Artikelen bij COM(2021)558 - Energie-efficiëntie (herschikking)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2021)558 - Energie-efficiëntie (herschikking).
document COM(2021)558 NLEN
datum 13 september 2023


HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN ENERGIE-EFFICIËNTIESTREEFCIJFERS

Artikel 1 - Onderwerp en toepassingsgebied  2018/2002 artikel 1, lid 1 (aangepast)  nieuw

1. Bij deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld met maatregelen voor het bevorderen van energie-efficiëntie binnen de Unie, om ervoor te zorgen dat de Unie haar kerndoelstreefcijfer inzake energie-efficiëntie van 20 % voor 2020 en haar kerndoel van ten minste 32,5 % voor 2030 haalt; de richtlijn maakt ook voor verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie na deze data mogelijk.

Deze richtlijn stelt regels vast om  energie-efficiëntiemaatregelen prioritair uit te voeren in alle sectoren,  belemmeringen op de energiemarkt weg te nemen en markttekortkomingen te verhelpen die efficiëntie in energievoorziening en -gebruik in de weg staan., alsmede   De richtlijn voorziet ook in de vaststelling van  indicatieve nationale energie-efficiëntiestreefcijfers en bijdragen energie-efficiëntiebijdragen voor 2020 en 2030.

Deze richtlijn draagt bij tot de uitvoering van het beginsel voorrang voor energie-efficiëntie eerst  en draagt zo bij tot een Unie met een inclusieve, billijke en welvarende maatschappij met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie  .


 2012/27/EU

2. De vereisten in deze richtlijn zijn minimumvereisten en beletten niet dat een lidstaat verdergaande maatregelen handhaaft of treft. Deze maatregelen moeten verenigbaar zijn met het Unierecht. Indien nationale wetgeving voorziet in strengere maatregelen, moet de lidstaat dergelijke wetgeving bij de Commissie melden.

Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. “energie”,: alle vormen van energieproducten, brandstoffen, warmte, hernieuwbare energie, elektriciteit of elke andere vorm van energie, als bepaald in artikel 2, puntonder d), van Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken 104 ;


 nieuw

2. “energie-efficiëntie eerst”: “energie-efficiëntie eerst” in de zin van artikel 2, punt 18, van Richtlijn (EU) 2018/1999;

3. “energiesysteem”: een systeem dat hoofdzakelijk is ontworpen om energiediensten te leveren teneinde te voldoen aan de vraag van de eindgebruikerssectoren naar energie in de vorm van warmte, brandstoffen en elektriciteit;


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

42. “primair energieverbruik”,: bruto  beschikbare energie   binnenlands verbruik, uitgezonderd  internationale scheepsbunkers,   verbruik voor niet-energetische non-energetisch doeleinden   eindverbruik en omgevingswarmte  ;

53. “eindenergieverbruik”,: alle aan de industrie, het vervoer  (inclusief energieverbruik in de internationale luchtvaart)  , de huishoudens, de  openbare en particuliere  dienstensector, en de landbouw  , bosbouw en visserij, en andere eindgebruikers (eindafnemers van energie)  geleverde energie.  Energieverbruik in internationale scheepsbunkers, omgevingswarmte en leveringen aan de omzettingssector en de energiesector en verliezen als gevolg van transmissie en distributie (definities in bijlage A bij Verordening (EG) nr. 1099/2008 zijn van toepassing)   Leveringen aan de energieomzettingssector en de energiebedrijven zelf vallen hier niet onder;

64. “energie-efficiëntie”,: de verhouding tussen de verkregen prestatie, dienst, goederen of energie, en de hiertoe gebruikte input van energie;

75. “energiebesparingen”,: één hoeveelheid bespaarde energie die wordt vastgesteld door het verbruik voor en na de invoering van één of meer energie-efficiëntieverbeteringsmaatregelen te meten en/of te ramen, met één correctie voor de externe factoren die het energieverbruik beïnvloeden;

86. “verbetering van de energie-efficiëntie”,: een toename van de energie-efficiëntie ten gevolge van technologische, gedrags- en/of economische veranderingen;

97. “energiedienst”,: het fysieke voordeel, nut of welzijn dat wordt bereikt met een combinatie van energie met energie-efficiënte technologie of actie, die de bewerkingen, het onderhoud en de controle kan omvatten die nodig zijn voor de levering van de dienst, welke wordt geleverd op basis van een overeenkomst en welke onder normale omstandigheden heeft aangetoond te leiden tot een controleerbare en meetbare of een schatbare verbetering van de energie-efficiëntie of tot controleerbare en meetbare of schatbare primaire energiebesparingen;

108. “overheidsinstantie”,: aanbestedende dienst, zoals omschreven in Richtlijn 2014/24/EU2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad 105   van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten 106 ;

9. “centrale overheid”, alle bestuursinstellingen waarvan de bevoegdheid zich over het gehele grondgebied van een lidstaat uitstrekt;

1110.“totale bruikbare vloeroppervlakte”,: de vloeroppervlakte van een gebouw of van een deel van een gebouw waar energie wordt gebruikt om het binnenklimaat te regelen;


 nieuw

“aanbestedende diensten”: aanbestedende diensten in de zin van artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU;

“aanbestedende instanties”: aanbestedende instanties als gedefinieerd in Richtlijn 2014/23/EU en Richtlijn 2014/25/EU;


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

1411.“energiebeheersysteem”: een reeks van onderling verband houdende of op elkaar inwerkende elementen van een plan waarin een energie-efficiëntiedoelstelling en een strategie om deze doelstelling te verwezenlijken is vastgelegd  , daarbij inbegrepen de monitoring van het daadwerkelijke energieverbruik, genomen maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie en metingen van de vooruitgang  ;

1512.“Europese norm”,: een door het Europees Comité voor normalisatie, het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie of het Europees Instituut voor telecommunicatienormen goedgekeurde en voor publiek gebruik ter beschikking gestelde norm;

1613.“internationale norm”,: een door de Internationale Organisatie voor Normalisatie vastgestelde en openbaar beschikbaar gestelde norm;

1714.“aan verplichtingen gebonden partij”,: energiedistributeur of detailhandelaar in energie  of transmissiesysteembeheerder  , die gebonden is door de nationale regelingen voor energie-efficiëntieverplichtingen, bedoeld in artikel 97;

1815.“met de uitvoering belaste partij”,: een juridische entiteit met de door een overheid of een andere overheidsinstantie gedelegeerde bevoegdheid om een financieringsregeling te ontwikkelen, te beheren of uit te voeren namens de overheid of een andere overheidsinstantie;

1916.“deelnemende partij”,: een onderneming of een overheidsinstantie die zich ertoe heeft verbonden bepaalde doelstellingen te bereiken in het kader van een vrijwillige overeenkomst, of die onder een beleidsinstrument van nationale regelgeving valt;

2017.“uitvoerende overheidsinstantie”,: een publiekrechtelijke instantie die verantwoordelijk is voor het uitvoeren of controleren van de belasting op energie of koolstof, de financiële regelingen en instrumenten, fiscale prikkels, normen en standaarden, etikettering van het energieverbruik, opleiding of onderwijs;

2118.“beleidsmaatregel”,: een instrument van regulerende, financiële of fiscale aard, of gebaseerd op vrijwillige deelneming of bedoeld voor informatieverstrekking, dat formeel in een lidstaat is ingesteld en wordt toegepast teneinde een kader, vereiste of prikkel tot stand te brengen die de marktdeelnemers ertoe aanzet energiediensten te verstrekken en aan te kopen en andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie te nemen;

2219.“afzonderlijke actie”,: een actie die leidt tot controleerbare, meetbare of schatbare verbeteringen van de energie-efficiëntie en die wordt ondernomen als gevolg van een beleidsmaatregel;

2320.“energiedistributeur”,: een natuurlijk persoon of rechtspersoon, waaronder een distributiesysteembeheerder, die verantwoordelijk is voor het transport van energie, met het oog op levering aan de eindafnemers of aan de distributiestations die energie aan eindafnemers verkopen;

