Artikelen bij COM(2022)151 - Ozonlaag afbrekende stoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2022)151 - Ozonlaag afbrekende stoffen.
document COM(2022)151 EN
datum 7 februari 2024


Hoofdstuk I
Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de productie, de invoer, de uitvoer, het in de handel brengen, de verdere levering, het gebruik, de terugwinning, de recycling, de regeneratie en de vernietiging van ozonafbrekende stoffen, voor de rapportage van gegevens in samenhang met die stoffen en voor de invoer, de uitvoer, het in de handel brengen, de verdere levering en het gebruik van producten en apparaten die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op de ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in de bijlagen I en II, met inbegrip van de isomeren ervan, afzonderlijk of in een mengsel.

2. Deze verordening is tevens van toepassing op producten en apparaten, en onderdelen daarvan, die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) “grondstof”: een ozonafbrekende stof die van chemische samenstelling verandert tijdens een procedé waarbij zij volledig wordt omgezet en waarvan de emissies onbeduidend zijn;

2) “technische hulpstoffen”: ozonafbrekende stoffen die als chemische hulpstoffen worden gebruikt bij de in bijlage III genoemde toepassingen;

3) “invoer”: het binnenbrengen in het douanegebied van de Unie, voor zover het gebied onder het geratificeerde Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken valt, van onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparaten, met inbegrip van de tijdelijke opslag en de douaneregelingen als bedoeld in de artikelen 201 en 210 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

4) “uitvoer”: het uitgaan uit het douanegebied van de Unie, voor zover het gebied onder het geratificeerde Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken valt, van stoffen, producten en apparaten;

5) “in de handel brengen”: het voor het eerst in de Unie, al dan niet tegen betaling, leveren of aanbieden aan derden, vrijgave door de douane voor vrij verkeer in de Unie, en het gebruik van geproduceerde stoffen of het gebruik van producten en apparaten die voor eigen gebruik worden vervaardigd;

6) “gebruik”: het gebruikmaken van ozonafbrekende stoffen bij de productie, het onderhoud of de service, met inbegrip van de navulling, van producten en apparaten of bij andere in deze verordening bedoelde activiteiten;

7) “terugwinning”: het verzamelen en opslaan van ozonafbrekende stoffen uit producten en apparaten of houders tijdens het onderhoud of de service of voorafgaand aan de verwijdering van de producten, apparaten en houders;

8) “recycling”: het hergebruik van een teruggewonnen ozonafbrekende stof na een eenvoudig reinigingsproces, waaronder filteren en drogen;

9) “regeneratie”: de opwerking van een ozonafbrekende stof zodat die stof, gelet op het beoogde gebruik, aan een vergelijkbare prestatienorm voldoet als een nieuw geproduceerde stof;

10) “onderneming”: elke natuurlijke of rechtspersoon die een activiteit als bedoeld in deze verordening verricht;

11) “producten en apparaten”: alle producten en apparaten, met uitzondering van houders voor het vervoer of de opslag van ozonafbrekende stoffen;

12) “nieuw geproduceerde stoffen”: stoffen die niet eerder zijn gebruikt;

13) “buitengebruikstelling”: het buiten werking of gebruik stellen van een product of apparaat dat ozonafbrekende stoffen bevat, met inbegrip van het definitieve stilleggen van een installatie;

14) “vernietiging”: het proces waarbij een ozonafbrekende stof, voor zover mogelijk, volledig wordt omgezet of ontleed in één of meer stabiele stoffen die geen ozonafbrekende stoffen zijn;

15) “vestiging binnen de Unie”: dat een natuurlijke persoon zijn of haar gewone verblijfplaats in de Unie heeft en dat een rechtspersoon in de Unie een vaste inrichting heeft als bedoeld in artikel 5, lid 32, van Verordening (EU) nr. 952/2013.

Hoofdstuk II
Verbodsbepalingen

Artikel 4

Ozonafbrekende stoffen

1. Het is verboden de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen al dan niet tegen betaling te produceren, in de handel te brengen, verder te leveren of aan te bieden aan derden in de Unie, of te gebruiken.

2. Het is verboden de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen in of uit te voeren.

Artikel 5

Producten en apparaten die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan

1. Het is verboden producten en apparaten die in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan al dan niet tegen betaling in de handel te brengen, verder te leveren of aan derden in de Unie aan te bieden.

2. Het is verboden producten en apparaten die de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan in of uit te voeren.

Dit lid is niet van toepassing op persoonlijke bezittingen.


Hoofdstuk III
Vrijstellingen van verbodsbepalingen

Artikel 6

Grondstoffen

In afwijking van artikel 4, lid 1, mogen ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I geproduceerd, in de handel gebracht en aan derden in de Unie geleverd of aangeboden worden, al dan niet tegen betaling, voor gebruik als grondstof.

Artikel 7

Technische hulpstoffen

1. In afwijking van artikel 4, lid 1, mogen ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I geproduceerd, in de handel gebracht en aan derden in de Unie geleverd of aangeboden worden, al dan niet tegen betaling, voor gebruik als technische hulpstof bij procedés als bedoeld in bijlage III en onder de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2. Ozonafbrekende stoffen als bedoeld in lid 1 mogen alleen worden gebruikt als technische hulpstof in op 1 september 1997 bestaande installaties, mits de emissie van ozonafbrekende stoffen door die installaties te verwaarlozen is, onder de in lid 3 vastgestelde voorwaarden.

3. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, een lijst opstellen van ondernemingen die in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen als technische hulpstof bij de in bijlage III genoemde procedés in de in lid 2 bedoelde installaties mogen gebruiken, en stelt daarbij voor elke onderneming op de lijst de maximumhoeveelheden die voor de samenstelling van of voor verbruik als technische hulpstof mogen worden gebruikt en de maximumemissieniveaus vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot actualisering van bijlage III voor zover dit noodzakelijk is met het oog op technische ontwikkelingen of door de partijen bij het Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (“het protocol”) genomen besluiten.

