Artikelen bij COM(2022)71 - Passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1

Onderwerp

1. Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld inzake

(a) de verplichtingen van ondernemingen met betrekking tot feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu wat betreft hun eigen activiteiten, de activiteiten van hun dochterondernemingen en de activiteiten in de waardeketen die worden uitgevoerd door entiteiten waarmee de onderneming een gevestigde zakelijke relatie heeft, en

(b) de aansprakelijkheid voor schendingen van de hierboven genoemde verplichtingen.

De aard van de zakelijke relaties die als “gevestigd” worden beschouwd, wordt periodiek, en ten minste één keer per jaar opnieuw beoordeeld.

2. Deze richtlijn vormt geen rechtvaardiging voor een verlaging van het niveau van de bescherming van de mensenrechten, de bescherming van het milieu of de bescherming van het klimaat waarin de wetgeving van de lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van deze richtlijn voorziet.

3. Deze richtlijn laat de verplichtingen op het gebied van mensenrechten, milieubescherming en klimaatverandering uit hoofde van andere wetgevingshandelingen van de Europese Unie onverlet. Indien de bepalingen van deze richtlijn in strijd zijn met een bepaling van een andere wetgevingshandeling van de EU die dezelfde doelstellingen nastreeft en voorziet in uitgebreidere of specifiekere verplichtingen, hebben de bepalingen van de andere wetgevingshandeling van de EU voorrang wat deze strijdigheid betreft en zijn zij van toepassing op die specifieke verplichtingen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn is van toepassing op ondernemingen die zijn opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat en die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

(a) de onderneming had gemiddeld meer dan 500 werknemers en had een netto-omzet wereldwijd van meer dan 150 miljoen EUR in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld;

(b) de onderneming heeft de in punt a) genoemde drempelwaarden niet bereikt, maar had gemiddeld meer dan 250 werknemers en had in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld wereldwijd een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR, mits ten minste 50 % van deze netto-omzet werd behaald in een of meer van de volgende sectoren:

i) de productie van textiel, leder en verwante producten (met inbegrip van schoeisel), en de groothandel in textiel, kleding en schoeisel;

ii) landbouw, bosbouw, visserij (met inbegrip van aquacultuur), de productie van voedingsproducten, en de groothandel in landbouwgrondstoffen, levende dieren, hout, voeding en dranken;

iii) de ontginning van minerale hulpbronnen, ongeacht waar zij worden ontgonnen (met inbegrip van ruwe aardolie, aardgas, steenkool, ligniet, metalen en metaalertsen, evenals andere niet-metaalhoudende minerale producten en producten uit steengroeven), de productie van basisproducten van metaal, andere niet-metaalhoudende minerale producten en vervaardigde producten van metaal (met uitzondering van machines en apparaten), en de groothandel in minerale hulpbronnen, mineraalhoudende basisproducten en halffabricaten (met inbegrip van metalen en metaalertsen, bouwmaterialen, brandstoffen, chemicaliën en andere halffabricaten).

2. Deze richtlijn is ook van toepassing op ondernemingen die zijn opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een derde land en die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

(a) in het boekjaar voorafgaande aan het laatste boekjaar werd in de EU een netto-omzet behaald van meer dan 150 miljoen EUR;

(b) in het boekjaar voorafgaande aan het laatste boekjaar in de EU werd een netto-omzet behaald van meer dan 40 miljoen EUR doch niet meer dan 150 miljoen EUR, mits ten minste 50 % van deze netto-omzet wereldwijd is behaald in een of meer van de in lid 1, punt b), genoemde sectoren.

3. Voor de toepassing van lid 1 wordt het aantal deeltijdwerknemers berekend op basis van voltijdequivalenten. Uitzendkrachten worden bij de berekening van het aantal werknemers op dezelfde wijze meegeteld als werknemers die gedurende dezelfde periode rechtstreeks bij de onderneming in dienst zijn.

4. Voor de in lid 1 bedoelde ondernemingen is de lidstaat waar de onderneming haar statutaire zetel heeft, bevoegd om de aangelegenheden te regelen die onder deze richtlijn vallen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a) “onderneming”:

i) een rechtspersoon met een van de rechtsvormen die zijn opgesomd in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad110;

ii) een rechtspersoon die is opgericht overeenkomstig het recht van een derde land en een rechtsvorm heeft die vergelijkbaar is met de in bijlage I en II bij die richtlijn genoemde rechtsvormen;

iii) een rechtspersoon met een van de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU genoemde rechtsvormen, die volledig bestaat uit ondernemingen met een van de in de punten i) en ii) genoemde rechtsvormen;

iv) een gereglementeerde financiële onderneming, ongeacht haar rechtsvorm, die:

- een kredietinstelling is zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad111;

- een beleggingsonderneming zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad112;

- een beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen (abi-beheerder) zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (2), met inbegrip van een beheerder van EuVECA in de zin van Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad113, een beheerder van EuSEF in de zin van Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad114, en een beheerder van Eltif in de zin van Verordening (EU) 2015/760 van het Europees Parlement en de Raad115;

- een beheersmaatschappij voor een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad116;

- een verzekeringsonderneming zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad117;

- een herverzekeringsonderneming zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG;

- een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 6), van Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad118;

- pensioeninstellingen die pensioenregelingen uitvoeren welke worden beschouwd als socialezekerheidsregelingen die onder Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad119 en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad120 vallen, alsook elke juridische entiteit die is opgericht met het oog op de beleggingen van die regelingen;

- een alternatieve beleggingsinstelling (abi) beheerd door een abi-beheerder zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU of een abi die onder toezicht staat uit hoofde van het toepasselijke nationale recht;

- een icbe in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG;

- een centrale tegenpartij zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad121;

- een centrale effectenbewaarinstelling zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad122;

- een special purpose vehicle door een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig artikel 211 van Richtlijn 2009/138/EG vergunning is verleend;

- een entiteit voor securitisatiedoeleinden zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2), van Verordening (EU) nr. 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad123;

- een verzekeringsholding zoals gedefinieerd in artikel 212, lid 1, punt f), van Richtlijn 2009/138/EG of een gemengde financiële holding zoals gedefinieerd in artikel 212, lid 1, punt h), van Richtlijn 2009/138/EG, die deel uitmaakt van een verzekeringsgroep die onderworpen is aan toezicht op het niveau van de groep overeenkomstig artikel 213 van die richtlijn en die niet is vrijgesteld van groepstoezicht overeenkomstig artikel 214, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG;

- een betalingsinstelling zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, punt d), van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad124;

- een instelling voor elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad125;

- een crowdfundingdienstverlener zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2020/1503 van het Europees Parlement en de Raad126;

- een aanbieder van cryptoactivadiensten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 8), van [het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten in cryptoactiva en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937127] bij het verrichten van een of meer cryptoactivadiensten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 9), van [het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten in cryptoactiva en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937].