2421.“distributiesysteembeheerder”,: “distributiesysteembeheerder” als gedefinieerd in respectievelijk artikel 2, punt 29, van Richtlijn (EU) 2019/9442009/72/EG   wat betreft elektriciteit,  en  in artikel 2, punt 6, van  Richtlijn 2009/73/EG  wat betreft gas  ;

2522.“detailhandelaar in energie”,: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die energie aan eindafnemers verkoopt;

2623.“eindafnemer”,: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die energie koopt voor eigen eindverbruik;

2724.“aanbieder van energiediensten”,: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in de inrichtingen of gebouwen van een eindafnemer energiediensten of andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie levert;

2825.“energie-audit”,: een systematische procedure met als doel toereikende informatie te verzamelen omtrent het huidige energieverbruiksprofiel van een gebouw of groep gebouwen, van een industriële of commerciële activiteit of installatie of van private of publieke diensten, mogelijkheden voor kosteneffectieve energiebesparing te signaleren en kwantificeren  , het potentieel van het kosteneffectieve gebruik of de kosteneffectieve productie van hernieuwbare energie te bepalen  en verslag uit te brengen van de resultaten;

26. „kleine en middelgrote ondernemingen” of „kmo's”, ondernemingen als omschreven in titel I van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen 107 ; tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt;

2927.“energieprestatiecontract”,: een contractuele regeling tussen de begunstigde en de aanbieder van een maatregel ter verbetering van de energie-efficiëntie, die tijdens de gehele looptijd van het contract wordt geverifieerd en gecontroleerd, waarbij de investeringen (arbeid, leveringen of diensten) zodanig worden betaald dat ze in verhouding staan tot de contractueel vastgelegde mate van verbetering van de energie-efficiëntie of een ander overeengekomen prestatiecriterium, zoals financiële besparingen;

3028.“slimme-metersysteem” of “intelligent meetsysteem”,: een elektronisch systeem dat het energieverbruik kan meten, meer informatie levert dan een traditionele meter, en data kan doorgeven en ontvangen middels een vorm van elektronische communicatie   een “slimme-metersysteem” zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2019/944  ;

3129.“transmissiesysteembeheerder”,: een “transmissiesysteembeheerder” in de zin van respectievelijk  artikel 2, punt 35, van Richtlijn (EU) 2019/9442009/72/EG en Richtlijn 2009/73/EG  , voor elektriciteit en gas respectievelijk  ;

3230.“warmtekrachtkoppeling”,: de gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische of mechanische energie;

3331.“economisch aantoonbare vraag”,: een vraag die de behoefte aan verwarming of koeling niet overstijgt en waaraan anders onder marktvoorwaarden zou worden voldaan door andere processen van energieopwekking dan warmtekrachtkoppeling;

3432.“nuttige warmte”,: warmte die in een warmtekrachtkoppelingsproces wordt geproduceerd om aan een economisch aantoonbare vraag naar warmte of koeling te voldoen;

3533.“elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling”,: elektriciteit opgewekt in een proces dat is gekoppeld aan de opwekking van nuttige warmte en berekend in overeenstemming met de methodologie in bijlage III;

3634.“hoogrenderende warmtekrachtkoppeling”,: warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de criteria van bijlage IIIII;

3735.“totaal rendement”,: de som op jaarbasis van de productie van elektriciteit en van mechanische energie en de opbrengst aan nuttige warmte, gedeeld door de brandstofinvoer die is gebruikt voor de opwekking van warmte in een warmtekrachtkoppelingsproces en voor de brutoproductie van elektriciteit en van mechanische energie;

3836.“elektriciteit-warmteratio”,: de verhouding tussen elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling en nuttige warmte wanneer de warmtekrachtkoppelingsmodus volledig in bedrijf is, op basis van operationele gegevens van de specifieke eenheid;

3937.“warmtekrachtkoppelingseenheid”,: een eenheid die in de warmtekrachtkoppelingsmodus kan werken;

4038.“kleinschalige warmtekrachtkoppelingseenheid”,: een warmtekrachtkoppelingseenheid met een geïnstalleerd vermogen van minder dan 1 MWe;

4139.“micro-warmtekrachtkoppelingseenheid”,: een warmtekrachtkoppelingseenheid met een maximumcapaciteit van minder dan 50 kWe;

40. “vloeroppervlakte-index”, verhouding tussen de vloeroppervlakte van het gebouw en de grondoppervlakte in een bepaald grondgebied;

4241.“efficiënte stadsverwarming en -koeling”,: een systeem voor stadsverwarming of -koeling dat ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % afvalwarmte, 75 % warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50 % uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt   voldoet aan de criteria van artikel 24  ;

4342.“efficiënte verwarming en koeling”,: een mogelijkheid voor verwarming en koeling die, in vergelijking met een referentiescenario van een standaardsituatie, een meetbare verlaging inhoudt van de input van primaire energie om één eenheid afgegeven energie te leveren binnen een relevante systeemgrens, en zulks op kostenefficiënte wijze, zoals beoordeeld in de in deze richtlijn bedoelde kosten-batenanalyse, en met inachtneming van de energie die nodig is voor winning, omzetting, transport en distributie;

4443.“efficiënte individuele verwarming en koeling”,: een mogelijkheid voor de voorziening van individuele verwarming en koeling die, in vergelijking met efficiënte stadsverwarming en -koeling, een meetbare vermindering betekent van de input van niet-hernieuwbare primaire energie voor het leveren van één eenheid afgegeven energie binnen een relevante systeemgrens, of die dezelfde input van niet-hernieuwbare primaire energie vereist, maar tegen een lagere kostprijs, met inachtneming van de energie die nodig is voor winning, omzetting, transport en distributie;


 nieuw

45. “datacentrum”: een structuur, of een groep van structuren, die bestemd is voor de gecentraliseerde accommodatie, interconnectie en exploitatie van informatietechnologie- en netwerktelecommunicatieapparatuur en die diensten voor gegevensopslag, -verwerking en -transport levert, samen met alle faciliteiten en infrastructuurvoorzieningen voor energiedistributie en omgevingscontrole en de nodige mate van veerkracht en beveiliging om de gewenste beschikbaarheid van de dienst te waarborgen;


 2012/27/EU

 nieuw

4644.“ingrijpende renovatie”,: een renovatie waarvan de kosten hoger liggen dan 50 % van de investeringskosten voor een nieuwe vergelijkbare eenheid;

4745.“aggregator”, dienstenverrichter aan de vraagzijde die meerdere consumentenbelastingen van korte duur combineert om in georganiseerde energiemarkten te verkopen of te veilen.   : dezelfde betekenis als “onafhankelijke aankoopgroepering” in de zin van artikel 2, punt 19, van Richtlijn (EU) 2019/944; 


 nieuw

48. “energiearmoede”: het gebrek aan toegang van een huishouden tot essentiële energiediensten die de basis vormen voor een behoorlijke levensstandaard en gezondheid, met inbegrip van voldoende warmte, koeling, verlichting en energie voor toestellen, binnen een relevante nationale context en gezien bestaand sociaal en ander relevant beleid;

49. “eindgebruiker”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die verwarming, koeling of warm water voor huishoudelijk gebruik koopt voor eigen eindgebruik, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewoner is van een afzonderlijk gebouw of van een eenheid in een appartementsgebouw of multifunctioneel gebouw dat beschikt over een centrale bron voor verwarming, koeling of warm water voor huishoudelijk gebruik en die geen rechtstreekse of individuele overeenkomst met de energieleverancier heeft;

50. “gescheiden prikkel”: het ontbreken van een eerlijke en redelijke verdeling van financiële verplichtingen en beloningen in verband met investeringen in energie-efficiëntie over de betrokken actoren, bijvoorbeeld de eigenaars en huurders of de verschillende eigenaars van gebouwunits, dan wel de eigenaars en huurders of verschillende eigenaars van appartementsgebouwen of multifunctionele gebouwen.

