Artikelen bij COM(2021)770 - Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Doelstellingen

1. De lidstaten wordt aanbevolen een Europese benadering van microcredentials vast te stellen met als doel:

a) mensen in staat te stellen de kennis, vaardigheden en competenties te verwerven die zij nodig hebben om succes te hebben in een veranderende arbeidsmarkt en samenleving, zodat zij ten volle kunnen profiteren van een sociaal rechtvaardig herstel en van rechtvaardige transities naar de groene en digitale economie;

b) de paraatheid van aanbieders van microcredentials te ondersteunen om de transparantie en flexibiliteit van het leeraanbod te vergroten zodat mensen hun eigen persoonlijke leer- en loopbaantrajecten kunnen ontwikkelen;

c) inclusiviteit en gelijke kansen te bevorderen, en bij te dragen tot het bereiken van veerkracht, sociale rechtvaardigheid en welvaart voor iedereen, in een context van demografische veranderingen en in alle fasen van de conjunctuurcycli.

2. De lidstaten zouden microcredentials moeten gebruiken als instrument om jaarlijks 60 % van alle volwassenen aan opleiding te laten deelnemen, een doelstelling die is vastgelegd in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en die positief is onthaald door de EU-leiders.

Toepassingsgebied

3. Deze aanbeveling heeft betrekking op microcredentials en op het beleid ter ondersteuning van het doeltreffende ontwerp en gebruik ervan.

4. Microcredentials kunnen worden gebruikt ter aanvulling op en verbetering van ecosystemen op het gebied van onderwijs, opleiding, een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. De in deze aanbeveling beschreven maatregelen zijn niet bedoeld om initieel onderwijs, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en ‑opleiding, of traditionele kwalificaties te vervangen of te ontregelen. Het voorstel legt een gemeenschappelijke Europese benadering voor het huidige en toekomstige aanbod van microcredentials in de Europese Unie vast en bevat een definitie en richtsnoeren voor het ontwerp, de afgifte en de beschrijving van microcredentials om de kwaliteit, de transparantie en het gebruik ervan te bevorderen.

Definities

5. Voor de toepassing van deze aanbeveling wordt verstaan onder:

a) “microcredential”: het bewijs van de leerresultaten die een lerende heeft behaald na een klein leervolume. Deze leerresultaten zijn beoordeeld aan de hand van transparante en duidelijk omschreven normen. Cursussen die leiden tot microcredentials zijn bedoeld om de lerende te voorzien van specifieke kennis, vaardigheden en competenties die beantwoorden aan maatschappelijke, persoonlijke, culturele of arbeidsmarktbehoeften. Microcredentials zijn eigendom van de lerende, kunnen worden gedeeld en zijn meeneembaar. Zij kunnen op zichzelf staan of tot bredere credentials worden gecombineerd. Zij worden ondersteund door kwaliteitsborging volgens overeengekomen normen in de betrokken sector of het betrokken activiteitengebied;

b) “aanbieders van microcredentials”: actoren, met inbegrip van onderwijs- en opleidingsinstellingen en -organisaties, sociale partners (d.w.z. organisaties die werknemers en werkgevers vertegenwoordigen), werkgevers en het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en nationale overheden, die microcredentials voor formeel, niet-formeel en informeel leren ontwerpen, verstrekken en afgeven;

c) “leeromgevingen”: de diverse fysieke, online, blended 40 , virtuele en digitale locaties, contexten en culturen waarin mensen leren, die alle omgevingen omvatten waarin formeel, niet-formeel en informeel leren kan plaatsvinden;

d) “formeel leren”: leren in een georganiseerde en gestructureerde omgeving die specifiek voor leren is bestemd, dat doorgaans leidt tot de toekenning van een kwalificatie, gewoonlijk in de vorm van een certificaat of diploma; hieronder vallen de stelsels van algemeen onderwijs, initiële en tertiaire beroepsopleiding en hoger onderwijs 41 ;

e) “niet-formeel leren”: leren dat buiten het formele onderwijs en de formele opleiding plaatsvindt via geplande activiteiten wat betreft leerdoelen en leertijd, en met een bepaalde vorm van leerondersteuning 42 ;

f) “informeel leren”: leren dat voortvloeit uit dagelijkse bezigheden en ervaringen en dat niet georganiseerd of gestructureerd is in termen van doelen, tijd of leerondersteuning; het kan vanuit het perspectief van de lerende onbedoeld zijn 43 ;