(b) “negatief milieueffect”: negatief gevolg voor het milieu dat voortvloeit uit de schending van een van de verbodsbepalingen en verplichtingen uit hoofde van de in deel II van de bijlage bij deze richtlijn genoemde internationale milieuovereenkomsten.

(c) “negatief effect op de mensenrechten”: negatief gevolg voor beschermde personen, dat voortvloeit uit de schending van een of meer van de in afdeling 1, deel I, van de bijlage genoemde rechten of verbodsbepalingen, zoals neergelegd in de in afdeling 2, deel I, van de bijlage genoemde internationale overeenkomsten;

(d) “dochteronderneming”: een rechtspersoon via welke de activiteit van een “gecontroleerde onderneming” zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt f), van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad128 wordt uitgeoefend;

(e) “zakelijke relatie”: een relatie met een aannemer, onderaannemer of andere juridische entiteiten (“partner”)

i) met wie de onderneming een commerciële overeenkomst heeft of aan wie de onderneming financiering, verzekering of herverzekering verstrekt, of

ii) die voor of namens de onderneming zakelijke transacties verricht met betrekking tot de producten of diensten van de onderneming;

(f) “gevestigde zakelijke relatie”: een zakelijke relatie, direct of indirect, die duurzaam is of waarvan wordt verwacht dat zij duurzaam zal zijn, gelet op de intensiteit of de duur ervan, en die geen verwaarloosbaar of slechts bijkomstig onderdeel van de waardeketen vormt;

(g) “waardeketen”: activiteiten in verband met de productie van goederen of de verlening van diensten door een onderneming, met inbegrip van de ontwikkeling van het product of de dienst en het gebruik en de verwijdering van het product, alsmede de daarmee verband houdende activiteiten van de zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts gevestigde zakelijke relaties van de onderneming. Wat betreft ondernemingen in de zin van punt a), iv), omvat “waardeketen” met betrekking tot de verlening van deze specifieke diensten alleen de activiteiten van de cliënten die dergelijke leningen, kredieten en andere financiële diensten ontvangen en van andere ondernemingen die tot dezelfde groep behoren en waarvan de activiteiten verband houden met de overeenkomst in kwestie. Tot de waardeketen van dergelijke gereglementeerde financiële ondernemingen behoren geen kmo’s die leningen, kredieten, financieringen, verzekeringen of herverzekeringen van dergelijke entiteiten ontvangen;

(h) “verificatie door een onafhankelijke derde”: verificatie van de naleving door een onderneming, of delen van haar waardeketen, van de mensenrechten- en milieuvoorschriften die voortvloeien uit de bepalingen van deze richtlijn, door een van de onderneming onafhankelijke auditor, die vrij is van belangenconflicten, over ervaring en deskundigheid beschikt op het gebied van milieu- en mensenrechtenkwesties en verantwoordelijk is voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de controle;

(i) “kmo”: een kleine, middelgrote of micro-onderneming, ongeacht haar rechtsvorm, die geen deel uitmaakt van een grote groep, zoals deze termen zijn gedefinieerd in artikel 3, leden 1, 2, 3 en 7, van Richtlijn 2013/34/EU;

(j) “initiatief van de sector”: een combinatie van vrijwillige procedures, instrumenten en mechanismen op het gebied van passende zorgvuldigheid in de waardeketen, met inbegrip van verificaties door een onafhankelijke derde, ontwikkeld door en onder toezicht van regeringen, brancheorganisaties of groeperingen van belanghebbende organisaties;

(k) “gemachtigde vertegenwoordiger”: een in de EU woonachtige of gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die door een onderneming in de zin van punt a), ii), gemachtigd is om namens die onderneming op te treden in verband met de naleving van de verplichtingen van die onderneming uit hoofde van deze richtlijn;

(l) “ernstig negatief effect”: negatief gevolg voor het milieu of voor de mensenrechten, dat door zijn aard bijzonder significant is, een groot aantal personen of een groot milieugebied treft, onomkeerbaar is, of bijzonder moeilijk te verhelpen is als gevolg van de maatregelen die nodig zijn om de situatie van vóór het effect te herstellen;

(m) “netto-omzet”:

i) de “netto-omzet” zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 5), van Richtlijn 2013/34/EU, of

ii) wanneer de onderneming internationale standaarden voor jaarrekeningen toepast die zijn goedgekeurd op basis van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad129 of een onderneming is in de zin van punt a), ii), de omzet zoals gedefinieerd door of in de zin van het stelsel voor financiële verslaglegging op basis waarvan de financiële overzichten van de onderneming zijn opgesteld;

(n) “belanghebbenden”: de werknemers van de onderneming, de werknemers van haar dochterondernemingen, en andere personen, groepen, gemeenschappen of entiteiten van wie de rechten of belangen worden of kunnen worden beïnvloed door de producten, diensten en activiteiten van die onderneming, haar dochterondernemingen en haar zakelijke relaties;

(o) “bestuurder”:

i) een lid van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een onderneming;

ii) voor zover het geen lid van een bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een onderneming betreft, de algemeen directeur en, indien die functie in een onderneming bestaat, de adjunct-algemeen directeur.

iii) andere personen die vergelijkbare functies uitoefenen als die bedoeld in de punten i) of ii);

(p) “raad van bestuur”: het bestuurs- of toezichthoudend orgaan dat belast is met het toezicht op het dagelijks bestuur van de onderneming, of, indien een dergelijk orgaan niet bestaat, de persoon of personen die gelijkwaardige functies uitoefenen;

(q) “passende maatregel”: een maatregel waarmee de doelstellingen van passende zorgvuldigheid kunnen worden bereikt, die in verhouding staat tot de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect en waarover de onderneming redelijkerwijs kan beschikken, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de kenmerken van de economische sector en van de specifieke zakelijke relatie en de invloed van de onderneming daarop, en de noodzaak om te zorgen voor prioritering van actie.