Artikel 3 - Het beginsel “energie-efficiëntie eerst”

1. Overeenkomstig het beginsel “energie-efficiëntie eerst” zorgen de lidstaten ervoor dat bij beslissingen over de planning, het beleid en belangrijke investeringen met betrekking tot de volgende sectoren rekening wordt gehouden met energie-efficiëntieoplossingen:

a) energiesystemen, en

b) niet-energiesectoren, indien deze sectoren een impact hebben op het energieverbruik en de energie-efficiëntie.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst” wordt gecontroleerd door de relevante entiteiten wanneer beleids-, plannings- en investeringsbeslissingen aan goedkeurings- en monitoringvereisten zijn onderworpen.

3. Bij de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst”:

a) bevorderen en, waar kosten-batenanalyses vereist zijn, waarborgen de lidstaten de toepassing van kosten-batenmethoden die een goede beoordeling van de bredere voordelen van energie-efficiëntieoplossingen vanuit maatschappelijk oogpunt mogelijk maken;

b) wijzen de lidstaten een entiteit aan die verantwoordelijk is voor het toezicht op de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst” en op de effecten van plannings-, beleids- en investeringsbeslissingen op het energieverbruik en de energie-efficiëntie;

c) brengen de lidstaten verslag uit aan de Commissie, als onderdeel van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999, over de wijze waarop met dit beginsel rekening is gehouden in de nationale en regionale beslissingen betreffende de planning, het beleid en belangrijke investeringen met betrekking tot de nationale en regionale energiesystemen.


 2012/27/EU

Artikel 43 - Energie-efficiëntiestreefcijfers  nieuw

1. De lidstaten zorgen gezamenlijk voor een vermindering van het energieverbruik met ten minste 9 % in 2030 ten opzichte van de prognoses van het in 2020 vastgestelde referentiescenario, zodat in 2030 het eindenergieverbruik van de Unie niet meer dan 787 Mtoe bedraagt en het primaire energieverbruik van de Unie niet meer dan 1023 Mtoe bedraagt 108 .


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

21. Elke lidstaat stelt een indicatief nationaale energie-efficiëntiestreefcijfer vast, op basis van   bijdragen inzake energie-efficiëntie vast met betrekking tot  primair verbruik energieverbruikof   en  eindverbruik van energie eindenergieverbruik, van besparing van primaire energie of finale energiegebruik, dan wel van energie-intensiteit   om collectief te voldoen aan het in lid 1 van dit artikel vastgesteld bindend streefcijfer van de Unie  . De lidstaten delen deze streefcijfers overeenkomstig artikel 24, lid 1, en bijlage XIV, deel 1,   bijdragen, alsook een indicatief traject voor deze bijdragen,  aan de Commissie mee  als onderdeel van de actualiseringen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 en in het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, als bedoeld in en overeenkomstig de procedure van artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999.   en   De lidstaten   drukken deze tevens uit als een absoluut niveau van primair energieverbruik en eindenergieverbruik in 2020; zij   gebruiken de in bijlage I bij deze richtlijn gedefinieerde formule en  leggen daarbij uit hoe en op basis van welke gegevens dit is    de bijdragen zijn  berekend.


 nieuw

De lidstaten vermelden ook het aandeel van het energieverbruik van de sectoren van eindenergieverbruik, zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1099/2008 betreffende energiestatistieken, met inbegrip van industrie, woningen, diensten en vervoer, in hun nationale bijdragen voor energie-efficiëntie. Ook moeten prognoses van het energieverbruik in de informatie- en communicatietechnologie (ICT) worden vermeld.


 2012/27/EU

 nieuw

Bij het bepalen van deze streefcijfers   bijdragen  houden zij de lidstaten rekening met het volgende:


 2013/12/EU artikel 1 en bijlage, punt a)

 nieuw

a) het energieverbruik van de Unie mag in  2030   2020 niet meer bedragen dan 1 483   787 Mtoe eindenergieverbruik of niet meer dan 1 023  Mtoe primaire energie of niet meer dan 1 086 Mtoe finale energie   primair energieverbruik  ;


 2012/27/EU (aangepast)

b) de in deze richtlijn vastgelegde maatregelen;

c) de maatregelen die zijn vastgesteld om de nationale energiebesparingsstreefwaarden te bereiken overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2006/32/EG, en

cd)andere maatregelen om energie-efficiëntie binnen de lidstaten en op Unieniveau te bevorderen;.

Bij het vaststellen van die streefcijfers kunnen de lidstaten ook rekening houden met nationale omstandigheden die het primaire energieverbruik beïnvloeden, zoals:


 nieuw

d) alle relevante factoren die van invloed zijn op de efficiëntie-inspanningen, zoals:

i. het collectieve ambitieniveau dat nodig is om de klimaatdoelstellingen te bereiken;

ii. de billijke verdeling van inspanningen in de gehele Unie;

iii. de energie-intensiteit van de economie;


 2012/27/EU

iva)het resterende kosteneffectieve energiebesparingspotentieel;


 nieuw

e) andere nationale omstandigheden die het energieverbruik beïnvloeden, met name:


 2012/27/EU

 nieuw

ib)de ontwikkeling en de voorspelling van het bbp;

iic)de wijzigingen van energie-invoer en -uitvoer  , ontwikkelingen van de energiemix en ingebruikname van nieuwe duurzame brandstoffen  ;

iiid)de ontwikkeling van alle bronnen hernieuwbare energie, kernenergie, het afvangen en opslaan van kooldioxide;


 nieuw

iv) het koolstofvrij maken van energie-intensieve industrieën.


 2012/27/EU

e) vroegtijdige maatregelen.


 2013/12/EU artikel 1 en punt b) van de bijlage daarbij (aangepast)

2. Uiterlijk 30 juni 2014 beoordeelt de Commissie de bereikte vooruitgang en berekent zij de kans dat de Unie in 2020 een energieverbruik van niet meer dan 1483 Mtoe primaire energie en/of niet meer dan 1086 Mtoe finale energie heeft.


 2012/27/EU (aangepast)

3. Bij het uitvoeren van de in de lid 2 bedoelde beoordeling gaat de Commissie als volgt te werk:

a)zij telt de nationale indicatieve energie-efficiëntiestreefcijfers die door de lidstaten zijn gemeld, op;

b)zij gaat na of de som van die streefcijfers als een betrouwbare leidraad kan worden beschouwd om te beoordelen of Unie als geheel op schema ligt, en houdt daarbij rekening met de evaluatie van het eerste jaarverslag overeenkomstig artikel 24, lid 1, en met de evaluatie van de nationale actieplannen inzake energie-efficiëntie, overeenkomstig artikel 24, lid 2;

c)zij houdt rekening met aanvullende analyse die voortvloeit uit:

i)een beoordeling van de vooruitgang op het vlak van energieverbruik en van energieverbruik in verhouding tot de economische activiteit op Unieniveau, waaronder de vooruitgang in verband met de efficiëntie in de energievoorziening in de lidstaten die hun nationale indicatieve streefcijfers hebben gebaseerd op eindenergieverbruik of de totale energiebesparing, inclusief de vooruitgang tengevolge van de naleving door die lidstaten van hoofdstuk III van deze richtlijn;

ii)de resultaten van modelberekeningen betreffende toekomstige ontwikkelingen in energieverbruik op Unieniveau;


 2013/12/EU artikel 1 en punt c) van de bijlage daarbij (aangepast)

d)zij vergelijkt de resultaten onder a) tot en met c) met de hoeveelheid energieverbruik die nodig is om in 2020 een energieverbruik van niet meer dan 1483 Mtoe primaire energie en/of niet meer dan 1086 Mtoe finale energie te halen.


