde krachtens artikel 153 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:




a. de volgende elementen, voor zover deze ten laste komen van de koper en zij niet begrepen zijn in de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs:

i) commissies en courtage, met uitzondering van inkoopcommissies;

ii) de kosten van verpakkingsmiddelen die voor douanedoeleinden worden geacht een geheel te vormen met de goederen; en

iii) de kosten van het verpakken, waarin zowel het arbeidsloon als het materiaal is begrepen;




b. de op passende wijze toegerekende waarde van de onderstaande goederen en diensten indien deze gratis of tegen verlaagde prijs direct of indirect door de koper worden geleverd om te worden gebruikt bij de voortbrenging en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen, voor zover deze waarde niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs is begrepen:

i) materialen, samenstellende delen, onderdelen en dergelijke die in de ingevoerde goederen zijn verwerkt;

ii) werktuigen, matrijzen, gietvormen en dergelijke voorwerpen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen zijn gebruikt;

iii) materialen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen zijn verbruikt; en

iv) engineering, ontwikkeling, werken van kunst, ontwerpen, en tekeningen en schetsen die buiten de Unie zijn verricht of vervaardigd en die noodzakelijk zijn voor de voortbrenging van de ingevoerde goederen;




c. royalty's en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, die de koper overeenkomstig de verkoopvoorwaarden direct of indirect moet betalen, voor zover deze royalty's en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen;

d. de waarde van elk deel van de opbrengst van een latere wederverkoop of overdracht of een later gebruik van de ingevoerde goederen dat de verkoper direct of indirect toekomt; en

e. de volgende kosten tot de plaats waar goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht:

i) de kosten van vervoer en verzekering van de ingevoerde goederen, en

ii) de met het vervoer verband houdende kosten van het laden en behandelen van de ingevoerde goederen.

2. Wanneer overeenkomstig lid 1 elementen aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd, geschiedt zulks enkel op basis van objectieve en kwantificeerbare gegevens.

3. Ter bepaling van de douanewaarde worden aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs geen andere elementen toegevoegd dan die waarin dit artikel voorziet.

4. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig dit artikel, met inbegrip van die voor de aanpassing van de werkelijk betaalde of te betalen prijs. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 155

Niet in de douanewaarde te begrijpen elementen

1. Bij het vaststellen van de douanewaarde volgens artikel 153 worden de volgende elementen niet inbegrepen:




a. de kosten van vervoer van de ingevoerde goederen na binnenkomst ervan in het douanegebied van de Unie;

b. de kosten van constructiewerkzaamheden, installatie, montage, onderhoud of technische bijstand die zijn verricht met betrekking tot de ingevoerde goederen, na binnenkomst ervan in het douanegebied van de Unie, zoals fabrieken, machines of uitrusting;

c. te betalen rente uit hoofde van een door de koper in verband met de aankoop van de ingevoerde goederen gesloten financieringsovereenkomst, ongeacht of de financiering door de verkoper of door een andere persoon wordt verstrekt, wanneer die financieringsovereenkomst schriftelijk is en de koper, desgevraagd, kan aantonen dat:

i) die goederen werkelijk worden verkocht tegen de prijs die als werkelijk betaalde of te betalen prijs is aangegeven, en

ii) de gevraagde rentevoet niet hoger is dan hetgeen voor dergelijke transacties gebruikelijk is in het land waar en op het tijdstip waarop de financiering heeft plaatsgevonden;




d. de kosten ter verkrijging van het recht tot verveelvoudiging van de in de Unie ingevoerde goederen; inkoopcommissies;

e. invoerrechten of overige heffingen die in de Unie vanwege de invoer of de verkoop van de goederen dienen te worden voldaan;

f. niettegenstaande artikel 154, lid 1, punt c), door de koper verrichte betalingen ter verkrijging van het recht tot distributie of wederverkoop van de ingevoerde goederen, indien deze betalingen geen voorwaarde zijn voor de verkoop van de goederen voor uitvoer naar de Unie.

2. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig dit artikel, met inbegrip van die voor de aanpassing van de werkelijk betaalde of te betalen prijs. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 156

Vereenvoudigingen

1. De douaneautoriteiten kunnen desgevraagd toestaan dat de volgende bedragen worden bepaald op basis van specifieke criteria wanneer die bedragen niet kwantificeerbaar zijn op de datum waarop de douaneaangifte is aanvaard:




a. bedragen die in de douanewaarde moeten worden begrepen overeenkomstig artikel 153, lid 2; en

b. de in de artikelen 154 en 155 bedoelde bedragen.

2. Indien de importeur ervoor heeft gekozen de vereenvoudigde tariefbehandeling voor afstandsverkopen toe te passen, is artikel 155, lid 1, punt a), niet van toepassing en worden zowel de kosten van vervoer van de ingevoerde goederen tot de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht als de kosten van vervoer na binnenkomst in dat gebied in de douanewaarde opgenomen.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de voorwaarden waaronder de in lid 1 van dit artikel bedoelde vergunning wordt verleend.

Artikel 157

Bijkomende methoden voor de vaststelling van de douanewaarde

1. Indien de douanewaarde van goederen niet met toepassing van artikel 153 kan worden vastgesteld, wordt achtereenvolgens nagegaan welk van de punten a) tot en met d) van lid 2 van toepassing is en wordt de douanewaarde vastgesteld met toepassing van het eerste punt dat die vaststelling mogelijk maakt.

De volgorde waarin de punten c) en d) van lid 2 worden toegepast, wordt omgekeerd indien de importeur of de exporteur of, in voorkomend geval, de aangever daarom verzoekt.

2. De douanewaarde overeenkomstig lid 1 is:




a. de transactiewaarde van identieke goederen die voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie zijn verkocht en die op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip zijn uitgevoerd als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald;

b. de transactiewaarde van soortgelijke goederen die voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie zijn verkocht en die op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip zijn uitgevoerd als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald;

c. de waarde gebaseerd op de prijs per eenheid waartegen de ingevoerde goederen of ingevoerde identieke of soortgelijke goederen in het douanegebied van de Unie in de grootste totale hoeveelheid worden verkocht aan personen die niet zijn verbonden met de verkopers; of

d. de berekende waarde, bestaande uit de som van:

i) de kosten of de waarde van de materialen en van de vervaardiging of van andere, bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen verrichte be- of verwerkingen;

ii) een bedrag voor winst en algemene kosten dat overeenkomt met het bedrag dat producenten in het land van uitvoer gewoonlijk incalculeren bij de verkoop voor uitvoer naar de Unie van goederen van dezelfde aard of soort als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald;

iii) de kosten of de waarde van de in artikel 154, lid 1, punt e), genoemde elementen.

3. Indien de douanewaarde niet met toepassing van lid 1 kan worden vastgesteld, wordt zij aan de hand van in het douanegebied van de Unie beschikbare gegevens vastgesteld met gebruikmaking van redelijke middelen die verenigbaar zijn met de beginselen en de algemene bepalingen van al het volgende:




a. de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel;

b. artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel;

c. dit hoofdstuk.

4. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de vaststelling van de in dit artikel bedoelde douanewaarde. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 158

Bepaling van de waarde van goederen in specifieke situaties

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen vaststellen tot vaststelling van de passende methode voor de bepaling van de douanewaarde of criteria die moeten worden gebruikt voor de vaststelling van de douanewaarde van goederen in specifieke situaties. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Om dwingende redenen van urgentie die verband houden met dergelijke maatregelen en naar behoren worden gemotiveerd door de noodzaak om onverwijld de juiste en uniforme toepassing van de regels voor de bepaling van de douanewaarde van goederen te garanderen, stelt de Commissie volgens de in artikel 262, lid 5, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Titel X
DOUANESCHULDEN EN ZEKERHEIDSTELLING

Hoofdstuk 1
Ontstaan van een douaneschuld

Afdeling 1
Douaneschuld bij invoer

Artikel 159

In het vrije verkeer brengen en tijdelijke invoer

1. Er ontstaat een douaneschuld ten laste van de importeur op het tijdstip waarop goederen worden vrijgegeven voor de regeling in het vrije verkeer brengen, de regeling bijzondere bestemming of de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten.

2. De importeur is de schuldenaar. In geval van indirecte vertegenwoordiging zijn de importeur en de persoon voor wiens rekening de importeur optreedt, beiden zowel schuldenaar als hoofdelijk aansprakelijk voor de douaneschuld.

Indien de gegevens die zijn verstrekt of beschikbaar zijn gesteld voor de in lid 1 bedoelde regelingen, ertoe leiden dat de invoerrechten geheel of gedeeltelijk niet worden geïnd, is de persoon die die gegevens heeft verstrekt en wist, of redelijkerwijze had moeten weten, dat die gegevens onjuist waren, eveneens schuldenaar.

3. Wanneer titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG van toepassing is op afstandsverkopen van uit derde landen of gebieden in te voeren goederen aan een afnemer in het douanegebied van de Unie, ontstaat een douaneschuld ten laste van de gelijkgestelde importeur wanneer de betaling voor de afstandsverkoop wordt aanvaard en is hij schuldenaar.

Artikel 160

Bijzondere bepalingen betreffende niet-oorsprongsgoederen

1. Er ontstaat een douaneschuld ten laste van de exporteur op het tijdstip van de vrijgave van de producten voor uitvoer wanneer: 




a. in een preferentiële regeling tussen de Unie en bepaalde derde landen of groepen van dergelijke landen is bepaald dat de preferentiële tariefbehandeling van producten van oorsprong uit de Unie vereist dat niet-oorsprongsgoederen die bij de vervaardiging ervan worden gebruikt, aan invoerrechten worden onderworpen; en

b. er voor deze producten een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld.

2. De exporteur berekent het met de schuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten alsof de niet-oorsprongsgoederen die bij de vervaardiging van de uit te voeren producten zijn gebruikt, op dezelfde datum in het vrije verkeer zijn gebracht.

3. In geval van indirecte vertegenwoordiging worden de exporteur en de persoon voor wiens rekening de exporteur optreedt, beiden zowel schuldenaar als hoofdelijk aansprakelijk voor de douaneschuld.

Artikel 161

Ontstaan van een douaneschuld door niet-naleving

1. Ten aanzien van aan invoerrechten onderworpen goederen ontstaat een douaneschuld bij invoer door niet-naleving van:




a. een van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie, de onttrekking van dergelijke goederen aan douanetoezicht, of de overbrenging, veredeling, opslag, tijdelijke opslag, tijdelijke invoer of verwijdering van dergelijke goederen binnen dat douanegebied;

b. een van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende de bijzondere bestemming van goederen binnen het douanegebied van de Unie; of

c. een van de voorwaarden voor de plaatsing van niet-Uniegoederen onder een douaneregeling of voor de toekenning van een vrijstelling of van een verlaagd invoerrecht op grond van de bijzondere bestemming van de goederen.

2. Het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, is:




a. het ogenblik waarop niet of niet langer wordt voldaan aan de verplichting waarvan de niet-naleving de douaneschuld doet ontstaan, of

b. het ogenblik waarop goederen onder een douaneregeling worden geplaatst, indien achteraf blijkt dat in feite niet was voldaan aan een voorwaarde voor de plaatsing onder die regeling of de toekenning van een vrijstelling of van een verlaagd invoerrecht op grond van de bijzondere bestemming van de goederen.

3. In de in lid 1, punten a) en b), bedoelde gevallen is de schuldenaar:




a. eenieder die de betrokken verplichtingen diende na te komen;

b. eenieder die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan een uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichting niet was voldaan en die handelde voor rekening van de persoon die de verplichting diende na te komen, of die deelnam aan de handeling die tot de niet-naleving van de verplichting leidde;

c. eenieder die de betrokken goederen heeft verworven of deze onder zich heeft gehad en die op het ogenblik waarop hij de goederen verwierf of ontving, wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan een de uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichting niet was voldaan.

4. In de in lid 1, punt c), bedoelde gevallen is de schuldenaar de persoon die dient te voldoen aan de voorwaarden voor de plaatsing van de goederen onder een douaneregeling of voor de toekenning van een vrijstelling of van een verlaagd invoerrecht op grond van de bijzondere bestemming van de goederen.

Indien aan de douaneautoriteiten gegevens worden verstrekt die vereist zijn krachtens de douanewetgeving betreffende de plaatsing van de goederen onder een douaneregeling, en de invoerrechten ten gevolge daarvan geheel of gedeeltelijk niet worden geïnd, is de persoon die de gegevens heeft verstrekt en die wist, of redelijkerwijze had moeten weten, dat die gegevens onjuist waren, eveneens schuldenaar.

Artikel 162

Aftrek van een bedrag aan reeds betaalde invoerrechten

1. Indien overeenkomstig artikel 161, lid 1, een douaneschuld ontstaat ten aanzien van goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht met toepassing van een verlaagd invoerrecht op grond van hun bijzondere bestemming, wordt het bij het in het vrije verkeer brengen betaalde bedrag aan invoerrechten op het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten in mindering gebracht.

De eerste alinea is van toepassing wanneer een douaneschuld ontstaat ten aanzien van de resten en afval die het resultaat zijn van de vernietiging van dergelijke goederen.

2. Indien overeenkomstig artikel 159, lid 1, of artikel 161, lid 1, een douaneschuld ontstaat ten aanzien van goederen die onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten zijn geplaatst, wordt het onder de regeling voor de gedeeltelijke vrijstelling betaalde bedrag aan invoerrechten op het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten in mindering gebracht.

Afdeling 2
Douaneschuld bij uitvoer

Artikel 163

Uitvoer en passieve veredeling

1. Er ontstaat een douaneschuld ten laste van de exporteur op het tijdstip waarop aan uitvoerrechten onderworpen goederen voor de regeling uitvoer of de regeling passieve veredeling worden vrijgegeven.

2. De exporteur is de schuldenaar. In geval van indirecte vertegenwoordiging worden de exporteur en de persoon voor wiens rekening de exporteur optreedt, beiden zowel schuldenaar als hoofdelijk aansprakelijk voor de douaneschuld.

3. Indien de gegevens die zijn verstrekt om de goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen, ertoe leiden dat de uitvoerrechten geheel of gedeeltelijk niet worden geïnd, is de persoon die de gegevens heeft verstrekt en wist, of redelijkerwijze had moeten weten, dat die gegevens onjuist waren, eveneens schuldenaar.

Artikel 164

Ontstaan van een douaneschuld door niet-naleving

1. Ten aanzien van aan uitvoerrechten onderworpen goederen ontstaat een douaneschuld bij uitvoer door niet-naleving van:




a. een van de in de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het uitgaan van de goederen;

b. de voorwaarden waarop de goederen het douanegebied van de Unie met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van uitvoerrechten mochten verlaten.

2. Het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, is:




a. het ogenblik waarop de goederen het douanegebied van de Unie daadwerkelijk verlaten zonder dat aan de douaneautoriteiten informatie over die uitvoer wordt verstrekt;

b. het ogenblik waarop de goederen een andere bestemming bereiken dan die op grond waarvan zij het douanegebied van de Unie met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van uitvoerrechten mochten verlaten;

c. indien de douaneautoriteiten het in punt b) bedoelde ogenblik niet kunnen bepalen, het tijdstip waarop de termijn verstrijkt waarbinnen het bewijs moest worden geleverd dat aan de voorwaarden voor een dergelijke vrijstelling is voldaan.

3. In de in lid 1, punt a), bedoelde gevallen is de schuldenaar:




a. eenieder die de betrokken verplichtingen diende na te komen;

b. eenieder die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan de betrokken verplichting niet was voldaan en die handelde voor rekening van de persoon die de verplichting diende na te komen;

c. eenieder die heeft deelgenomen aan de handeling die tot de niet-naleving van de verplichting leidde, en die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat de vereiste gegevens niet waren verstrekt of dat er, in voorkomend geval, geen douaneaangifte was ingediend, hoewel een dergelijke aangifte wel had moeten worden ingediend.

4. In de in lid 1, punt b), genoemde gevallen is eenieder die moet voldoen aan de voorwaarden waaronder de goederen het douanegebied van de Unie met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van uitvoerrechten mochten verlaten, schuldenaar.

Afdeling 3
Gemeenschappelijke bepalingen voor douaneschuld bij invoer en bij uitvoer

Artikel 165

Douaneschuld in geval van verboden en beperkingen

1. De douaneschuld bij invoer of uitvoer ontstaat ook ten aanzien van goederen die aan enige andere door de douaneautoriteiten bij invoer of uitvoer toegepaste wetgeving zijn onderworpen.

2. Er ontstaat evenwel geen douaneschuld:




a. bij het op illegale wijze binnenbrengen in het douanegebied van de Unie van vals geld;

b. bij het binnenbrengen in het douanegebied van de Unie van verdovende middelen en psychotrope stoffen, tenzij die welke streng gecontroleerd worden door de bevoegde autoriteiten met het oog op hun gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden.

3. Voor de toepassing van sancties op douaneovertredingen wordt de douaneschuld niettemin geacht te zijn ontstaan indien deze verordening of de wetgeving van een lidstaat bepaalt dat invoer- of uitvoerrechten of het bestaan van een douaneschuld als grondslag dienen voor de vaststelling van sancties.

Artikel 166

Meerdere schuldenaren

Indien meerdere personen gehouden zijn tot betaling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat overeenkomt met één douaneschuld, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk tot betaling van dat bedrag.

Artikel 167

Algemene regels voor de berekening van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten

1. Het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt vastgesteld op basis van de tariefindeling, douanewaarde, hoeveelheid, aard en oorsprong van de goederen. De regels voor de berekening van de rechten zijn die welke op de betrokken goederen van toepassing zijn op het tijdstip waarop de desbetreffende douaneschuld is ontstaan.

2. Indien het tijdstip waarop de douaneschuld is ontstaan, niet nauwkeurig kan worden bepaald, wordt dat tijdstip geacht het tijdstip te zijn waarop de douaneautoriteiten vaststellen dat de goederen zich in een situatie bevinden die een douaneschuld heeft doen ontstaan.

Indien uit de gegevens waarover de douaneautoriteiten beschikken, evenwel blijkt dat de douaneschuld vroeger is ontstaan dan op het tijdstip waarop zij tot die vaststelling kwamen, wordt de douaneschuld geacht te zijn ontstaan op het vroegste tijdstip waarop het bestaan van die situatie kan worden vastgesteld.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de in dit artikel bedoelde regels voor de berekening van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat van toepassing is op goederen waarvoor in het kader van een bijzondere regeling een douaneschuld is ontstaan.