Artikel 4

Passende zorgvuldigheid

1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen de in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten en milieu (“passende zorgvuldigheid”) betrachten door de volgende maatregelen uit te voeren:

(a) het integreren van passende zorgvuldigheid in hun beleid overeenkomstig artikel 5;

(b) het identificeren van feitelijke of potentiële negatieve effecten overeenkomstig artikel 6;

(c) het voorkomen en reduceren van potentiële negatieve effecten, en het beëindigen en zoveel mogelijk beperken van feitelijke negatieve effecten overeenkomstig de artikelen 7 en 8;

(d) het instellen en handhaven van een klachtenprocedure overeenkomstig artikel 9;

(e) het bewaken van de doeltreffendheid van hun beleid en maatregelen inzake passende zorgvuldigheid overeenkomstig artikel 10;

(f) het openbaar maken van informatie over passende zorgvuldigheid overeenkomstig artikel 11.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen in het kader van de zorgvuldigheidsdoelstellingen middelen en informatie kunnen delen binnen hun respectieve groepen van ondernemingen en met andere rechtspersonen, in overeenstemming met het toepasselijke mededingingsrecht.

Artikel 5

Integratie van passende zorgvuldigheid in het beleid van de ondernemingen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende zorgvuldigheid in al hun beleidslijnen integreren en dat zij over een beleid inzake passende zorgvuldigheid beschikken. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet alle volgende elementen bevatten:

a) een beschrijving van de aanpak van de onderneming, ook op de lange termijn, op het gebied van passende zorgvuldigheid;

b) een gedragscode waarin de regels en beginselen worden beschreven die door de werknemers en dochterondernemingen van de onderneming moeten worden nageleefd;

c) een beschrijving van de processen die zijn ingevoerd om passende zorgvuldigheid toe te passen, met inbegrip van de maatregelen die zijn genomen om de naleving van de gedragscode te controleren en om de toepassing ervan uit te breiden tot gevestigde zakelijke relaties.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de ondernemingen hun beleid inzake passende zorgvuldigheid jaarlijks actualiseren.

Artikel 6

Vaststelling van feitelijke en potentiële negatieve effecten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten van hun eigen activiteiten of die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met hun waardeketens, van hun gevestigde zakelijke relaties, te identificeren, overeenkomstig de leden 2, 3 en 4.

2. In afwijking van lid 1 zijn de in artikel 2, lid 1, punt b), en artikel 2, lid 2, punt b), bedoelde ondernemingen alleen verplicht de feitelijke en potentiële ernstige negatieve effecten te identificeren die relevant zijn voor de respectieve in artikel 2, lid 1, punt b), genoemde sector.

3. Wanneer de in artikel 3, punt a), iv), bedoelde ondernemingen krediet, leningen of andere financiële diensten verstrekken, vindt de identificatie van feitelijke en potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu pas plaats voordat die dienst wordt verleend.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen voor de vaststelling van de in lid 1 bedoelde negatieve effecten op basis van, in voorkomend geval, kwantitatieve en kwalitatieve informatie, gebruik kunnen maken van passende middelen, met inbegrip van onafhankelijke verslagen en informatie die is verzameld via de in artikel 9 bedoelde klachtenprocedure. Ondernemingen plegen in voorkomend geval ook overleg met potentieel getroffen groepen, met inbegrip van werknemers en andere relevante belanghebbenden, om informatie te verzamelen over feitelijke of potentiële negatieve effecten.

Artikel 7

Preventie van potentiële negatieve effecten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu die overeenkomstig artikel 6 geïdentificeerd zijn of hadden moeten zijn, te voorkomen of, indien preventie niet of niet onmiddellijk mogelijk is, afdoende te beperken overeenkomstig de leden 2, 3, 4 en 5 van dit artikel.

2. Van de ondernemingen wordt verlangd dat zij, in voorkomend geval, de volgende maatregelen nemen:

a) indien nodig vanwege de aard of de complexiteit van de vereiste preventieve maatregelen, een preventief actieplan ontwikkelen en uitvoeren, met redelijke en duidelijk omschreven tijdschema’s voor maatregelen en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. Het preventieve actieplan wordt opgesteld in overleg met de betrokken belanghebbenden;

b) trachten contractuele garanties te verkrijgen van een zakenpartner waarmee zij een directe zakelijke relatie hebben, dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode van de onderneming en, zo nodig, een preventief actieplan wordt nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen van de onderneming (cascadeovereenkomsten). Wanneer dergelijke contractuele garanties worden verkregen, is lid 4 van toepassing;

c) de nodige investeringen doen, bijvoorbeeld in beheers- of productieprocessen en infrastructuur, om te voldoen aan lid 1;

d) doelgerichte en evenredige steun verlenen aan een kmo waarmee de onderneming een gevestigde zakelijke relatie heeft, indien de naleving van de gedragscode of het preventieve actieplan de levensvatbaarheid van de kmo in gevaar zou brengen;

e) overeenkomstig het Unierecht, met inbegrip van het mededingingsrecht, samenwerken met andere entiteiten, onder meer, in voorkomend geval, om de onderneming beter in staat te stellen het negatieve effect te beëindigen, met name wanneer geen andere maatregel geschikt of doeltreffend is.

3. Ten aanzien van potentiële negatieve effecten die niet voorkomen of voldoende beperkt kunnen worden door de in lid 2 genoemde maatregelen, kan de onderneming trachten een overeenkomst te sluiten met een partner met wie zij een indirecte relatie heeft, teneinde naleving van de gedragscode van de onderneming of een preventief actieplan te bewerkstelligen. Wanneer een dergelijke overeenkomst wordt gesloten, is lid 4 van toepassing.

4. De contractuele garanties of de overeenkomst moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. Voor een verificatie van naleving kan de onderneming een beroep doen op passende initiatieven van de sector of verificatie door een onafhankelijke derde partij.