 2019/504 artikel 1

5. Elke lidstaat stelt indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdragen vast om de in artikel 1, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefcijfers van de Unie voor 2030 te bereiken, overeenkomstig de artikelen 4 en 6 van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad 109 . Bij het vaststellen van die bijdragen houden de lidstaten er rekening mee dat het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 1 128 Mtoe primaire energie en/of niet meer dan 846 Mtoe eindenergie mag bedragen. De lidstaten delen deze bijdragen mee aan de Commissie in het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, als bedoeld in en overeenkomstig de procedure van artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999.


 nieuw

3. Wanneer de Commissie op basis van haar beoordeling overeenkomstig artikel 29, leden 1 en 3, van Verordening (EU) 2018/1999 concludeert dat onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het voldoen aan de energie-efficiëntiebijdragen, zorgen de lidstaten die hun in lid 2 van dit artikel bedoelde indicatieve trajecten niet halen, ervoor dat binnen een jaar na de datum van ontvangst van de beoordeling van de Commissie aanvullende maatregelen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat zij weer op schema komen om hun energie-efficiëntiebijdragen te halen. Deze aanvullende maatregelen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, de volgende maatregelen:

a) nationale maatregelen die extra energiebesparingen opleveren, met inbegrip van sterkere projectontwikkelingsbijstand voor de tenuitvoerlegging van investeringsmaatregelen op het gebied van energie-efficiëntie;

b) het verhogen van de energiebesparingsverplichting als bedoeld in artikel 8;

c. het aanpassen van de verplichting voor de overheidssector;

d) het verstrekken van een vrijwillige financiële bijdrage aan het in artikel 28 bedoelde nationale fonds voor energie-efficiëntie of een ander financieringsinstrument voor energie-efficiëntie, waarbij de jaarlijkse financiële bijdragen gelijk zijn aan de investeringen die nodig zijn om het indicatieve traject te bereiken.

Wanneer een lidstaat zijn in lid 2 van dit artikel bedoelde indicatieve traject niet haalt, neemt deze in zijn geïntegreerd nationaal energie- en klimaatvoortgangsverslag overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999 een toelichting op over de wijze waarop de lidstaat de kloof zal dichten om ervoor te zorgen dat de nationale energie-efficiëntiebijdragen worden gehaald.

De Commissie beoordeelt of de in dit lid bedoelde nationale maatregelen volstaan om de energie-efficiëntiestreefcijfers van de Unie te halen. Indien de nationale maatregelen ontoereikend worden geacht, stelt de Commissie in voorkomend geval maatregelen voor en maakt zij gebruik van haar bevoegdheid op het niveau van de Unie om te garanderen dat met name de streefcijfers van de Unie inzake energie-efficiëntie voor 2030 worden bereikt.

4. De Commissie beoordeelt uiterlijk op 31 december 2026 alle methodologische veranderingen in de gegevens die zijn gerapporteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1099/2008 betreffende energiestatistieken, in de methodologie voor de berekening van de energiebalans en in energiemodellen voor Europees energiegebruik, en stelt zo nodig technische berekeningsaanpassingen voor van de streefcijfers van de Unie voor 2030 teneinde het in lid 1 van dit artikel vastgestelde ambitieniveau te handhaven.


 2018/2002 artikel 1, lid 2

6. De Commissie zal beoordelen of de Unie de in artikel 1, lid 1, genoemde kerndoelen inzake energie-efficiëntie voor 2030 heeft gehaald, zodat zij uiterlijk in 2023 een wetgevingsvoorstel kan indienen om deze naar boven toe te herzien in geval van substantiële kostenverlagingen die het gevolg zijn van economische of technologische ontwikkelingen, of om indien nodig te voldoen aan de internationale verplichtingen van de Unie op het gebied van de overstap naar een koolstofarme economie.


 2012/27/EU (aangepast)

HOOFDSTUK II

EFFICIËNTIE IN ENERGIEGEBRUIK   VOORBEELDFUNCTIE VAN DE OVERHEIDSSECTOR 


 nieuw

Artikel 5 - Leidende rol voor overheidssector op het gebied van energie-efficiëntie

1. De lidstaten zorgen ervoor dat het totale eindenergieverbruik van alle overheidsinstanties samen ieder jaar met ten minste 1,7 % wordt verminderd ten opzichte van het jaar X-2 (waarbij X het jaar is waarin deze richtlijn in werking treedt).

De lidstaten kunnen bij de berekening van het eindenergieverbruik van hun overheidsinstanties rekening houden met klimaatverschillen binnen de lidstaat.

2. De lidstaten nemen in hun nationale energie- en klimaatplannen en actualiseringen daarvan overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 een lijst op van overheidsinstanties die moeten bijdragen tot de nakoming van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde verplichting, de mate waarin elk van die instanties haar energieverbruik moet verminderen en de maatregelen die zij plannen om dat te bereiken. Als onderdeel van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatverslagen uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999 brengen de lidstaten aan de Commissie verslag uit over de jaarlijks bereikte vermindering van het eindenergieverbruik.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat regionale en lokale autoriteiten in hun decarbonisatieplannen specifieke energie-efficiëntiemaatregelen opnemen na raadpleging van belanghebbenden en het publiek, met inbegrip van de specifieke groepen die een groter risico van energiearmoede lopen of gevoeliger zijn voor de negatieve effecten van energiearmoede, zoals vrouwen, personen met een beperking, ouderen, kinderen, en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren.

4. De lidstaten ondersteunen overheidsinstanties bij het uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, ook op regionaal en lokaal niveau, door richtsnoeren te verstrekken ter bevordering van competentieontwikkelings- en opleidingsmogelijkheden en door samenwerking tussen overheidsinstanties aan te moedigen.

5. De lidstaten moedigen overheidsinstanties aan om bij hun investerings- en beleidsactiviteiten rekening te houden met koolstofemissies gedurende de levenscyclus.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

Artikel 65 - Voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties

1. Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad 110 zorgt elke lidstaat ervoor dat vanaf 1 januari 2014 jaarlijks  minstens  3 % van de totale vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen die eigendom zijn van en gebruikt worden door hun centrale overheid   overheidsinstanties  , wordt gerenoveerd om aan de minimumeisen inzake energieprestaties te voldoen die de betrokken lidstaat   minstens     te worden getransformeerd tot bijna-energieneutrale gebouwen   op grond van   overeenkomstig  artikel 4   9  van Richtlijn 2010/31/EU heeft vastgelegd.


 nieuw

Wanneer overheidsinstanties een gebouw gebruiken dat zij niet bezitten, oefenen zij hun contractuele rechten zoveel mogelijk uit en moedigen zij de eigenaar van het gebouw aan het gebouw te renoveren tot een bijna-energieneutraal gebouw overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2010/31/EU. Wanneer zij een nieuw contract sluiten voor de ingebruikneming van een gebouw dat zij niet bezitten, streven overheidsinstanties ernaar dat dat gebouw in de hoogste twee energie-efficiëntieklassen van het energieprestatiecertificaat valt.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

Deze 3 % wordt berekend over de totale vloeroppervlakte van de gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2 die eigendom zijn van en gebruikt worden door de centrale overheid van de betrokken lidstaat en die op 1 januari van ieder jaar niet voldoen aan de nationale minimumeisen inzake energieprestaties, zoals vastgelegd op grond van artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU. Met ingang van 9 juli 2015 wordt deze drempel verlaagd tot 250 m2.

Indien een lidstaat voorschrijft dat de verplichting om jaarlijks 3 % van de totale vloeroppervlakte te renoveren ook geldt voor de vloeroppervlakte van gebouwen die eigendom zijn van en gebruikt worden door bestuursinstellingen op een lager niveau dan de centrale overheid, dan wordt die 3 %   Het percentage van minstens 3 % wordt  berekend over de totale vloeroppervlakte van de gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2, dan wel, met ingang van 9 juli 2015, van meer dan 250 m2, die eigendom zijn van en gebruikt worden door de centrale overheid en deze bestuursinstellingen   overheidsinstanties  van de betrokken lidstaat en die op 1 januari van ieder jaar niet voldoen aan de nationale minimumeisen inzake energieprestaties, zoals vastgelegd op grond van artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU   2024 geen bijna-energieneutrale gebouwen zijn  .

Bij de uitvoering van de maatregelen voor de algehele renovatie van de gebouwen van de centrale overheid overeenkomstig de eerste alinea mogen de lidstaten ervoor kiezen het gebouw, inclusief bouwschil, apparatuur, exploitatie en onderhoud, als één geheel te zien.

De lidstaten schrijven voor dat, ingeval het kosteneffectief en technisch uitvoerbaar is, de gebouwen van de centrale overheid met de slechtste energieprestaties voorrang krijgen bij de uitvoering van energie-efficiëntiemaatregelen.