g) “meeneembaarheid”: de mogelijkheid waarover een houder van een credential beschikt om een microcredential op te slaan in een systeem naar keuze, deze te delen met een partij naar keuze (nationaal of transnationaal) en de mogelijkheid waarover alle partijen bij de uitwisseling beschikken om de inhoud van de credential te begrijpen en de authenticiteit ervan te controleren;

h) “stapelbaarheid”: de mogelijkheid om verschillende microcredentials te combineren en logisch op elkaar te laten voortbouwen;

i) “beoordeling”: het proces dat of de methode die wordt gebruikt om de vaardigheden van personen die zijn verworven in formele, niet-formele of informele omgevingen te beoordelen, te meten en uiteindelijk te beschrijven. De beoordeling kan worden gecertificeerd door een derde partij, door de lerende zelf (zelfbeoordeling), of door beiden.

Definitie en standaardelementen van de Unie voor de beschrijving van een microcredential

6. De lidstaten zouden het volgende moeten vaststellen:

a) de definitie van microcredentials zoals vastgelegd in punt 5, a);

b) de standaardelementen van de Unie voor de beschrijving van een microcredential (zoals beschreven in bijlage I), met inbegrip van de volgende verplichte elementen:

1) identificatie van de lerende,

2) titel van de microcredential,

3) land/regio van de uitgevende instelling,

4) toekennende instantie,

5) datum van afgifte,

6) leerresultaten,

7) theoretische werkbelasting die nodig is om de leerresultaten te bereiken (waar mogelijk uitgedrukt in ECTS, het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten),

8) niveau (en cyclus, indien van toepassing) van de leerervaring die leidt tot de microcredential (Europees kwalificatiekader, kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs), indien van toepassing,

9) soort beoordeling,

10) vorm van deelname aan de leeractiviteit,

11) soort kwaliteitsborging die wordt gebruikt om de microcredential te onderbouwen;

c) de beginselen van de Unie voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials (zoals beschreven in bijlage II).

Ontwikkeling van het ecosysteem voor microcredentials

7. De lidstaten zouden de huidige en toekomstige ontwikkeling van microcredentials in formele leeromgevingen moeten bevorderen, onder meer door:

a) de instellingen voor hoger onderwijs te ondersteunen bij hun onderzoek van de rol van microcredentials om diverse lerenden leermogelijkheden te bieden, met name aan de hand van een breder, aantrekkelijk, inclusief en op de lerenden gericht aanbod van activiteiten op het gebied van een leven lang leren, onder meer door middel van de activiteiten van de Europese allianties van universiteiten 44 ;

b) de instellingen voor beroepsonderwijs- en ‑opleiding te ondersteunen bij hun onderzoek van de rol van microcredentials in het voortgezet beroepsonderwijs en de voortgezette beroepsopleiding ter ondersteuning van de bij- en omscholing van volwassenen, onder meer via de activiteiten van de expertisecentra voor beroepsonderwijs en ‑opleiding;

c) te zorgen voor beschikbare overheidsfinanciering voor de ontwikkeling en verstrekking van kleine onderwijs- en opleidingsprogramma's die tot microcredentials leiden, op alle onderwijs- en opleidingsniveaus, waarbij rekening wordt gehouden met de institutionele autonomie om diversiteit en creativiteit mogelijk te maken.

8. De lidstaten zouden de huidige en toekomstige ontwikkeling van microcredentials in niet-formele en informele leeromgevingen moeten bevorderen, onder meer door:

a) steun te bieden, onder meer door overheidsfinanciering ter beschikking te stellen, voor het aanbod en het ontwerp van microcredentials door andere aanbieders dan die bedoeld in punt 7 (deze aanbieders omvatten: ondernemingen, sociale partners, maatschappelijke organisaties, lokale overheden en particuliere aanbieders);

b) de ontwikkeling te bevorderen van microcredentials die via de sociale dialoog door de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers zijn ontworpen en goedgekeurd;

c) procedures voor de erkenning van verworven competenties en de validatie van niet-formeel en informeel leren aan te passen om de toekenning van microcredentials mogelijk te maken.