Wanneer contractuele garanties worden verkregen van of een overeenkomst wordt gesloten met een kmo, moeten de gebruikte voorwaarden eerlijk, redelijk en niet-discriminerend zijn. Wanneer ten aanzien van kmo’s maatregelen worden genomen om naleving te verifiëren, draagt de onderneming de kosten van de verificatie door een onafhankelijke derde partij.

5. Ten aanzien van potentiële negatieve effecten in de zin van lid 1 die niet voorkomen of voldoende beperkt kunnen worden door de maatregelen van de leden 2, 3 en 4, moet de onderneming afzien van het aangaan van nieuwe relaties of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner verbonden aan of in de waardeketen waar het effect zich heeft voorgedaan, en onderneemt zij, indien de wetgeving die op hun relaties van toepassing is dit toestaat, de volgende maatregelen:

(a) de commerciële relaties met de partner in kwestie tijdelijk opschorten, terwijl zij de inspanningen op het gebied van het voorkomen en tot een minimum beperken van de effecten voortzet, indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze inspanningen op korte termijn succes zullen hebben;

(b) de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten beëindigen indien het potentiële negatieve effect ernstig is.

De lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid van beëindiging van de zakelijke relatie in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten.

6. In afwijking van lid 5, punt b), zijn de in artikel 3, punt a), iv), bedoelde ondernemingen, wanneer zij krediet, leningen of andere financiële diensten verstrekken, niet verplicht de overeenkomst inzake het krediet, de lening of een andere financiële dienst te beëindigen indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat dit aanzienlijke schade zal toebrengen aan de entiteit waaraan deze dienst wordt verstrekt.

Artikel 8

Beëindiging van feitelijke negatieve effecten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten die uit hoofde van artikel 6 geïdentificeerd zijn of hadden moeten zijn, overeenkomstig de leden 2 tot en met 6 van dit artikel.

2. Indien aan de negatieve effecten geen einde kan worden gemaakt, zorgen de lidstaten ervoor dat de ondernemingen de omvang van die effecten tot een minimum beperken.

3. Van de ondernemingen wordt verlangd dat zij, in voorkomend geval, de volgende maatregelen nemen:

a) de negatieve effecten neutraliseren of de omvang ervan tot een minimum beperken, onder meer door het betalen van schadevergoeding aan de getroffen personen en van een financiële compensatie aan de getroffen gemeenschappen. De maatregel staat in verhouding tot de ernst en de omvang van het negatieve effect en tot de mate waarin het gedrag van de onderneming tot het negatieve effect heeft bijgedragen;

b) indien het negatieve effect niet onmiddellijk kan worden beëindigd, een corrigerend actieplan opstellen en uitvoeren met redelijke en duidelijk omschreven tijdschema’s voor maatregelen en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. In voorkomend geval, wordt het corrigerende actieplan opgesteld in overleg met belanghebbenden;

c) trachten contractuele garanties te verkrijgen van een directe partner waarmee zij een gevestigde zakelijke relatie hebben, dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode en, zo nodig, een corrigerend actieplan wordt nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen (cascadeovereenkomsten). Wanneer dergelijke contractuele garanties worden verkregen, is lid 5 van toepassing;

d) de nodige investeringen doen, bijvoorbeeld in beheers- of productieprocessen en infrastructuur, om te voldoen aan de leden 1, 2 en 3;

e) doelgerichte en evenredige steun verlenen aan een kmo waarmee de onderneming een gevestigde zakelijke relatie heeft, indien de naleving van de gedragscode of het corrigerende actieplan de levensvatbaarheid van de kmo in gevaar zou brengen;

f) overeenkomstig het Unierecht, met inbegrip van het mededingingsrecht, samenwerken met andere entiteiten, onder meer, in voorkomend geval, om de onderneming beter in staat te stellen het negatieve effect te beëindigen, met name wanneer geen andere maatregel geschikt of doeltreffend is.

4. Ten aanzien van feitelijke negatieve effecten die niet beëindigd of voldoende gereduceerd konden worden door de in lid 3 genoemde maatregelen, kan de onderneming trachten een overeenkomst te sluiten met een partner met wie zij een indirecte relatie heeft, teneinde naleving van de gedragscode van de onderneming of een corrigerend actieplan te bewerkstelligen.  Wanneer een dergelijke overeenkomst wordt gesloten, is lid 5 van toepassing.

5. De contractuele garanties of de overeenkomst moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. Voor een verificatie van naleving kan de onderneming een beroep doen op passende initiatieven van de sector of verificatie door een onafhankelijke derde partij.

Wanneer contractuele garanties worden verkregen van of een overeenkomst wordt gesloten met een kmo, moeten de gebruikte voorwaarden eerlijk, redelijk en niet-discriminerend zijn. Wanneer ten aanzien van kmo’s maatregelen worden genomen om naleving te verifiëren, draagt de onderneming de kosten van de verificatie door een onafhankelijke derde partij.

6. Wat betreft feitelijke negatieve effecten in de zin van lid 1 die niet beëindigd konden worden of waarvan de mate niet tot een minimum beperkt kon worden door de maatregelen van de leden 3, 4 en 5, ziet de onderneming af van het aangaan van nieuwe relaties of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner verbonden aan of in de waardeketen waar het effect zich heeft voorgedaan, en onderneemt zij, indien de wetgeving die op hun relaties van toepassing is dit toestaat, één van de volgende maatregelen:

a) de zakelijke relaties met de partner in kwestie tijdelijk op te schorten, terwijl zij de inspanningen voortzetten om de negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan zoveel mogelijk te beperken, hetzij

b) de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten te beëindigen indien het negatieve effect als ernstig wordt beschouwd.

De lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid van beëindiging van de zakelijke relatie in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten.

7. In afwijking van lid 6, punt b), zijn de in artikel 3, punt a), iv), bedoelde ondernemingen, wanneer zij krediet, leningen of andere financiële diensten verstrekken, niet verplicht de overeenkomst inzake het krediet, de lening of een andere financiële dienst te beëindigen indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat dit aanzienlijke schade zal toebrengen aan de entiteit waaraan deze dienst wordt verstrekt.