Artikel 8

Essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen

1. In afwijking van artikel 4, lid 1, mogen ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I geproduceerd, in de handel gebracht en verder aan derden in de Unie geleverd of aangeboden worden, al dan niet tegen betaling, om te voorzien in essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen, onder de in lid 2 van dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2. De Commissie bepaalt zo nodig door middel van uitvoeringshandelingen voor welke essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen de productie en de invoer van ozonafbrekende stoffen in de Unie kunnen worden toegestaan, gedurende welke periode de vrijstelling geldt en welke gebruikers voor die essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen in aanmerking komen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3. De onderneming die ozonafbrekende stoffen, al dan niet tegen betaling, in de handel brengt, verder levert of aanbiedt aan derden in de Unie voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen als bedoeld in lid 1, houdt een register bij met de volgende informatie:

a) de naam van de stoffen;

b) de in de handel gebrachte of geleverde hoeveelheid;

c) het doel van het gebruik ervan;

d) een lijst van afnemers en leveranciers.

4. De onderneming die ozonafbrekende stoffen gebruikt voor analytische en laboratoriumtoepassingen als bedoeld in lid 1 houdt een register bij van de volgende informatie:

a) de naam van de stoffen;

b) de geleverde of gebruikte hoeveelheden;

c) het doel van het gebruik ervan;

d) de lijst van leveranciers.

5. De in de leden 3 en 4 bedoelde registers worden voor een minimumperiode van vijf jaar bewaard en op verzoek aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en aan de Commissie verstrekt.

6. Ozonafbrekende stoffen voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen als bedoeld in lid 1 mogen enkel in de handel gebracht en verder geleverd of aangeboden worden aan derden in de Unie, al dan niet tegen betaling, onder de in bijlage IV omschreven voorwaarden.

7. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot actualisering van bijlage IV voor zover dit noodzakelijk is met het oog op technische ontwikkelingen of door de partijen bij het protocol genomen besluiten.

Artikel 9

Kritische toepassingen van halonen

1. In afwijking van artikel 4, lid 1, mogen halonen in de handel gebracht en gebruikt worden voor kritische toepassingen overeenkomstig bijlage V. Halonen mogen enkel in de handel gebracht en verder geleverd of aangeboden worden aan derden in de Unie, al dan niet tegen betaling, door ondernemingen die door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn gemachtigd om voorraden van halonen voor kritische toepassingen aan te leggen.

2. Brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten die halonen bevatten voor toepassingen als bedoeld in lid 1 of die dergelijke halonen nodig hebben voor de werking ervan, moeten op de in bijlage V genoemde einddata buiten gebruik worden gesteld. Halonen die erin zijn verwerkt moeten overeenkomstig artikel 20, lid 5, worden teruggewonnen.

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot actualisering van bijlage V wanneer binnen de in bijlage V genoemde termijnen geen technisch en economisch haalbare alternatieven en technieken voorhanden zijn voor de in die bijlage vermelde toepassingen of niet aanvaardbaar zijn vanwege hun effecten op het milieu of de gezondheid, of wanneer het noodzakelijk is naleving van de internationale verplichtingen van de Unie betreffende kritische toepassingen van halonen te waarborgen, met name op grond van het protocol, de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) of het Internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Marpol).

4. De Commissie staat zo nodig door middel van uitvoeringshandelingen, en op een met redenen omkleed verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat, in de tijd beperkte afwijkingen van de in bijlage V vermelde einddata of afsluitingsdata toe wanneer in het verzoek wordt aangetoond dat er geen technisch en economisch haalbaar alternatief voorhanden is voor die specifieke toepassing. De Commissie kan in deze uitvoeringshandelingen rapportagevoorschriften opnemen, en verzoeken om informatie waaruit blijkt hoe de vrijstellingen worden gebruikt, waaronder een overzicht van voor recycling of regeneratie teruggewonnen hoeveelheden, de resultaten van controles op lekkage en hoeveelheden niet-gebruikte halonen in voorraden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 10

Gebruik in noodgevallen van methylbromide

1. In noodgevallen kan de Commissie, op verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat, wanneer een onverwachte uitbraak van bepaalde plagen of ziekten zulks vereist, tijdelijk de productie, het in de handel brengen en het gebruik van methylbromide door middel van uitvoeringshandelingen toestaan, mits het in de handel brengen en het gebruik van methylbromide respectievelijk uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en Verordening (EU) 528/2012 is toegestaan. Ongebruikte hoeveelheden methylbromide worden vernietigd.

2. Uitvoeringshandelingen als bedoeld in lid 1 moeten een specificatie omvatten van de maatregelen die moeten worden genomen om emissies van methylbromide bij het gebruik te verminderen, en gelden voor een periode van maximaal 120 dagen en een hoeveelheid van maximaal 20 metrieke ton methylbromide. De Commissie kan in deze uitvoeringshandelingen rapportagevoorschriften opnemen, en het indienen van ondersteunend bewijsmateriaal verlangen dat nodig is om het gebruik van methylbromide te monitoren, waaronder bewijs van de vernietiging van stoffen na het verstrijken van de vrijstelling. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 11

Producten en apparaten die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan

1. In afwijking van artikel 5, lid 1, mogen producten en apparaten waarvoor het gebruik van de respectieve ozonafbrekende stof overeenkomstig artikel 8 of artikel 9 is toegestaan, in de handel gebracht en aan derden binnen de Unie geleverd of aangeboden worden, al dan niet tegen betaling.

2. Behoudens voor de in artikel 9 bedoelde kritische toepassingen zijn halonen bevattende brandbeveiligingssystemen en blusapparaten verboden en moeten deze buiten gebruik worden gesteld.

3. Producten en apparaten die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan moeten aan het einde van hun levensduur buiten gebruik worden gesteld.

Artikel 12

Vernietiging en regeneratie

In afwijking van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, mogen ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I en producten en apparaten die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, in de handel gebracht en aan derden in de Unie verder geleverd of aangeboden worden, al dan niet tegen betaling, voor vernietiging binnen de Unie krachtens artikel 20, lid 7. De in bijlage I vermelde ozonafbrekende stoffen mogen ook in de handel worden gebracht met het oog op regeneratie in de Unie.

