Artikelen bij COM(2022)672 - Certificeringskader van de Unie voor koolstofverwijderingen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2022)672 - Certificeringskader van de Unie voor koolstofverwijderingen. |
---|---|
document | COM(2022)672 |
datum | 30 november 2022 |
Hoofdstuk 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Deze verordening heeft tot doel de uitrol van koolstofverwijderingen door exploitanten of groepen exploitanten te vergemakkelijken. Daartoe wordt bij deze verordening een vrijwillig Uniekader voor de certificering van koolstofverwijderingen gevestigd met de vaststelling van:
a) kwaliteitscriteria voor koolstofverwijderingsactiviteiten in de Unie;
b) regels voor de verificatie en certificering van koolstofverwijderingen;
c) regels voor de werking en erkenning door de Commissie van certificeringsregelingen.
2. Dit vrijwillige Uniekader voor de certificering van koolstofverwijderingen is niet van toepassing op emissies die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG vallen, met uitzondering van de opslag van kooldioxide-emissies uit duurzame biomassa waarvoor overeenkomstig bijlage IV bij die richtlijn een nultarief geldt.
Artikel 2
Definities
1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a) “koolstofverwijdering”: hetzij de opslag van atmosferische of biogene koolstof in geologische koolstofreservoirs, biogene koolstofreservoirs, duurzame producten en materialen, en het mariene milieu, hetzij de vermindering van de uitstoot van koolstof uit een biogeen koolstofreservoir in de atmosfeer;
b) “koolstofverwijderingsactiviteit”: een of meer door een exploitant uitgevoerde praktijken of processen die leiden tot permanente koolstofopslag, het verbeteren van de afvang van koolstof in een biogeen koolstofreservoir, het verminderen van het vrijkomen van koolstof uit een biogeen koolstofreservoir in de atmosfeer, of het opslaan van atmosferische of biogene koolstof in duurzame producten of materialen;
c) “biogeen koolstofreservoir”: bovengrondse biomassa, ondergrondse biomassa, afval, dood hout en organische koolstof in de bodem, zoals vastgesteld in deel B, punten a) tot en met e), van bijlage I bij Verordening (EU) 2018/841;
d) “exploitant”: een natuurlijke of rechtspersoon die een koolstofverwijderingsactiviteit exploiteert en beheert of aan wie beslissende economische macht over het technische functioneren van de activiteit is gedelegeerd;
e) “groep exploitanten”: een juridische entiteit die meer dan één exploitant vertegenwoordigt en verantwoordelijk is voor de naleving van deze verordening door die exploitanten;
f) “monitoringperiode”: een periode, waarvan de duur wordt bepaald in overeenstemming met het soort koolstofverwijderingsactiviteit, gedurende welke de koolstofopslag wordt gemonitord door de exploitant;
g) “permanente koolstofopslag”: een koolstofverwijderingsactiviteit waardoor, onder normale omstandigheden en met gebruikmaking van passende beheerspraktijken, atmosferische of biogene koolstof voor de duur van enkele eeuwen wordt opgeslagen, met inbegrip van bio-energie met koolstofafvang en -opslag en directe afvang en opslag van koolstof in de lucht;
h) “koolstoflandbouw”: een koolstofverwijderingsactiviteit die verband houdt met landbeheer en leidt tot een toename van koolstofopslag in levende biomassa, dood organisch materiaal en de bodem doordat er meer koolstof wordt afgevangen en/of minder koolstof vrijkomt in de atmosfeer;
i) “koolstofopslag in producten”: een koolstofverwijderingsactiviteit waarbij atmosferische en biogene koolstof in duurzame producten of materialen wordt opgeslagen;
j) “certificerende instantie”: een onafhankelijke, geaccrediteerde of erkende conformiteitsbeoordelingsinstantie die met een certificeringsregeling een overeenkomst heeft gesloten om certificeringsaudits uit te voeren en certificaten af te geven;
k) “certificeringsregeling”: een regeling die wordt beheerd door een particuliere of publieke organisatie die toeziet op de certificering met betrekking tot de naleving van deze verordening door exploitanten of groepen exploitanten;
l) “certificeringsaudit”: een door een certificerende instantie uitgevoerde audit;
m) “hercertificeringsaudit”: een audit die wordt uitgevoerd in het kader van de hernieuwing van een door een certificerende instantie afgegeven certificaat;
n) “certificaat”: een door de certificerende instantie afgegeven conformiteitsverklaring waarin wordt verklaard dat de koolstofverwijderingsactiviteit in overeenstemming is met deze verordening;
o) “koolstofverwijderingseenheid”: één ton gecertificeerd voordeel in termen van koolstofverwijdering dat wordt gegenereerd door een koolstofverwijderingsactiviteit en is geregistreerd in het kader van een certificeringsregeling.