Artikel 168

Bijzondere regels voor de berekening van het bedrag aan invoerrechten

1. Indien voor onder een douaneregeling of in tijdelijke opslag geplaatste goederen in het douanegebied van de Unie kosten voor opslag of gebruikelijke behandelingen zijn ontstaan, worden deze kosten of de waardevermeerdering niet in aanmerking genomen voor de berekening van het bedrag aan invoerrechten voor zover de importeur of de exporteur of, in voorkomend geval, de aangever afdoende bewijs van het bestaan van die kosten levert.

De douanewaarde, hoeveelheid, aard en oorsprong van niet-Uniegoederen die bij de behandelingen zijn gebruikt, worden echter wel in aanmerking genomen voor de berekening van het bedrag aan invoerrechten.

2. Indien de tariefindeling van onder een douaneregeling geplaatste goederen verandert als gevolg van gebruikelijke behandelingen in het douanegebied van de Unie, wordt op verzoek van de importeur of, in voorkomend geval, de aangever de oorspronkelijke tariefindeling voor de onder deze regeling geplaatste goederen toegepast.

3. Indien een douaneschuld is ontstaan voor veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van de regeling actieve veredeling, wordt het met die schuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten op verzoek van de importeur vastgesteld op basis van de tariefindeling, douanewaarde, hoeveelheid, aard en oorsprong van de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen.

4. Indien de veredelingsproducten zijn voortgebracht in het kader van opeenvolgende regelingen actieve veredeling, kan de importeur alleen verzoeken dat de schuld wordt vastgesteld op basis van de tariefindeling, douanewaarde, hoeveelheid, aard en oorsprong van de onder de eerste regeling actieve veredeling geplaatste goederen.

5. In specifieke gevallen wordt het bedrag aan invoerrechten vastgesteld overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 van dit artikel zonder een daartoe strekkend verzoek van de importeur of de exporteur of, in voorkomend geval, de aangever, teneinde ontduiking van tariefmaatregelen als bedoeld in artikel 145, lid 2, punt h), te voorkomen.

6. Indien een douaneschuld is ontstaan voor veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van de regeling passieve veredeling, of voor vervangende producten als bedoeld in artikel 143, lid 1, wordt het bedrag aan invoerrechten berekend op basis van de kosten van de buiten het douanegebied van de Unie verrichte veredeling.

7. Indien een douaneschuld is ontstaan overeenkomstig artikel 161 of artikel 164 van deze verordening, is ook het volgende van toepassing, mits het verzuim dat tot het ontstaan van een douaneschuld heeft geleid, geen poging tot bedrog inhield: 




a. de gunstige tariefbehandeling van goederen op grond van de douanewetgeving; of

b. de ontheffing of gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoer- of uitvoerrechten op grond van artikel 145, lid 2, punten d), e), f) en g), of de artikelen 90, 91, 92 en 93, of de artikelen 140, 141, 142, 143 en 144; of

c. de vrijstelling op grond van Verordening (EG) nr. 1186/2009.

8. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de in dit artikel bedoelde regels voor de berekening van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat van toepassing is op goederen waarvoor in het kader van een bijzondere regeling een douaneschuld is ontstaan, en de in lid 5 bedoelde specifieke gevallen.

Artikel 169

Plaats waar de douaneschuld ontstaat

1. Een douaneschuld ontstaat op de plaats waar de importeur of exporteur is gevestigd.

In afwijking van de eerste alinea ontstaat de douaneschuld ten aanzien van importeurs en exporteurs die geen Trust&Check-ondernemer zijn en ten aanzien van gelijkgestelde importeurs op de plaats waar de douaneaangifte overeenkomstig artikel 63, lid 4, is ingediend of zou zijn ingediend, afgezien van de in artikel 63, lid 2, bedoelde wijziging met betrekking tot de wijze van informatieverstrekking.

In alle andere gevallen ontstaat de douaneschuld op de plaats waar de feiten zich voordoen die tot het ontstaan van deze schuld leiden.

Indien deze plaats niet kan worden bepaald, ontstaat de douaneschuld op de plaats waar de douaneautoriteiten vaststellen dat de goederen zich in een situatie bevinden die tot het ontstaan van een douaneschuld heeft geleid.

2. Indien de goederen zich onder een niet-aangezuiverde douaneregeling bevinden of de tijdelijke opslag niet naar behoren is beëindigd en de plaats waar de douaneschuld ontstaat, niet overeenkomstig lid 1, tweede of derde alinea, binnen een specifieke termijn kan worden vastgesteld, ontstaat de douaneschuld op de plaats waar de goederen onder de betrokken regeling zijn geplaatst dan wel het douanegebied van de Unie onder deze regeling zijn binnengekomen of in tijdelijke opslag waren.

3. Indien uit de gegevens waarover de douaneautoriteiten beschikken, blijkt dat de douaneschuld op verschillende plaatsen kan zijn ontstaan, wordt de douaneschuld geacht te zijn ontstaan op de plaats waar deze schuld het eerst is ontstaan.

4. Indien een douaneautoriteit vaststelt dat krachtens artikel 161 of artikel 164 in een andere lidstaat een douaneschuld is ontstaan en het met die schuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten lager is dan 10 000 EUR, wordt deze geacht te zijn ontstaan in de lidstaat waarin het ontstaan van die douaneschuld is vastgesteld.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de in lid 2 bedoelde termijnen.

Hoofdstuk 2
Zekerheidstelling voor een mogelijke of bestaande douaneschuld

Artikel 170

Algemene bepalingen

1. Tenzij anders bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op zekerheidstelling voor douaneschulden die reeds zijn ontstaan maar waarvan de betaling is uitgesteld (“bestaande douaneschulden”), en op zekerheidstelling die vereist is wanneer een douaneschuld kan ontstaan (“mogelijke douaneschulden”).

2. Indien de douaneautoriteiten eisen dat een zekerheid wordt gesteld voor een mogelijke of bestaande douaneschuld, dekt deze zekerheid het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten en de in verband met de in- of uitvoer van de goederen verschuldigde overige heffingen indien:




a. de zekerheid wordt gebruikt voor de plaatsing van goederen onder de regeling Uniedouanevervoer; of

b. de zekerheid in meer dan één lidstaat kan worden gebruikt.

Een door de douaneautoriteiten aanvaarde of toegestane zekerheid is geldig voor het hele douanegebied van de Unie voor de doeleinden waarvoor zij is gesteld.

3. De zekerheid wordt gesteld door de schuldenaar of de persoon die schuldenaar kan worden of, indien de douaneautoriteiten dit toestaan, door enige andere persoon.

4. Onverminderd artikel 178 eisen de douaneautoriteiten voor bepaalde goederen slechts één zekerheidstelling.

De voor bepaalde goederen gestelde zekerheid geldt voor het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en overige heffingen ten aanzien van deze goederen, ongeacht of de over deze goederen verstrekte of beschikbaar gestelde gegevens juist zijn.

Indien de zekerheidstelling niet is vrijgegeven, kan zij ook worden gebruikt, binnen de grenzen van het bedrag waarvoor zekerheid is gesteld, voor de invordering van bedragen aan invoer- of uitvoerrechten en overige heffingen die verschuldigd worden bij een controle achteraf.

5. Op aanvraag van de in lid 3 bedoelde persoon kunnen de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 176, leden 1 en 2, toestaan dat een doorlopende zekerheid wordt gesteld ter dekking van het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten voor twee of meer handelingen of douaneregelingen.

6. De douaneautoriteiten houden toezicht op de zekerheid.

7. Er wordt geen zekerheid geëist in elk van de volgende gevallen:




a. van staten, regionale en plaatselijke overheidsinstanties of andere publiekrechtelijke lichamen in verband met de activiteiten die zij als overheid uitoefenen;

b. voor goederen vervoerd over de Rijn, de vaarwegen van de Rijn, de Donau of de vaarwegen van de Donau;

c. voor goederen vervoerd via een vaste transportinrichting;

d. in specifieke gevallen waarin de goederen onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst;

e. voor goederen die over zee of door de lucht worden vervoerd tussen havens in de Unie of tussen luchthavens in de Unie.

8. De douaneautoriteiten kunnen afzien van de eis tot zekerheidstelling indien het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten waarvoor zekerheid moet worden gesteld, de statistische waardedrempel van 1 000 EUR niet overschrijdt.

9. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de specifieke gevallen waarin geen zekerheid moet worden gesteld voor onder de regeling tijdelijke invoer geplaatste goederen als bedoeld in lid 7, punt d).

10. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor het stellen van zekerheid en het uitoefenen van toezicht daarop als bedoeld in dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 171

Referentiebedrag van een verplichte zekerheid

1. Wanneer de douaneautoriteiten een zekerheid moeten eisen en zij het precieze met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en overige heffingen kunnen vaststellen op het tijdstip waarop de zekerheid wordt geëist, moet de zekerheid dat precieze bedrag dekken.

Indien het niet mogelijk is het precieze bedrag te bepalen, wordt het bedrag van de zekerheid vastgesteld op het door de douaneautoriteiten geraamde hoogste met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en overige heffingen die zijn ontstaan of kunnen ontstaan.

2. Onverminderd artikel 176 dient, indien een doorlopende zekerheid wordt gesteld voor het met douaneschulden overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en overige heffingen waarvan het bedrag in de tijd varieert, deze zekerheid op een zodanig niveau te worden vastgesteld dat het met douaneschulden overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en overige heffingen steeds zijn gedekt.

Artikel 172

Referentiebedrag van een zekerheid uit voorzorg

Wanneer het niet verplicht is om een zekerheid te stellen, maar de douaneautoriteiten niet zeker zijn dat het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en overige heffingen binnen de gestelde termijn zullen worden betaald, eisen zij een zekerheid voor een bedrag dat niet hoger mag zijn dan het in artikel 171 bedoelde niveau.

Artikel 173

Zekerheidstelling

1. Een zekerheid kan in een van de volgende vormen worden gesteld:




a. door ieder betaalmiddel dat door de douaneautoriteiten wordt erkend, in euro’s of in de valuta van de lidstaat waar de zekerheid wordt geëist;

b. door een verbintenis van een borg;

c. door een andere vorm van zekerheid die een gelijkwaardige garantie voor de betaling van het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en overige heffingen biedt.

2. Een zekerheid in de vorm van een storting van contant geld of van een gelijkwaardig betaalmiddel dient te worden gesteld overeenkomstig de geldende voorschriften in de lidstaat waar de zekerheid wordt geëist.

Zekerheidstelling met een door de douaneautoriteiten erkend betaalmiddel geeft geen recht op betaling van interesten door de douaneautoriteiten.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de in lid 1, punt c), bedoelde vorm van de zekerheid.

Artikel 174

Keuze van zekerheid

De persoon die zekerheid moet stellen, heeft de keuze tussen de in artikel 173, lid 1, genoemde vormen van zekerheid.

De douaneautoriteiten kunnen echter weigeren de gekozen vorm van zekerheid te aanvaarden indien deze onverenigbaar is met de goede werking van de desbetreffende douaneregeling.

De douaneautoriteiten kunnen eisen dat de gekozen vorm van zekerheid gedurende een bepaalde periode gehandhaafd blijft.

Artikel 175

Borg

1. De in artikel 173, lid 1, punt b), bedoelde borg is een in het douanegebied van de Unie woonachtige, geregistreerde of gevestigde derde. De douaneautoriteiten die de zekerheid eisen, moeten hun goedkeuring geven aan de borg, tenzij de borg een kredietinstelling, financiële instelling of verzekeringsmaatschappij is die in de Unie overeenkomstig de geldende Unieregelgeving is erkend.

2. De borg verbindt zich er schriftelijk toe het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en overige heffingen waarvoor zekerheid is gesteld, te betalen.

3. De douaneautoriteiten kunnen weigeren hun goedkeuring te geven aan de voorgestelde borg of soort zekerheid, indien deze naar hun mening niet alle waarborgen biedt dat het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en overige heffingen binnen de gestelde termijn zullen worden betaald.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de regels betreffende de vormen van zekerheidstelling en de regels betreffende de borg als bedoeld in dit artikel.

5. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de intrekking en opzegging van de verbintenis van een borg als bedoeld in dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 176

Doorlopende zekerheid

1. De douaneautoriteiten kunnen de in artikel 170, lid 5, bedoelde vergunning slechts verlenen aan personen die aan de volgende voorwaarden voldoen:




a. zij zijn in het douanegebied van de Unie gevestigd;

b. zij voldoen aan de in artikel 24, lid 1, punt a), vastgestelde criteria;

c. zij maken geregeld gebruik van de betrokken douaneregelingen of zij zijn exploitanten van faciliteiten voor tijdelijke opslag of zij voldoen aan de in artikel 24, lid 1, punt d), vastgestelde criteria.

2. De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat marktdeelnemers die aan de criteria van artikel 24, lid 1, punten b) en c), voldoen, en Trust&Check-ondernemers voor mogelijke douaneschulden en overige heffingen een doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag stellen of dat van zekerheidstelling wordt afgezien.

3. De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat geautoriseerde marktdeelnemers voor douanevereenvoudigingen en Trust&Check-ondernemers, op aanvraag, voor bestaande douaneschulden en overige heffingen een doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag stellen.

4. De in lid 3 bedoelde doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag staat gelijk aan een zekerheidstelling.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de voorwaarden waaronder de in lid 2 bedoelde vergunning voor gebruik van een doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag of voor ontheffing van zekerheidstelling wordt verleend.

6. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de vaststelling van het bedrag van de zekerheid, met inbegrip van het verminderde bedrag als bedoeld in lid 2. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 177

Tijdelijke verboden voor het gebruik van de doorlopende zekerheid

1. In het kader van een bijzondere regeling of tijdelijke opslag kan de Commissie besluiten om een tijdelijk verbod op te leggen voor het gebruik van:




a. een doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag of een ontheffing van zekerheidstelling als bedoeld in artikel 176, lid 2;

b. een doorlopende zekerheid als bedoeld in artikel 176, voor goederen waarmee op grote schaal blijkt te zijn gefraudeerd.

2. Indien lid 1, punt a) of b), van toepassing is, kan vergunning worden verleend voor het gebruik van een doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag of een ontheffing van zekerheidstelling of het gebruik van een doorlopende zekerheid als bedoeld in artikel 176 indien de betrokkene voldoet aan een van de volgende voorwaarden:




a. die persoon kan aantonen dat met betrekking tot de goederen in kwestie geen douaneschuld is ontstaan bij zijn verrichtingen in de twee jaar voorafgaand aan de in lid 1 bedoelde beslissing;

b. die persoon kan, indien douaneschulden zijn ontstaan in de twee jaar voorafgaand aan de in lid 1 bedoelde beslissing, aantonen dat die schulden binnen de vastgestelde termijn volledig zijn voldaan door de schuldenaar of schuldenaren dan wel door de borg.

Om vergunning te krijgen voor het gebruik van een doorlopende zekerheid waarvoor een tijdelijk verbod geldt, dient de betrokkene eveneens te voldoen aan de criteria van artikel 24, lid 1, punten b) en c).

3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de regels betreffende tijdelijke verboden voor het gebruik van de doorlopende zekerheid als bedoeld in lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Om dwingende redenen van urgentie die verband houden met dergelijke maatregelen en naar behoren worden gerechtvaardigd door de noodzaak om onverwijld de financiële belangen van de Unie en haar lidstaten beter te beschermen, stelt de Commissie volgens de in artikel 262, lid 5, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Artikel 178

Aanvullende of vervangende zekerheid

Indien de douaneautoriteiten vaststellen dat de gestelde zekerheid niet of niet meer alle waarborgen biedt dat het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en overige heffingen binnen de gestelde termijn volledig zullen worden voldaan, eisen zij van een van de in artikel 170, lid 3, bedoelde personen dat deze, naar eigen keuze, een aanvullende zekerheid stelt dan wel de oorspronkelijke zekerheid door een nieuwe vervangt.

Artikel 179

Vrijgave van de zekerheid

1. De zekerheid wordt door de douaneautoriteiten onmiddellijk vrijgegeven indien de douaneschuld of de aansprakelijkheid voor overige heffingen is tenietgegaan of niet meer kan ontstaan.

2. Indien de douaneschuld of de aansprakelijkheid voor overige heffingen ten dele is tenietgegaan of nog maar voor een gedeelte van het bedrag waarvoor zekerheid werd gesteld, kan ontstaan, wordt de gestelde zekerheid op verzoek van de betrokkene dienovereenkomstig gedeeltelijk vrijgegeven, tenzij het betrokken bedrag dit niet rechtvaardigt.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de termijnen voor de vrijgave van een zekerheid.

4. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de vrijgave van de zekerheid als bedoeld in dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk 3
Invordering, betaling, terugbetaling en kwijtschelding van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten

Afdeling 1
Vaststelling van het bedrag aan invoer- en uitvoerrechten, mededeling van de douaneschuld en boeking

Artikel 180

Vaststelling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten

1. De importeur en de exporteur berekenen het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten. Bij de vrijgave van de goederen worden de douaneautoriteiten geacht het door de importeur en de exporteur berekende bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten te aanvaarden, onverminderd controles na vrijgave. Indien deze persoon het bedrag niet berekent of de douaneautoriteiten het niet eens zijn met het door die persoon berekende bedrag, stellen de douaneautoriteiten die bevoegd zijn voor de plaats waar de douaneschuld overeenkomstig artikel 169 is ontstaan of geacht wordt te zijn ontstaan, het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten vast zodra zij over de nodige gegevens beschikken.

2. In afwijking van lid 1 kunnen de douaneautoriteiten, wanneer een douaneaangifte is ingediend, tot de in artikel 265, lid 3, genoemde datum, het in de douaneaangifte vastgestelde bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten aanvaarden, onverminderd controles na vrijgave. Indien de douaneautoriteiten het niet eens zijn met dit bedrag, stellen zij het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten vast zodra zij over de nodige gegevens beschikken.

3. Indien het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten geen rond getal is, kan het worden afgerond.

Luidt het in de eerste alinea bedoelde bedrag in euro’s, dan mag de afronding niet meer bedragen dan de afronding naar het dichtstbijzijnde hogere of lagere ronde getal.

Importeurs en exporteurs die gevestigd zijn in een lidstaat die de euro niet als munteenheid heeft, kunnen het bepaalde in de tweede alinea mutatis mutandis toepassen dan wel van deze alinea afwijken, mits de toepasselijke afrondingsregels geen grotere financiële gevolgen hebben dan de in de tweede alinea vermelde regel.

Artikel 181

Mededeling van de douaneschuld

1. Bij vrijgave van de goederen worden de douaneautoriteiten geacht de douaneschuld aan de importeur of de exporteur te hebben meegedeeld.