Artikel 13

Invoer

1. In afwijking van artikel 4, lid 2, en artikel 5 lid 2, is invoer toegestaan van:

a) ozonafbrekende stoffen, bestemd voor gebruik als grondstof overeenkomstig artikel 6;

b) ozonafbrekende stoffen, bestemd voor gebruik als technische hulpstof overeenkomstig artikel 7;

c) ozonafbrekende stoffen, bestemd om te voorzien in de essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen als bedoeld in artikel 8;

d) ozonafbrekende stoffen, bestemd voor vernietiging met de in artikel 20, lid 7, bedoelde technieken;

e) methylbromide voor gebruik in noodgevallen overeenkomstig artikel 10;

f) teruggewonnen, gerecycleerde of geregenereerde halonen, op voorwaarde dat zij uitsluitend worden ingevoerd voor kritische toepassingen als bedoeld in artikel 9, lid 1, door ondernemingen waaraan de bevoegde autoriteit van de betreffende lidstaat toestemming heeft verleend voor de opslag van halonen voor kritische toepassingen;

g) producten en apparaten die halonen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, bestemd om te voorzien in kritische toepassingen als bedoeld in artikel 9, lid 1;

h) producten en apparaten die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, met het oog op vernietiging met, voor zover van toepassing, technieken als bedoeld in artikel 20, lid 7;

i) producten en apparaten die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, bestemd om te voorzien in essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen als bedoeld in artikel 8.

2. Invoer als bedoeld in lid 1 vereist de overlegging van een door de Commissie overeenkomstig artikel 16 afgegeven vergunning aan de douaneautoriteiten.

De in de eerste alinea bedoelde vergunning is niet vereist in het geval van tijdelijke opslag.

Artikel 14

Uitvoer

1. In afwijking van artikel 4, lid 2, en artikel 5 lid 2,, is uitvoer toegestaan van:

a) ozonafbrekende stoffen, bestemd om te voorzien in de essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen als bedoeld in artikel 8;

b) ozonafbrekende stoffen, bestemd voor gebruik als grondstof overeenkomstig artikel 6;

c) ozonafbrekende stoffen, bestemd voor gebruik als technische hulpstof overeenkomstig artikel 7;

d) nieuw geproduceerde of geregenereerde chloorfluorkoolwaterstoffen voor andere toepassingen dan die welke worden vermeld bij de punten a) en b), behalve voor vernietiging;

e) teruggewonnen, gerecycleerde en geregenereerde halonen die voor kritische toepassingen als bedoeld in artikel 9, lid 1, zijn opgeslagen door ondernemingen waaraan de bevoegde autoriteit van een lidstaat toestemming heeft verleend;

f) producten en apparaten die halonen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, bestemd om te voorzien in kritische toepassingen als bedoeld in artikel 9, lid 1;

g) producten en apparaten die op grond van artikel 13, lid 1, punt i), ingevoerde ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 2, kan de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, op verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, toestemming geven voor de uitvoer van producten en apparaten die chloorfluorkoolwaterstoffen bevatten, indien is aangetoond dat het verbieden van de uitvoer, gezien de economische waarde en de verwachte resterende levensduur van de goederen in kwestie, voor de exporteur een onevenredig zware belasting zou betekenen, en die uitvoer in overeenstemming is met nationale wetgeving in het land van bestemming. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Voorafgaand aan die uitvoer dient de Commissie het land van bestemming hierover te informeren.

3. Uitvoer als bedoeld in de leden 1 en 2 vereist de overlegging van een door de Commissie overeenkomstig artikel 16 afgegeven vergunning aan de douaneautoriteiten.

De in de eerste alinea bedoelde vergunning is niet vereist in het geval van wederuitvoer na tijdelijke opslag.

Artikel 15

Vrijstellingsvoorwaarden

1. De invoer, het in de handel brengen en aan derden in de Unie verder leveren of aanbieden, al dan niet tegen betaling, het gebruik en de uitvoer van niet-navulbare houders voor ozonafbrekende stoffen, leeg of geheel of gedeeltelijk gevuld, is verboden, behalve voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen als bedoeld in artikel 8. Dergelijke houders mogen alleen worden opgeslagen of vervoerd om vervolgens te worden verwijderd.

Verboden niet-navulbare houders als bedoeld in de eerste alinea worden met het oog op verwijdering door de douaneautoriteiten of de markttoezichtautoriteiten in beslag genomen, verbeurdverklaard, uit de handel genomen of teruggeroepen. De wederuitvoer van verboden niet-navulbare houders is verboden.

De eerste en tweede alinea zijn van toepassing op:

a) houders die niet kunnen worden nagevuld zonder daartoe te zijn aangepast (niet-navulbaar); alsmede

b) houders die zouden kunnen worden nagevuld maar ingevoerd of in de handel gebracht worden zonder dat erin is voorzien dat deze voor navulling worden teruggezonden.

2. Ozonafbrekende stoffen mogen niet in de handel gebracht worden tenzij producenten of importeurs op het ogenblik van het in de handel brengen de bevoegde autoriteit voorzien van bewijs dat trifluormethaan, dat als bijproduct vrijkomt tijdens het fabricageproces, inclusief tijdens het fabricageproces van hun grondstoffen, volgens de beste beschikbare technieken is vernietigd of voor later gebruik is teruggewonnen.

Ten behoeve van het indienen van bewijsmateriaal stellen importeurs en producenten een conformiteitsverklaring op en ondersteunen zij dit met bewijsstukken over de productiefaciliteit en de genomen mitigatiemaatregelen om de uitstoot van trifluormethaan te voorkomen. Producenten en importeurs bewaren de conformiteitsverklaring en bewijsstukken na het in de handel brengen voor een minimumperiode van vijf jaar en verstrekken deze op verzoek aan de nationale bevoegde autoriteiten en aan de Commissie.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen nadere regelingen vaststellen met betrekking tot de conformiteitsverklaring en de bewijsstukken als bedoeld in de tweede alinea. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3. Ozonafbrekende stoffen die als grondstof, technische hulpstof of voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen als bedoeld in de artikelen 6, 7 en 8 geproduceerd of in de handel gebracht worden, mogen uitsluitend voor deze doeleinden worden gebruikt.