Artikel 3
In aanmerking komen voor certificering
Koolstofverwijderingen komen in aanmerking voor certificering uit hoofde van deze verordening wanneer zij aan beide volgende voorwaarden voldoen:
a) zij worden gegenereerd door een koolstofverwijderingsactiviteit die aan de kwaliteitscriteria van de artikelen 4 tot en met 7 voldoet;
b) zij worden gecontroleerd door een onafhankelijke partij overeenkomstig artikel 9.
Hoofdstuk 2
KWALITEITSCRITERIA
Artikel 4
Kwantificering
1. Een koolstofverwijderingsactiviteit levert een voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering op, dat wordt gekwantificeerd aan de hand van de volgende formule:
het voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering = CRbasisscenario – CRtotaal – GHGtoename > 0
waarbij
a) CRbasisscenario = de koolstofverwijderingen binnen het basisscenario;
b) CRtotaal = de totale hoeveelheid door de koolstofverwijderingsactiviteit gegenereerde koolstofverwijderingen;
c) GHGtoename = de toename van de directe en indirecte broeikasgasemissies, met uitzondering van die van biogene koolstofreservoirs in het geval van koolstoflandbouw, die het gevolg zijn van de uitvoering van de koolstofverwijderingsactiviteit.
2. In het geval van koolstoflandbouw worden onder CRbasisscenario en CRtotaal de nettobroeikasgasverwijderingen of -emissies verstaan in overeenstemming met de in Verordening (EU) 2018/841 vastgestelde regels met betrekking tot de boekhouding.
3. De in lid 1, punten a), b) en c), bedoelde hoeveelheden worden aangeduid met een negatief teken (–) als het nettobroeikasgasverwijderingen betreft en met een positief teken (+) als het nettobroeikasgasemissies betreft; zij worden uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent.
4. Koolstofverwijderingen worden op een relevante, nauwkeurige, volledige, consistente, vergelijkbare en transparante wijze gekwantificeerd.
5. Het basisscenario stemt overeen met de standaard koolstofverwijderingsprestaties van vergelijkbare activiteiten in vergelijkbare sociale, economische, milieugerelateerde en technologische omstandigheden en houdt rekening met de geografische context.
6. In afwijking van lid 5, en indien dit naar behoren wordt gemotiveerd, kan het basisscenario worden gebaseerd op de koolstofverwijderingsprestaties van die afzonderlijke activiteit.
7. Het basisscenario wordt periodiek geactualiseerd.
8. Bij de kwantificering van de koolstofverwijderingen wordt rekening gehouden met onzekerheden overeenkomstig erkende statistische benaderingen.
9. Ter ondersteuning van de kwantificering van koolstofverwijderingen door koolstoflandbouw verzamelt de exploitant of groep exploitanten gegevens over koolstofverwijderingen en broeikasgasemissies op een wijze die verenigbaar is met de nationale broeikasgasinventarissen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/841 en deel 3 van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1999.
Artikel 5
Additionaliteit
1. Een koolstofverwijderingsactiviteit moet additioneel zijn. Daartoe moet de koolstofverwijderingsactiviteit aan beide volgende criteria voldoen:
a) zij gaat verder dan de wettelijke vereisten van de Unie en de lidstaten;
b) zij vindt plaats als gevolg van het stimulerende effect van de certificering.
2. Wanneer het basisscenario is vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 5, wordt geacht aan de vereisten voor additionaliteit als bedoeld in lid 1 te zijn voldaan. Wanneer het basisscenario is vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 6, moet middels specifieke tests worden aangetoond dat aan de vereisten voor additionaliteit als bedoeld in lid 1, punten a) en b), is voldaan.
Artikel 6
Langetermijnopslag
1. Een exploitant of groep exploitanten moet aantonen dat een koolstofverwijderingsactiviteit gericht is op het zorgen voor de langetermijnopslag van koolstof.