2. Wanneer de douaneautoriteiten het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten hebben vastgesteld, delen zij dit mee aan de schuldenaar in de vorm die is voorgeschreven op de plaats waar de douaneschuld overeenkomstig artikel 169 is ontstaan of wordt geacht te zijn ontstaan.

De in de eerste alinea bedoelde mededeling wordt niet gedaan in elk van de volgende gevallen:




a. indien, in afwachting van een definitieve vaststelling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten, een voorlopig antidumpingrecht of een voorlopig compenserend recht of een voorlopige vrijwaringsmaatregel is opgelegd;

b. indien het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten hoger is dan het bedrag dat is vastgesteld op basis van een overeenkomstig artikel 13 afgegeven beschikking;

c. indien het oorspronkelijke besluit om de douaneschuld niet mee te delen of om een lager bedrag aan invoer- of uitvoerrechten mee te delen dan het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten, is genomen op grond van algemene bepalingen die bij een rechterlijke uitspraak op een latere datum ongeldig zijn verklaard;

d. indien de douaneautoriteiten krachtens de douanewetgeving zijn vrijgesteld van de verplichting tot mededeling van de douaneschuld.

3. Wanneer de douaneautoriteiten overeenkomstig lid 2 het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten moeten meedelen, delen zij de douaneschuld aan de schuldenaar mee wanneer ze dat bedrag kunnen vaststellen en een besluit daarover kunnen nemen.

Indien de mededeling van de douaneschuld echter een strafonderzoek zou schaden, dan kunnen de douaneautoriteiten deze mededeling evenwel uitstellen totdat deze het strafonderzoek niet langer schaadt.

4. De douaneautoriteiten kunnen een Trust&Check-ondernemer toestaan de douaneschuld te berekenen die overeenkomt met het totale bedrag aan invoer- of uitvoerrechten voor alle goederen die deze ondernemer voor rekening van de douaneautoriteiten heeft vrijgegeven gedurende een periode van ten hoogste 31 kalenderdagen, en daarvan opgave te doen aan de douaneautoriteiten met een uitsplitsing van de bedragen voor elke specifieke zending goederen. Indien de douaneautoriteiten het niet eens zijn met het berekende en opgegeven bedrag, stellen zij het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten vast.

5. In afwijking van lid 1 kunnen de douaneautoriteiten, wanneer titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG van toepassing is op afstandsverkopen van uit derde landen in te voeren goederen aan een afnemer in het douanegebied van de Unie, een gelijkgestelde importeur toestaan de douaneschuld te berekenen die overeenkomt met het totale bedrag aan invoerrechten voor alle goederen die in de loop van een maand ten gunste van die gelijkgestelde importeur zijn vrijgegeven, en daarvan opgave te doen vóór het einde van de daaropvolgende maand, met een uitsplitsing van de bedragen voor elke specifieke zending goederen. Met deze opgave kan de informatie die de gelijkgestelde importeur overeenkomstig artikel 59, lid 2, had verstrekt, worden gewijzigd of ongeldig worden gemaakt. Indien de douaneautoriteiten het niet eens zijn met het berekende en opgegeven bedrag, stellen zij het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten vast. De douaneautoriteiten worden geacht de douaneschuld te hebben meegedeeld wanneer zij niet binnen een redelijke termijn nadat de marktdeelnemer zijn opgave heeft gedaan, hiertegen bezwaar hebben gemaakt.

6. Tot de in artikel 265, lid 3, vastgestelde datum kunnen de douaneautoriteiten, wanneer een douaneaangifte is ingediend, toestaan dat de douaneschuld die overeenkomt met het totale bedrag aan invoer- of uitvoerrechten voor alle goederen die tijdens een vastgestelde periode ten gunste van eenzelfde persoon zijn vrijgegeven, aan het eind van die periode wordt meegedeeld, mits zekerheid is gesteld voor de betaling. De door de douaneautoriteiten vastgestelde periode bedraagt hoogstens 31 dagen.

7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende:




a. de in lid 2, tweede alinea, punt d), bedoelde gevallen waarin de douaneautoriteiten zijn vrijgesteld van mededeling van de douaneschuld;

b. de redelijke termijn waarbinnen wordt geacht geen bezwaar te zijn gemaakt als bedoeld in lid 5;

c. de informatie die de gelijkgestelde importeur in zijn in lid 5 bedoelde opgave moet vermelden.

Artikel 182

Verjaringstermijnen van de douaneschuld

1. De douaneautoriteiten doen geen mededeling van een douaneschuld aan de schuldenaar nadat er drie jaar zijn verstreken, te rekenen vanaf de datum waarop de douaneschuld is ontstaan.

2. Wanneer de douaneschuld is ontstaan ingevolge een handeling die op het tijdstip waarop zij werd verricht, strafrechtelijk vervolgbaar was, wordt de in lid 1 vastgestelde termijn van drie jaar in overeenstemming met het nationale recht tot minimaal vijf jaar en maximaal tien jaar verlengd.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen worden geschorst, indien:




a. overeenkomstig artikel 16 beroep wordt ingesteld;

b. dergelijke schorsing wordt toegepast vanaf de datum waarop het beroep is ingesteld en loopt voor de duur van de beroepsprocedure; of

c. de douaneautoriteiten de schuldenaar overeenkomstig artikel 6, lid 6, hebben meegedeeld op welke gronden zij voornemens zijn mededeling te doen van de douaneschuld; dergelijke schorsing wordt toegepast vanaf de datum van die mededeling tot het verstrijken van de termijn waarbinnen de schuldenaar de gelegenheid heeft zijn standpunt kenbaar te maken.

4. Indien een douaneschuld overeenkomstig artikel 193, lid 7, opnieuw verschuldigd wordt, worden de in de leden 1 en 2 vastgestelde termijnen geacht te zijn geschorst vanaf de datum waarop de aanvraag tot terugbetaling of kwijtschelding overeenkomstig artikel 198 is ingediend tot de datum waarop de beschikking op de terugbetaling of de kwijtschelding is afgegeven.

Artikel 183

Boeking

1. De in artikel 180 bedoelde douaneautoriteiten boeken het overeenkomstig artikel 181 meegedeelde bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten zoals door de nationale wetgeving wordt voorgeschreven. 

De in de eerste alinea bedoelde verplichting voor de douaneautoriteiten geldt niet in de in artikel 181, lid 2, tweede alinea, bedoelde gevallen.

2. De douaneautoriteiten hoeven geen bedragen aan invoer- of uitvoerrechten te boeken die overeenkomstig artikel 182 overeenkomen met een douaneschuld waarvan geen mededeling aan de schuldenaar meer kon worden gedaan.

3. De lidstaten stellen de praktische voorschriften vast voor de boeking van de bedragen aan invoer- of uitvoerrechten. Deze voorschriften kunnen verschillen naargelang de douaneautoriteiten ervan verzekerd zijn dat, gezien de omstandigheden waarin de douaneschuld is ontstaan, die bedragen zullen worden betaald.

Artikel 184

Tijdstip van boeking

1. De douaneautoriteiten boeken het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten uiterlijk veertien dagen na de vrijgave van de goederen, tenzij de goederen onder tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten worden geplaatst.

2. In afwijking van lid 1 kunnen de douaneautoriteiten het totale bedrag aan invoer- of uitvoerrechten voor alle goederen die ten gunste van een Trust&Check-ondernemer tijdens een vastgestelde periode zijn vrijgegeven overeenkomstig artikel 181, lid 4, in één keer boeken aan het einde van die periode.

Deze boeking dient te geschieden uiterlijk veertien dagen na afloop van de betrokken periode.

3. In afwijking van lid 1 kan het totale bedrag aan invoerrechten voor alle goederen die gedurende één maand ten gunste van een gelijkgestelde importeur zijn vrijgegeven overeenkomstig artikel 181, lid 5, in één keer worden geboekt uiterlijk aan het einde van de volgende maand, met een uitsplitsing van de bedragen voor elke specifieke zending goederen.

4. Tot de in artikel 265, lid 3, vastgestelde datum kunnen de douaneautoriteiten, wanneer een douaneaangifte is ingediend, toestaan dat de douaneschuld die overeenkomt met het totale bedrag aan invoer- of uitvoerrechten voor alle goederen die tijdens een vastgestelde periode van ten hoogste 31 dagen ten gunste van eenzelfde persoon zijn vrijgegeven, aan het eind van die periode wordt meegedeeld, mits zekerheid is gesteld voor de betaling.

Deze boeking dient te geschieden uiterlijk veertien dagen na afloop van de betrokken periode.

5. Indien goederen kunnen worden vrijgegeven op bepaalde voorwaarden die aan de vaststelling dan wel de inning van het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten zijn verbonden, geschiedt de boeking uiterlijk veertien dagen na vaststelling van het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten of van de verplichting tot betaling van die rechten.

Indien de douaneschuld evenwel betrekking heeft op een voorlopig antidumpingrecht, een voorlopig compenserend recht of een voorlopige vrijwaringsmaatregel, wordt het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten geboekt uiterlijk twee maanden na de datum waarop de verordening tot instelling van het definitieve recht in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.

6. Indien een douaneschuld ontstaat onder andere dan de in lid 1 bedoelde omstandigheden, wordt het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten geboekt uiterlijk veertien dagen na de datum waarop de douaneautoriteiten in staat zijn het bedrag aan betrokken invoer- of uitvoerrechten vast te stellen en een beschikking af te geven.

7. Lid 6 is van toepassing op het bedrag aan in te vorderen of nog in te vorderen invoer- of uitvoerrechten indien het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten niet is geboekt overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 of indien een lager dan het verschuldigde bedrag is vastgesteld en geboekt.

8. De in de leden 1 tot en met 6 vastgestelde termijnen voor boeking zijn niet van toepassing in onvoorziene omstandigheden of bij overmacht.

9. De boeking kan in het in artikel 181, lid 3, tweede alinea, bedoelde geval worden uitgesteld totdat de mededeling van de douaneschuld een strafonderzoek niet langer schaadt.

Artikel 185

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen vast teneinde wederzijdse bijstand tussen de douaneautoriteiten te garanderen wanneer een douaneschuld is ontstaan.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Afdeling 2
Betaling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten

Artikel 186

Algemene termijnen voor betaling en schorsing van de betalingstermijn

1. De schuldenaar betaalt de bedragen aan invoer- of uitvoerrechten die met een overeenkomstig artikel 181 meegedeelde douaneschuld overeenkomen, binnen de door de douaneautoriteiten voorgeschreven termijn.

Onverminderd artikel 17, lid 2, bedraagt deze termijn niet meer dan tien dagen vanaf de mededeling van de douaneschuld aan de schuldenaar. 

De douaneautoriteiten kunnen die termijn op aanvraag van de schuldenaar verlengen, indien het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten is vastgesteld bij controles achteraf als bedoeld in artikel 48. Onverminderd artikel 190, lid 2, bedraagt de aldus toegestane verlenging van de termijn niet meer dan de tijd die de schuldenaar nodig heeft om de voor de nakoming van zijn verplichtingen noodzakelijke maatregelen te nemen.

2. In afwijking van lid 1 betaalt de schuldenaar het bedrag aan invoerrechten dat met een overeenkomstig artikel 181, lid 5, meegedeelde douaneschuld overeenkomt, uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen de douaneschuld moet worden meegedeeld.

3. Indien de schuldenaar voor een van de in de artikelen 188 tot en met 190 vastgestelde betalingsfaciliteiten in aanmerking komt, geschiedt de betaling binnen de in het kader van deze faciliteiten vastgestelde termijn of termijnen.

4. De betalingstermijn van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt geschorst in elk van de volgende gevallen:




a. er is een aanvraag tot kwijtschelding van de rechten ingediend overeenkomstig artikel 198;

b. goederen moeten worden verbeurdverklaard, worden vernietigd of aan de staat worden afgestaan;

c. de douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 161 en er is meer dan één schuldenaar.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de regels voor de schorsing van de termijn voor de betaling van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten als bedoeld in lid 3 en houdende de schorsingstermijn.

Artikel 187

Betaling

1. De betaling geschiedt in contanten of met elk ander middel dat een soortgelijk bevrijdend karakter heeft, compensatie daaronder begrepen, in overeenstemming met de nationale wetgeving.

2. De betaling kan door een andere persoon dan de schuldenaar worden verricht.

3. In ieder geval kan de schuldenaar een deel van, of het gehele bedrag aan invoer- of uitvoerrechten betalen voordat de hem toegestane betalingstermijn is verstreken.

Artikel 188

Uitstel van betaling

De douaneautoriteiten staan de belanghebbende, indien deze een aanvraag daartoe indient en zekerheid stelt, uitstel van betaling van de verschuldigde rechten toe op een van de onderstaande wijzen:




a. afzonderlijk voor elk bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat overeenkomstig artikel 184, lid 1, of artikel 184, lid 7, is geboekt;

b. voor het geheel van alle bedragen aan invoer- of uitvoerrechten die overeenkomstig artikel 184, lid 1, zijn geboekt binnen een door de douaneautoriteiten vastgestelde periode van ten hoogste 31 dagen;

c. voor het geheel van alle bedragen aan invoer- of uitvoerrechten die overeenkomstig artikel 184, leden 2, 3 en 4, in één keer zijn geboekt.

Artikel 189

Termijnen waarvoor uitstel van betaling wordt verleend

1. De termijn waarvoor uitstel van betaling krachtens artikel 188 wordt verleend, bedraagt 30 dagen.

2. Indien uitstel van betaling wordt verleend overeenkomstig artikel 188, punt a), gaat de termijn in op de dag volgende op die waarop de douaneschuld aan de schuldenaar is meegedeeld.

3. Indien uitstel van betaling wordt verleend overeenkomstig artikel 188, punt b), gaat de termijn in op de dag volgende op die waarop de aggregatieperiode verstrijkt. Deze termijn wordt verminderd met een aantal dagen dat gelijk is aan de helft van het aantal dagen dat deze periode omvat.

4. Indien uitstel van betaling wordt verleend overeenkomstig artikel 188, punt c), gaat de termijn in op de dag volgende op die waarop de periode verstrijkt die is vastgesteld voor de vrijgave van de betrokken goederen. Deze termijn wordt verminderd met een aantal dagen dat gelijk is aan de helft van het aantal dagen dat deze periode omvat.

5. Indien de in de leden 3 en 4 bedoelde perioden uit een oneven aantal dagen bestaan, is het aantal dagen dat overeenkomstig deze leden op de termijn van 30 dagen in mindering moet worden gebracht, gelijk aan de helft van het even getal dat onmiddellijk aan het oneven getal voorafgaat.

6. Indien de in de leden 3 en 4 bedoelde perioden weken zijn, kunnen de lidstaten bepalen dat het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten waarvoor uitstel van betaling werd verleend, dient te worden betaald uiterlijk op de vrijdag van de vierde week volgende op de betrokken week.

Indien deze perioden maanden zijn, kunnen de lidstaten bepalen dat het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten waarvoor uitstel van betaling werd verleend, dient te worden betaald uiterlijk op de zestiende dag van de maand volgende op de betrokken maand. Deze termijnen kunnen niet worden verlengd, zelfs niet wanneer het einde van de periode op een feestdag valt.

Artikel 190

Overige betalingsfaciliteiten

1. De douaneautoriteiten kunnen de schuldenaar andere betalingsfaciliteiten dan uitstel van betaling toestaan mits zekerheid wordt gesteld.

2. Indien faciliteiten worden verleend overeenkomstig lid 1, wordt over het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten kredietrente in rekening gebracht.

Voor een lidstaat die de euro heeft aangenomen, is de kredietrentevoet gelijk aan de door de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet van de eerste dag van de maand van de vervaldag, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C, vermeerderd met één punt.

Voor een lidstaat die niet de euro heeft aangenomen, is de kredietrentevoet gelijk aan de rentevoet die op de eerste dag van de betrokken maand door de nationale centrale bank op haar basisherfinancieringstransacties wordt toegepast, vermeerderd met één punt, of, voor een lidstaat waarvoor de rentevoet van de nationale centrale bank niet beschikbaar is, de meest equivalente rentevoet die op de eerste dag van de betrokken maand op de geldmarkt van de lidstaat wordt toegepast, vermeerderd met één punt.

3. De douaneautoriteiten kunnen ervan afzien zekerheidstelling te eisen of kredietrente in rekening te brengen indien op basis van een gedocumenteerde beoordeling van de omstandigheden waarin de schuldenaar verkeert, is vastgesteld dat dit ernstige economische of sociale moeilijkheden zou veroorzaken.

4. De douaneautoriteiten zien ervan af kredietrente in rekening te brengen indien het bedrag voor elke invordering lager is dan 10 EUR.

Artikel 191

Afdwinging van betaling

Indien het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten niet binnen de gestelde termijn is voldaan, verzekeren de douaneautoriteiten zich van de betaling van dat bedrag met alle middelen die hun krachtens de wetgeving van de betrokken lidstaat ter beschikking staan.

Artikel 192

Vertragingsrente

1. Over het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt vertragingsrente in rekening gebracht vanaf de datum waarop de gestelde termijn afloopt tot de datum waarop dat bedrag is voldaan.

Voor een lidstaat die de euro heeft aangenomen, is de rentevoet op achterstallen gelijk aan de door de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet van de eerste dag van de maand van de vervaldag, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C, vermeerderd met twee punten.

Voor een lidstaat die niet de euro heeft aangenomen, is de rentevoet op achterstallen gelijk aan de rentevoet die op de eerste dag van de betrokken maand door de nationale centrale bank op haar basisherfinancieringstransacties wordt toegepast, vermeerderd met twee punten, of, voor een lidstaat waarvoor de rentevoet van de nationale centrale bank niet beschikbaar is, de meest equivalente rentevoet die op de eerste dag van de betrokken maand op de geldmarkt van de lidstaat wordt toegepast, vermeerderd met twee punten.

2. Indien de douaneschuld is ontstaan op basis van artikel 161 of artikel 164 of indien de mededeling van de douaneschuld het gevolg is van een controle achteraf, wordt behalve het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten vertragingsrente in rekening gebracht vanaf de datum waarop de douaneschuld is ontstaan tot de datum waarop de schuld is meegedeeld.

De rentevoet op achterstallen wordt vastgesteld overeenkomstig lid 1.

3. De douaneautoriteiten kunnen ervan afzien vertragingsrente in rekening te brengen indien op basis van een gedocumenteerde beoordeling van de omstandigheden waarin de schuldenaar verkeert, is vastgesteld dat dit ernstige economische of sociale moeilijkheden zou veroorzaken.