Artikel 9

Klachtenprocedures

1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen de in lid 2 genoemde personen en organisaties de mogelijkheid bieden om bij hen klachten in te dienen wanneer zij gerechtvaardigde bezorgdheid hebben over feitelijke of potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten met betrekking tot hun eigen activiteiten, de activiteiten van hun dochterondernemingen en hun waardeketens.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de klachten kunnen worden ingediend door:

a) personen die worden getroffen of redelijke gronden hebben om aan te nemen dat zij getroffen kunnen worden door een negatief effect,

b) vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers die personen vertegenwoordigen die in de betrokken waardeketen werkzaam zijn,

c) organisaties uit het maatschappelijk middenveld die actief zijn op de gebieden die verband houden met de betrokken waardeketen.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de ondernemingen een procedure vaststellen voor de behandeling van de in lid 1 bedoelde klachten, met inbegrip van een procedure indien de onderneming de klacht ongegrond acht, en dat zij de betrokken werknemers en vakbonden over deze procedures informeren. De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de klacht gegrond is, de negatieve effecten waarop de klacht betrekking heeft, worden geacht te zijn geïdentificeerd in de zin van artikel 6.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat de klagers het recht hebben

a) van de onderneming waarbij zij een klacht in de zin van lid 1 hebben ingediend, een passende follow-up van de klacht te verlangen, en

b) met vertegenwoordigers op passend niveau van de onderneming bijeen te komen om potentiële of feitelijke ernstige negatieve effecten waarop de klacht betrekking heeft, te bespreken.

Artikel 10

Toezicht

De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen hun eigen activiteiten en maatregelen, die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met de waardeketens van de onderneming, die van hun gevestigde zakelijke relaties periodiek evalueren om de doeltreffendheid van de identificatie, preventie, beperking, beëindiging en het tot een minimum beperken van de omvang van negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten te controleren. Deze beoordelingen zijn, in voorkomend geval, gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en vinden ten minste één keer per jaar plaats en telkens wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat er zich belangrijke nieuwe risico’s op deze negatieve effecten kunnen voordoen. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid wordt geactualiseerd overeenkomstig de resultaten van deze beoordelingen.

Artikel 11

Openbaarmaking

De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die niet onderworpen zijn aan verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU verslag uitbrengen over de aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen door op hun website een jaarlijkse verklaring te publiceren in een taal die gebruikelijk is binnen de internationale zakenwereld. De verklaring wordt uiterlijk op 30 april van elk jaar gepubliceerd en heeft betrekking op het voorgaande kalenderjaar.

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de inhoud van en de criteria voor deze in lid 1 bedoelde verslaglegging, waarbij informatie wordt gespecificeerd over de beschrijving van passende zorgvuldigheid, potentiële en feitelijke negatieve effecten en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen.

Artikel 12

Modelcontractbepalingen

Om ondernemingen te ondersteunen bij de naleving van artikel 7, lid 2, punt b), en artikel 8, lid 3, punt c), stelt de Commissie richtsnoeren vast voor vrijwillige modelcontractbepalingen.

Artikel 13

Richtsnoeren

Teneinde ondernemingen of autoriteiten van de lidstaten steun te bieden voor de wijze waarop ondernemingen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen moeten voldoen, kan de Commissie het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap en, waar passend, internationale instanties die deskundig zijn op het gebied van passende zorgvuldigheid, richtsnoeren uitvaardigen, ook voor specifieke sectoren of specifieke negatieve effecten.

Artikel 14

Begeleidende maatregelen

1. Teneinde ondernemingen en de partners waarmee deze in hun waardeketens gevestigde zakelijke relaties onderhouden, te informeren en te ondersteunen bij hun inspanningen om te voldoen aan de verplichtingen die uit deze richtlijn voortvloeien, zetten de lidstaten, afzonderlijk of gezamenlijk, specifieke websites, platformen of portalen op en beheren deze. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de kmo’s in de waardeketens van ondernemingen.

2. Onverminderd de toepasselijke voorschriften inzake staatssteun, kunnen de lidstaten kmo’s financieel ondersteunen.

3. De Commissie kan de steunmaatregelen van de lidstaten aanvullen door voort te bouwen op bestaande maatregelen van de EU ter ondersteuning van passende zorgvuldigheid in de EU en in derde landen, en kan met nieuwe maatregelen komen, waaronder het faciliteren van gezamenlijke initiatieven van belanghebbenden om ondernemingen te helpen aan hun verplichtingen te voldoen.

4. Ondernemingen kunnen een beroep doen op sectorale regelingen en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, om de nakoming van hun verplichtingen als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11 van deze richtlijn te ondersteunen, voor zover dergelijke regelingen en initiatieven geschikt zijn om de nakoming van die verplichtingen te ondersteunen. De Commissie en de lidstaten kunnen de verspreiding van informatie over dergelijke regelingen of initiatieven en de resultaten ervan faciliteren. De Commissie kan, in samenwerking met de lidstaten, richtsnoeren uitvaardigen voor de beoordeling van de geschiktheid van regelingen van het bedrijfsleven en initiatieven van meerdere belanghebbenden.

Artikel 15

Bestrijding van de klimaatverandering

1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt a), en artikel 2, lid 2, punt a), een plan vaststellen om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs. In dit plan wordt met name, op basis van informatie waarover de onderneming redelijkerwijs kan beschikken, vastgesteld in welke mate de klimaatverandering een risico vormt voor of een effect is van de activiteiten van de onderneming.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat, indien de klimaatverandering geïdentificeerd is of had moeten zijn als een belangrijk risico voor of een belangrijk effect van de activiteiten van de onderneming, de onderneming emissiereductiedoelstellingen in haar plan opneemt.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen bij de vaststelling van variabele beloning naar behoren rekening houden met de naleving van de in de leden 1 en 2 bedoelde verplichtingen, indien de variabele beloning is gekoppeld aan de bijdrage van een bestuurder aan de bedrijfsstrategie en de langetermijnbelangen en -duurzaamheid van de onderneming.