Op houders van de voor de in de artikelen 6, 7 en 8 genoemde toepassingen bestemde stoffen wordt een etiket aangebracht met de duidelijke vermelding dat de stof alleen voor het desbetreffende doel mag worden gebruikt. Wanneer voor dergelijke stoffen etiketteringsvoorschriften uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008 gelden, wordt dit vermeld op de etiketten waarnaar in die verordening wordt verwezen.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm en de op de etiketten als bedoeld in de tweede alinea aan te brengen vermeldingen vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk IV
Handel

Artikel 16

Vergunningensysteem

1. De Commissie ontwikkelt en exploiteert een elektronisch vergunningensysteem voor ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I en producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan (“het vergunningensysteem”).

2. Ondernemingen die de respectievelijk overeenkomstig artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3, vereiste vergunningen willen verkrijgen, dienen hiertoe aanvragen in via het vergunningensysteem. Alvorens een dergelijke aanvraag in te dienen, beschikken ondernemingen over een geldige registratie in het vergunningensysteem. Ondernemingen zorgen er tevens voor dat ze beschikken over een geldige registratie in het vergunningensysteem alvorens te rapporteren op grond van artikel 24.

Aanvragen voor vergunningen worden binnen 30 dagen verwerkt. Vergunningen worden afgegeven overeenkomstig de in bijlage VII uiteengezette regels en procedures.

3. Vergunningen kunnen worden afgegeven aan ondernemingen die in de Unie zijn gevestigd en aan ondernemingen die buiten de Unie zijn gevestigd.

Buiten de Unie gevestigde ondernemingen machtigen een enige vertegenwoordiger met een vestiging binnen de Unie die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor het naleven van deze verordening. De enige vertegenwoordiger kan dezelfde zijn als die welke is aangewezen uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad31.

4. Vergunningen kunnen in de tijd beperkt zijn. Ze blijven geldig totdat ze verlopen, door de Commissie op grond van dit artikel worden opgeschort of ingetrokken, of door de onderneming worden ingetrokken.

5. Elke onderneming die een vergunning heeft verkregen, stelt de Commissie in kennis van alle wijzigingen die zich tijdens de geldigheidsduur van de vergunning voordoen ten opzichte van de overeenkomstig bijlage VII ingediende gegevens.

6. De Commissie kan waar nodig verzoeken om aanvullende informatie om de juistheid en volledigheid van de door de ondernemingen overeenkomstig bijlage VII verstrekte gegevens te controleren.

7. Bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder de douaneautoriteiten, of de Commissie, kunnen een certificaat verlangen waarin de aard of de samenstelling van de in of uit te voeren stoffen wordt vermeld; tevens kunnen zij een afschrift verlangen van de door het invoerende of uitvoerende land afgegeven vergunning.

8. De Commissie mag de in het vergunningensysteem verstrekte gegevens voor zover nodig in specifieke gevallen delen met bevoegde autoriteiten van de betreffende partijen bij het protocol.

9. Een vergunning wordt opgeschort wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat relevante verplichtingen als beschreven in deze verordening niet worden nageleefd. Een vergunning wordt ingetrokken wanneer er aanwijzingen zijn dat een verplichting als beschreven in deze verordening niet wordt nageleefd. De vergunningaanvraag wordt eveneens verworpen of de vergunning ingetrokken wanneer er aanwijzingen zijn voor ernstige of herhaalde overtredingen van de douane- of milieuwetgeving van de Unie door de onderneming in verband met haar activiteiten op grond van deze verordening.

Ondernemingen worden zo snel mogelijk geïnformeerd over het verwerpen van een vergunningaanvraag of over het opschorten of intrekken van een vergunning, waarbij de redenen voor de verwerping, opschorting of intrekking worden vermeld. Lidstaten worden ook over dergelijke gevallen geïnformeerd.

10. Ondernemingen worden geacht alle maatregelen te nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de uitvoer van ozonafbrekende stoffen:

a) niet neerkomt op illegale handel;

b) de uitvoering van controlemaatregelen die het land van bestemming heeft genomen om zijn verplichtingen uit hoofde van het protocol na te komen, niet nadelig beïnvloedt;

c) niet leidt tot een overschrijding van de kwantitatieve beperkingen op grond van het protocol die voor het in punt b) bedoelde land gelden.

11. Bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder de douaneautoriteiten, moeten toegang hebben tot het vergunningensysteem teneinde toe te zien op de naleving van deze verordening. Toegang tot het vergunningensysteem door douaneautoriteiten wordt gewaarborgd via de éénloketomgevingen van de EU voor de douane waarnaar in de leden 14 en 15 wordt verwezen.

12. De Commissie en bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarborgen de vertrouwelijkheid van de in het vergunningensysteem opgenomen informatie.

13. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot actualisering van bijlage VII wanneer dit noodzakelijk is om de vlotte werking van het vergunningensysteem te verzekeren, om de handhaving van douanecontroles te vereenvoudigen, of om het protocol na te leven.

14. De Commissie zorgt voor de koppeling van het vergunningensysteem met de éénloketomgeving van de EU voor de douane via het systeem voor de uitwisseling van certificaten van de éénloketomgeving van de EU voor de douane, dat bij Verordening (EU) nr. …/… [volledige verwijzing invoegen zodra die verordening is aangenomen]32 is ingesteld.

15. Om informatie uit te wisselen met het vergunningensysteem, moeten lidstaten hun nationale éénloketomgevingen voor de douane koppelen met het systeem voor de uitwisseling van certificaten van de éénloketomgeving van de EU voor de douane.

Artikel 17

Handelscontroles

1. Douaneautoriteiten en markttoezichtautoriteiten handhaven de verbodsbepalingen en andere in deze verordening uiteengezette beperkingen van de invoer en uitvoer.

2. Ten behoeve van de invoer wordt de onderneming die de vergunning heeft verkregen krachtens artikel 13, lid 2, aangemerkt als de importeur of, wanneer deze niet voorhanden is, de aangever zoals vermeld in de douaneaangifte.

Ten behoeve van de uitvoer wordt de onderneming die de vergunning heeft verkregen krachtens artikel 14, lid 3, aangemerkt als de exporteur zoals vermeld in de douaneaangifte.