4. De douaneautoriteiten zien ervan af vertragingsrente in rekening te brengen indien het bedrag voor elke invordering lager is dan 10 EUR.

Afdeling 3
Terugbetaling en kwijtschelding

Artikel 193

Terugbetaling en kwijtschelding

1. Onder de bij deze afdeling vastgestelde voorwaarden gaan de douaneautoriteiten over tot terugbetaling of kwijtschelding van bedragen aan invoer- of uitvoerrechten, om elk van de volgende redenen:




a. invoer- of uitvoerrechten die te veel in rekening zijn gebracht;

b. goederen die gebreken vertonen of goederen die niet met de bepalingen van het contract in overeenstemming zijn;

c. vergissing van de bevoegde autoriteiten;

d. billijkheid;

e. ongeldigmaking van de gegevens op basis waarvan de douaneschuld is vastgesteld voor de overeenkomstige goederen of, in voorkomend geval, van de overeenkomstige douaneaangifte.

2. De douaneautoriteiten gaan over tot terugbetaling of kwijtschelding van het in lid 1 bedoelde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten van 10 EUR of meer, tenzij de betrokkene verzoekt om terugbetaling of kwijtschelding van een lager bedrag.

3. Indien de douaneautoriteiten van mening zijn dat terugbetaling of kwijtschelding moet worden verleend op basis van de artikelen 196 en 197, legt de betrokken lidstaat het dossier met het oog op een besluit voor aan de Commissie in de volgende gevallen:




a. indien de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat de bijzondere omstandigheden het gevolg zijn van het feit dat de Commissie haar verplichtingen niet is nagekomen;

b. indien de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat de Commissie een vergissing heeft begaan in de zin van artikel 196;

c. indien de omstandigheden in het betrokken geval verband houden met de resultaten van een door de Unie verricht onderzoek op grond van Verordening (EG) nr. 515/97, dan wel op grond van enige andere bepaling van de Uniewetgeving of door de Unie met bepaalde landen of groepen van landen gesloten overeenkomst die in de mogelijkheid van dergelijke onderzoeken door de Unie voorziet, of

d. indien het bedrag waarvoor de betrokkene met betrekking tot één of meer invoer- of uitvoertransacties aansprakelijk kan zijn, door een vergissing of bijzondere omstandigheden gelijk is aan of hoger is dan 500 000 EUR.

Niettegenstaande de eerste alinea worden dossiers niet voorgelegd in de volgende gevallen:




a. indien de Commissie reeds een besluit heeft vastgesteld in een zaak die feitelijk en juridisch vergelijkbaar is;

b. indien bij de Commissie reeds een zaak is ingeleid die feitelijk en juridisch vergelijkbaar is.

4. Met inachtneming van de bevoegdheidsregels gaan de douaneautoriteiten, indien zij binnen de in artikel 198, lid 1, bedoelde termijnen tot de vaststelling komen dat een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten overeenkomstig de artikelen 194, 196 en 197 voor terugbetaling of kwijtschelding in aanmerking komt, op eigen initiatief tot terugbetaling of kwijtschelding over.

5. Rechten worden niet terugbetaald of kwijtgescholden indien de situatie die tot de mededeling van de douaneschuld heeft geleid, door frauduleuze handelingen van de schuldenaar is ontstaan.

6. Terugbetaling geeft geen aanleiding tot betaling van rente door de betrokken douaneautoriteiten, behalve in de in lid 1, punten a) en c), bedoelde gevallen.

In die gevallen geeft de terugbetaling echter geen aanleiding tot betaling van rente door de betrokken douaneautoriteiten indien de douaneautoriteiten een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten onverwijld terugbetalen nadat is vastgesteld dat het bedrag moet worden terugbetaald. Indien de douaneautoriteiten dat bedrag niet onverwijld terugbetalen en de schuldenaar een procedure tot terugbetaling inleidt, wordt de rente betaald over de periode vanaf de datum van betaling van deze rechten tot de datum van terugbetaling ervan.

Er wordt ook rente betaald indien een beschikking tot terugbetaling niet binnen drie maanden vanaf de datum waarop deze beschikking is afgegeven, ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de niet-naleving van deze termijn niet aan de douaneautoriteiten te wijten is.

In dit geval wordt de rente betaald vanaf de datum waarop de termijn van drie maanden verstrijkt tot de datum van terugbetaling. De rentevoet wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 190.

7. Indien de douaneautoriteiten ten onrechte terugbetaling of kwijtschelding hebben toegestaan, wordt de oorspronkelijke douaneschuld opnieuw verschuldigd, mits deze niet overeenkomstig artikel 182 is verjaard.

In dit geval dient alle op grond van lid 6, tweede alinea, betaalde rente te worden terugbetaald.

8. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de regels die zij moet nakomen bij het vaststellen van een in lid 3 bedoeld besluit, en met name de regels met betrekking tot:




a. de voorwaarden voor de aanvaarding van het dossier;

b. de termijn waarbinnen een besluit moet worden genomen en de schorsing van die termijn;

c. de mededeling van de redenen waarop de Commissie haar besluit wil baseren, voordat er een voor de betrokkene ongunstig besluit wordt genomen;

d. de mededeling van het besluit;

e. de gevolgen van het uitblijven van een besluit of het niet-meedelen van een dergelijk besluit.

9. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de terugbetaling en kwijtschelding en voor het in lid 3 bedoelde besluit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Wanneer het advies van het in artikel 262, lid 1, bedoelde comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen, is artikel 262, lid 6, van toepassing.

Artikel 194

Invoer- of uitvoerrechten die te veel in rekening zijn gebracht

1. Een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt terugbetaald of kwijtgescholden indien het bedrag dat met de oorspronkelijk meegedeelde douaneschuld overeenkomt het verschuldigde bedrag overschrijdt of indien de douaneschuld aan de schuldenaar is meegedeeld in strijd met artikel 181, lid 1, punten c) en d).

2. Wanneer het verzoek om terugbetaling of kwijtschelding is gebaseerd op het bestaan, op het tijdstip waarop de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, van een verlaagd recht of een nulrecht bij invoer in het kader van een tariefcontingent, een tariefplafond of een andere gunstige tariefbehandeling, wordt de terugbetaling of kwijtschelding verleend indien het verzoek, op het tijdstip waarop het werd ingediend, vergezeld ging van de nodige documenten en aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:




a. indien het een tariefcontingent betreft, dit niet is uitgeput;

b. in de overige gevallen, het normaal verschuldigde recht niet opnieuw is ingesteld.

Artikel 195

Goederen die gebreken vertonen of goederen die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van het contract

1. De douaneautoriteiten gaan over tot terugbetaling of kwijtschelding van een bedrag aan invoerrechten indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: 




a. de mededeling van de douaneschuld heeft betrekking op goederen die door de importeur zijn geweigerd omdat zij op het tijdstip van de vrijgave gebreken vertoonden of niet in overeenstemming waren met de bepalingen van het contract op grond waarvan zij waren ingevoerd;

b. de goederen zijn niet gebruikt, tenzij een begin van gebruik noodzakelijk was om vast te stellen dat deze goederen gebreken vertoonden of dat zij niet met de bepalingen van het contract in overeenstemming waren;

c. de goederen worden uit het douanegebied van de Unie gebracht of de douaneautoriteiten hebben, op aanvraag van de betrokkene, toegestaan om de goederen onder de regeling actieve veredeling, ook voor vernietiging, of de regeling extern douanevervoer, douane-entrepots of vrije zones te plaatsen.

2. De douaneautoriteiten gaan niet over tot terugbetaling of kwijtschelding van een bedrag aan invoerrechten in elk van de volgende gevallen:




a. de goederen waren, voordat zij in het vrije verkeer zijn gebracht, onder een bijzondere regeling voor proefneming geplaatst, tenzij is vastgesteld dat het feit dat de goederen gebreken vertoonden of niet met de bepalingen van het contract in overeenstemming waren, in de loop van deze proefnemingen normaal niet had kunnen worden ontdekt;

b. er is rekening gehouden met de gebreken van de goederen bij het opstellen van het contract, met name wat de prijs betreft, voordat de goederen onder een douaneregeling werden geplaatst die tot een douaneschuld heeft geleid;

c. de goederen werden door de aanvrager verkocht nadat was geconstateerd dat zij gebreken vertoonden of niet in overeenstemming waren met de bepalingen van het contract.

3. Goederen die vóór de vrijgave zijn beschadigd, worden gelijkgesteld met goederen die gebreken vertonen.

Artikel 196

Vergissing van de douaneautoriteiten

1. In andere dan de in artikel 193, lid 1, punt e), en in de artikelen 194, 195 en 197 bedoelde gevallen gaan de douaneautoriteiten over tot terugbetaling of kwijtschelding van een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wanneer zij, als gevolg van een vergissing hunnerzijds, een met de douaneschuld overeenkomend bedrag hebben meegedeeld dat lager was dan het verschuldigde bedrag, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:




a. de schuldenaar had de vergissing redelijkerwijze niet kunnen ontdekken;

b. de schuldenaar heeft te goeder trouw gehandeld.

2. Indien de in artikel 194, lid 2, genoemde voorwaarden niet zijn vervuld, gaan de douaneautoriteiten over tot terugbetaling of kwijtschelding wanneer het verlaagde recht of het nulrecht als gevolg van een vergissing hunnerzijds niet is toegepast en de gegevens op basis waarvan de goederen waren vrijgegeven of, in voorkomend geval, de douaneaangifte voor het vrije verkeer alle gegevenselementen bevatte en vergezeld was van alle voor de toepassing van het verlaagde recht of het nulrecht vereiste documenten.

3. Wanneer de preferentiële behandeling van de goederen op basis van een systeem van administratieve samenwerking wordt verleend waarbij de autoriteiten van een derde land betrokken zijn, wordt de afgifte door deze autoriteiten van een onjuist certificaat aangemerkt als een vergissing die redelijkerwijze niet had kunnen worden ontdekt in de zin van lid 1, punt a).

De afgifte van een onjuist certificaat wordt echter niet als een vergissing aangemerkt indien het certificaat gebaseerd is op een onjuiste weergave van de feiten door de exporteur, tenzij de autoriteiten die het certificaat afgaven, kennelijk wisten of hadden moeten weten dat de goederen niet voor preferentiële behandeling in aanmerking kwamen.

De schuldenaar wordt geacht te goeder trouw te hebben gehandeld indien hij kan aantonen dat hij in de periode van de betrokken handelstransacties het nodige heeft gedaan om ervoor te zorgen dat aan alle voorwaarden voor een preferentiële behandeling werd voldaan.

De schuldenaar kan zich evenwel niet op zijn goede trouw beroepen indien de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie heeft laten weten dat er gegronde twijfel bestaat over de juiste toepassing van de preferentiële regeling door het begunstigde land of gebied.

Artikel 197

Billijkheid

1. In andere dan de in artikel 193, lid 1, punt e), en de artikelen 194, 195 en 196 bedoelde gevallen gaan de douaneautoriteiten over tot terugbetaling of kwijtschelding van een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten om redenen van billijkheid indien een douaneschuld is ontstaan in bijzondere omstandigheden waarin de schuldenaar geen bedrog heeft gepleegd noch kennelijk nalatig is geweest.

2. De bijzondere omstandigheden als bedoeld in lid 1 worden geacht te bestaan indien uit de omstandigheden van de zaak blijkt dat de schuldenaar zich in een uitzonderlijke situatie bevindt ten opzichte van andere deelnemers die dezelfde activiteit uitoefenen, en indien de schuldenaar in afwezigheid van dergelijke omstandigheden niet het nadeel zou hebben geleden door de inning van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten.

Artikel 198

Procedure voor terugbetaling en kwijtschelding

1. Aanvragen tot terugbetaling of kwijtschelding overeenkomstig artikel 193 worden ingediend bij de douaneautoriteiten binnen de volgende termijnen:




a. in geval van bedragen aan invoer- of uitvoerrechten die te veel in rekening zijn gebracht, vergissing van de bevoegde autoriteiten of om redenen van billijkheid: binnen drie jaar na de datum waarop de douaneschuld is meegedeeld;

b. in geval van goederen die gebreken vertonen of goederen die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van het contract: binnen één jaar na de datum waarop de douaneschuld is meegedeeld;

c. in geval van ongeldigmaking van de gegevens of, in voorkomend geval, van een douaneaangifte op basis waarvan de goederen zijn vrijgegeven: binnen één jaar na de datum waarop die gegevens of die douaneaangifte ongeldig zijn gemaakt, tenzij anders is bepaald in de regels die van toepassing zijn op ongeldigmaking.

De in de eerste alinea, punten a) en b), genoemde termijnen worden verlengd indien de aanvrager aantoont dat hij, ten gevolge van onvoorziene omstandigheden of door overmacht, geen aanvraag heeft kunnen indienen binnen de voorgeschreven termijn.

2. Indien de douaneautoriteiten niet in staat zijn om, op basis van de aangevoerde gronden, terugbetaling of kwijtschelding te verlenen van een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten, dienen zij een aanvraag tot terugbetaling of kwijtschelding op zijn merites te onderzoeken in het licht van de andere in artikel 193 genoemde gronden voor terugbetaling of kwijtschelding.

3. Indien krachtens artikel 16 beroep is ingesteld tegen de mededeling van de douaneschuld, worden de in lid 1, eerste alinea, genoemde termijn alsook het onderzoek van de aanvragen tot terugbetaling en kwijtschelding en de desbetreffende termijnen geschorst voor de duur van de beroepsprocedure vanaf de datum waarop het beroep is ingesteld.

4. Wanneer een douaneautoriteit terugbetaling of kwijtschelding verleent overeenkomstig de artikelen 196 en 197, stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan in kennis.

5. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor de kennisgeving aan de Commissie overeenkomstig lid 4 en de te verstrekken informatie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk 4
Tenietgaan van de douaneschuld

Artikel 199

Tenietgaan

1. Onverminderd de geldende bepalingen inzake de niet-invordering van het met een douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten in geval van een gerechtelijk geconstateerde insolventie van de schuldenaar, gaat een douaneschuld bij invoer of uitvoer teniet op een van de volgende wijzen:




a. de douaneschuld kan overeenkomstig artikel 181 niet meer aan de schuldenaar worden meegedeeld;

b. het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt betaald;

c. het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt kwijtgescholden, met inachtneming van lid 5;

d. ten aanzien van goederen die zijn vrijgegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van invoer- of uitvoerrechten voortvloeit: de gegevens op grond waarvan de vrijgave is verricht, of de douaneaangifte worden ongeldig gemaakt;

e. goederen waarvoor invoer- of uitvoerrechten verschuldigd zijn, worden verbeurdverklaard dan wel in beslag genomen en tegelijkertijd of naderhand verbeurdverklaard;

f. goederen waarvoor invoer- of uitvoerrechten verschuldigd zijn, worden onder douanetoezicht vernietigd of worden aan de staat afgestaan;

g. de verdwijning van de goederen of de niet-naleving van de uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichtingen is het gevolg van de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van die goederen door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door onvoorziene omstandigheden of overmacht, of ingevolge instructies van de douaneautoriteiten; voor de toepassing van dit punt worden goederen geacht onherstelbaar verloren te zijn indien zij voor eenieder onbruikbaar zijn geworden;

h. de douaneschuld is ontstaan overeenkomstig artikel 161 of artikel 164 en er is aan de volgende voorwaarden voldaan:

i) het verzuim dat tot het ontstaan van de douaneschuld heeft geleid, had geen noemenswaardig effect op het goede functioneren van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling en hield geen poging tot bedrog in;

ii) alle formaliteiten die nodig zijn om de situatie van de goederen te regulariseren, worden naderhand vervuld;




i. goederen die vrij van rechten dan wel tegen een verlaagd invoerrecht op grond van hun bijzondere bestemming in het vrije verkeer zijn gebracht, zijn uitgevoerd met de toestemming van de douaneautoriteiten;

j. de schuld is ontstaan overeenkomstig artikel 160 en de formaliteiten ter verkrijging van de in dat artikel bedoelde preferentiële tariefbehandeling zijn geannuleerd;

k. met inachtneming van lid 6, de douaneschuld is ontstaan overeenkomstig artikel 161 en ten genoegen van de douaneautoriteiten is aangetoond dat de goederen niet zijn gebruikt of verbruikt en het douanegebied van de Unie hebben verlaten.

2. In de gevallen als bedoeld in lid 1, punt e), wordt evenwel, voor de toepassing van sancties op douaneovertredingen, de douaneschuld geacht niet te zijn tenietgegaan indien deze verordening en de wetgeving van een lidstaat bepaalt dat invoer- of uitvoerrechten of het bestaan van een douaneschuld als grondslag dienen voor de vaststelling van sancties.

3. Indien, overeenkomstig lid 1, punt g), een douaneschuld is tenietgegaan ten aanzien van goederen die vrij van rechten dan wel tegen een verlaagd invoerrecht op grond van hun bijzondere bestemming in het vrije verkeer zijn gebracht, worden alle resten en afval van de vernietiging geacht niet-Uniegoederen te zijn.

4. De geldende bepalingen met betrekking tot vaste percentages voor onherstelbaar verlies dat voortvloeit uit de aard van goederen, zijn van toepassing wanneer door de belanghebbende niet wordt aangetoond dat het werkelijke verlies groter is dan het verlies berekend door het toepassen van het vaste percentage op de betrokken goederen.

5. Indien er voor het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten meerdere schuldenaren zijn en deze schuld wordt kwijtgescholden, gaat de douaneschuld slechts teniet ten aanzien van de persoon of de personen aan wie kwijtschelding wordt verleend.

6. In het in lid 1, punt k), bedoelde geval gaat de douaneschuld niet teniet ten aanzien van de persoon die heeft getracht bedrog te plegen.

7. Indien de douaneschuld overeenkomstig artikel 161 is ontstaan, gaat de schuld teniet ten aanzien van de persoon die op generlei wijze heeft getracht bedrog te plegen en die heeft bijgedragen tot de bestrijding van fraude.

8. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de lijst van verzuimen zonder noemenswaardig effect op het goede functioneren van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling als bedoeld in lid 1, punt h), i).

Artikel 200

Toepassing van sancties

Het tenietgaan van de douaneschuld op basis van artikel 199, lid 1, punt h), vormt geen beletsel voor de lidstaten om sancties op te leggen wegens niet-naleving van de douanewetgeving.