Artikel 16

Gemachtigde vertegenwoordiger

1. De lidstaten zorgen ervoor dat elke in artikel 2, lid 2, bedoelde onderneming een natuurlijke of rechtspersoon als haar gemachtigde vertegenwoordiger aanwijst, die gevestigd of woonachtig is in een van de lidstaten waar zij werkzaam is. De aanwijzing is geldig wanneer de gemachtigde bevestigt deze te aanvaarden.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat naam, adres, e-mailadres en telefoonnummer van de gemachtigde vertegenwoordiger worden meegedeeld aan een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de gemachtigde vertegenwoordiger woonachtig of gevestigd is. De lidstaten zorgen ervoor dat de gemachtigde vertegenwoordiger verplicht is op verzoek een afschrift van de aanwijzing in een officiële taal van een lidstaat aan een van de toezichthoudende autoriteiten te verstrekken.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de gemachtigde vertegenwoordiger woonachtig of gevestigd is en, indien dit een andere lidstaat is, een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de onderneming in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar het grootste deel van haar netto-omzet in de EU heeft behaald, ervan in kennis worden gesteld dat de onderneming een onderneming is in de zin van artikel 2, lid 2.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat elke onderneming haar gemachtigde vertegenwoordiger de bevoegdheid verleent om van de toezichthoudende autoriteiten kennisgevingen te ontvangen over alle aangelegenheden die nodig zijn voor de naleving en de handhaving van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn. De ondernemingen zijn verplicht hun gemachtigde vertegenwoordiger de nodige bevoegdheden en middelen te geven om met de toezichthoudende autoriteiten te kunnen samenwerken.

Artikel 17

Toezichthoudende autoriteiten

1. Elke lidstaat wijst een of meer toezichthoudende autoriteiten aan die toezicht houden op de naleving van de in de nationale bepalingen neergelegde verplichtingen, vastgesteld uit hoofde van de artikelen 6 tot en met 11 en artikel 15, leden 1 en 2 (“toezichthoudende autoriteit”).

2. Voor de in artikel 2, lid 1, bedoelde ondernemingen is de bevoegde toezichthoudende autoriteit die van de lidstaat waar de onderneming haar statutaire zetel heeft.

3. Voor de in artikel 2, lid 2, bedoelde ondernemingen is de bevoegde toezichthoudende autoriteit die van de lidstaat waar de onderneming een bijkantoor heeft. Indien de onderneming in geen enkele lidstaat een bijkantoor heeft, of bijkantoren heeft in verschillende lidstaten, is de bevoegde toezichthoudende autoriteit de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar de onderneming het grootste deel van haar netto-omzet in de EU heeft behaald in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar vóór de in artikel 30 genoemde datum of, indien dat later is, de datum waarop de onderneming voor het eerst aan de criteria van artikel 2, lid 2, heeft voldaan.

De in artikel 2, lid 2, bedoelde ondernemingen kunnen, op grond van een wijziging van omstandigheden die ertoe leidt dat zij het grootste deel van hun omzet in de EU in een andere lidstaat behalen, een naar behoren met redenen omkleed verzoek indienen om de toezichthoudende autoriteit die bevoegd is om de in deze richtlijn bedoelde aangelegenheden met betrekking tot die onderneming te reguleren, te wijzigen.

4. Wanneer een lidstaat meer dan één toezichthoudende autoriteit aanwijst, zorgt hij ervoor dat de respectieve bevoegdheden van die autoriteiten duidelijk omschreven zijn en dat zij nauw en doeltreffend met elkaar samenwerken.

5. De lidstaten kunnen de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op gereglementeerde financiële ondernemingen ook aanwijzen als toezichthoudende autoriteiten in het kader van deze richtlijn.

6. Uiterlijk op de in artikel 30, lid 1, punt a), genoemde datum stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de namen en contactgegevens van de overeenkomstig dit artikel aangewezen toezichthoudende autoriteiten, alsook van hun respectieve bevoegdheden wanneer er meerdere toezichthoudende autoriteiten worden aangewezen. Zij stellen de Commissie in kennis van eventuele wijzigingen.

7. De Commissie maakt een lijst van de toezichthoudende autoriteiten toegankelijk voor het publiek, onder meer op haar website. De Commissie werkt de lijst regelmatig bij op basis van de van de lidstaten ontvangen informatie.

8. De lidstaten waarborgen de onafhankelijkheid van de toezichthoudende autoriteiten en zien erop toe dat zij, evenals alle personen die voor hen werken of gewerkt hebben en de auditoren of deskundigen die namens hen optreden, hun bevoegdheden onpartijdig, op transparante wijze en met inachtneming van het beroepsgeheim uitoefenen. De lidstaten zorgen er met name voor dat de autoriteit juridisch en functioneel onafhankelijk is van de ondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen of van andere marktbelangen, dat haar personeel en de personen die belast zijn met het beheer ervan vrij zijn van belangenconflicten, onderworpen zijn aan geheimhoudingsplicht, en dat zij zich onthouden van alle handelingen die onverenigbaar zijn met hun taken.

Artikel 18

Bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten over passende bevoegdheden en middelen beschikken om de hen krachtens deze richtlijn toevertrouwde taken uit te voeren, met inbegrip van de bevoegdheid om informatie op te vragen en onderzoeken te verrichten met betrekking tot de naleving van de in deze richtlijn omschreven verplichtingen.

2. Een toezichthoudende autoriteit kan uit eigen beweging of naar aanleiding van gemotiveerde bezwaren die haar overeenkomstig artikel 19 worden meegedeeld, een onderzoek openen wanneer zij van oordeel is dat zij over voldoende informatie beschikt die wijst op een mogelijke inbreuk door een onderneming op de verplichtingen die in de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen zijn vervat.

3. Inspecties worden uitgevoerd met inachtneming van het nationale recht van de lidstaat waar zij plaatsvinden en worden vooraf aan de onderneming meegedeeld, tenzij voorafgaande kennisgeving de doeltreffendheid van de inspectie belemmert. Wanneer een toezichthoudende autoriteit in het kader van haar onderzoek een inspectie wenst uit te voeren op het grondgebied van een andere dan haar eigen lidstaat, vraagt zij overeenkomstig artikel 21, lid 2, om bijstand van de toezichthoudende autoriteit in die lidstaat.

4. Indien een toezichthoudende autoriteit bij de overeenkomstig de leden 1 en 2 genomen maatregelen vaststelt dat de uit hoofde van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen niet worden nageleefd, geeft zij de betrokken onderneming een passende termijn om corrigerende maatregelen te nemen, indien dergelijke maatregelen mogelijk zijn.