9. De lidstaten worden ertoe aangemoedigd de kwaliteit en de transparantie van microcredentials te ondersteunen, onder meer door:

a) mechanismen toe te passen, aan te passen en te ontwikkelen voor de kwaliteitsborging van microcredentials die door verschillende aanbieders worden afgegeven;

b) het gebruik te ondersteunen van systemen die inzicht geven in vaardigheden (“skills intelligence”) om de behoeften van de arbeidsmarkt en de demografische veranderingen te analyseren, zodat zij kunnen vaststellen welke behoeften er zijn om microcredentials te ontwikkelen of te actualiseren;

c) ervoor te zorgen dat aanbieders catalogi van door hen aangeboden microcredentials publiceren, met inbegrip van, in voorkomend geval, hun beleid inzake de erkenning van door andere aanbieders afgegeven microcredentials;

d) microcredentials te integreren in nationale kwalificatiekaders en -systemen, indien van toepassing.

10. De lidstaten zouden doeltreffende samenwerking, governance en partnerschappen moeten bevorderen en ondersteunen tussen: i) onderwijs- en opleidingsinstellingen; ii) de sociale partners; iii) werkgevers en het bedrijfsleven; iv) maatschappelijke organisaties; en v) nationale autoriteiten. Aan de hand van deze samenwerking, en partnerschappen zouden de behoeften aan microcredentials moeten worden vastgesteld, zouden microcredentials gezamenlijk moeten worden ontwikkeld en zouden microcredentials moeten worden geactualiseerd.

Het potentieel van microcredentials benutten

11. De lidstaten zouden microcredentials moeten integreren in de onderwijs- en opleidingsstelsels en in het vaardighedenbeleid, onder meer door:

a) microcredentials op te nemen in de nationale catalogi van de aangeboden onderwijs- en opleidingscursussen;

b) microcredentials te gebruiken om de toegang tot onderwijs en opleiding te verbeteren voor alle lerenden, met inbegrip van kansarme en kwetsbare groepen (zoals personen met een handicap, ouderen, laaggekwalificeerde/laaggeschoolde personen, minderheden, personen met een migratieachtergrond, vluchtelingen en kansarmen vanwege hun geografische situatie en/of hun sociaal-economische achterstandspositie);

c) microcredentials te gebruiken om de overgang van hoger secundair onderwijs of beroepsonderwijs en ‑opleiding naar tertiair onderwijs en de voltooiing van een studieprogramma te ondersteunen;

d) microcredentials te gebruiken als extra middel om de elementaire en geavanceerde digitale vaardigheden en competenties van een breder scala aan lerenden te verbeteren, in overeenstemming met het actieplan voor digitaal onderwijs;

e) microcredentials te gebruiken ter ondersteuning van de ontwikkeling van leermogelijkheden op het gebied van milieuduurzaamheid, als onderdeel van de nationale uitvoering van de aanbeveling van de Raad inzake onderwijs op het gebied van milieuduurzaamheid;

f) het gebruik van microcredentials door onderwijs- en opleidingsinstellingen en andere aanbieders, in samenwerking met hun kennis- en innovatie-ecosysteem, te bevorderen om de relevantie en de positieve impact van microcredentials op de economie van hun steden en regio’s te vergroten;

g) het inzicht in en het gebruik van microcredentials te bevorderen aan de hand van permanente professionele ontwikkeling voor leraren en opleiders (bv. in het kader van de Erasmus+ Teacher Academies), alsmede voor academici en onderzoekers;

h) het gebruik van microcredentials te bevorderen om de recentste onderzoeksresultaten snel te kunnen overdragen naar leermogelijkheden, waardoor de synergieën tussen de Europese onderwijsruimte en de Europese onderzoeksruimte worden versterkt;

i) onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials in de Europese onderwijsruimte om gender- en andere discriminerende stereotypen met betrekking tot studiekeuzes en onderwijspraktijken en -materiaal aan te pakken.