Titel XI
BEPERKENDE MAATREGELEN EN MECHANISME VOOR CRISISBEHEER

Hoofdstuk 1
Beperkende maatregelen

Artikel 201

Rol van de EU-douaneautoriteit en van de douaneautoriteiten

1. De EU-douaneautoriteit draagt bij aan de correcte toepassing van overeenkomstig artikel 215 VWEU vastgestelde beperkende maatregelen door toe te zien op de uitvoering ervan op de onder haar bevoegdheid vallende gebieden en door, mits er eerst een toetsing is verricht door de Commissie en deze haar toestemming heeft verleend, de douaneautoriteiten passende richtsnoeren te verstrekken.

38. De douaneautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om aan de beperkende maatregelen te voldoen, rekening houdend met de richtsnoeren van de EU-douaneautoriteit.

Artikel 202

Verslaglegging

1. De EU-douaneautoriteit brengt regelmatig en telkens wanneer dat nodig is verslag uit bij de Commissie over de uitvoering van de beperkende maatregelen door de douaneautoriteiten en over elke inbreuk daarop.

39. De douaneautoriteiten stellen de EU-douaneautoriteit, de Commissie en de nationale autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de uitvoering van sancties, in kennis van elk vermoeden en van elk geval van ontwijking van beperkende maatregelen en van de risicobeperkende maatregelen die zij in dat verband hebben genomen.

Hoofdstuk 2
Mechanisme voor crisisbeheer

Artikel 203

Opstelling van protocollen en procedures

1. De EU-douaneautoriteit stelt procedures en protocollen op die overeenkomstig artikel 204, lid 1, kunnen worden geactiveerd:




a. wanneer een crisis aan de grens van een of meer lidstaten gevolgen heeft voor de douaneprocessen;

b. wanneer een crisis in een andere sector een optreden van de douaneautoriteiten in samenwerking met de bevoegde autoriteiten vereist;

c. met het oog op een snelle, doeltreffende en evenredige reactie op de situatie in kwestie.

40. De protocollen en procedures kunnen met name betrekking hebben op:




a. de toepassing van gemeenschappelijke risicocriteria, gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden en risicoprofielen, passende risicobeperkende maatregelen en douanecontroles;

b. een samenwerkingskader dat het mogelijk maakt douaneambtenaren en douanecontroleapparatuur van de ene lidstaat tijdelijk ter beschikking te stellen van een andere lidstaat.

Artikel 204

Activering van het mechanisme voor crisisbeheer

1. De Commissie kan, op eigen initiatief of op verzoek van een of meer lidstaten of de EU-douaneautoriteit, overeenkomstig de in artikel 262, leden 4 en 5, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure, rekening houdend met de in artikel 203 bedoelde protocollen en procedures, een uitvoeringshandeling vaststellen houdende de passende en noodzakelijke maatregelen en regelingen die moeten worden toegepast om een crisissituatie aan te pakken of de negatieve gevolgen ervan te beperken.

2. De EU-douaneautoriteit coördineert en houdt toezicht op de toepassing en uitvoering van de passende maatregelen en regelingen door de douaneautoriteiten en brengt verslag uit bij de Commissie over de resultaten van deze uitvoering.

3. De EU-douaneautoriteit zet een crisisresponsunit op die gedurende de hele crisis permanent beschikbaar is.

4. De douaneautoriteiten voeren de krachtens dit artikel vastgestelde maatregelen en regelingen uit en passen deze toe en brengen verslag uit bij de EU-douaneautoriteit van de uitvoering en toepassing ervan.

Titel XII
DE DOUANEAUTORITEIT VAN DE EUROPESE UNIE

Hoofdstuk 1
Beginselen

Artikel 205

Rechtsvorm

1. De EU-douaneautoriteit is een orgaan van de Unie en heeft rechtspersoonlijkheid.

2. In elk van de lidstaten heeft de EU-douaneautoriteit de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die krachtens het nationale recht aan rechtspersonen wordt verleend. Zij kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.

3. De EU-douaneautoriteit wordt vertegenwoordigd door haar uitvoerend directeur.

Artikel 206

Zetel

De EU-douaneautoriteit heeft haar zetel in [...].

Artikel 207

Missie en doelstellingen van de EU-douaneautoriteit

1. De EU-douaneautoriteit draagt bij aan de verwezenlijking van de in artikel 2 omschreven missie van de douaneautoriteiten.

2. Onverminderd de respectieve verantwoordelijkheden van de Commissie, OLAF en de lidstaten streeft de EU-douaneautoriteit de volgende doelstellingen na:




a. de EU-douaneautoriteit draagt bij aan het operationele beheer van de douane-unie; in dat verband coördineert en houdt zij toezicht op de operationele samenwerking tussen douaneautoriteiten, en bundelt en verstrekt zij technische expertise om tot grotere efficiëntie en betere resultaten te komen;

b. de EU-douaneautoriteit ontwikkelt, beheert en onderhoudt informatietechnologieën om de in deze verordening vastgestelde regelingen uit te voeren en draagt bij aan een optimaal gebruik van de beschikbare gegevens met het oog op douanetoezicht, -controle en -risicobeheer;

c. de EU-douaneautoriteit ondersteunt de douaneautoriteiten bij de totstandbrenging van een uniforme uitvoering van de douanewetgeving, met name om ervoor te zorgen dat douanecontroles en risicobeheer op geharmoniseerde wijze worden uitgevoerd;

d. de EU-douaneautoriteit draagt bij aan de handhaving van andere Uniewetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast.

Hoofdstuk 2
Taken

Artikel 208

Kerntaken

1. De EU-douaneautoriteit verricht risicobeheertaken overeenkomstig titel IV, hoofdstuk 3.

2. De EU-douaneautoriteit verricht haar taken met betrekking tot beperkende maatregelen en het mechanisme voor crisisbeheer overeenkomstig titel XI.

3. De EU-douaneautoriteit onderneemt activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw en voorziet in operationele ondersteuning van en coördinatie tussen de douaneautoriteiten. Zij houdt zich met name bezig met:




a. doorlichten en monitoren van grensdoorlaatposten en andere controlelocaties, ontwikkelen van gemeenschappelijke normen en aanbevelingen doen voor beste praktijken;

b. verrichten van prestatiemetingen voor de douane-unie en ondersteunen van de Commissie bij haar evaluatie van de prestaties van de douane-unie, overeenkomstig titel XV, hoofdstuk 1;

c. opstellen van de minimale gemeenschappelijke opleidingsinhoud voor douaneambtenaren in de Unie en toezien op het gebruik ervan door de douaneautoriteiten;

d. bijdragen aan een EU-erkenningssysteem voor universiteiten en andere scholen die opleidings- en onderwijsprogramma’s op douanegebied aanbieden;

e. coördineren en ondersteunen van de oprichting van gespecialiseerde kenniscentra door de lidstaten met Uniebrede doeleinden op relevante douanegebieden, met name op het gebied van opleiding en douanelaboratoria;

f. faciliteren en coördineren van onderzoeks- en innovatieactiviteiten op douanegebied;

g. opstellen en verspreiden van praktische handleidingen voor de concrete toepassing van douaneprocessen en -werkmethoden, en ontwikkelen van gemeenschappelijke normen in dit verband;

h. uitbrengen van een advies over de vraag of het verlenen van een vergunning voor bijzondere regelingen de belangen van de producenten in de Unie niet zou schaden, overeenkomstig artikel 102, leden 3, 4 en 5;

i. samenwerken met organen van de Unie en nationale autoriteiten die andere bevoegdheden dan douane hebben, overeenkomstig artikel 240, lid 9;

j. coördineren en ondersteunen van de operationele samenwerking tussen douaneautoriteiten onderling en tussen douaneautoriteiten en andere autoriteiten op nationaal niveau overeenkomstig titel XIII;

k. organiseren en coördineren van de in artikel 241 bedoelde gezamenlijke controles;

l. verlenen van bijstand en kennis aan de Commissie voor het oplossen van complexe indelings-, waardebepalings- en oorsprongsvraagstukken, en monitoren van besluiten en de toepassing van in dit verband genomen besluiten.

4. De EU-douaneautoriteit verricht activiteiten op het gebied van gegevensbeheer en -verwerking die nodig zijn voor de uitvoering van haar taken en voor de ontwikkeling van de in artikel 30 van deze verordening bedoelde nationale toepassingen.

Artikel 209

Overige taken

De Commissie kan de volgende taken voor de uitvoering van de financieringsprogramma’s voor douane aan de EU-douaneautoriteit toevertrouwen:




a. het verrichten van activiteiten in verband met de ontwikkeling, de exploitatie en het onderhoud van de informatietechnologiesystemen die worden gebruikt voor de tenuitvoerlegging van de douane-unie, zoals de EU-douanedatahub, zoals vastgesteld in titel III;

b. het verlenen van steun aan de Commissie bij het ontwikkelen en uitvoeren van een operationele strategie voor activiteiten in verband met de toewijzing, financiering en aankoop van controleapparatuur, daaronder begrepen behoeftenanalyse, gezamenlijke aankoop en delen van apparatuur.

Artikel 210

Verdere taken

Aan de EU-douaneautoriteit kunnen verdere taken worden toegewezen in verband met vrij verkeer, invoer en uitvoer van goederen uit derde landen, indien desbetreffende rechtshandelingen van de Unie daarin voorzien. Wanneer deze taken aan de EU-douaneautoriteit worden toegewezen of zij ermee wordt belast, wordt gezorgd voor passende financiële en personele middelen voor de uitvoering ervan.

Hoofdstuk 3
Organisatie van de EU-douaneautoriteit

Artikel 211

Administratie- en beheerstructuur

De administratie- en beheerstructuur van de EU-douaneautoriteit omvat:




a. een raad van bestuur, die de in artikel 215 genoemde taken vervult;

b. een uitvoerende raad, die de in artikel 217 genoemde taken vervult;

c. een uitvoerend directeur, die de in artikel 219 genoemde verantwoordelijkheden vervult;

d. een plaatsvervangende uitvoerend directeur, die de in artikel 221 genoemde verantwoordelijkheden vervult, indien de raad van bestuur besluit een dergelijke functie in te stellen.


Afdeling 1
Raad van bestuur

Artikel 212

Samenstelling van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie, die allen stemrecht hebben.

2. In de raad van bestuur zetelt ook één door het Europees Parlement aangewezen lid, dat geen stemrecht heeft.

3. Ieder lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid in diens afwezigheid.

4. De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op het gebied van douane, met inachtneming van hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. Alle partijen in de raad van bestuur trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen. Alle partijen streven naar een genderevenwichtige vertegenwoordiging in de raad van bestuur.

5. De leden en hun plaatsvervangers worden voor vier jaar benoemd. Deze ambtstermijn kan worden verlengd.

Artikel 213

Voorzitter van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur kiest uit de vertegenwoordigers van de Commissie een voorzitter en uit zijn andere stemgerechtigde leden een vicevoorzitter. 

2. De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze niet in staat is zijn taken te verrichten.

3. De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter bedraagt vier jaar. Hun ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Indien hun lidmaatschap van de raad van bestuur echter eindigt tijdens hun ambtstermijn, loopt hun ambtstermijn automatisch af op dezelfde datum.

Artikel 214

Vergaderingen van de raad van bestuur

1. De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.

2. De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

3. De raad van bestuur houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van zijn voorzitter, op verzoek van de Commissie of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden.

4. De raad van bestuur kan eenieder wiens mening van nut kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.

5. De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers kunnen zich, overeenkomstig de bepalingen van het reglement van orde, tijdens de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.

6. Wanneer de agenda aanleiding geeft tot een probleem van vertrouwelijkheid of een belangenconflict, bespreekt de raad van bestuur deze aangelegenheid en beslist hij erover zonder aanwezigheid van het betrokken lid. Nadere voorschriften voor de toepassing van deze bepaling kunnen worden vastgelegd in het reglement van orde.

7. De EU-douaneautoriteit verzorgt het secretariaat van de raad van bestuur.

Artikel 215

Taken van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur:




a. zet de algemene lijnen uit voor de activiteiten van de EU-douaneautoriteit;

b. stelt met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden de jaarbegroting van de EU-douaneautoriteit vast en vervult andere taken met betrekking tot de begroting van de EU-douaneautoriteit overeenkomstig hoofdstuk 4;

c. geeft zijn oordeel over en zijn goedkeuring aan het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de EU-douaneautoriteit, met inbegrip van een overzicht van de uitvoering van haar taken en haar algemene prestaties bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het douanebeleid, en zendt het verslag en zijn beoordeling uiterlijk 1 juli van elk jaar toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer. Het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de EU-douaneautoriteit wordt openbaar gemaakt;

d. stelt de op de EU-douaneautoriteit toepasselijke financiële regels vast overeenkomstig artikel 222;

e. stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast die in verhouding staat tot de frauderisico’s, rekening houdend met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

f. stelt regels vast voor het voorkomen en beheersen van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden; en maakt elk jaar op zijn website de belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur bekend;

g. stelt de in artikel 232 bedoelde communicatie- en verspreidingsplannen vast en werkt deze regelmatig bij, op basis van een behoeftenanalyse;

h. stelt zijn reglement van orde vast;

i. oefent overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van de EU-douaneautoriteit de bevoegdheden uit die het Statuut van de ambtenaren toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag0 (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

j. stelt voorschriften vast ter uitvoering van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut;

k. bouwt, waar passend, een interne auditcapaciteit op;

l. stelt de veiligheidsvoorschriften van de EU-douaneautoriteit in de zin van artikel 233 vast;

m. benoemt de uitvoerend directeur en de plaatsvervangende uitvoerend directeur, indien die functie wordt gecreëerd, en verlengt waar nodig hun ambtstermijn of ontzet hen uit hun ambt overeenkomstig artikel 217;

n. benoemt een rekenplichtige - eventueel de rekenplichtige van de Commissie -, die onderworpen is aan het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;

o. neemt alle besluiten met betrekking tot de oprichting en, in voorkomend geval, de wijziging van de interne structuren van de EU-douaneautoriteit, waarbij rekening wordt gehouden met de activiteitenbehoeften van de EU-douaneautoriteit en naar een gezond begrotingsbeheer wordt gestreefd.

p. geeft machtiging tot het maken van werkafspraken overeenkomstig artikel 240, lid 9.

q. richt werkgroepen en deskundigenpanels op en stelt hun reglement van orde vast;

r. stelt het ontwerp van het in artikel 22, lid 3, bedoelde enig programmeringsdocument vast, voordat het voor advies aan de Commissie wordt voorgelegd;

s. stelt, rekening houdend met het advies van de Commissie, het enig programmeringsdocument van de EU-douaneautoriteit vast met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden en overeenkomstig artikel 216;

t. stelt een strategie voor efficiëntiewinsten en synergieën vast;

u. stelt een strategie voor samenwerking met derde landen en/of internationale organisaties vast;

v. stelt een strategie voor de systemen van organisatiebeheer en interne controle vast.

2. De raad van bestuur keurt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling gebaseerd besluit goed waarbij de relevante bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur worden gedelegeerd en de voorwaarden waaronder die bevoegdheidsdelegatie kan worden geschorst, worden vastgesteld. De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

3. Wanneer uitzonderlijke omstandigheden zulks vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en van de door de uitvoerend directeur op zijn beurt gedelegeerde bevoegdheden tijdelijk schorsen en die bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 216

Stemprocedure in de raad van bestuur

1. Onverminderd artikel 215, lid 1, punten b), m) en s), neemt de raad van bestuur besluiten bij absolute meerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

2. De in artikel 215, lid 1, punten b), c), e), f), j), m), n), o) en s), bedoelde besluiten kunnen slechts worden genomen indien de vertegenwoordigers van de Commissie een positieve stem uitbrengen. Met het oog op het in artikel 215, lid 1, punt s), bedoelde besluit is de toestemming van de vertegenwoordigers van de Commissie alleen vereist voor de onderdelen van het besluit die geen verband houden met het jaarlijkse en het meerjarige werkprogramma van de EU-douaneautoriteit.

3. Ieder stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid kan zijn plaatsvervanger diens stemrecht uitoefenen.

4. De voorzitter neemt deel aan de stemming.

5. De uitvoerend directeur neemt niet deel aan de stemming.

6. In het reglement van orde van de raad van bestuur wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name wat betreft de omstandigheden waarin een lid mag handelen namens een ander lid.

Afdeling 2
Uitvoerende raad

Artikel 217

Uitvoerende raad

1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een uitvoerende raad.

2. De uitvoerende raad:




a. ziet toe op de voorbereidende werkzaamheden voor de door de raad van bestuur vast te stellen besluiten;

b. zorgt, samen met de raad van bestuur, voor een passende follow-up van de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en beoordelingen en uit de onderzoeken van OLAF en het EOM;

c. ziet toe op de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur, ter versterking van het toezicht op het administratief en budgettair beheer.

3. Indien dat in spoedeisende gevallen noodzakelijk is, kan de uitvoerende raad namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige besluiten nemen, met name op de volgende gebieden:




a. bij aangelegenheden van administratief beheer, daaronder begrepen de schorsing van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en begrotingsaangelegenheden;

b. wanneer een crisissituatie zoals bepaald in titel XI is vastgesteld en onmiddellijke actie of bijsturing van de activiteiten van de EU-douaneautoriteit vereist is.

5. De uitvoerende raad bestaat uit de twee vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur en drie andere leden die de raad van bestuur uit zijn stemgerechtigde leden aanwijst. De voorzitter van de raad van bestuur is ook de voorzitter van de uitvoerende raad. De uitvoerend directeur neemt deel aan de vergaderingen van de uitvoerende raad, maar heeft geen stemrecht. De besluiten van de uitvoerende raad worden met gewone meerderheid van stemmen genomen. De in lid 2, punt b), bedoelde besluiten kunnen slechts worden genomen indien ten minste één vertegenwoordiger van de Commissie een positieve stem uitbrengt.

6. De ambtstermijn van de leden van de uitvoerende raad bedraagt vier jaar en kan worden verlengd. De ambtstermijn van de leden van de uitvoerende raad eindigt wanneer hun lidmaatschap van de raad van bestuur eindigt.

7. De uitvoerende raad houdt ten minste één gewone vergadering om de drie maanden. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van zijn leden.

8. De raad van bestuur stelt het reglement van orde van de uitvoerende raad vast.

Afdeling 3
Uitvoerend directeur

Artikel 218

Benoeming, ontslag en verlenging van de ambtstermijn

1. De uitvoerend directeur wordt in dienst genomen als tijdelijk functionaris van de EU-douaneautoriteit overeenkomstig artikel 2, punt a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

De uitvoerend directeur wordt, na een open en transparante selectieprocedure, door de raad van bestuur op grond van verdienste en met bewijsstukken gestaafde administratieve en leidinggevende vaardigheden, alsmede relevante bekwaamheid en ervaring, benoemd uit een lijst van ten minste drie door de Commissie voorgestelde kandidaten.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt de EU-douaneautoriteit vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

2. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Te gepasten tijde vóór afloop van deze termijn verricht de Commissie een beoordeling waarin rekening wordt gehouden met een evaluatie van de prestaties van de uitvoerend directeur en met de toekomstige taken en uitdagingen van de EU-douaneautoriteit.