2. Voor de toepassing van lid 1 moet een exploitant of groep exploitanten aan beide volgende criteria voldoen:
a) zij monitoren en beperken elk risico op het vrijkomen van de opgeslagen koolstof tijdens de monitoringperiode;
b) zij zijn onderworpen aan passende mechanismen met betrekking tot de aansprakelijkheid om het vrijkomen van opgeslagen koolstof tijdens de monitoringperiode aan te pakken.
3. Bij koolstoflandbouw en koolstofopslag in producten wordt ervan uitgegaan dat de koolstof die door een koolstofverwijderingsactiviteit is opgeslagen, aan het einde van de monitoringperiode vrijkomt in de atmosfeer.
Artikel 7
Duurzaamheid
1. Een koolstofverwijderingsactiviteit moet een neutraal effect hebben op of nevenvoordelen genereren met betrekking tot alle volgende duurzaamheidsdoelstellingen:
a) mitigatie van klimaatverandering die verder gaat dan het voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering als bedoeld in artikel 4;
b) aanpassing aan klimaatverandering;
c) het duurzame gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen;
d) de transitie naar een circulaire economie;
e) de preventie en bestrijding van verontreiniging;
f) bescherming en herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen.
2. Voor de toepassing van lid 1 moet een koolstofverwijderingsactiviteit voldoen aan de minimale duurzaamheidsvereisten die zijn vastgelegd in de certificeringsmethoden die zijn vastgesteld in de overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handelingen.
3. Indien een exploitant of groep exploitanten nevenvoordelen rapporteert die bijdragen tot de verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde duurzaamheidsdoelstellingen die verder gaan dan de in lid 2 bedoelde minimale duurzaamheidsvereisten, moeten zij voldoen aan de certificeringsmethoden die zijn vastgesteld in de in artikel 8 bedoelde gedelegeerde handelingen. De certificeringsmethoden stimuleren zoveel mogelijk het genereren van nevenvoordelen die verder gaan dan de minimale duurzaamheidsvereisten, met name wat betreft de in lid 1, punt f), bedoelde doelstelling.
Artikel 8
Certificeringsmethoden
1. Een exploitant of een groep exploitanten moet de desbetreffende certificeringsmethoden toepassen om te voldoen aan de criteria van de artikelen 4 tot en met 7.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 1 bedoelde technische certificeringsmethoden vast te stellen voor activiteiten in verband met permanente koolstofopslag, koolstoflandbouw en koolstofopslag in producten. Deze certificeringsmethoden omvatten ten minste de in bijlage I vermelde elementen.
3. Wanneer de Commissie die gedelegeerde handelingen voorbereidt, moet zij rekening houden met de volgende elementen:
a) de doelstellingen wat betreft het waarborgen van de hoogwaardigheid van koolstofverwijderingen en het erkennen van het belang van de bescherming en het herstel van ecosystemen;
b) de doelstelling om de administratieve lasten voor exploitanten, met name voor kleinschalige exploitanten van koolstoflandbouw, tot een minimum te beperken;
c) het ter zake relevante Unie- en nationale recht;
d) de relevante certificeringsmethoden en -normen, zowel van de Unie als internationaal.
Hoofdstuk 3
CERTIFICERING
Artikel 9
Certificering van de naleving
1. Om certificering van de naleving van deze verordening aan te vragen, dient een exploitant of een groep exploitanten een aanvraag voor een certificeringsregeling in. Na aanvaarding van die aanvraag dient de exploitant of een groep exploitanten bij een certificeringsinstantie een uitgebreide beschrijving van de koolstofverwijderingsactiviteit in, met inbegrip van de certificeringsmethode die is toegepast om de naleving van de artikelen 4 tot en met 7, de verwachte totale koolstofverwijdering en het voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering te beoordelen. Groepen exploitanten moeten ook specificeren hoe adviesdiensten met betrekking tot koolstofverwijderingsactiviteiten worden verleend, met name aan kleinschalige exploitanten van koolstoflandbouw.
2. De certificerende instantie voert een certificeringsaudit uit om de overeenkomstig lid 1 ingediende informatie te verifiëren en te bevestigen dat de koolstofverwijderingsactiviteit in overeenstemming is met de artikelen 4 tot en met 7. Naar aanleiding van die certificeringsaudit geeft de certificerende instantie een auditverslag met betrekking tot de certificering af dat een samenvatting bevat en een certificaat dat ten minste de in bijlage II vermelde informatie bevat. De certificeringsregeling controleert het auditverslag met betrekking tot de certificering evenals het certificaat en maakt de samenvatting van het auditverslag met betrekking tot de certificering en het certificaat openbaar toegankelijk in een register als bedoeld in artikel 12.