3. Bij invoer van ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I en van producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, verstrekt de importeur, of wanneer deze niet beschikbaar is, de aangever zoals vermeld in de douaneaangifte of in de aangifte tot tijdelijke opslag en bij uitvoer de in de douaneaangifte vermelde exporteur, aan de douaneautoriteiten de volgende gegevens, indien van toepassing:

a) het nummer van de vergunning op grond van artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3;

b) het registratie- en identificatienummer van de marktdeelnemer (het EORI-nummer);

c) de nettomassa aan ozonafbrekende stof(fen), ook wanneer verwerkt in producten en apparaten;

d) de nettomassa vermenigvuldigd met het ozonafbrekend vermogen van de ozonafbrekende stof(fen), ook wanneer verwerkt in de producten en apparaten;

e) de grondstoffencode waaronder de goederen zijn ingedeeld.

4. Douaneautoriteiten gaan in het bijzonder na of bij invoer de in de douaneaangifte vermelde importeur, of wanneer deze niet beschikbaar is de aangever, en bij uitvoer de in de douaneaangifte vermelde exporteur, een geldige vergunning heeft krachtens artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3.

5. Indien van toepassing verstrekken de douaneautoriteiten informatie over de inklaring van goederen in het vergunningensysteem via de éénloketomgeving van de EU voor de douane.

6. Importeurs van in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen in navulbare houders verstrekken op het moment dat de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen wordt ingediend een conformiteitsverklaring aan de douaneautoriteiten, inclusief bewijsstukken waaruit blijkt welke regelingen gelden voor het terugzenden van de houder voor navulling.

7. Importeurs van halonen overeenkomstig artikel 13, lid 1, punt f), en exporteurs van halonen overeenkomstig artikel 14, lid 1, punt e), verstrekken op het moment dat de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen of voor de uitvoer wordt ingediend een conformiteitsverklaring aan de douaneautoriteiten waarin de aard van de stof zoals vermeld in artikel 13, lid 1, punt f), en artikel 14, lid 1, punt e), wordt bevestigd.

8. Importeurs van ozonafbrekende stoffen verstrekken op het moment dat de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen wordt ingediend de bewijsstukken als bedoeld in artikel 15, lid 2, aan de douaneautoriteiten.

9. De douaneautoriteiten gaan na of de in deze verordening uiteengezette regels inzake invoer en uitvoer zijn nageleefd, wanneer ze de controles op basis van een risicoanalyse verrichten binnen het kader voor douanerisicobeheer en overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) nr. 952/2013. De risicoanalyse houdt in het bijzonder rekening met beschikbare informatie over de waarschijnlijkheid van illegale handel in ozonafbrekende stoffen, en de nalevingsgeschiedenis van de betrokken onderneming.

10. Op basis van een risicoanalyse gaat de douaneautoriteit bij fysieke douanecontroles van de onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparaten met name na of de ingevoerde en uitgevoerde goederen:

a) overeenkomen met de beschrijving in de vergunning en in de douaneaangifte;

b) overeenkomstig artikel 15, lid 3, naar behoren zijn geëtiketteerd alvorens deze in het vrije verkeer te brengen.

De importeur of exporteur verstrekt zijn vergunning tijdens controles aan de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

11. De douaneautoriteiten gaan overeenkomstig de artikelen 197 en 198 van Verordening (EU) 952/2013 over tot de inbeslagneming of verbeurdverklaring van stoffen, producten en apparaten die door deze verordening zijn verboden, voor de verwijdering ervan. Markttoezichtautoriteiten kunnen deze stoffen, producten en apparaten daarnaast uit de handel nemen of terugroepen overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad33.

De wederuitvoer van stoffen, producten en apparaten die niet met deze verordening in overeenstemming zijn, is verboden.

12. Douaneautoriteiten van lidstaten wijzen douanekantoren of andere plaatsen aan of keuren deze goed en specificeren de route naar deze kantoren en plaatsen, overeenkomstig de artikelen 135 en 267 van Verordening (EU) nr. 952/2013, voor het aanbrengen bij de douane van ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I en van producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan bij binnenkomst in of bij het uitgaan uit het douanegebied van de Unie. Deze douanekantoren of plaatsen moeten voldoende toegerust zijn om de betreffende fysieke controles op basis van een risicoanalyse uit te voeren, en ter zake goed geïnformeerd zijn als het gaat om de voorkoming van illegale activiteiten op grond van deze verordening.

Alleen de aangewezen of goedgekeurde plaatsen en douanekantoren als bedoeld in de eerste alinea zijn bevoegd om een procedure voor de doorvoer van in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen en producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, te starten of te beëindigen.

Artikel 18

Maatregelen voor het monitoren van de illegale handel

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met extra maatregelen voor de controle van ozonafbrekende stoffen en van producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, die in het douanegebied van de Unie onder tijdelijke opslag, onder douane-entrepot of in een vrije zone worden geplaatst of via het douanegebied van de Unie worden doorgevoerd; zij baseert zich daarbij op een inschatting van het mogelijke risico van illegale handel bij die goederenbewegingen, inclusief opsporingsmethoden voor in de handel gebrachte stoffen, rekening houdend met de milieuvoordelen en de sociaaleconomische gevolgen van dergelijke maatregelen.

Artikel 19

Handel met staten of regionale organisaties voor economische integratie die geen partij zijn bij het protocol

1. De invoer en uitvoer van ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I en van producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, uit of naar een staat of regionale organisatie voor economische integratie die er niet in heeft toegestemd te worden gebonden door de bepalingen van het protocol welke voor een gereguleerde stof van kracht zijn, is verboden.

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met de regels voor het in de Unie in het vrije verkeer brengen van producten en apparaten die worden ingevoerd uit of uitgevoerd naar een staat of regionale organisatie voor economische integratie waarop lid 1 van toepassing is, die werden geproduceerd met gebruikmaking van in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen, maar geen stoffen bevatten die met zekerheid als in die bijlage opgenomen ozonafbrekende stoffen kunnen worden geïdentificeerd, en met regels inzake de identificatie van dergelijke producten en apparaten. Bij het vaststellen van die gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met relevante besluiten van de partijen bij het protocol en, ten aanzien van de regels inzake de identificatie van dergelijke producten en apparaten, met periodieke technische aanwijzingen aan de partijen bij het protocol.