3. Op grond van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in lid 2 bedoelde beoordeling, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal met ten hoogste vijf jaar verlengen.

4. Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

5. De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn ambt worden ontzet bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie.

6. De raad van bestuur neemt de besluiten inzake benoeming, verlenging van de ambtstermijn en ontzetting uit het ambt van uitvoerend directeur en plaatsvervangend uitvoerend directeur met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

Artikel 219

Taken en verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur is belast met het beheer van de EU-douaneautoriteit. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie en van de raad van bestuur voert de uitvoerend directeur zijn taken op onafhankelijke wijze uit zonder instructies te vragen aan of te ontvangen van regeringen of van andere organen.

3. De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van zijn taken en de algemene prestaties van de EU-douaneautoriteit.

4. De uitvoerend directeur vertegenwoordigt de EU-douaneautoriteit in rechte.

5. De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die bij deze verordening aan de EU-douaneautoriteit zijn toegewezen. De uitvoerend directeur vervult in het bijzonder de volgende taken:




a. hij zorgt voor de dagelijkse leiding van de EU-douaneautoriteit;

b. hij voert besluiten van de raad van bestuur uit;

c. hij stelt van het in artikel 223 bedoelde enig programmeringsdocument op en dient het in bij de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie;

d. hij voert het in artikel 223 bedoelde enig programmeringsdocument uit en brengt verslag uit over de uitvoering ervan aan de uitvoerende raad en de raad van bestuur;

e. hij stelt het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de EU-douaneautoriteit op en legt dit ter beoordeling en goedkeuring aan de raad van bestuur voor;

f. hij stelt een actieplan op voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en beoordelingen, alsook van onderzoeken van OLAF en van het EOM, en brengt tweemaal per jaar aan de Commissie en op regelmatigde tijdstippen aan de uitvoerende raad en de raad van bestuur verslag uit over de geboekte vooruitgang;

g. hij beschermt de financiële belangen van de Unie, zonder afbreuk te doen aan de onderzoeksbevoegdheid van het EOM en OLAF, door toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, waar nodig, het opleggen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties;

h. hij stelt voor de EU-douaneautoriteit een strategie voor fraudebestrijding, een strategie voor efficiëntiewinsten en synergieën, een strategie voor samenwerking met derde landen en/of internationale organisaties en een strategie voor de systemen van organisatiebeheer en interne controle op en legt deze ter goedkeuring aan de raad van bestuur voor;

i. hij stelt een ontwerp op van de financiële regels die van toepassing zijn op de EU-douaneautoriteit, en legt dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie;

j. hij stelt voorlopige ontwerpramingen van ontvangsten en uitgaven van de EU-douaneautoriteit op overeenkomstig artikel 224 en voert de begroting van de autoriteit uit;

k. hij oefent met betrekking tot het personeel van de EU-douaneautoriteit de in artikel 215, lid 1, punt i), bedoelde bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit, voor zover die bevoegdheden aan hem overeenkomstig artikel 215, lid 2, zijn gedelegeerd;

l. hij neemt besluiten over de interne structuren van de EU-douaneautoriteit, zo nodig met inbegrip van het laten waarnemen van functies die het dagelijks bestuur van de EU-douaneautoriteit kunnen omvatten, en, waar nodig, over de wijziging daarvan, rekening houdend met de behoeften in verband met de activiteiten van de EU-douaneautoriteit en een gezond begrotingsbeheer;

m. hij onderhandelt over en ondertekent, na goedkeuring door de raad van bestuur, een zetelovereenkomst voor de EU-douaneautoriteit en, indien van toepassing, soortgelijke overeenkomsten met andere lidstaten waar lokale kantoren worden gevestigd;

n. hij stelt de praktische regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/20010 van het Europees Parlement en de Raad op legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur;

o. hij bevordert diversiteit en streeft naar genderevenwicht bij de indienstneming van personeel van de EU-douaneautoriteit;

p. hij streeft ernaar personeel in dienst te nemen op een zo breed mogelijke geografische basis, rekening houdend met het feit dat de criteria voor indienstneming uitsluitend gebaseerd moeten zijn op verdienste.

Artikel 220

Plaatsvervangend uitvoerend directeur

1. De raad van bestuur kan besluiten een functie van plaatsvervangend uitvoerend directeur in te stellen om de uitvoerend directeur bij te staan.

2. Indien de raad van bestuur besluit een functie van plaatsvervangend uitvoerend directeur in te stellen, zijn de bepalingen van artikel 217 van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende uitvoerend directeur.

Artikel 221

Taken en verantwoordelijkheden van de plaatsvervangend uitvoerend directeur

Indien de functie van plaatsvervangend uitvoerend directeur wordt ingesteld, ondersteunt de plaatsvervangende uitvoerend directeur de uitvoerend directeur bij het beheer van de EU-douaneautoriteit en bij de uitvoering van de in artikel 218 bedoelde taken. Indien de uitvoerend directeur afwezig of verhinderd is, of indien deze post vacant is, neemt de plaatsvervangende uitvoerend directeur zijn plaats in.


Hoofdstuk 4
Vaststelling en structuur van de begroting van de EU-douaneautoriteit

Artikel 222

Algemene bepalingen

De financiële regels die van toepassing zijn op de EU-douaneautoriteit, worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Zij mogen niet afwijken van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/7150 van de Commissie, tenzij dat specifiek voor het functioneren van de EU-douaneautoriteit vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

Artikel 223

Enig programmeringsdocument

1. Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerp van enig programmeringsdocument op dat met name de meerjarige en jaarlijkse programmering bevat overeenkomstig de bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie en de desbetreffende bepaling van de financiële regels van de EU-douaneautoriteit die zijn vastgesteld op grond van artikel 222 van deze verordening, en dat rekening houdt met de richtsnoeren van de Commissie. De jaarlijkse en meerjarige programmering moet in overeenstemming zijn met het douanebeleid en de algemene prioriteiten van de douane-unie.

2. De raad van bestuur zendt het ontwerp van enig programmeringsdocument uiterlijk 31 januari van het jaar voorafgaand aan de programmeringsperiode toe aan de Commissie, het Europees Parlement, de Raad en de Europese Rekenkamer.

3. Uiterlijk 30 november van elk jaar stelt de raad van bestuur het enig programmeringsdocument op. Hij zendt het enig programmeringsdocument, alsook alle latere bijgewerkte versies daarvan, aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie toe. Het enig programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast

4. Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat ook een beschrijving van de te financieren maatregelen en een indicatie van de aan elke maatregel toegewezen financiële en personele middelen. Het jaarlijkse werkprogramma is in overeenstemming met het in lid 5 bedoelde meerjarige werkprogramma. Het vermeldt duidelijk de taken die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt ten opzichte van het vorige begrotingsjaar. De raad van bestuur wijzigt het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma, wanneer de EU-douaneautoriteit binnen het toepassingsgebied van deze verordening een nieuwe taak krijgt toegewezen. Alle wezenlijke wijzigingen van het jaarlijkse werkprogramma worden volgens dezelfde procedure vastgesteld als de procedure voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma. De raad van bestuur kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om niet-wezenlijke wijzigingen aan het jaarlijkse werkprogramma aan te brengen.

5. Het meerjarige werkprogramma omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van de doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren. Het bevat voor elke activiteit ook een indicatie van de financiële en personele middelen die nodig worden geacht om de doelstellingen te verwezenlijken. De strategische programmering wordt waar nodig geactualiseerd en maakt duidelijk hoe de EU-douaneautoriteit bijdraagt aan de verwezenlijking van de politieke prioriteiten van de Unie.

Artikel 224

Vaststelling van de begroting

1. Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een voorlopige ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van de EU-douaneautoriteit voor het volgende begrotingsjaar, met inbegrip van het personeelsformatieplan, en zendt hij deze naar de raad van bestuur. De informatie in de voorlopige ontwerpraming moet in overeenstemming zijn met het ontwerp van enig programmeringsdocument als bedoeld in artikel 223, lid 1.

2. Op basis van de in lid 1 bedoelde voorlopige ontwerpraming stelt de raad van bestuur een ontwerpraming vast van de ontvangsten en uitgaven van de EU-douaneautoriteit voor het volgende begrotingsjaar.

3. De raad van bestuur zendt de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de EU-douaneautoriteit uiterlijk op 31 januari van elk jaar toe aan de Commissie.

4. De Commissie zendt de ontwerpraming samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie toe aan de begrotingsautoriteit.

5. Op basis van de ontwerpraming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor het personeelsformatieplan, alsook de bijdrage ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

6. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage uit de algemene begroting van de Unie aan de EU-douaneautoriteit goed.

7. De begrotingsautoriteit stelt het personeelsformatieplan van de EU-douaneautoriteit vast.

8. De raad van bestuur stelt de begroting van de EU-douaneautoriteit vast. Die begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. Zo nodig wordt de begroting van de EU-douaneautoriteit dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 225

Structuur van de begroting

1. Alle inkomsten en uitgaven van de EU-douaneautoriteit worden elk begrotingsjaar geraamd en de ramingen worden in de begroting van de EU-douaneautoriteit opgenomen. Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.

2. De inkomsten en uitgaven in de begroting van de EU-douaneautoriteit zijn in evenwicht.

3. Onverminderd andere middelen bestaan de inkomsten van de EU-douaneautoriteit uit:




a. een bijdrage van de Unie die wordt opgenomen in de algemene begroting van de Unie;

b. eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;

c. mogelijke financiering van de Unie in de vorm van bijdrageovereenkomsten of subsidies in overeenstemming met de in artikel 222 bedoelde financiële regeling van de EU-douaneautoriteit en met de bepalingen van de relevante instrumenten ter ondersteuning van het beleid van de Unie;

d. vergoedingen voor publicaties en eventuele andere door de EU-douaneautoriteit verleende diensten.

4. De uitgaven van de EU-douaneautoriteit omvatten de bezoldiging van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur, en beleidsuitgaven.

5. Vastleggingskredieten in de begroting voor acties in verband met grootschalige projecten waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in verschillende jaartranches worden verdeeld.

Artikel 226

Uitvoering van de begroting van de EU-douaneautoriteit

1. De uitvoerend directeur voert de begroting van de EU-douaneautoriteit uit.

2. Elk jaar zendt de uitvoerend directeur de begrotingsautoriteit alle informatie toe die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar beoordelingstaken.

Artikel 227

Indiening van de rekeningen en kwijting

1. De rekenplichtige van de EU-douaneautoriteit dient de voorlopige rekeningen van het begrotingsjaar (jaar N) uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N+1) in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer.

2. Uiterlijk op 31 maart van het jaar N+1 zendt de EU-douaneautoriteit het verslag over het budgettair en financieel beheer voor het jaar N toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

3. Uiterlijk op 31 maart van het jaar N+1 zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van de EU-douaneautoriteit, die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, toe aan de Rekenkamer.

4. Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de EU-douaneautoriteit overeenkomstig artikel 246 van Verordening (EU, Euratom) 2018/10460 van het Europees Parlement en de Raad maakt de rekenplichtige van de EU-douaneautoriteit de definitieve rekeningen van de EU-douaneautoriteit voor dat jaar op. De uitvoerend directeur legt deze voor advies voor aan de uitvoerende raad. Dat advies wordt vastgesteld door de raad van bestuur.

5. Uiterlijk op 1 juli van het jaar N+1 dient de rekenplichtige van de EU-douaneautoriteit de definitieve rekeningen voor het jaar N, samen het advies van de raad van bestuur, in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

6. De definitieve rekeningen voor het jaar N worden uiterlijk op 15 november van het jaar N+1 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

7. De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september van het jaar N+1 een antwoord op haar opmerkingen toe. De uitvoerend directeur zendt dit antwoord ook toe aan de raad van bestuur.

8. De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar N, overeenkomstig artikel 261, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

9. Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het jaar N.

Artikel 228

Fraudebestrijding

1. Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten in de EU-douaneautoriteit zijn de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onverminderd van toepassing.

2. De EU-douaneautoriteit treedt binnen de zes maanden na [XXX] toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)0 en stelt op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende bepalingen vast die van toepassing zijn op haar personeelsleden.

3. De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van de EU-douaneautoriteit Uniemiddelen hebben ontvangen, audits te verrichten, zowel op basis van documenten als ter plaatse.

4. OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/960 van de Raad onderzoeken verrichten, waaronder controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er bij een door de EU-douaneautoriteit gefinancierde subsidie of overeenkomst sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

5. Onverminderd de leden 1 tot en met 4 bevatten contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van de EU-douaneautoriteit bepalingen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen om dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden. Werkafspraken met bevoegde autoriteiten van derde landen en internationale organisaties hebben betrekking op de bijstand en samenwerking van deze autoriteiten en internationale organisaties in verband met audits en onderzoeken die door de Rekenkamer en OLAF worden verricht.

6. In overeenstemming met Verordening (EU) 2017/1939 kan het EOM overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/13710 van het Europees Parlement en de Raad.

Hoofdstuk 5
Bepalingen betreffende het personeel

Artikel 229

Algemene bepaling

Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Unie, alsook de voorschriften die onderling overeengekomen zijn tussen de instellingen van de Unie om daaraan uitvoering te geven, zijn van toepassing op het personeel van de EU-douaneautoriteit.

Artikel 230

Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1. De EU-douaneautoriteit kan ook een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet in dienst zijn van de EU-douaneautoriteit.

2. De voorschriften voor de detachering van nationale deskundigen bij de EU-douaneautoriteit worden vastgesteld bij besluit van de raad van bestuur.

Artikel 231

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, is van toepassing op de EU-douaneautoriteit en haar personeel.

Hoofdstuk 6
Algemene en slotbepalingen

Artikel 232

Transparantie en communicatie

1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van de EU-douaneautoriteit. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de nadere voorschriften voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

2. Op de verwerking van persoonsgegevens door de EU-douaneautoriteit is Verordening (EU) 2018/1725 van toepassing. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/1725 door de EU-douaneautoriteit, onder meer betreffende de benoeming van een functionaris voor gegevensbescherming van de EU-douaneautoriteit. Die maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

3. De EU-douaneautoriteit kan op eigen initiatief communicatieactiviteiten ontplooien op gebieden die onder haar bevoegdheid vallen. De toewijzing van middelen voor communicatieactiviteiten mag niet ten koste gaan van de doeltreffende uitvoering van de taken van de EU-douaneautoriteit. De communicatieactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen.

Artikel 233

Veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

1. De EU-douaneautoriteit stelt eigen veiligheidsvoorschriften vast die gebaseerd zijn op de beginselen en voorschriften die zijn vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, daaronder begrepen bepalingen betreffende de uitwisseling van dergelijke informatie met derde landen, en de verwerking en opslag van dergelijke informatie, zoals uiteengezet in Besluit (EU, Euratom) 2015/4430 en Besluit (EU, Euratom) 2015/4440 van de Commissie. Voor elke administratieve regeling inzake de uitwisseling van gerubriceerde informatie met de relevante autoriteiten van een derde land of, bij gebrek aan een dergelijke regeling, voor elke uitzonderlijke ad-hocvrijgave van EUCI aan dergelijke autoriteiten is voorafgaande toestemming van de Commissie vereist.

2. De raad van bestuur stelt de veiligheidsvoorschriften van de EU-douaneautoriteit vast na goedkeuring door de Commissie. Bij de beoordeling van de voorgestelde veiligheidsvoorschriften ziet de Commissie toe op de verenigbaarheid ervan met de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 en (EU, Euratom) 2015/444.

3. De leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur, de externe deskundigen die deelnemen aan ad-hocwerkgroepen en de personeelsleden van de EU-douaneautoriteit houden zich ook na het beëindigen van hun functie aan de geheimhoudingsplicht uit hoofde van artikel 339 VWEU.

4. De EU-douaneautoriteit kan de nodige maatregelen nemen om de uitwisseling van voor haar taken relevante informatie met de Commissie en de lidstaten en, in voorkomend geval, de relevante instellingen, organen en instanties van de Unie, te vergemakkelijken. Voor elke daartoe gesloten administratieve regeling inzake het delen van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) of, bij gebrek aan een dergelijke regeling, voor elke uitzonderlijke ad-hocvrijgave van EUCI is voorafgaande toestemming van de Commissie vereist.

Artikel 234

Talenregeling

1. De bepalingen van Verordening nr. 10 van de Raad zijn van toepassing op de EU-douaneautoriteit.

2. De raad van bestuur besluit over de interne talenregeling van de EU-douaneautoriteit.

3. De voor het functioneren van de EU-douaneautoriteit vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 235

Evaluatie

1. Uiterlijk op [OP please insert the date = 5 years after the date of entry into force of this Regulation], en vervolgens om de vijf jaar, draagt de Commissie er zorg voor dat er een evaluatie van de prestaties van de EU-douaneautoriteit met betrekking tot haar doelstellingen, mandaat, taken, governance en locatie(s) wordt verricht overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie.

2. Bij deze evaluatie wordt met name onderzocht of het mandaat van de EU-douaneautoriteit moet worden gewijzigd en wat de financiële gevolgen daarvan zouden zijn.

3. Bij elke tweede evaluatie als bedoeld in lid 1 worden de door de EU-douaneautoriteit bereikte resultaten beoordeeld in het licht van haar doelstellingen, mandaat, taken en governance, en wordt ook nagegaan of het voortbestaan van de EU-douaneautoriteit nog steeds gerechtvaardigd is gelet op die doelstellingen, dat mandaat, die governance en die taken.

4. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de bevindingen van de in lid 2 bedoelde evaluatie. De bevindingen van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

Artikel 236

Aansprakelijkheid van de EU-douaneautoriteit

1. De contractuele aansprakelijkheid van de EU-douaneautoriteit is geregeld bij het recht dat op de betrokken overeenkomst van toepassing is.

2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding dat is opgenomen in een door de EU-douaneautoriteit gesloten overeenkomst.

3. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de EU-douaneautoriteit, in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door haar afdelingen of door haar personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5. De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van de EU-douaneautoriteit ten aanzien van die autoriteit is geregeld bij de toepasselijke bepalingen van het Statuut van de ambtenaren of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

6. De financiële aansprakelijkheid van de Unie en de lidstaten voor de schulden van de EU-douaneautoriteit is beperkt tot de door hen reeds betaalde bijdrage aan de administratieve kosten.