12. De lidstaten zouden microcredentials moeten integreren in hun werkgelegenheidsbeleid en actief arbeidsmarktbeleid (bv. diensten voor arbeidsvoorziening, opleidingsondersteuning en werkgelegenheidsprikkels), met name door:

a) microcredentials te gebruiken om: i) vaardighedenmismatches en knelpunten in bepaalde economische sectoren en regio’s aan te pakken; en ii) werknemers bij en om te scholen met het oog op vaardigheden en banen die op de arbeidsmarkt worden gevraagd, met name in het kader van de digitale en de groene transitie;

b) opleidingscursussen die tot microcredentials leiden op te nemen in nationale registers van erkende opleidingsmogelijkheden die kunnen worden gekoppeld aan individuele leerrekeningen en andere systemen voor opleidingsondersteuning;

c) het gebruik van microcredentials te bevorderen als middel om de vaardigheden van zelfstandigen en werknemers in atypische vormen van werk, met inbegrip van platformwerkers, te actualiseren en te verbeteren;

d) onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials in gerichte initiatieven om kansarme en kwetsbare groepen (zoals ontvangers van een minimuminkomen, langdurig werklozen en laaggekwalificeerden) te ondersteunen en te motiveren om de arbeidsmarkt opnieuw te betreden;

e) onderzoek te verrichten naar een rol voor microcredentials binnen de systemen voor de uitvoering van de jongerengarantie om jongeren te ondersteunen, onder meer bij voorbereidende opleidingen en een kwaliteitsvol aanbod van voortgezet onderwijs of voortgezette opleiding;

f) onderzoek te verrichten naar de rol van microcredentials als onderdeel van de nationale uitvoering van de aanbeveling over doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid na de COVID‑19-crisis (EASE);

g) onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor bij- en omscholing in bepaalde banen en soorten werk (bv. voor vergunningen, verplichte opleiding en machtigingen).

13. De lidstaten zouden het Europees netwerk van nationale informatiecentra voor academische erkenning en mobiliteit (ENIC-NARIC) moeten ondersteunen bij de ontwikkeling van erkenningsprocedures voor microcredentials die door verschillende soorten aanbieders worden afgegeven, onder meer door onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid om microcredentials automatisch te erkennen 45 .

14. De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat informatie en advies over de identificatie en selectie van microcredentials worden opgenomen in de begeleidingsdiensten voor een leven lang leren, indien van toepassing. Deze omvatten begeleidingsdiensten in de beroepskeuzecentra van universiteiten, openbare diensten voor arbeidsvoorziening, particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, sociale diensten en andere begeleidingsdiensten (werkgelegenheid, loopbaan, onderwijs en opleiding, coaching). De begeleiding met betrekking tot microcredentials waarin deze diensten voorzien, moet afgestemd zijn op de behoeften van alle lerenden, met inbegrip van kansarme en kwetsbare lerenden.

15. De lidstaten zouden:

a) maatregelen moeten vaststellen door voort te bouwen op relevante nationale regelingen en financiële kaders om deze aanbeveling uit te voeren. Dit zou maatregelen moeten omvatten die voorzien in de toewijzing van passende nationale middelen en die gekoppeld zijn aan individuele leerrekeningen (met inachtneming van de verantwoordelijkheid en de autonomie van de onderwijs-, opleidings- en arbeidsmarktorganisaties in de nationale context);

b) optimaal gebruik moeten maken van de fondsen en instrumenten van de Unie ter ondersteuning van de noodzakelijke hervormingen, van het faciliterende kader tot de ontwikkeling en het gebruik van microcredentials. Deze omvatten de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de herstelbijstand voor cohesie en de regio's van Europa (React-EU), het Europees Sociaal Fonds Plus, Erasmus+, het Europees Solidariteitskorps, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, InvestEU, Horizon Europa, Interreg Europa, Digitaal Europa, het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, en het moderniseringsfonds, evenals de vraag naar expertise op maat via het technisch ondersteuningsinstrument.

Ondersteuning door de Commissie

De Raad is ingenomen met het voornemen van de Commissie om:

16. Bestaande instrumenten en diensten van de Unie, waar relevant, te ontwikkelen en aan te passen om de ontwikkeling van microcredentials door alle soorten aanbieders te ondersteunen, onder meer door:

a) de ontwikkeling te ondersteunen van richtsnoeren voor de bevordering van de transparantie en de toepassing van de huidige EU- en Bologna-instrumenten op het gebied van hoger onderwijs op de interne en externe kwaliteitsborging van microcredentials;

b) na te gaan hoe de handleiding van het Europees systeem voor de overdracht en verzameling van studiepunten (ECTS) op het gebied van hoger onderwijs kan worden aangepast om microcredentials te integreren;

c) na te gaan hoe de EU-instrumenten voor vaardigheden en kwalificaties kunnen worden aangepast en ontwikkeld om microcredentials in de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding te integreren;

d) de rol van ENIC-NARIC bij de erkenning van microcredentials te bevorderen met het oog op verdere studies en/of werkgelegenheidsdoeleinden, onder meer door het ontwikkelen van begeleiding en opleiding;

e) richtsnoeren te ontwikkelen voor de opname van microcredentials in nationale kwalificatiekaders (NKK);

f) de ontwikkeling van het Europese studentenkaart-initiatief te ondersteunen, dat studenten in staat zal stellen de resultaten van microcredentials elektronisch en veilig te delen met andere onderwijs- en opleidingsinstellingen.