Het nemen van corrigerende maatregelen sluit het opleggen van administratieve sancties of het doen ontstaan van wettelijke aansprakelijkheid in geval van schade, overeenkomstig respectievelijk de artikelen 20 en 22, niet uit.

5. Bij de uitvoering van hun taken beschikken de toezichthoudende autoriteiten ten minste over de bevoegdheid:

a) te gelasten dat overtredingen van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen worden beëindigd, dat de betrokken gedraging niet wordt herhaald en, in voorkomend geval, dat herstelmaatregelen worden getroffen die in verhouding staan tot de overtreding en noodzakelijk zijn om hieraan een einde te maken;

b) geldboeten op te leggen overeenkomstig artikel 20;

c) tussentijdse maatregelen vast te stellen om het risico van ernstige en onherstelbare schade te voorkomen.

6. Wanneer het rechtsstelsel van de lidstaat niet voorziet in administratieve sancties, kunnen dit artikel en artikel 20 aldus worden toegepast dat de sanctie wordt ingeleid door de bevoegde toezichthoudende autoriteit en opgelegd door de bevoegde nationale rechterlijke instanties, waarbij wordt gewaarborgd dat deze rechtsmiddelen doeltreffend zijn en hetzelfde effect hebben als de door toezichthoudende autoriteiten opgelegde administratieve sancties.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat elke natuurlijke of rechtspersoon het recht heeft om een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen tegen een hem betreffend juridisch bindend besluit van een toezichthoudende autoriteit.

Artikel 19

Gemotiveerde bezwaren

1. De lidstaten zorgen ervoor dat natuurlijke en rechtspersonen het recht hebben om bij een toezichthoudende autoriteit gemotiveerde bezwaren in te dienen wanneer zij op basis van objectieve omstandigheden redenen hebben om aan te nemen dat een onderneming de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen niet naleeft (“gemotiveerde bezwaren”).

2. Wanneer het gemotiveerde bezwaar onder de bevoegdheid van een andere toezichthoudende autoriteit valt, geeft de autoriteit die het bezwaar ontvangt, dit door aan die autoriteit.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de gemotiveerde bezwaren beoordelen en, in voorkomend geval, hun bevoegdheden als bedoeld in artikel 18 uitoefenen.

4. De toezichthoudende autoriteit stelt de in lid 1 bedoelde persoon zo spoedig mogelijk en in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van nationaal recht en met inachtneming van het Unierecht in kennis van het resultaat van de beoordeling van zijn gemotiveerde bezwaar en zal dit met redenen omkleden.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat de personen die overeenkomstig dit artikel een gemotiveerd bezwaar hebben ingediend en overeenkomstig het nationale recht een rechtmatig belang bij de zaak hebben, toegang hebben tot een procedure voor een rechtbank of een andere onafhankelijke en onpartijdige overheidsinstantie die bevoegd is de beslissingen, het handelen of het verzuim van de krachtens deze richtlijn bevoegde instantie aan de procedurele en materieelrechtelijke voorschriften te toetsen.

Artikel 20

Sancties

1. De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2. Bij de beslissing over het al dan niet opleggen van sancties en zo ja, bij het bepalen van de aard en het passende niveau ervan, wordt naar behoren rekening gehouden met de inspanningen van de onderneming om te voldoen aan eventuele herstelmaatregelen die een toezichthoudende autoriteit van haar verlangt, eventuele investeringen en gerichte steun uit hoofde van de artikelen 7 en 8, alsmede samenwerking met andere entiteiten om negatieve effecten in haar waardeketens aan te pakken, al naargelang het geval.

3. Wanneer geldboetes worden opgelegd, worden deze gebaseerd op de omzet van de onderneming.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat alle besluiten van de toezichthoudende autoriteiten die sancties bevatten met betrekking tot de overtreding van de bepalingen van deze richtlijn worden bekendgemaakt.

Artikel 21

Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten

1. De Commissie richt een Europees Netwerk van toezichthoudende autoriteiten op, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de toezichthoudende autoriteiten. Het netwerk bevordert de samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten en de coördinatie en afstemming van de regelgevende, onderzoeks-, sanctie- en toezichtpraktijken van de toezichthoudende autoriteiten en, in voorkomend geval, het delen van informatie tussen hen.

De Commissie kan agentschappen van de EU met relevante expertise op de onder deze richtlijn vallende gebieden verzoeken toe te treden tot het Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten.

2. De toezichthoudende autoriteiten verstrekken elkaar relevante informatie en wederzijdse bijstand bij de uitoefening van hun taken en nemen maatregelen om doeltreffend met elkaar samen te werken. Wederzijdse bijstand omvat samenwerking met het oog op de uitoefening van de in artikel 18 bedoelde bevoegdheden, onder meer in verband met inspecties en verzoeken om informatie.

3. De toezichthoudende autoriteiten nemen alle passende stappen die nodig zijn om een verzoek om bijstand van een andere toezichthoudende autoriteit onverwijld en uiterlijk binnen één maand na ontvangst daarvan te beantwoorden. Hierbij kan het in het bijzonder gaan om de toezending van relevante informatie over het uitvoeren van een onderzoek.

4. Verzoeken om bijstand bevatten alle nodige informatie, waaronder het doel van en de redenen voor het verzoek. De toezichthoudende autoriteiten gebruiken de via een verzoek om bijstand ontvangen informatie alleen voor het doel waarvoor om deze informatie is verzocht.

5. De aangezochte toezichthoudende autoriteit informeert de verzoekende toezichthoudende autoriteit over de resultaten of, in voorkomend geval, de voortgang van de maatregelen die in antwoord op het verzoek om bijstand moeten worden genomen.

6. De toezichthoudende autoriteiten rekenen elkaar geen vergoeding aan voor acties en maatregelen die naar aanleiding van een verzoek om bijstand worden genomen.

Toezichthoudende autoriteiten kunnen echter regels overeenkomen om elkaar te vergoeden voor specifieke uitgaven die voortvloeien uit het verstrekken van bijstand in uitzonderlijke omstandigheden.