3. De certificerende instantie voert periodieke hercertificeringsaudits uit om te herbevestigen dat de koolstofverwijderingsactiviteit in overeenstemming is met de artikelen 4 tot en met 7 en om het gegenereerde voordeel in termen van koolstofverwijdering te verifiëren. Naar aanleiding van die hercertificeringsaudit geeft de certificerende instantie een auditverslag met betrekking tot de hercertificering af, dat een samenvatting en een bijgewerkt certificaat bevat. De certificeringsregeling controleert het auditverslag met betrekking tot de hercertificering en het bijgewerkte certificaat en maakt de samenvatting van het auditverslag met betrekking tot de hercertificering, het bijgewerkte certificaat en de gecertificeerde koolstofverwijderingseenheden openbaar beschikbaar in een register als bedoeld in artikel 12.
4. De exploitant of een groep exploitanten moet de certificerende instantie tijdens certificerings- en hercertificeringsaudits ter wille zijn, met name door toegang te verlenen tot de installaties en locaties waar de activiteiten plaatsvinden en door relevante gegevens en documentatie te verstrekken.
5. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen ter bepaling van de structuur, het formaat en de technische details van de in lid 1 bedoelde uitgebreide beschrijving van de koolstofverwijderingsactiviteit en van de in de leden 2 en 3 bedoelde auditverslagen met betrekking tot de certificering en de hercertificering. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 10
Certificerende instanties
1. Door certificeringsregelingen aangewezen certificerende instanties worden geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad 37 .
2. De certificerende instanties moeten:
a) bevoegd zijn om de in artikel 9 bedoelde certificerings- en hercertificeringsaudits uit te voeren;
b) onafhankelijk zijn van de exploitanten of van een groep exploitanten en de krachtens deze verordening vereiste activiteiten uitvoeren in het algemeen belang.
3. Voor de toepassing van lid 2, punt b), mogen certificerende instanties of delen daarvan:
a) niet een exploitant of een groep exploitanten zijn, de eigenaar zijn van een exploitant of van een groep exploitanten, of eigendom van hen zijn;
b) geen betrekkingen onderhouden met exploitanten of met een groep exploitanten die hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid in het gedrang zouden kunnen brengen.
4. De lidstaten moeten toezicht houden op de werking van de certificerende instanties. De certificerende instanties verstrekken op verzoek van de nationale bevoegde autoriteiten alle relevante informatie die nodig is om toezicht te houden op de werking van die instanties, met inbegrip van de datum, het tijdstip en de locatie van de in artikel 9 bedoelde audits. Wanneer de lidstaten problemen in verband met non-conformiteit constateren, stellen zij de certificerende instantie en de desbetreffende certificeringsregeling daarvan onverwijld in kennis.
Hoofdstuk 4
CERTIFICERINGSREGELINGEN
Artikel 11
Werking van certificeringsregelingen
1. Om aan te tonen dat aan de vereisten van deze verordening wordt voldaan, maakt een exploitant of een groep exploitanten gebruik van een door de Commissie overeenkomstig artikel 13 erkende certificeringsregeling.
2. Certificeringsregelingen werken op basis van betrouwbare en transparante regels en procedures, met name met betrekking tot intern beheer en toezicht, behandeling van klachten en beroepen, raadpleging van belanghebbenden, transparantie en bekendmaking van informatie, aanwijzing en opleiding van certificerende instanties, aanpak van non-conformiteitskwesties, ontwikkeling en beheer van registers.
3. De certificeringsregelingen verifiëren of de door de exploitant of een groep exploitanten ingediende informatie en gegevens met het oog op de certificering van de naleving overeenkomstig artikel 9 aan onafhankelijke audits zijn onderworpen en of de certificering van de naleving op nauwkeurige, betrouwbare en kosteneffectieve wijze is uitgevoerd.
4. Certificeringsregelingen publiceren ten minste eenmaal per jaar een lijst van de aangewezen certificerende instanties, waarin voor elke certificerende instantie wordt vermeld door welke entiteit of nationale overheidsinstantie zij is erkend en welke entiteit of nationale overheidsinstantie haar monitort.