3. In afwijking van lid 1 kan de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, toestemming verlenen voor de handel in ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I en in producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan of die met een of meer van dergelijke stoffen zijn vervaardigd, met een staat of regionale organisatie voor economische integratie waarop lid 1 van toepassing is, voor zover in een vergadering van de partijen overeenkomstig artikel 4, lid 8, van het protocol is vastgesteld dat die staat of regionale organisatie voor economische integratie volledig aan het protocol voldoet en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens heeft verstrekt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4. Onverminderd een krachtens lid 2 genomen besluit, gelden de bepalingen van lid 1 voor niet door het protocol bestreken gebieden op dezelfde wijze als voor staten of regionale organisaties voor economische integratie waarop lid 1 van toepassing is.

5. Indien de autoriteiten van een niet onder het protocol vallend gebied volledig aan het protocol hebben voldaan en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens hebben verstrekt, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen besluiten dat sommige of alle bepalingen van lid 1 van dit artikel niet voor dat gebied van toepassing zijn. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk V
Emissiebeheersing

Artikel 20

Terugwinning en vernietiging van gebruikte ozonafbrekende stoffen

1. In bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen in koelapparatuur, klimaatregelingsapparatuur en warmtepompsystemen, apparatuur die oplosmiddelen bevat en systemen voor brandbeveiliging en brandblusapparaten worden bij het onderhoud of de service van de apparatuur of voorafgaand aan de ontmanteling of verwijdering daarvan teruggewonnen voor vernietiging, recycling of regeneratie.

2. Eigenaren van gebouwen en aannemers zorgen ervoor dat tijdens renovatie- of sloopwerkzaamheden het verwijderen van met metaal beklede panelen waarin schuimen met in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen zijn verwerkt, zoveel mogelijk wordt vermeden door terugwinning voor hergebruik of vernietiging van de schuimen en de daarin verwerkte stoffen.

3. Eigenaren van gebouwen en aannemers zorgen ervoor dat tijdens renovatie- of sloopwerkzaamheden het verwijderen van in holle ruimten of opgebouwde structuren aangebrachte gelamineerde platen waarin schuimen met in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen zijn verwerkt, zoveel mogelijk wordt vermeden door terugwinning voor hergebruik of vernietiging van de schuimen en de daarin verwerkte stoffen.

4. Wanneer de terugwinning van de schuimen als bedoeld in de eerste alinea technisch niet haalbaar is, stelt de eigenaar van het gebouw of de aannemer documenten op waaruit de onhaalbaarheid van de terugwinning in het specifieke geval blijkt. Dergelijke documenten worden gedurende vijf jaar bewaard en op verzoek aan de bevoegde autoriteiten en de Commissie verstrekt.

5. Halonen in systemen voor brandbeveiliging en brandblusapparaten worden bij het onderhoud of de service van apparatuur of voorafgaand aan de ontmanteling of verwijdering daarvan teruggewonnen met het oog op recycling of regeneratie.

De vernietiging van halon is verboden tenzij er bewijsstukken zijn waaruit blijkt dat de regeneratie en het latere hergebruik technisch niet haalbaar is vanwege de zuiverheid van de teruggewonnen of gerecycleerde stof. Ondernemingen die in deze gevallen halonen vernietigen moeten deze documenten voor een minimumperiode van vijf jaar bewaren. Deze documenten worden op verzoek aan de bevoegde autoriteiten en de Commissie verstrekt.

6. In bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen in andere dan in de leden 1 tot en met 5 genoemde producten en apparaten worden, mits dit technisch en economisch haalbaar is, teruggewonnen voor vernietiging, recycling of regeneratie dan wel vernietigd zonder voorafgaande terugwinning.

7. In bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen en producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten, mogen alleen worden vernietigd met behulp van de door de partijen bij het protocol goedgekeurde technieken of met behulp van vernietigingstechnieken die nog niet zijn goedgekeurd maar vanuit milieuoogpunt gelijkwaardig zijn en aan de uniale en nationale wetgeving inzake afvalstoffen en aan de bijkomende vereisten van die wetgeving voldoen.

8. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met een lijst van producten en apparaten waarvoor de terugwinning van ozonafbrekende stoffen, dan wel de vernietiging van producten en apparaten zonder voorafgaande terugwinning van ozonafbrekende stoffen, technisch en economisch haalbaar wordt geacht, in voorkomend geval met specificatie van de toe te passen technieken.

9. De lidstaten nemen maatregelen om de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van de in bijlage I vermelde ozonafbrekende stoffen te bevorderen en stellen de minimumeisen voor de kwalificatie van het betrokken personeel vast.

Artikel 21

Uitstoot van ozonafbrekende stoffen en controles op lekkage

1. Het opzettelijk uitstoten van ozonafbrekende stoffen, ook wanneer deze verwerkt zijn in producten en apparaten, in de atmosfeer is verboden indien de emissie technisch niet noodzakelijk is voor de op grond van deze verordening toegestane beoogde toepassingen.

2. Ondernemingen moeten alle voorzorgsmaatregelen nemen die nodig zijn om onopzettelijke emissies van de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen bij productieprocessen te voorkomen of tot een minimum te beperken, waaronder stoffen die onopzettelijk worden geproduceerd bij de vervaardiging van andere chemicaliën, het productieproces van apparaten, gebruik, opslag, overbrenging tussen houders of opslagsystemen of vervoer.

3. Ondernemingen die apparaten exploiteren waarin in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen zijn verwerkt, zorgen ervoor dat opgespoorde lekkages onverwijld worden gerepareerd; dit laat het verbod op het gebruik van de ozonafbrekende stoffen onverlet.

4. De in lid 3 bedoelde ondernemingen houden een register bij van de hoeveelheid en de aard van de toegevoegde ozonafbrekende stoffen en de hoeveelheid die tijdens het onderhoud, de service en de definitieve verwijdering van de apparaten of systemen wordt teruggewonnen. Zij houden tevens een register bij van andere relevante informatie, onder meer de identiteit van de onderneming of monteur die het onderhoud of de service heeft uitgevoerd, alsook de data en de resultaten van de uitgevoerde controles op lekkage. Deze gegevens worden voor een minimumperiode van vijf jaar bewaard en worden op verzoek aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat en de Commissie verstrekt.