17. Samenwerking tussen de lidstaten en de belanghebbenden te ondersteunen, onder meer door:

a) de Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging van microcredentials te bevorderen;

b) het gebruik van microcredentials door de Europese allianties van universiteiten en de expertisecentra voor beroepsonderwijs en ‑opleiding te stimuleren om de bredere onderwijs- en opleidingsgemeenschap aan te moedigen en te stimuleren om microcredentials te gebruiken;

c) Erasmus+ Teacher Academies en andere aanbieders van onderwijs en opleiding voor leerkrachten aan te zetten tot het gebruik van microcredentials om tegemoet te komen aan de behoeften van leerkrachten aan bij- en nascholing;

d) het gebruik van microcredentials te bevorderen in het kader van het pact voor vaardigheden en de bijbehorende samenwerkingsinitiatieven, met inbegrip van de blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden, de versterkte Europese Alliantie voor leerlingplaatsen en de coalitie voor digitale vaardigheden en banen;

e) steun te bieden voor de samenwerking en uitwisseling van beste praktijken tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening en werkgevers met betrekking tot het gebruik van microcredentials ter ondersteuning van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt in het kader van het netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening;

f) samenwerkingsprojecten tussen de sociale partners te faciliteren met betrekking tot het gebruik en de toepassing van microcredentials om te voorzien in de behoeften aan vaardigheden op Europees, nationaal, lokaal en regionaal niveau, en in verschillende sectoren.

18. De technische uitvoering van de aanbeveling te ondersteunen door verdere ontwikkelingen in het Europass-platform te onderzoeken met het oog op:

a) het verstrekken van informatie over leermogelijkheden die tot microcredentials leiden en over aanbieders die de Europese benadering van microcredentials hanteren;

b) het verstrekken van ondersteuning voor de authenticatie van microcredentials via Europese digitale credentials voor leerprestaties;

c) het verstrekken van ondersteuning voor de meeneembaarheid, stapelbaarheid, interoperabiliteit, uitwisseling en het delen van informatie over microcredentials via een Europese open standaard die een gemeenschappelijk formaat voor microcredentials specificeert.

19. Verder onderzoek te ondersteunen op het gebied van: i) de toepassing van de Europese benadering van microcredentials, met inbegrip van het gebruik ervan door aanbieders van onderwijs en opleiding, werkgevers en sociale partners; ii) specifieke resultaten en voordelen voor lerenden; en iii) de toegevoegde waarde van microcredentials in vergelijking tot en in aanvulling op het traditionele aanbod.

20. De lidstaten en de Commissie zouden gezamenlijk moeten werken aan de verbetering van de reikwijdte en de relevantie van de huidige gegevensverzameling over microcredentials op het niveau van de Unie. Deze werkzaamheden zouden gericht moeten zijn op: i) de investeringen in volwasseneneducatie in de nationale rekeningen en begrotingen; en ii) verdere gegevens over de factoren die van invloed zijn op de prikkels en motivatie van mensen om een opleiding te volgen.

Verslaglegging

21. De lidstaten zouden deze aanbeveling zo spoedig mogelijk moeten uitvoeren en uiterlijk op (datum invoegen: twaalf maanden na goedkeuring door de Raad) een plan indienen waarin de overeenkomstige maatregelen worden uiteengezet die op nationaal niveau moeten worden genomen om de verwezenlijking van de doelstellingen van de aanbeveling tegen 2025 te ondersteunen.

22. De Commissie zou, in samenwerking met de lidstaten en na raadpleging van de betrokken belanghebbenden, de bij de uitvoering van deze aanbeveling gemaakte vorderingen moeten beoordelen en evalueren via relevante monitoring- en rapportagekaders van de Unie, en binnen vijf jaar na de datum van de vaststelling van deze aanbeveling verslag moeten uitbrengen aan de Raad.