7. De toezichthoudende autoriteit die overeenkomstig artikel 17, lid 3, bevoegd is, stelt het Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten van dat feit in kennis, alsook van elk verzoek om de bevoegde toezichthoudende autoriteit te wijzigen.

8. In geval van twijfel over de toewijzing van de bevoegdheid wordt de informatie waarop die toewijzing berust, meegedeeld aan het Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten, dat de inspanningen om een oplossing te vinden kan coördineren.

Artikel 22

Wettelijke aansprakelijkheid

1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen aansprakelijk voor schade worden gehouden wanneer:

a) zij de in de artikelen 7 en 8 vastgelegde verplichtingen niet zijn nagekomen en

b) zich als gevolg van deze nalatigheid een negatief effect heeft voorgedaan dat had moeten worden geïdentificeerd, voorkomen, gereduceerd of beëindigd of waarvan de omvang tot een minimum had moeten worden beperkt door middel van de in de artikelen 7 en 8 bedoelde passende maatregelen, en dat tot schade heeft geleid.

2. Onverminderd lid 1, zorgen de lidstaten ervoor dat wanneer een onderneming de in artikel 7, lid 2, punt b), en artikel 7, lid 4, of artikel 8, lid 3, punt c), en artikel 8, lid 5, bedoelde maatregelen heeft genomen, zij niet aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door een negatief effect voortvloeiend uit de activiteiten van een indirecte partner met wie zij een gevestigde zakelijke relatie heeft, tenzij in de betreffende omstandigheden redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat de feitelijk ondernomen maatregel, met inbegrip van de verificatie van naleving, toereikend zou zijn om het negatieve effect te voorkomen, reduceren, beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken.

Bij de beoordeling van het bestaan en de mate van aansprakelijkheid krachtens dit lid wordt terdege rekening gehouden met de inspanningen van de onderneming, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de betrokken schade, om te voldoen aan herstelmaatregelen die door een toezichthoudende autoriteit van haar worden verlangd, met gedane investeringen en met verleende gerichte steun uit hoofde van de artikelen 7 en 8, alsook met de samenwerking met andere entiteiten om negatieve effecten in haar waardeketens aan te pakken.

3. De wettelijke aansprakelijkheid van een onderneming voor schade die uit deze bepaling voortvloeit, laat de wettelijke aansprakelijkheid van haar dochterondernemingen en van alle directe en indirecte zakenpartners in de waardeketen onverlet.

4. De wettelijke-aansprakelijkheidsregels uit hoofde van deze richtlijn doen geen afbreuk aan EU- of nationale regels inzake wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot negatieve effecten op de mensenrechten of negatieve milieueffecten die betrekking hebben op aansprakelijkheid in situaties die niet onder deze richtlijn vallen of die strenger zijn dan de regels van deze richtlijn.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat de aansprakelijkheid zoals bedoeld in de bepalingen van nationaal recht ter omzetting van dit artikel, prevaleert in gevallen waarin het recht dat van toepassing is op vorderingen in die zin niet het recht van een lidstaat is.

Artikel 23

Melding van inbreuken en bescherming van melders

Richtlijn (EU) 2019/1937 is van toepassing op het melden van alle inbreuken op deze richtlijn en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden.

Artikel 24

Overheidssteun

De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die overheidssteun aanvragen, verklaren dat hen geen sancties zijn opgelegd wegens niet-naleving van de verplichtingen van deze richtlijn.

Artikel 25

Zorgplicht van bestuurders

1. De lidstaten zorgen ervoor dat bestuurders van ondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, bij het vervullen van hun plicht om te handelen in het belang van de onderneming, rekening houden met de gevolgen van hun beslissingen voor duurzaamheidskwesties, met inbegrip van, waar van toepassing, de gevolgen voor mensenrechten, klimaatverandering en milieu, ook op korte, middellange en lange termijn.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake verzuim van de plichten van bestuurders ook van toepassing zijn op de bepalingen van dit artikel.

Artikel 26

Invoering van en toezicht op passende zorgvuldigheid

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bestuurders van de in artikel 2, lid 1, bedoelde ondernemingen verantwoordelijk zijn voor de invoering van en het toezicht op de in artikel 4 bedoelde maatregelen inzake passende zorgvuldigheid en met name het in artikel 5 bedoelde beleid inzake passende zorgvuldigheid, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de relevante inbreng van belanghebbenden en organisaties uit het maatschappelijk middenveld. De bestuurders brengen in dit verband verslag uit aan de raad van bestuur.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de bestuurders stappen ondernemen om de bedrijfsstrategie aan te passen teneinde rekening te houden met de feitelijke en potentiële negatieve effecten die overeenkomstig artikel 6 zijn geïdentificeerd en met alle maatregelen die overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 9 zijn genomen.

Artikel 27

Wijziging van Richtlijn (EU) nr. 2019/1937

Aan punt E.2 van deel I van de bijlage bij Richtlijn (EU) nr. 2019/1937 wordt het volgende punt toegevoegd:

“vi) [Richtlijn … van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937*+]”

Artikel 28

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor onbepaalde tijd.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 29

Evaluatie

Op uiterlijk … [PB: voeg de datum in = 7 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze richtlijn. In het verslag wordt nagegaan in hoeverre de doelstellingen van deze richtlijn effectief zijn verwezenlijkt en worden de volgende punten beoordeeld:

a) of de in artikel 2, lid 1, vastgestelde drempelwaarden voor het aantal werknemers en de netto-omzet moeten worden verlaagd;

b) of de lijst van sectoren in artikel 2, lid 1, punt b), moet worden gewijzigd, onder meer om deze in overeenstemming te brengen met de richtsnoeren van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling;

c) of de bijlage moet worden gewijzigd, mede in het licht van internationale ontwikkelingen;

d) of de artikelen 4 tot en met 14 moeten worden uitgebreid tot negatieve effecten voor het klimaat.

Artikel 30

Omzetting

1. De lidstaten stellen uiterlijk op … [door PB in te voegen: twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast en maken deze bekend om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Zij passen die bepalingen op de volgende wijze toe:

a) van… [door PB in te voegen: twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] ten aanzien van de ondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt a), en artikel 2, lid 2, punt a);

b) tot… [door PB in te voegen: vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] ten aanzien van de ondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt b), en artikel 2, lid 2, punt b);

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 32

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.