5. De lidstaten stellen de minimumeisen vast voor de kwalificatie van het personeel dat de in lid 3 bedoelde werkzaamheden uitvoert.

Hoofdstuk VI

Lijsten van ozonafbrekende stoffen en rapportage

Artikel 22

Wijzigingen van de lijsten van ozonafbrekende stoffen

1. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot actualisering van bijlage II teneinde in die bijlage stoffen op te nemen die niet onder deze verordening vallen maar waarvan de krachtens het protocol opgerichte wetenschappelijke beoordelingsgroep (Scientific Assessment Panel) of een andere erkende, even gezaghebbende instantie heeft vastgesteld dat zij een significant ozonafbrekend vermogen bezitten.

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot actualisering van bijlage I teneinde in die bijlage stoffen op te nemen die voldoen aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, en die in aanzienlijke hoeveelheden uitgevoerd, ingevoerd, geproduceerd of in de handel gebracht worden, en eventueel om vrijstellingen van de in de hoofdstukken I, II en IV genoemde beperkingen te verlenen.

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot actualisering van bijlagen I en II ten aanzien van het aardopwarmingsvermogen en ozonafbrekend vermogen van de daarin opgenomen stoffen, wanneer dit noodzakelijk is in het licht van nieuwe evaluatieverslagen van de intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering of nieuwe verslagen van de krachtens het protocol opgerichte wetenschappelijke beoordelingsgroep.

Artikel 23

Rapportage door de lidstaten

1. Uiterlijk op 30 juni van elk jaar [PB: gelieve het jaar van toepassing van deze verordening in te voegen] rapporteren de lidstaten de volgende informatie over het voorbije kalenderjaar in elektronische vorm aan de Commissie:

a) de hoeveelheden halonen die overeenkomstig artikel 9, lid 1, voor kritische toepassingen zijn geïnstalleerd, gebruikt en opgeslagen, de ter vermindering van de emissies van halonen getroffen maatregelen en de geschatte hoeveelheid emissies, en de vooruitgang bij toetsing en gebruik van geschikte alternatieven;

b) gevallen van illegale handel, met name die welke worden opgespoord tijdens op grond van artikel 26 verrichte controles, en de op grond van artikel 27 opgelegde sancties, in voorkomend geval.

2. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm en indieningswijze van de in lid 1 bedoelde informatie vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot actualisering van lid 1 van dit artikel voor zover dit noodzakelijk is met het oog op de door de partijen bij het protocol genomen besluiten.

Artikel 24

Rapportage door de ondernemingen

1. Uiterlijk op 31 maart van elk jaar [PB: gelieve het jaar van toepassing van deze verordening in te voegen] rapporteert elke onderneming, via een elektronisch rapportagesysteem, voor elke ozonafbrekende stof de in bijlage VI opgenomen gegevens over het voorbije kalenderjaar aan de Commissie.

Lidstaten moeten daarnaast ook toegang hebben tot het elektronische rapportagesysteem van de ondernemingen die onder hun jurisdictie vallen.

Voorafgaand aan de rapportage moeten ondernemingen zich registreren in het vergunningensysteem.

2. De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten nemen passende maatregelen om het vertrouwelijke karakter van de overeenkomstig dit artikel aan haar verstrekte informatie te waarborgen.

3. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm en modaliteiten van de in bijlage VI bedoelde rapportage vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot actualisering van bijlage VI voor zover dit noodzakelijk is met het oog op de door de partijen bij het protocol genomen besluiten.

Hoofdstuk VII

Handhaving

Artikel 25

Samenwerking en uitwisseling van informatie

1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten, milieuautoriteiten en andere autoriteiten met inspectietaken werken samen met elkaar, met autoriteiten van andere lidstaten, met de Commissie, en indien nodig met administratieve autoriteiten van derde landen teneinde naleving van deze verordening te waarborgen.

Wanneer de samenwerking met douaneautoriteiten vereist is om het kader voor douanerisicobeheer op passende wijze uit te voeren, verstrekken de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013 alle noodzakelijke gegevens aan de douaneautoriteiten.

2. Wanneer de douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten of andere bevoegde autoriteiten van een lidstaat een inbreuk op deze verordening ontdekken, informeert die bevoegde autoriteit de milieuautoriteit of, als deze niet ter zake bevoegd is, een andere autoriteit die verantwoordelijk is voor het opleggen van sancties overeenkomstig artikel 27.

3. Lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten efficiënte toegang hebben tot de informatie die nodig is om naleving van deze verordening te waarborgen, en zien erop toe dat ze deze informatie onderling uitwisselen. Dergelijke informatie omvat douanegegevens, informatie over eigendom en financiële situatie, schendingen van de milieuwetgeving, evenals gegevens die zijn vastgelegd in het vergunningensysteem.

De informatie wordt ook aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en aan de Commissie verstrekt wanneer dit nodig is om de naleving van deze verordening te waarborgen.

4. Bevoegde autoriteiten waarschuwen bevoegde autoriteiten van andere lidstaten wanneer ze inbreuken op deze verordening ontdekken die mogelijk meerdere lidstaten treffen. De bevoegde autoriteiten brengen met name de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten op de hoogte wanneer zij vaststellen dat een desbetreffend product in de handel is dat niet in overeenstemming met deze verordening is, zodat dat product in alle lidstaten in beslag genomen, verbeurdverklaard, uit de handel genomen of teruggeroepen kan worden met het oog op verwijdering.

Het douanerisicobeheersysteem wordt gebruikt voor de communicatie tussen de douaneautoriteiten.

De douaneautoriteiten wisselen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 515/97 van het Europees Parlement en de Raad34 ook relevante informatie uit over inbreuken op deze verordening en vragen de andere lidstaten en de Commissie waar nodig om bijstand.

Artikel 26

Controleplicht

1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verrichten controles om na te gaan of ondernemingen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening voldoen.