2. De lidstaten kunnen beslissen ten aanzien van de volgende categorieën gebouwen geen eisen in de zin van lid 1 vast te stellen of toe te passen:

a)gebouwen die officieel beschermd zijn als onderdeel van een daartoe aangewezen omgeving, dan wel vanwege hun bijzondere architectonische of historische waarde, voor zover de toepassing van bepaalde minimumeisen inzake energieprestaties hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen;

b)gebouwen die eigendom zijn van de strijdkrachten of de centrale overheid en nationale defensiedoeleinden dienen, uitgezonderd individuele woonruimten en kantoorgebouwen voor de strijdkrachten en ander personeel in dienst van de nationale defensieautoriteiten;

c)gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten.

3. Indien een lidstaat in een bepaald jaar meer dan 3 % van de totale vloeroppervlakte van gebouwen van de centrale overheid renoveert, mag hij het teveel ten opzichte van het jaarlijkse renovatiepercentage meetellen in een van de drie voorgaande of volgende jaren.

24.  In uitzonderlijke gevallen   mogen dDe lidstaten mogen nieuwe gebouwen die gebruikt worden door en eigendom zijn van de centrale overheid   overheidsinstanties  ter vervanging van specifieke gebouwen van de centrale overheid die in de voorgaande twee jaren zijn geslooptof gebouwen die in die twee jaren verkocht, gesloopt of buiten gebruik gesteld zijn ten gevolge van een intensiever gebruik van andere gebouwen, meetellen bij het jaarlijkse renovatiepercentage van de gebouwen van de centrale overheid.  Dergelijke uitzonderingen zijn alleen van toepassing indien dit qua energie- en CO2-emissies tijdens de levenscyclus kosteneffectiever en duurzamer zou zijn dan het renoveren van dergelijke gebouwen. De algemene criteria, werkwijzen en procedures aan de hand waarvan dergelijke uitzonderingen kunnen worden bepaald, worden door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd.   

35. Voor de toepassing van  dit artikel   lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk op 31 december 2013 een inventaris is opgesteld en publiek beschikbaar wordt gesteld van de verwarmde en/of gekoelde gebouwen van de centrale overheid   overheidsinstanties  met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2, en dat per 9 juli 2015 een inventaris is opgesteld en bekendgemaakt van de gebouwen van de centrale overheid met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2, met uitzondering van de gebouwen die op basis van lid 2 zijn vrijgesteld.  Die inventaris wordt minstens eenmaal per jaar geactualiseerd.  De inventaris dient  ten minste  de volgende gegevens te bevatten:

a) de vloeroppervlakte in m2; en

b) de energieprestaties   het energieprestatiecertificaat  van elk gebouw of andere nuttige energiegegevens   , afgegeven in overeenstemming met artikel 12 van Richtlijn 2010/31/EU  .

6. Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2010/31/EU, kunnen de lidstaten kiezen voor een alternatieve benadering van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel, waarbij zij andere kostenefficiënte maatregelen treffen, met inbegrip van grondige renovaties en maatregelen om een gedragsverandering bij de gebruikers van het gebouw teweeg te brengen, teneinde in 2020 in de in aanmerking komende gebouwen die eigendom zijn van en gebruikt worden door de centrale overheid een energiebesparing te bereiken die ten minste gelijkwaardig is aan de in lid 1 vereiste, op jaarbasis gerapporteerde, besparing.

Voor de alternatieve benadering kunnen de lidstaten de energiebesparingen waartoe de leden 1 tot en met 4 zouden leiden, ramen aan de hand van de geschikte standaardwaarden voor het energieverbruik van referentiegebouwen van de centrale overheid vóór en na renovatie, en op basis van de geschatte oppervlakte van hun gebouwenbestand. De categorieën waaruit de referentiegebouwen van de centrale overheid bestaan zijn representatief voor dit gebouwenbestand.

De lidstaten die voor de alternatieve benadering kiezen, brengen de Commissie uiterlijk op 31 december 2013 op de hoogte van de alternatieve maatregelen die zij wensen te nemen, en maken inzichtelijk hoe zij een gelijkwaardige verbetering van de energieprestatie van de gebouwen die deel uitmaken van het gebouwenbestand van de centrale overheid, denken te gaan verwezenlijken.

7. De lidstaten moedigen overheidsinstanties, ook op regionaal en lokaal niveau, en publiekrechtelijke socialehuisvestingmaatschappijen aan om, met inachtneming van hun respectieve bevoegdheden en administratieve organisatie,

a)een energie-efficiëntieplan vast te stellen, dat op zichzelf staat of deel uitmaakt van een breder klimaat- of milieuplan, met specifieke doelstellingen en acties inzake energiebesparing en -efficiëntie, teneinde de in de leden 1, 5 en 6 omschreven voorbeeldfunctie van de gebouwen van de centrale overheid te volgen;

b)een energiebeheersysteem in te voeren, inclusief energie-audits, als onderdeel van de uitvoering van hun plan;

c)waar passend, energiedienstenbedrijven en energieprestatiecontracten te gebruiken om renovaties te financieren en plannen uit te voeren voor het handhaven of verbeteren van energie-efficiëntie op de lange termijn.

Artikel 76 -  Overheidsopdrachten   Overheidsaankopen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de centrale overheden  aanbestedende diensten en aanbestedende instanties, bij het gunnen van overheidsopdrachten en concessies met een waarde gelijk aan of groter dan de in artikel 8 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 4 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 15 van Richtlijn 2014/25/EU vastgestelde drempelwaarden, uitsluitend producten, diensten, en gebouwen  en     werken  kopen met hoge energie-efficiëntieprestaties, voor zover dit in overeenstemming is met de kosteneffectiviteit, de economische haalbaarheid, de duurzaamheid in een breder verband, de technische geschiktheid, alsmede met de aanwezigheid van voldoende concurrentie, zoals bedoeld in   in overeenstemming met de eisen van  bijlage IIIIV   bij deze richtlijn  .

De in eerste alinea vastgestelde verplichting is van toepassing op contracten voor de aankoop van goederen, diensten en gebouwen door overheidsinstanties, voor zover dergelijke contracten een waarde hebben die gelijk is aan of groter is dan de drempelbedragen die in artikel 7 van Richtlijn 2004/18/EG zijn vastgelegd.


 nieuw

De lidstaten zorgen er ook voor dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties bij het gunnen van overheidsopdrachten en concessies met een waarde gelijk aan of hoger dan de in de eerste alinea bedoelde drempelwaarden, het in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde beginsel “energie-efficiëntie eerst” toepassen, ook voor overheidsopdrachten en concessies waarvoor in bijlage IV geen specifieke eisen zijn opgenomen.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

2. De in lid 1 bedoelde verplichting is van toepassing op contracten van de strijdkrachten, voor zover er geen conflicten ontstaan in verband met de aard en het hoofddoel van de activiteiten van de strijdkrachten. De verplichting geldt niet voor de opdrachten voor levering van de militaire uitrusting omschreven in Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied 111 .

3. De lidstaten moedigen overheidsinstanties, met name op regionaal en lokaal niveau, met inachtneming van hun respectieve bevoegdheden en bestuursstructuur, aan om naar het voorbeeld van hun centrale overheid uitsluitend producten, diensten en gebouwen met een hoge energie-efficiëntieprestaties te kopen.   Niettegenstaande artikel 26, lid 4, van deze richtlijn  zorgen dDe lidstaten sporen de overheidsinstanties aan, bij het aanbesteden van dienstverleningscontracten met een aanzienlijk energiegehalte   ervoor dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties, wanneer deze dienstverleningscontracten met een aanzienlijk energiegehalte gunnen,  na te gaan nagaan of het mogelijk   haalbaar  is energieprestatiecontracten voor de lange termijn te sluiten die energiebesparingen op de lange termijn opleveren.