Artikel 237

Zetelovereenkomst en functioneringsvoorwaarden

1. De nodige regelingen betreffende de accommodatie die de EU-douaneautoriteit in de lidstaat van vestiging ter beschikking moet worden gesteld en betreffende de faciliteiten waarin die lidstaat moet voorzien, alsook de specifieke regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de personeelsleden van de EU-douaneautoriteit en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen de EU-douaneautoriteit en de lidstaat waar de zetel is gevestigd; deze overeenkomst wordt gesloten na goedkeuring van de raad van bestuur en uiterlijk [OP please insert the date = two years after the date of entry into force of this Regulation].

2. De lidstaat van vestiging van de EU-douaneautoriteit biedt de best mogelijke voorwaarden voor het functioneren van de EU-douaneautoriteit, daaronder begrepen meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

3. Indien uitzonderlijke omstandigheden zulks vereisen, kan de uitvoerend directeur besluiten om een lokaal kantoor in een andere lidstaat op te richten met het oog op een efficiëntere, doeltreffendere en coherentere uitvoering van de taken van de EU-douaneautoriteit.

Voordat hij besluit een lokaal kantoor op te richten, vraagt de uitvoerend directeur de toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat. Dit besluit is gebaseerd op een passende kosten-batenanalyse waaruit met name de toegevoegde waarde van die maatregel blijkt. In het besluit wordt omschreven welke activiteiten in dat lokale kantoor moeten worden uitgevoerd op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van de EU-douaneautoriteit worden voorkomen.

Artikel 238

Aanvang van de activiteiten van de EU-douaneautoriteit

1. De EU-douaneautoriteit wordt opgericht met ingang van 2026 en wordt volledig operationeel in 2028.

2. De Commissie is verantwoordelijk voor de oprichting en het initiële functioneren van de EU-douaneautoriteit, totdat deze over de operationele capaciteit beschikt om zelf haar begroting uit te voeren. Te dien einde:




a. kan de Commissie een ambtenaar van de Commissie aanwijzen om als waarnemend uitvoerend directeur te fungeren en de aan de uitvoerend directeur toegewezen taken uit te voeren, totdat de uitvoerend directeur zijn taken opneemt nadat hij overeenkomstig artikel 218 door de raad van bestuur is benoemd;

b. oefent de waarnemend uitvoerend directeur de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit, in afwijking van artikel 215, lid 1, punt i), en totdat een besluit als bedoeld in artikel 215, lid 2, is goedgekeurd; 

c. kan de Commissie de EU-douaneautoriteit bijstand verlenen, met name door ambtenaren van de Commissie te detacheren om de activiteiten van de EU-douaneautoriteit te verrichten onder de verantwoordelijkheid van de waarnemend uitvoerend directeur of de uitvoerend directeur;

d. kan de waarnemend uitvoerend directeur alle betalingen goedkeuren die door in de begroting van de EU-douaneautoriteit opgenomen kredieten worden gedekt, alsook contracten, met inbegrip van personeelscontracten, sluiten na vaststelling van het personeelsformatieplan van de EU-douaneautoriteit.

Titel XIII
DOUANESAMENWERKING

Artikel 239

Interne douanesamenwerking

1. Onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 515/97 werken de douaneautoriteiten samen met elkaar, met de Commissie en met de EU-douaneautoriteit overeenkomstig de douanewetgeving en enige andere Uniewetgeving die in een dergelijke samenwerking voorziet, teneinde een juiste en uniforme toepassing van die wetgevingen te waarborgen en de verwezenlijking van hun missie, zoals vastgesteld in artikel 2, te ondersteunen.

2. De douaneautoriteiten kunnen douaneambtenaren tijdelijk ter beschikking stellen om bij de douaneautoriteiten van een andere lidstaat te werken. De EU-douaneautoriteit wordt hiervan in kennis gesteld en kan zulke opdrachten coördineren.

3. De douaneautoriteiten kunnen gezamenlijke controles uitvoeren naast die waarin artikel 241 voorziet. De douaneautoriteiten stellen de EU-douaneautoriteit in kennis van dergelijke gezamenlijke controles.

4. De Commissie, OLAF en de EU-douaneautoriteit kunnen gegevens uitwisselen die relevant zijn voor de in deze titel bedoelde samenwerking, met inbegrip van informatie over risico’s. De EU-douaneautoriteit zorgt ervoor dat deze informatie doeltreffend wordt gebruikt bij haar risicobeheeractiviteiten overeenkomstig deze titel en titel XII.

Artikel 240

Kader voor samenwerking met andere autoriteiten

1. De douaneautoriteiten werken samen met andere autoriteiten op nationaal niveau, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, markttoezichtautoriteiten, sanitaire en fytosanitaire autoriteiten, rechtshandhavingsautoriteiten en belastingautoriteiten, op het gebied van andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving, de inning van rechten en belastingen, en andere relevante gebieden van samenwerking. In voorkomend geval werken de douaneautoriteiten ook samen met relevante instanties, deskundigengroepen, agentschappen, bureaus of netwerken die de activiteiten van andere autoriteiten op het niveau van de Unie coördineren. In voorkomend geval werken de douaneautoriteiten ook samen met andere relevante partijen op EU-niveau, zoals bedoeld in lid 9, en stellen de betrokken douaneautoriteiten de EU-douaneautoriteit daarvan in kennis.

2. De in lid 1 bedoelde samenwerking geschiedt op regelmatige en gestructureerde wijze: Zij heeft met name de volgende doelstellingen:




a. bijdragen aan en volgen van wetgevingsontwikkelingen op beleidsterreinen die van belang zijn voor de douane;

b. de uitwisseling van gegevens, met name gegevens die relevant zijn voor risicobeheer overeenkomstig titel IV, hoofdstuk 3;

c. de ontwikkeling van coherente en gecoördineerde toezichtstrategieën voor het risicobeheer van goederen in het kader van de bevoegdheden van zowel douaneautoriteiten als andere autoriteiten, overeenkomstig titel IV, hoofdstuk 3;

d. de operationele uitvoering, met inbegrip van de uitvoering van gezamenlijke controles overeenkomstig artikel 241.

41. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie en onder voorbehoud van haar voorafgaande goedkeuring maakt de EU-douaneautoriteit werkafspraken om een kader voor de in lid 1 bedoelde samenwerking te ontwikkelen en te actualiseren, dat andere relevante partijen zoals bedoeld in lid 9 omvat, en geeft zij richtsnoeren voor de praktische uitvoering ervan, de doelstellingen en de belangrijkste gebieden van de samenwerking, overeenkomstig lid 2 van dit artikel en titel III van deze verordening.

42. Wanneer een douaneautoriteit samenwerkt met een andere autoriteit in een andere lidstaat, stelt zij de douaneautoriteit van die lidstaat daarvan in kennis. Wanneer meer dan twee lidstaten bij de samenwerking betrokken zijn, stellen de betrokken douaneautoriteiten de EU-douaneautoriteit daarvan in kennis, die overeenkomstig artikel 208 in operationele ondersteuning en coördinatie kan voorzien.

43. De lidstaten brengen jaarlijks verslag uit bij de EU-douaneautoriteit over de uitvoering van het samenwerkingskader. De EU-douaneautoriteit houdt bij haar in artikel 208, lid 3, punt a), bedoelde monitoringactiviteiten en haar in artikel 208, lid 3, punt b), bedoelde taken inzake prestatiemeting rekening met de bevindingen van deze rapportage.

44. Tot de in artikel 238, lid 1, vermelde datum kan de Commissie de in lid 3 bedoelde taken van de EU-douaneautoriteit verrichten.

45. De EU-douaneautoriteit kan samenwerken met andere autoriteiten op nationaal niveau en met de Commissie en andere instellingen, bureaus, agentschappen, netwerken en organen van de Unie om bij te dragen aan de verwezenlijking van de in lid 2 bedoelde doelstellingen en aan het in lid 3 bedoelde samenwerkingskader.

Te dien einde kan de EU-douaneautoriteit, met toestemming van haar raad van bestuur en na goedkeuring door de Commissie, werkafspraken maken met de organen van de Unie of andere autoriteiten op nationaal niveau. Deze administratieve regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen en bepalen de aard, de reikwijdte en de wijze waarop de beoogde samenwerking zal plaatsvinden.

46. De EU-douaneautoriteit werkt nauw samen met OLAF wanneer bij een van haar samenwerkingsactiviteiten fraude wordt gepleegd of een vermoeden van fraude rijst.

47. De EU-douaneautoriteit kan een kader ontwikkelen voor operationele samenwerking met andere EU-organen, daaronder begrepen Europol en Frontex, overeenkomstig de leden 2, 4 en 5, en kan deelnemen en bijdragen aan strategische analyses en dreigingsevaluaties, beleidscycli, innovatieprogramma’s, opleidingsactiviteiten, netwerken en andere activiteiten die relevant zijn voor de uitvoering van haar taken en door dergelijke andere organen worden georganiseerd.

Artikel 241

Gezamenlijke controles

1. De EU-douaneautoriteit plant, organiseert en coördineert gezamenlijke controles die door douaneautoriteiten worden verricht, in voorkomend geval in samenwerking met andere autoriteiten, organen en agentschappen overeenkomstig artikel 240, lid 9.

2. Te dien einde volgt de EU-douaneautoriteit de beleidsprioriteiten op het gebied van douane en zorgt zij voor de nodige samenhang en coördinatie met fraudebestrijdingsactiviteiten van OLAF en het EOM en nationale douaneonderzoeken.

3. Om de EU-douaneautoriteit in staat te stellen een verslag op te stellen en een evaluatie te verrichten, verstrekken de douaneautoriteiten de EU-douaneautoriteit feedback over de door hen verrichte activiteiten en controles in het kader van een gezamenlijke controle.

Artikel 242

Door de douaneautoriteiten te nemen maatregelen

1. Overeenkomstig de andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving kunnen de douaneautoriteiten elk van de volgende maatregelen nemen:




a. het verzamelen van specifieke gegevens voor alle zendingen, daaronder begrepen geautomatiseerde controles van niet-douanegerelateerde formaliteiten in de Unie, mits deze in een centraal register van de Unie worden bewaard;

b. het verstrekken van statistieken, analyses en trends, met name op het gebied van risico’s;

c. het faciliteren en coördineren van de controles door andere autoriteiten;

d. het verrichten van controles op bepaalde zendingen, die zijn geselecteerd op basis van risicobeheer overeenkomstig titel IV en rekening houdend met de in punt b) bedoelde analyse;

e. het raadplegen van andere autoriteiten voordat de goederen overeenkomstig artikel 60 worden vrijgegeven;

f. het nemen van alle nodige maatregelen ten aanzien van niet-conforme goederen, daaronder begrepen verbeurdverklaring, verkoop of vernietiging van die goederen;

g. het uitvoeren van het in artikel 240 bedoelde samenwerkingskader;

h. het waarschuwen van andere autoriteiten voor risico’s die relevant zijn voor hun werkzaamheden;

i. het verrichten van follow-up wanneer het goederenverkeer inbreuk maakt op andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving;

j. elke andere aanvullende actie.

2. Een lidstaat kan een gespecialiseerde douanedoorlaatpost aan de grens aanwijzen voor bepaalde andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving. De verplichting om goederen langs een daartoe aangewezen gespecialiseerde douanedoorlaatpost aan de grens te laten passeren, mag voor de marktdeelnemers geen beperkingen meebrengen die niet in verhouding staan tot het beoogde doel, rekening houdend met de omstandigheden die deze verplichting kunnen rechtvaardigen.

3. De lidstaat stelt de EU-douaneautoriteit in kennis van de in lid 2 bedoelde aanwijzing en de EU-douaneautoriteit houdt een lijst van deze gespecialiseerde douanedoorlaatposten aan de grens bij en publiceert deze.

4. Om de identificatie, toepassing en handhaving van andere door de douaneautoriteiten toegepaste wetgeving te vergemakkelijken, stelt de Commissie een geïntegreerde lijst op van Uniewetgeving die eisen oplegt aan goederen die aan douanecontroles zijn onderworpen, met het oog op de bescherming van de openbare belangen, en werkt zij deze lijst regelmatig bij en publiceert zij deze op haar website.

5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende elke andere aanvullende actie als bedoeld in lid 1, punt j).

Artikel 243

Internationale douanesamenwerking

Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie en onder voorbehoud van haar voorafgaande goedkeuring kan de EU-douaneautoriteit werkafspraken maken met de autoriteiten van derde landen en internationale organisaties. Deze regelingen scheppen geen juridische verplichtingen ten aanzien van de Unie.

Artikel 244

Uitwisseling van gegevens met derde landen

1. De Commissie, de douaneautoriteiten en de EU-douaneautoriteit kunnen gegevens uitwisselen en delen met douaneautoriteiten en andere autoriteiten van derde landen met het oog op douanesamenwerking, indien een internationale overeenkomst van de Unie, douanewetgeving, Uniewetgeving op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek of het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, alsook andere Uniewetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast, in een dergelijke uitwisseling voorziet en er gegarandeerd wordt dat de doorgifte van persoonsgegevens in overeenstemming is met de bepalingen van respectievelijk hoofdstuk V van Verordening (EU) 2018/1725 of hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679.

De Commissie wordt in kennis gesteld van de gegevensuitwisseling tussen douaneautoriteiten en de EU-douaneautoriteit, enerzijds, en douaneautoriteiten en andere autoriteiten van derde landen, anderzijds.

2. De in lid 1 bedoelde uitwisseling kan met name betrekking hebben op de volgende categorieën gegevens:




a. gegevenselementen die zijn opgenomen in beschikkingen van de douaneautoriteiten of soortgelijke beschikkingen in derde landen met betrekking tot bindende inlichtingen, de status van geautoriseerde marktdeelnemer, de douanewaarde, de douanestatus van goederen of bijzondere regelingen;

b. gegevenselementen die zijn opgenomen in aangiften, kennisgevingen en bewijzen van de douanestatus van goederen en in bewijsstukken die hetzij bij de douaneautoriteiten van de lidstaten of bij de Commissie, hetzij bij de voor douanezaken bevoegde autoriteiten van derde landen zijn ingediend, of door deze autoriteiten zijn afgegeven;

c. door de douaneautoriteiten van de lidstaten of de Commissie, enerzijds, en de voor douanezaken bevoegde autoriteiten van derde landen, anderzijds, verkregen gegevens betreffende vastgestelde risico’s, gedane bevindingen en behaalde resultaten in het kader van door hen verrichte risicoanalyses en controles.

3. De in lid 1 bedoelde uitwisseling geschiedt met behulp van passende beveiligde communicatiemiddelen, hetzij op verzoek, hetzij op eigen initiatief, en met inachtneming van de vertrouwelijkheid van gegevens en de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig de artikelen 31, 35 en lid 1 van dit artikel.

4. De in lid 1 bedoelde uitwisseling doet geen afbreuk aan de inlichtingenuitwisseling in het kader van de bepalingen inzake wederzijdse administratieve bijstand in overeenkomsten tussen de Unie en derde landen, noch aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 517/97.

5. Een lidstaat kan overeenkomstig de procedures en voorwaarden die zijn vastgelegd in een overeenkomstig lid 6 vastgestelde gedelegeerde handeling, worden gemachtigd om onderhandelingen met een derde land aan te knopen met het oog op de sluiting van een bilaterale overeenkomst betreffende de in lid 1 bedoelde uitwisseling, of om een bestaande overeenkomst te handhaven. Een dergelijke bilaterale overeenkomst houdt op van toepassing te zijn bij de inwerkingtreding van een overeenkomst die voorziet in de uitwisseling van douanegegevens tussen de Unie en het betrokken derde land.

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 een gedelegeerde handeling in aanvulling op deze verordening vast te stellen houdende de voorwaarden en procedures volgens welke een lidstaat kan worden gemachtigd onderhandelingen aan te knopen als bedoeld in lid 5. Deze omvatten een kennisgeving van de mogelijke inhoud van de bilaterale overeenkomst door de betrokken lidstaat aan de Commissie en alle andere lidstaten en een beoordeling door de Commissie van de gevolgen ervan voor het recht van de Unie en toekomstige onderhandelingen op het niveau van de Unie, met inbegrip van de vraag of de inhoud ervan beperkt is tot de uitvoering van verplichtingen van de Unie of internationaal recht. De gedelegeerde handeling voorziet ook in het toezicht op de uitvoering van die overeenkomsten.

8. De Commissie besluit binnen 90 dagen na ontvangst van de kennisgeving door middel van een uitvoeringshandeling of zij de lidstaat machtigt de bilaterale overeenkomst aan te gaan. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Om dwingende redenen van urgentie die verband houden met een dergelijke machtiging en naar behoren worden gemotiveerd door de noodzaak om de gevraagde inlichtingenuitwisseling snel mogelijk te maken, stelt de Commissie volgens de in artikel 262, lid 5, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast. 

Titel XIV
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN BETREFFENDE DOUANEOVERTREDINGEN EN NIET-STRAFRECHTELIJKE SANCTIES

Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen

Artikel 245

Onderwerp

Deze titel bevat een lijst van douaneovertredingen en niet-strafrechtelijke sancties voor die overtredingen. Hij belet de lidstaten niet strengere maatregelen te nemen door te voorzien in administratieve of strafrechtelijke sancties overeenkomstig hun nationale recht. Hij heeft evenmin gevolgen voor andere overtredingen die in wetgeving van de Unie zijn vastgesteld.

Artikel 246

Algemene eisen

1. Handelingen of verzuimen als bedoeld in artikel 252 vormen een douaneovertreding.

2. Uitlokking van of medeplichtigheid aan handelingen of verzuimen als bedoeld in artikel 252 vormt een douaneovertreding.

Poging tot handelingen of verzuimen als bedoeld in artikel 252 vormt een douaneovertreding.

3. De lidstaten bepalen of de in artikel 252 bedoelde overtredingen opzettelijk dan wel door klaarblijkelijke nalatigheid of een kennelijke fout zijn begaan.

4. Administratieve of kleine vergissingen vormen geen douaneovertreding, tenzij de douaneautoriteit kan aantonen dat zij opzettelijk of als gevolg van klaarblijkelijke nalatigheid of een kennelijke fout zijn begaan.

5. Wanneer een handeling of verzuim tot een in artikel 252 bedoelde douaneovertreding heeft geleid en die handeling of dat verzuim een reactie was op abnormale en onvoorzienbare omstandigheden buiten de betrokkene, waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden, wordt de persoon die de handeling of het verzuim heeft begaan, van zijn verantwoordelijkheid ontheven.