5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van de structuur, het format, de technische details en het proces als bedoeld in de leden 2, 3 en 4, die van toepassing zijn op alle certificeringsregelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 12
Registers
1. Een certificeringsregeling moet een openbaar register opzetten en naar behoren worden bijhouden om de informatie met betrekking tot het certificeringsproces, met inbegrip van de certificaten en bijgewerkte certificaten, en de hoeveelheid overeenkomstig artikel 9 gecertificeerde koolstofverwijderingseenheden openbaar toegankelijk te maken. Die registers maken gebruik van geautomatiseerde systemen, met inbegrip van elektronische modellen, en zijn interoperabel.
2. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de structuur, het formaat en de technische details van de openbare registers en van de registratie, het bezit of het gebruik van koolstofverwijderingseenheden worden vastgesteld, als bedoeld in lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 13
Erkenning van certificeringsregelingen
1. Alleen een certificeringsregeling die door de Commissie bij een besluit is erkend, mag door exploitanten of een groep exploitanten worden gebruikt om de naleving van deze verordening aan te tonen. Een dergelijke beslissing blijft hoogstens vijf jaar geldig.
2. Een lidstaat stelt de Commissie van de aanvraag tot erkenning van de publieke certificeringsregeling in kennis. De wettelijke vertegenwoordiger van een particuliere certificeringsregeling stelt de Commissie van de aanvraag tot erkenning van de particuliere certificeringsregeling in kennis.
3. De Commissie kan een besluit tot erkenning van een certificeringsregeling overeenkomstig lid 1 intrekken indien de certificeringsregeling niet beantwoordt aan de normen en regels die zijn vastgesteld in de in artikel 11, lid 5, bedoelde uitvoeringshandelingen. Indien een lidstaat bezorgdheid uit over dat een certificeringsregeling niet functioneert overeenkomstig de normen en regels die zijn vastgesteld in de in artikel 11, lid 5, bedoelde uitvoeringshandelingen die de basis vormen voor besluiten uit hoofde van lid 1, onderzoekt de Commissie de aangelegenheid en neemt zij passende maatregelen, waaronder de intrekking van het desbetreffende besluit.
4. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met de structuur, het formaat en de technische details van de in de leden 1 en 2 bedoelde procedures met betrekking tot kennisgeving en erkenning. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 14
Rapportageverplichtingen
1. Voor elke door de Commissie erkende certificeringsregeling moet jaarlijks bij de Commissie een verslag worden ingediend over de activiteiten van die regeling, met inbegrip van een beschrijving van alle gevallen van fraude en de daarmee verband houdende herstelmaatregelen. Het verslag over het voorgaande kalenderjaar wordt jaarlijks uiterlijk op 30 april ingediend. De vereiste om een verslag in te dienen is alleen van toepassing op certificeringsregelingen die gedurende ten minste twaalf maanden hebben gewerkt.
2. De Commissie maakt deze verslagen volledig of, indien nodig om de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie te waarborgen, in geaggregeerde vorm openbaar.
3. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met de structuur, het formaat en de technische details van de in de leden 1 bedoelde verslagen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Hoofdstuk 5
SLOTBEPALINGEN
Artikel 15
Wijziging van bijlage II
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II teneinde de lijst van minimuminformatie in de in artikel 9 bedoelde certificaten aan te passen.
Artikel 16
Uitoefening van de delegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in de artikelen 8 en 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [PB: gelieve de datum in te voegen – de datum van inwerkingtreding van deze verordening].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 8 en 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Overeenkomstig de artikelen 8 en 15 vastgestelde gedelegeerde handelingen treden alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 17
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité klimaatverandering, als ingesteld bij artikel 44, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2018/1999. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 18
Herziening
1. Deze verordening wordt in alle opzichten regelmatig herzien, rekening houdend met de relevante ontwikkelingen met betrekking tot de wetgeving van de Unie, het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de Overeenkomst van Parijs, de technologische en wetenschappelijke vooruitgang, de marktontwikkelingen op het gebied van koolstofverwijdering en de voedselzekerheid in de Unie.
2. Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en uiterlijk eind 2028, en vervolgens binnen zes maanden na het resultaat van elke krachtens artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs overeengekomen algemene inventarisatie, brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze verordening.
Artikel 19
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.