4. Onverminderd het eerste lid kunnen de lidstaten bij het aankopen van een productenpakket dat als geheel   volledig  onder een gedelegeerde handeling krachtens Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad 112 Richtlijn 2010/30/EU valt, eisen dat de totale energie-efficiëntie prevaleert boven de energie-efficiëntie van de afzonderlijke producten van dat pakket door het productenpakket aan te kopen dat voldoet aan het criterium van de hoogste energie-efficiëntieklasse.


 nieuw

5. De lidstaten kunnen eisen dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties bij het plaatsen van overheidsopdrachten in voorkomend geval rekening houden met bredere sociale aspecten, duurzaamheids- en milieuaspecten en aspecten van de circulaire economie, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie op het gebied van decarbonisatie en nulverontreiniging. In voorkomend geval, en in overeenstemming met de vereisten van bijlage IV, eisen de lidstaten dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties rekening houden met de criteria voor groene overheidsopdrachten van de Unie.

Om transparantie te waarborgen bij de toepassing van energie-efficiëntievereisten in het aanbestedingsproces, maken de lidstaten informatie openbaar over de energie-efficiëntiegevolgen van opdrachten met een waarde gelijk aan of hoger dan de in lid 1 bedoelde drempelwaarden. Aanbestedende diensten kunnen besluiten om van inschrijvers te verlangen dat deze informatie verstrekken over het aardopwarmingsvermogen gedurende de levenscyclus van een nieuw gebouw en kunnen deze informatie openbaar maken voor de opdrachten, met name voor nieuwe gebouwen met een vloeroppervlakte van meer dan 2 000 vierkante meter.

De lidstaten ondersteunen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties bij de toepassing van energie-efficiëntievereisten, onder meer op regionaal en lokaal niveau, door duidelijke regels en richtsnoeren vast te stellen, met inbegrip van methodologieën voor de beoordeling van levenscycluskosten en milieueffecten en -kosten, door kennisondersteuningscentra op te zetten, door samenwerking tussen aanbestedende diensten, ook over de grenzen heen, aan te moedigen en door waar mogelijk gebruik te maken van samengestelde aanbestedingen en digitale aanbestedingen.

6. De lidstaten stellen juridische en wettelijke bepalingen vast, alsook bestuurspraktijken met betrekking tot overheidsaankopen en jaarlijkse begroting en boekhouding, die nodig zijn om te waarborgen dat individuele aanbestedende diensten er niet van worden weerhouden te investeren in verbetering van de energie-efficiëntie en gebruik te maken van energieprestatiecontracten en vormen van derdenfinanciering op basis van langetermijncontracten.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

7.b)   De lidstaten nemen regelgevende en niet-regelgevende belemmeringen voor energie-efficiëntie weg, in het bijzonder met betrekking tot  juridische en wettelijke bepalingen en bestuurspraktijken met betrekking tot overheidsaankopen en jaarlijkse begroting en boekhouding, ertoe strekkende dat individuele overheidsinstanties er niet van worden weerhouden te investeren in verbetering van de energie-efficiëntie en maximale beperking van de verwachte levenscycluskosten, en gebruik te maken van energieprestatiecontracten en andere vormen van derdenfinanciering op basis van langetermijncontracten.


 nieuw

De lidstaten brengen, als onderdeel van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999, verslag uit aan de Commissie over de maatregelen die zijn genomen om belemmeringen voor de invoering van verbeteringen van de energie-efficiëntie weg te nemen.


 2018/2002 artikel 1, lid 3 (aangepast)

 nieuw

HOOFDSTUK III

 EFFICIËNTIE IN ENERGIEGEBRUIK 

Artikel 87 - Verplichting inzake energiebesparingen

1. De lidstaten bereiken een cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie bereiken die minstens gelijk is aan:

a) nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2014 en 31 december 2020 1,5 % bedragen van het gemiddelde van de jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers per volume gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2013. Verkopen van voor vervoer gebruikte energie, per volume, mogen geheel of gedeeltelijk buiten deze berekening blijven;

b) nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2021 en 31 december 2030   2023  0,8 % bedragen van het gemiddelde van het jaarlijkse eindenergieverbruik gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019. Bij wijze van afwijking op dit vereiste verwezenlijken Cyprus en Malta nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2021 en 31 december 2030   2023  0,24 % bedragen van het gemiddelde van het jaarlijkse eindenergieverbruik gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019;.


 nieuw

c) nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2024 en 31 december 2030 1,5 % bedragen van het gemiddelde van het jaarlijkse eindenergieverbruik gedurende de periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2020.


 2018/2002 artikel 1, lid 3

 nieuw

De lidstaten beslissen hoe de berekende hoeveelheid nieuwe besparingen wordt gespreid over elke in de eerste alinea, puntenonder a), en b)  en c)  , vermelde periode, op voorwaarde dat de vereiste totale cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie aan het einde van elke verplichtingsperiode worden behaald.

De lidstaten moeten overeenkomstig  het besparingspercentage van  de eerste alinea, puntonder bc), gedurende tien jaar na 2030 nieuwe jaarlijkse besparingen blijven behalen, tenzij de Commissie in haar evaluatie van 2028 en om de tien jaar daarna tot de conclusie komt dat dit niet nodig is om de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2050 te halen.

102. De lidstaten verwezenlijken de uit hoofde van lid 1 van dit artikel vereiste hoeveelheid energiebesparingen door een verplichtingsregeling inzake energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 97 bis vast te stellen of door alternatieve beleidsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 107 ter, vast te stellen. De lidstaten mogen een verplichtingsregeling inzake energie-efficiëntie combineren met alternatieve beleidsmaatregelen. 9. De lidstaten zien erop toe dat de  energiebesparingen   besparingen die voortvloeien uit de in de artikelen 97 bis en 107 ter en artikel 2820, lid 116, bedoelde beleidsmaatregelen worden berekend overeenkomstig bijlage V.


 nieuw

3. De lidstaten voeren verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie, alternatieve beleidsmaatregelen, of een combinatie van beide, of programma’s of maatregelen die worden gefinancierd uit een nationaal fonds voor energie-efficiëntie, prioritair uit bij mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen. De lidstaten zien erop toe dat beleidsmaatregelen die overeenkomstig dit artikel worden uitgevoerd, geen nadelige gevolgen hebben voor deze personen. Indien van toepassing maken de lidstaten optimaal gebruik van financiering, met inbegrip van overheidsfinanciering, op Unieniveau opgezette financieringsfaciliteiten en inkomsten uit emissierechten overeenkomstig artikel 22, lid 3, punt b), teneinde nadelige effecten weg te nemen en een rechtvaardige en inclusieve energietransitie te waarborgen.

Bij het ontwerpen van dergelijke beleidsmaatregelen houden de lidstaten rekening met en bevorderen zij de rol die hernieuwbare-energiegemeenschappen en energiegemeenschappen van burgers kunnen spelen bij de uitvoering van die beleidsmaatregelen.

Een deel van de vereiste hoeveelheid cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik realiseren de lidstaten bij mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen. Dit aandeel is ten minste gelijk aan het aandeel huishoudens in energiearmoede zoals beoordeeld in hun overeenkomstig artikel 3, lid 3, punt d), van Verordening (EU) 2018/1999 opgestelde nationale energie- en klimaatplan. Indien een lidstaat geen melding heeft gemaakt van het aandeel huishoudens in energiearmoede zoals beoordeeld in zijn nationale energie- en klimaatplan, is het aandeel van de vereiste cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik dat wordt gerealiseerd bij kwetsbare afnemers en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, ten minste gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de volgende indicatoren voor het jaar 2019 of, indien niet beschikbaar voor 2019, voor de lineaire extrapolatie van hun waarden voor de laatste drie jaar die beschikbaar zijn:

a) onvermogen om huis voldoende warm te houden (Eurostat, SILC [ilc_mdes01]);

b) achterstallige betalingen van elektriciteitsrekeningen (Eurostat, SILC, [ilc_mdes07]); en

c) structuur van de consumptieve bestedingen naar inkomenskwintiel en COICOP-verbruiksdoelstelling (Eurostat, HBS, [hbs_str_t223], gegevens voor [CP045] Elektriciteit, gas en andere brandstoffen).