2. Bij deze controles wordt een op risico’s gebaseerde benadering gehanteerd, waarbij met name rekening wordt gehouden met de nalevingsgeschiedenis van ondernemingen, het risico dat een specifiek product inbreuk maakt op deze verordening, en andere relevante informatie die van de Commissie, nationale douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten, milieuautoriteiten en andere autoriteiten met inspectietaken, of van bevoegde autoriteiten van derde landen is ontvangen.

Bevoegde autoriteiten verrichten ook controles wanneer ze beschikken over bewijzen of andere relevante informatie dat deze verordening mogelijk niet wordt nageleefd, waaronder gegronde twijfels van derde partijen.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verrichten tevens de controles die de Commissie nodig acht om naleving van deze verordening te waarborgen.

3. De controles als bedoeld in de leden 1 en 2 omvatten bezoeken ter plaatse van inrichtingen met een passende frequentie en verificatie van relevante documenten en apparatuur.

De controles worden onaangekondigd uitgevoerd, behalve in gevallen waarin een voorafgaande kennisgeving aan de onderneming noodzakelijk is om de doeltreffendheid van de controles te waarborgen. De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen de bevoegde autoriteiten alle ondersteuning bieden die nodig is om de controles als bedoeld in dit artikel te verrichten.

4. De bevoegde autoriteiten houden een register van de controles bij, waarbij met name de aard en de resultaten van de controles en de maatregelen die in geval van non-conformiteit zijn genomen, worden vermeld. De gegevens van alle controles worden ten minste vijf jaar bewaard.

5. Een lidstaat mag op verzoek van een andere lidstaat inspecties of andere formele onderzoeken uitvoeren bij ondernemingen die worden verdacht van betrokkenheid bij de illegale overbrenging van stoffen en producten en apparaten als bedoeld in deze verordening en die op het grondgebied van die lidstaat werkzaam zijn. De verzoekende lidstaat wordt van de uitkomst van de controle in kennis gesteld.

6. Bij de uitvoering van de haar ingevolge deze verordening opgelegde taken kan de Commissie van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en van ondernemingen alle benodigde gegevens verlangen. Wanneer de Commissie een onderneming om gegevens verzoekt, zendt zij tegelijkertijd met het verzoek een afschrift van het verzoek aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan het hoofdkantoor van de onderneming is gevestigd.

7. De Commissie neemt passende maatregelen om adequate uitwisseling van informatie en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten van de lidstaten alsmede tussen bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie te bevorderen. De Commissie neemt passende maatregelen om het vertrouwelijke karakter van de op grond van dit artikel verkregen gegevens te beschermen.

Hoofdstuk VII
Sancties, comitéprocedure en uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 27

Sancties

1. De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari [PB: gelieve het jaartal in te voegen = 1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] in kennis van die voorschriften en bepalingen en stellen haar onverwijld in kennis van alle latere wijzigingen daarvan.

2. Onverminderd de verplichtingen van lidstaten op grond van Richtlijn 2008/99/EG machtigen de lidstaten bevoegde autoriteiten overeenkomstig nationale wetgeving om passende administratieve sancties op te leggen en andere administratieve maatregelen te nemen in verband met deze inbreuken.

3. Lidstaten waarborgen dat de hoogte en de aard van de sancties passend en evenredig zijn en er bij de toepassing ervan in ieder geval rekening wordt gehouden met:

a) de aard en de ernst van de inbreuk;

b) de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk;

c) eerdere inbreuken op deze verordening door de verantwoordelijk gestelde onderneming;

d) de financiële situatie van de verantwoordelijk gestelde onderneming;

e) de economische voordelen die als gevolg van de inbreuk zijn verworven of naar verwachting zullen worden verworven.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten ten minste de volgende sancties kunnen opleggen in geval van inbreuken op deze verordening:

a) boetes;

b) inbeslagneming of verbeurdverklaring van illegaal verkregen goederen of van door de onderneming als gevolg van de inbreuk verworven inkomsten;

c) opschorting of intrekking van de goedkeuring om onder het toepassingsgebied van deze verordening vallende activiteiten uit te voeren.

5. Bij onrechtmatige productie, invoer, uitvoer, in de handel brengen of gebruik van ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I of van producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, voorzien de lidstaten in de mogelijkheid om administratieve boetes van ten minste vijf maal de marktwaarde van de betrokken stoffen of betrokken producten en apparaten op te leggen. Bij herhaalde inbreuken binnen een periode van vijf jaar voorzien de lidstaten in de mogelijkheid om administratieve boetes van ten minste acht maal de marktwaarde van de betrokken stoffen of betrokken producten en apparaten op te leggen.

Bij inbreuken op artikel 21, lid 1, worden de mogelijke gevolgen voor het klimaat weerspiegeld door de koolstofprijs in aanmerking te nemen bij de vaststelling van een administratieve boete.

Artikel 28

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor ozonafbrekende stoffen Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 29

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 7, artikel 9, lid 3, artikel 16, lid 13, artikel 18, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 8, artikel 22, artikel 23, lid 3, en artikel 24, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [vanaf de datum van toepassing van de verordening].

3. De in artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 7, artikel 9, lid 3, artikel 16, lid 13, artikel 18, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 8, artikel 22, artikel 23, lid 3, en artikel 24, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan ten allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 7, artikel 9, lid 3, artikel 16, lid 13, artikel 18, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 8, artikel 22, artikel 23, lid 3, en artikel 24, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Hoofdstuk VIII
Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 30

Evaluatie

Uiterlijk op 1 januari 2033 publiceert de Commissie een rapport over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 31

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1005/2009 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel in bijlage VIII.

Artikel 32

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16, leden 14 en 15, en artikel 17, lid 5, van deze verordening treden in werking met ingang van:

a) [[1 maart 2023] datum = de datum van toepassing zoals vermeld in de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 in de bijlage voor het deel dat betrekking heeft op ozonafbrekende stoffen] wat betreft de douaneregeling voor in het vrije verkeer brengen als bedoeld in artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013, en uitvoer;

b) [[1 maart 2025] datum = de datum van toepassing zoals vermeld in de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 in de bijlage voor het deel dat betrekking heeft op ozonafbrekende stoffen] wat betreft andere invoerregelingen dan de in punt a) genoemde regeling.