Artikel 247

Verzachtende omstandigheden

1. Wanneer de persoon die verantwoordelijk is voor een handeling die of verzuim dat tot een douaneovertreding als bedoeld in artikel 252 heeft geleid, het bewijs levert dat hij te goeder trouw heeft gehandeld, wordt dit in aanmerking genomen bij de vaststelling van de in artikel 254 bedoelde sanctie.

2. Voor de verlaging van de op de douaneovertreding toe te passen sanctie wordt rekening gehouden met de volgende omstandigheden:




a. de goederen in kwestie zijn niet onderworpen aan de andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast;

b. de douaneovertreding heeft geen gevolgen voor de vaststelling van het bedrag aan douanerechten en andere belastingen dat moet worden betaald;

c. de voor de douaneovertreding verantwoordelijke persoon verleent effectieve medewerking aan de douaneautoriteit.

Artikel 248

Verzwarende omstandigheden

Voor de verzwaring van de op de douaneovertreding toe te passen sanctie als bedoeld in artikel 254 wordt rekening gehouden met de volgende omstandigheden:




a. de voor de douaneovertreding verantwoordelijke persoon is eerder al voor een douaneovertreding bestraft of heeft voortdurende en herhaalde douaneovertredingen begaan;

b. de douaneovertreding heeft aanzienlijke gevolgen voor andere wetgeving die door de douaneautoriteiten wordt toegepast;

c. de douaneovertreding heeft aanzienlijke financiële gevolgen voor de inning van douanerechten of andere heffingen;

d. de douaneovertreding vormt een gevaar voor de veiligheid van de Unie en haar inwoners.

Artikel 249

Verjaring

1. De lidstaten stellen de verjaringstermijn voor de inleiding van een procedure met betrekking tot een in artikel 252 bedoelde douaneovertreding vast op een periode tussen 5 en 10 jaar vanaf de datum waarop de handeling of het verzuim is begaan.

48. De lidstaten dragen er zorg voor dat, in het geval van voortdurende of herhaalde douaneovertredingen, de verjaringstermijn begint op de dag waarop de handeling die of het verzuim dat een douaneovertreding vormt, stopt.

49. De lidstaten dragen er zorg voor dat de verjaringstermijn wordt gestuit door elke handeling van de bevoegde autoriteit, waarvan de betrokkene in kennis wordt gesteld, in verband met een onderzoek of gerechtelijke procedure met betrekking tot dezelfde douaneovertreding. De verjaringstermijn vangt aan op de dag van de stuitende handeling.

50. De lidstaten dragen er zorg voor dat een procedure met betrekking tot een douaneovertreding als bedoeld in artikel 252 niet meer kan worden ingeleid of voortgezet na het verstrijken van een termijn van acht jaar vanaf de in lid 1 of lid 2 bedoelde dag.

51. De lidstaten dragen er zorg voor dat de verjaringstermijn voor de uitvoering van een sanctiebesluit drie jaar bedraagt. Die termijn vangt aan op de dag waarop dat besluit definitief wordt.

52. De lidstaten stellen de gevallen vast waarin de in de leden 1, 4 en 5 vermelde verjaringstermijnen worden geschorst.

Artikel 250

Rechtsmacht

De lidstaten oefenen overeenkomstig het nationale recht rechtsmacht uit ten aanzien van de in artikel 252 bedoelde douaneovertredingen, indien die overtreding geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van die lidstaat is gepleegd.

Artikel 251

Samenwerking tussen lidstaten

1. Wanneer in artikel 252 bedoelde douaneovertredingen in meer dan één lidstaat worden begaan en een bevoegde autoriteit van een lidstaat als eerste een procedure met betrekking tot die overtreding inleidt, werkt die bevoegde autoriteit samen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die betrokken zijn bij dezelfde douaneovertreding tegen dezelfde persoon voor dezelfde feiten.

2. De Commissie ziet toe op de samenwerking tussen de lidstaten overeenkomstig lid 1.

Hoofdstuk 2
Uniedouaneovertredingen en niet-strafrechtelijke Uniesancties

Artikel 252

Uniedouaneovertredingen

1. De volgende handelingen of verzuimen vormen een douaneovertreding:




a. verzuim van de houder van een beschikking betreffende de toepassing van de douanewetgeving om de uit die beschikking voortvloeiende verplichtingen na te komen en om de douaneautoriteiten onverwijld in kennis te stellen van alle voorvallen die zich na afgifte van een beschikking door deze autoriteiten voordoen en die op de continuïteit of de inhoud ervan van invloed kunnen zijn, overeenkomstig de titels I en II;

b. niet-naleving van de verplichting om de douane informatie te verstrekken overeenkomstig deze verordening, daaronder begrepen het verzuim om een douaneaangifte in te dienen;

c. het verstrekken van onvolledige, onjuiste, ongeldige, niet-authentieke, valse of vervalste gegevens of documenten aan de douane;

d. verzuim van de verantwoordelijke persoon om de documenten en informatie met betrekking tot het vervullen van douaneformaliteiten te bewaren;

e. onttrekking van goederen aan het douanetoezicht;

f. verzuim van de verantwoordelijke persoon om de verplichtingen in verband met douaneregelingen na te komen;

g. niet-betaling van de invoer- of uitvoerrechten door de tot betaling gehouden persoon binnen de overeenkomstig titel X, hoofdstuk 3, vastgestelde termijn.

2. Onverminderd lid 1 kunnen de lidstaten verdere handelingen en verzuimen als douaneovertreding aanmerken.

3. De lidstaten delen de Commissie uiterlijk 180 dagen na de datum van toepassing van dit artikel de in lid 2 van dit artikel beoogde geldende nationale bepalingen mee en stellen haar onverwijld in kennis van alle latere wijzigingen die van invloed zijn op die bepalingen.

Artikel 253

Algemene eisen met betrekking tot sancties

1. Onverminderd de in artikel 254 vastgestelde sancties kunnen de lidstaten voorzien in verdere sancties voor douaneovertredingen als bedoeld in artikel 252 en in alle maatregelen die nodig zijn om de uitvoering van die sancties te garanderen. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

53. De lidstaten delen de Commissie uiterlijk 180 dagen na de datum van toepassing van dit artikel de in lid 1 van dit artikel beoogde geldende nationale bepalingen mee en stellen haar onverwijld in kennis van alle latere wijzigingen die van invloed zijn op die bepalingen.

Artikel 254

Minimale niet-strafrechtelijke sancties

Wanneer sancties voor douaneovertredingen als bedoeld in artikel 252 worden toegepast, gebeurt dat ten minste in een of meer van de volgende vormen, waarbij wordt gewaarborgd dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, en er rekening wordt gehouden met verzachtende omstandigheden als bedoeld in artikel 247 en met verzwarende omstandigheden als bedoeld in artikel 248:




a. een door de douaneautoriteiten opgelegde geldboete, daaronder begrepen, in voorkomend geval, een schikking die in de plaats komt van een strafrechtelijke sanctie en berekend is op basis van de volgende minimumbedragen of -percentages:

i) wanneer de douaneovertreding gevolgen heeft voor de douanerechten en andere heffingen, wordt de geldboete berekend op basis van het bedrag van de ontdoken douanerechten en andere heffingen, als volgt:







1. indien de douaneovertreding opzettelijk is begaan, is de geldboete gelijk aan een bedrag tussen 100 % en 200 % van het bedrag aan ontdoken douanerechten en andere heffingen;

2. in andere gevallen is de geldboete gelijk aan een bedrag tussen 30 % en 100 % van het bedrag aan ontdoken douanerechten en andere heffingen;

ii) wanneer de geldboete niet kan worden berekend overeenkomstig punt i), wordt de geldboete berekend op basis van de douanewaarde van de goederen, als volgt:







1. indien de douaneovertreding opzettelijk is begaan, is de geldboete gelijk aan een bedrag tussen 100 % en 200 % van het bedrag van de douanewaarde van de goederen;







3. in andere gevallen is de geldboete gelijk aan een bedrag tussen 30 % en 100 % van het bedrag van de douanewaarde van de goederen;

iii) wanneer de douaneovertreding geen betrekking heeft op specifieke goederen, is de geldboete gelijk aan een bedrag tussen 150 EUR en 150 000 EUR;




b. de intrekking, schorsing of wijziging van douanebeschikkingen die de betrokkene heeft gekregen, indien de overtreding gevolgen heeft voor die beschikking;

c. de verbeurdverklaring van de goederen en vervoermiddelen.

De sanctiemaatregelen of -besluiten die voor een douaneovertreding worden genomen, worden samen met de resultaten van de douanecontroles geregistreerd in de EU-douanedatahub.

Titel XV
SLOTBEPALINGEN

Hoofdstuk 1
Prestatiemeting van de douane-unie

Artikel 255

Toepassingsgebied en doelstellingen

1. De Commissie beoordeelt en evalueert de prestaties van de douane-unie ten minste eenmaal per jaar. Hierbij worden metingen verricht van de douaneactiviteiten die door de douaneautoriteiten van de lidstaten en, waar mogelijk, de kandidaat-lidstaten zijn uitgevoerd op nationaal niveau en op het niveau van de grensdoorlaatposten. Deze metingen kunnen voortbouwen op bestaande instrumenten die daartoe door de Commissie en de lidstaten zijn ontwikkeld.

2. De EU-douaneautoriteit staat de Commissie bij die taak bij. Ter ondersteuning van de Commissie bij haar evaluatie van de prestaties van de douane-unie brengt de EU-douaneautoriteit in kaart hoe douaneactiviteiten en -operaties de verwezenlijking van de strategische doelstellingen en prioriteiten van de douane-unie ondersteunen en bijdragen aan de in artikel 2 vastgestelde missie van de douaneautoriteiten. De EU-douaneautoriteit brengt met name belangrijke trends, sterke en zwakke punten, lacunes en potentiële risico’s in kaart en doet aanbevelingen voor verbetering aan de Commissie. 

Artikel 256

Kaderbepaling en jaarlijkse verslaglegging

1. De EU-douaneautoriteit stelt in samenwerking met de douaneautoriteiten verslagen en andere soorten documenten op om de doelstellingen van artikel 255 te verwezenlijken.

2. De lidstaten verstrekken de EU-douaneautoriteit gegevens met informatie zowel op nationaal niveau als op het niveau van de grensdoorlaatposten. Op basis van de van de douaneautoriteiten ontvangen gegevens stelt de EU-douaneautoriteit voor elke douaneautoriteit op nationaal niveau en op het niveau van de grensdoorlaatposten een jaarverslag op met feiten en cijfers over het verstreken jaar.

3. De EU-douaneautoriteit zendt het ontwerpjaarverslag ter goedkeuring toe aan de Commissie.

4. De Commissie verifieert het verslag en zendt het vervolgens ter informatie toe aan de lidstaten.

5. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de in lid 2 bedoelde gegevens, het niveau van vertrouwelijkheid van die gegevens, en de inrichting van het kader voor prestatiemeting. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk 2
Toezicht, evaluatie en verslaglegging

Artikel 257

Toezicht

De Commissie houdt regelmatig toezicht op de uitvoering van deze verordening, rekening houdend met onder meer voor toezichtsdoeleinden relevante informatie en analyses die door de douaneautoriteiten en de EU-douaneautoriteit in de EU-douanedatahub worden verstrekt of beschikbaar gesteld.

Artikel 258

Evaluatie en verslaglegging

1. Uiterlijk op ... [OP please insert the date = 5 years after the entry into force], en vervolgens om de vijf jaar, verricht de Commissie een evaluatie van deze verordening in het licht van de beoogde doelstellingen en brengt zij daarover verslag uit bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

Dat verslag bevat:




a. een overzicht van de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt met betrekking tot de uitvoering van deze verordening;

b. een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang, relevantie en meerwaarde voor de Unie van deze verordening, met name met betrekking tot de in artikel 2 bedoelde doelstellingen.

54. Op verzoek van de Commissie en overeenkomstig hoofdstuk 1 van deze titel verstrekken de lidstaten informatie over de uitvoering van deze verordening die nodig is voor de opstelling van het in lid 2 bedoelde verslag.

Hoofdstuk 3
Valutaomrekening en termijnen

Artikel 259

Valutaomrekening

1. De bevoegde autoriteiten publiceren de geldende wisselkoers en/of maken deze op het internet bekend indien een valuta moet worden omgerekend om een van de onderstaande redenen:




a. de elementen aan de hand waarvan de douanewaarde van goederen wordt vastgesteld, zijn in een andere valuta uitgedrukt dan die van de lidstaat waar deze waarde wordt bepaald;

b. de tegenwaarde van de euro in nationale valuta is vereist voor de vaststelling van de tariefindeling van goederen en het bedrag aan invoer- en uitvoerrechten, met inbegrip van drempelbedragen in het gemeenschappelijk douanetarief.

2. Indien om andere dan de in lid 1 genoemde redenen een valuta moet worden omgerekend, wordt de tegenwaarde van de euro in nationale valuta die in het kader van de douanewetgeving moet worden toegepast, minstens eenmaal per jaar vastgesteld.

3. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen voorschriften voor de valutaomrekening voor de in de leden 1 en 2 bedoelde doeleinden vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 262, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 260

Termijnen, datums en vervaldagen

1. Tenzij anders is bepaald, kan indien in de douanewetgeving een termijn, datum of vervaldag is vastgesteld, een dergelijke termijn niet worden verlengd of verkort en een dergelijke datum of vervaldag niet worden uitgesteld of vervroegd.

2. De in Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/710 van de Raad vastgestelde voorschriften voor termijnen, datums en vervaldagen zijn van toepassing, behalve wanneer in de douanewetgeving anders is bepaald.

Hoofdstuk 4
Bevoegdheidsdelegatie en comitéprocedure

Artikel 261

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in de artikelen 4, 6, 7, 10, 14, 19, 23, 25, 27, 28, 29, 31, 32, 56, 58, 59, 60, 63, 65, 66, 71, 72, 73, 77, 80, 81, 83, 85, 86, 88, 90, 91, 95, 97, 99, 101, 102, 105, 107, 108, 109, 111, 115, 116, 119, 123, 132, 148, 150, 156, 167, 168, 169, 170, 173, 175, 176, 179, 181, 186, 193, 199, 242, 244 en 265 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 4, 6, 7, 10, 14, 19, 23, 25, 27, 28, 29, 31, 32, 56, 58, 59, 60, 63, 65, 66, 71, 72, 73, 77, 80, 81, 83, 85, 86, 88, 90, 91, 95, 97, 99, 101, 102, 105, 107, 108, 109, 111, 115, 116, 119, 123, 132, 148, 150, 156, 167, 168, 169, 170, 173, 175, 176, 179, 181, 186, 193, 199, 242, 244 en 265 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig de artikelen 4, 6, 7, 10, 14, 19, 23, 25, 27, 28, 29, 31, 32, 56, 58, 59, 60, 63, 65, 66, 71, 72, 73, 77, 80, 81, 83, 85, 86, 88, 90, 91, 95, 97, 99, 101, 102, 105, 107, 108, 109, 111, 115, 116, 119, 123, 132, 148, 150, 156, 167, 168, 169, 170, 173, 175, 176, 179, 181, 186, 193, 199, 242, 244 en 265 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 262

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité douanewetboek. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 4 daarvan van toepassing.

4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

5. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 daarvan van toepassing.

6. Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen en naar dit lid wordt verwezen, wordt die procedure slechts zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten.

Hoofdstuk 5
Slotbepalingen

Artikel 263

Intrekking

1. Verordening (EU) nr. 952/2013 wordt ingetrokken.

55. Verwijzingen naar Verordening (EU) nr. 952/2013 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

56. Met ingang van de in artikel 265, lid 4, vastgestelde datum worden verwijzingen naar de douaneaangifte geacht ook de verstrekking te omvatten van de gegevens die nodig zijn om goederen onder een douaneregeling te plaatsen met gebruikmaking van de capaciteiten van de EU-douanedatahub.

57. Met ingang van de in artikel 265, lid 4, vastgestelde datum worden verwijzingen naar de aangever geacht ook de vervoerder, de importeur, de exporteur of de houder van de regeling douanevervoer, naargelang het geval, te omvatten.

Artikel 264

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie

Artikel 265

Toepassing

1. De artikelen 205 tot en met 237 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2028.

2. De volgende bepalingen zijn van toepassing met ingang van 1 maart 2028:




a. de bepalingen betreffende de vereenvoudigde tariefbehandeling in artikel 145, leden 5, 6 en 7, en in artikel 147, punt a), ii);

b. de bepalingen betreffende de vereenvoudigde tariefbehandeling voor afstandsverkopen in artikel 149, lid 4, artikel 150, lid 10, en artikel 156, lid 2

c. de bepalingen betreffende gelijkgestelde importeurs in artikel 20, lid 3, punt e), artikel 21, artikel 59, lid 2, artikel 60, lid 6, punt a), artikel 67, lid 2, artikel 67, lid 4, punt d), artikel 159, lid 2, artikel 181, lid 5, en artikel 184, lid 3.

3. De functies van de in artikel 29 vastgestelde EU-douanedatahub zijn uiterlijk op 31 december 2037 volledig operationeel.

4. Marktdeelnemers kunnen hun rapportageverplichtingen uit hoofde van deze verordening met ingang van 1 maart 2032 beginnen te vervullen met behulp van de EU-douanedatahub.

5. De douaneautoriteiten herbeoordelen de vergunningen die op grond van Verordening (EU) nr. 952/2013 zijn verleend in de periode van 1 januari 2035 tot en met 31 december 2037

6. Vóór 31 december 2027 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van de gecentraliseerde vrijmaking als bedoeld in artikel 72. In voorkomend geval kan de Commissie een wetgevingsvoorstel indienen om te zorgen voor een eerlijke verdeling van de rechten en plichten van de lidstaten in verband met de vaststelling en aansprakelijkheid voor de douaneschuld bij invoer.

7. Uiterlijk op 31 december 2035 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van met name:




a. de doeltreffendheid van het douanetoezicht op de Trust&Check-ondernemers door de douaneautoriteiten van de lidstaat van vestiging alsook van de uitvoering van de bepalingen betreffende de plaats van het ontstaan van de douaneschuld;

b. de doeltreffendheid van het douanetoezicht op andere marktdeelnemers dan Trust&Check-ondernemers;

c. de mogelijke gevolgen van de in lid 8 bedoelde wijzigingen.

8. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 261 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening, indien zulks passend is in het licht van het in lid 7 bedoelde verslag, door de in artikel 42, lid 3, tweede alinea, en artikel 169, lid 1, tweede alinea, bedoelde afwijkingen te schrappen of te wijzigen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.