4. De lidstaten nemen de informatie over de toegepaste indicatoren, het rekenkundig gemiddelde aandeel en de resultaten van de overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde beleidsmaatregelen op in de actualiseringen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999, in hun daaropvolgende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999, en in hun respectieve voortgangsverslagen overeenkomstig artikel 17 van die verordening.


 2018/2002 artikel 1, lid 3 (aangepast)

 nieuw

5. De lidstaten mogen energiebesparingen meetellen die voortvloeien uit beleidsmaatregelen, ongeacht of zij uiterlijk op 31 december 2020 of na die datum zijn ingevoerd, op voorwaarde dat die maatregelen leiden tot nieuwe individuele afzonderlijke acties die na 31 december 2020 worden uitgevoerd.  Energiebesparingen die in een bepaalde verplichtingsperiode zijn gerealiseerd, tellen niet mee voor de vereiste energiebesparingen voor de vorige verplichtingsperiode als vastgesteld in lid 1.   

62. Mits de lidstaten ten minste hun in lid 1, eerste alinea, puntonder b), genoemde cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie halen, kunnen zij de vereiste  , in lid 1, eerste alinea, punt b), bedoelde   energiebesparing op één of meer van volgende manieren berekenen:

a) een jaarlijks besparingspercentage toepassen op energieverkopen aan eindafnemers op het eindenergieverbruik, gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019;

b) voor vervoer gebruikte energie geheel of ten dele van de berekeningsgrondslag uitsluiten;

c) gebruikmaken van een van de in lid 84 genoemde opties.

73. Wanneer de lidstaten gebruikmaken van  een van  de in lid 2 6 , onder a), b) of c), genoemde opties  met betrekking tot de vereiste energiebesparingen als bedoeld in lid 1, eerste alinea, punt b)  , stellen zij het volgende vast:

a) hun eigen jaarlijkse besparingspercentage dat zal worden toegepast bij de berekening van hun cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie, en dat ervoor zal zorgen dat het definitieve bedrag van hun netto energiebesparing niet lager is dan de uit hoofde van lid 1, eerste alinea, puntonder b), vereiste energiebesparing; en

b) hun eigen berekeningsgrondslag, waarvan voor vervoer gebruikte energie geheel of ten dele uitgesloten kan zijn.

84. Onverminderd lid 59, kan elke lidstaat:

a) de op grond van lid 1, eerste alinea, onder a), voorgeschreven berekening uitvoeren met waarden van 1 % in 2014 en 2015; 1,25 % in 2016 en 2017; en 1,5 % in 2018, 2019 en 2020;

b) de verkoop, per volume, van de gebruikte energie met betrekking tot de in lid 1, eerste alinea, puntonder a), bedoelde verplichtingsperiode, of het eindenergieverbruik met betrekking tot de in die alinea, puntonder b), bedoelde verplichtingsperiode, voor de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde industriële activiteiten geheel of ten dele buiten de berekening houden;

c) energiebesparingen die gerealiseerd zijn in de sectoren omzetting, transport en distributie van energie, met inbegrip van infrastructuur voor efficiënte stadsverwarming en -koeling, voortvloeiend uit de naleving van de voorschriften van artikel 2314, lid 4, artikel 2414, lid 4, puntonder ab), en artikel 2515, lid 1, leden 5 tot en met 9 en lid 11leden 1 tot en met 6 en lid 9, meetellen bij de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen  in lid 1, eerste alinea, punten a) en b)  . De lidstaten geven de Commissie kennis van de beleidsmaatregelen die zij overeenkomstig dit punt voornemens zijn te nemen voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030 als onderdeel van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. Het effect van deze maatregelen wordt berekend overeenkomstig bijlage V en in deze plannen verwerkt;

d) energiebesparingen die voortvloeien uit individuele afzonderlijke acties die voor het eerst zijn uitgevoerd na 31 december 2008 en die nog steeds een effect hebben in 2020 voor de in lid 1, eerste alinea, puntonder a), bedoelde verplichtingsperiode en na 2020 voor de in lid 1, eerste alinea, puntonder b), bedoelde verplichtingsperiode, en die meetbaar en verifieerbaar zijn, meetellen bij de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen;

e) energiebesparingen die voortvloeien uit beleidsmaatregelen meetellen bij de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen leiden tot individuele afzonderlijke acties die na 1 januari 2018 en vóór 31 december 2020 worden uitgevoerd en na 31 december 2020 besparingen opleveren;

f) 30 % van de verifieerbare hoeveelheid energie die op of in gebouwen wordt opgewekt voor eigen gebruik als gevolg van beleidsmaatregelen ter bevordering van nieuwe installaties van hernieuwbare energietechnologieën, niet meetellen bij de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen  overeenkomstig lid 1, eerste alinea, punten a) en b)  ;

g) de energiebesparingen die de voor de verplichtingsperiode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 vereiste energiebesparingen overschrijden, meetellen bij de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen  overeenkomstig lid 1, eerste alinea, punten a) en b)  , mits deze besparingen resulteren uit individuele afzonderlijke acties die zijn uitgevoerd uit hoofde van de in de artikelen leden 97 bis en 107 ter genoemde beleidsmaatregelen, die door de lidstaten in hun nationale actieplannen voor energie-efficiëntie zijn gemeld en in hun voortgangsverslagen overeenkomstig artikel 24 zijn gerapporteerd.

95. De lidstaten verrichten de toepassing en de berekening van de op grond van lid 84 gekozen opties voor de in lid 1, eerste alinea, punten a) en b), genoemde perioden afzonderlijk, met dien verstande dat:

a) voor de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen voor de in lid 1, eerste alinea, puntonder a), vermelde verplichtingsperiode, de lidstaten gebruik kunnen maken van lid 84, puntonder a) tot en met d). Alle op grond van lid 84 gekozen opties mogen samen niet meer bedragen dan 25 % van de in lid 1, eerste alinea, puntonder a), vermelde hoeveelheid energiebesparing;

b) voor de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen voor de in lid 1, eerste alinea, punt b), vermelde verplichtingsperiode, de lidstaten gebruik kunnen maken van lid 4, punten b) tot en met g), mits individuele afzonderlijke acties als bedoeld in lid 84, punt d), een verifieerbaar en meetbaar effect blijven hebben na 31 december 2020. Alle op grond van lid 84 gekozen opties samen beschouwd, mogen niet leiden tot een verlaging van de energiebesparingen met meer dan 35 %, berekend volgens leden 62 en 73.

Ongeacht of de lidstaten energie gebruikt voor vervoer geheel of gedeeltelijk van hun berekeningsgrondslag uitsluiten of gebruikmaken van een van de in lid 84 genoemde opties, zorgen zij ervoor dat de berekende nettohoeveelheid nieuwe besparingen in eindenergieverbruik in de  in lid 1, eerste alinea, punt b, bedoelde  verplichtingsperiode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030   2023  niet lager is dan het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van het jaarlijkse besparingspercentage als bedoeld in lid 1, eerste alinea, puntonder b).

106. De lidstaten lichten in  de actualiseringen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen  overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999, in hun daaropvolgende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999 en  overeenkomstig bijlage III bij Verordening (EU) 2018/1999  , alsook in hun respectieve voortgangsverslagen  toe hoe de hoeveelheid energiebesparing die over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030 als bedoeld in lid 1, eerste alinea, puntonder b), van dit artikel, wordt berekend, en, indien van toepassing, hoe het jaarlijkse besparingspercentage en de berekeningsgrondslag werden vastgesteld en welke in lid 84 van dit artikel genoemde opties werden toegepast.


 nieuw

11. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de hoeveelheid vereiste energiebesparingen als bedoeld in lid 1, eerste alinea, punt c), en lid 3 van dit artikel, van een beschrijving van de beleidsmaatregelen die moeten worden uitgevoerd om de vereiste totale hoeveelheid cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik te verwezenlijken en de berekeningsmethoden daarvoor overeenkomstig bijlage V bij deze richtlijn, als onderdeel van de actualiseringen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999, en als onderdeel van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen als bedoeld in en in overeenstemming met de procedure van artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999. De lidstaten gebruiken het door de Commissie aan de lidstaten verstrekte rapporteringsmodel.

12. Indien de Commissie op basis van de beoordeling van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) 2018/1999, of van het ontwerp of de definitieve actualisering van het laatst aangemelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999, of de beoordeling van de daaropvolgende ontwerpen en definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999, concludeert dat de beleidsmaatregelen niet waarborgen dat de vereiste hoeveelheid cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik aan het einde van de verplichtingsperiode wordt gehaald, kan de Commissie overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2018/1999 aanbevelingen doen aan de lidstaten waarvan zij vindt dat hun maatregelen ontoereikend zijn om aan hun verplichtingen te voldoen.


 2018/2002 artikel 1, lid 3

7. Energiebesparingen die na 31 december 2020 zijn gerealiseerd, worden niet meegeteld bij de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.


 nieuw

13. Wanneer een lidstaat de vereiste cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik aan het einde van een in lid 1 van dit artikel vastgestelde verplichtingsperiode niet heeft behaald, realiseert deze lidstaat de uitstaande energiebesparingen bovenop de cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik die vereist zijn tegen het einde van de volgende verplichtingsperiode.


 2018/2002 artikel 1, lid 3

 nieuw

8. Bij wijze van afwijking van het eerste lid van dit artikel kunnen de lidstaten die aan verplichtingen gebonden partijen toestaan gebruik te maken van de in artikel 7 bis, lid 6, onder b), geboden mogelijkheid, voor de toepassing van lid 1, eerste alinea, onder a), van dit artikel energiebesparingen in aanmerking nemen die zijn verkregen in een jaar na 2010 en voor de verplichtingsperiode in lid 1, eerste alinea, onder a), van dit artikel, alsof deze energiebesparingen na 31 december 2013 en vóór 31 december 2020 waren verkregen, mits aan alle hierna volgende voorwaarden is voldaan:

a)de verplichtingsregeling inzake energie-efficiëntie was van toepassing op enig tijdstip tussen 31 december 2009 en 31 december 2014 en was opgenomen in het eerste uit hoofde van artikel 24, lid 2, ingediende nationale actieplan voor energie-efficiëntie van de lidstaat;

b)de besparingen zijn tot stand gekomen in het kader van de verplichtingsregeling;

c)de besparingen zijn berekend volgens bijlage V;

d)de jaren waarvoor de besparingen in de berekening als verkregen besparingen worden beschouwd, zijn in de nationale actieplannen inzake energie-efficiëntie gerapporteerd overeenkomstig artikel 24, lid 2.

11. Bij het ontwerpen van beleidsmaatregelen om te voldoen aan hun verplichtingen om energiebesparingen te realiseren, houden de lidstaten rekening met de noodzaak energiearmoede overeenkomstig de door hen vastgestelde criteria, rekening houdend met zijn bestaande praktijken op dit gebied, te verlichten door, in redelijkheid, te eisen dat een deel van de energie-efficiëntiemaatregelen in het kader van hun nationale verplichtingsregelingen inzake energie-efficiëntie, alternatieve beleidsmaatregelen of programma's of maatregelen die uit een nationaal fonds voor energie-efficiëntie worden gefinancierd, bij voorrang wordt uitgevoerd ten gunste van kwetsbare huishoudens, met inbegrip van huishoudens die door energiearmoede worden getroffen en, waar van toepassing, ten gunste van sociale huisvesting.

De lidstaten nemen in de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat informatie op over de resultaten van de maatregelen die zij in het kader van deze richtlijn nemen om energiearmoede te bestrijden, overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999.

1412.  In het kader van de actualiseringen van hun nationale energie- en klimaatplannen en respectieve voortgangsverslagen en hun daaropvolgende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend,   De lidstaten tonen de lidstaten aan  , waar nodig gestaafd met bewijsmateriaal en berekeningen: 

a) dat wanneer er een overlappende werking is tussen het effect van beleidsmaatregelen en individuele maatregelen afzonderlijke acties, de energiebesparingen niet dubbel worden geteld;.


 nieuw

b) hoe de overeenkomstig lid 1, eerste alinea, punten b) en c), gerealiseerde energiebesparingen bijdragen tot de verwezenlijking van hun nationale bijdrage overeenkomstig artikel 4;

c) dat beleidsmaatregelen zijn vastgesteld om te voldoen aan hun energiebesparingsverplichting, ontworpen in overeenstemming met de vereisten van dit artikel, en dat die beleidsmaatregelen in aanmerking komen en geschikt zijn om ervoor te zorgen dat aan het einde van een verplichtingsperiode de vereiste hoeveelheid cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik wordt behaald.


 2018/2002 artikel 1, lid 4

 nieuw

Artikel 97 - bis Verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie

1. Wanneer lidstaten beslissen hun verplichting om de bij artikel 87, lid 1, vereiste besparing te verwezenlijken, na te komen aan de hand van een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie, zien zij erop toe dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde, aan verplichtingen gebonden partijen die actief zijn op het grondgebied van elke lidstaat, hun in artikel 87, lid 1, beschreven vereiste inzake cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie te bereiken, onverminderd artikel 87, leden 84 en 95.

In voorkomend geval kunnen de lidstaten besluiten dat de aan verplichtingen gebonden partijen die besparingen geheel of gedeeltelijk realiseren door bij te dragen aan het nationaal fonds voor energie-efficiëntie overeenkomstig artikel 2820, lid 116.

2. Op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria wijzen de lidstaten de aan verplichtingen gebonden partijen aan onder de  transmissiesysteembeheerders,  energiedistributeurs, detailhandelaars in energie en distributeurs of detailhandelaars van vervoersbrandstof die op hun grondgebied actief zijn. De energiebesparing die nodig is om aan de verplichting te voldoen, wordt door de aan verplichtingen gebonden partijen gerealiseerd onder de eindafnemers, die door de lidstaat, onafhankelijk van de in artikel 87, lid 1, bedoelde berekening zijn aangewezen, of, indien de lidstaten hiertoe besluiten, door middel van gecertificeerde besparingen afkomstig van andere partijen, als omschreven in lid 106, puntonder a), van dit artikel.

3. Indien detailhandelaars in energie worden aangewezen als aan verplichtingen gebonden partijen uit hoofde van lid 2, zien de lidstaten erop toe dat deze handelaars bij de naleving van hun verplichtingen geen barrières opwerpen die consumenten verhinderen om van de ene leverancier naar de andere over te stappen.


 nieuw

4. De lidstaten kunnen van aan verplichtingen gebonden partijen verlangen dat deze een deel van hun vereiste hoeveelheid cumulatieve besparingen op het eindenergieverbruik realiseren ten gunste van mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen. De lidstaten kunnen ook van aan verplichtingen gebonden partijen verlangen dat zij de streefcijfers voor de verlaging van de energiekosten halen en energie besparen door maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie te bevorderen, met inbegrip van financiële steunmaatregelen om de koolstofprijseffecten voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen te beperken.

5. De lidstaten kunnen van aan verplichtingen gebonden partijen verlangen dat zij samenwerken met lokale autoriteiten of gemeenten om maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie te bevorderen bij mensen die kampen met energiearmoede, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen. Dit omvat het in kaart brengen en aanpakken van de specifieke behoeften van bepaalde groepen die risico op energiearmoede lopen of gevoeliger zijn voor de negatieve effecten ervan. Om kwetsbare afnemers en, in voorkomend geval, in sociale woningen wonende personen te beschermen, moedigen de lidstaten de aan verplichtingen gebonden partijen aan maatregelen te nemen, zoals de renovatie van gebouwen, met inbegrip van sociale woningen, vervanging van apparaten, financiële steun en stimulansen voor maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in overeenstemming met nationale financierings- en steunregelingen, of energie-audits.

6. De lidstaten verplichten de aan verplichtingen gebonden partijen ertoe jaarlijks verslag uit te brengen over de energiebesparingen die de aan verplichtingen gebonden partijen hebben behaald met maatregelen die worden bevorderd onder mensen die kampen met energiearmoede, kwetsbare afnemers en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, en eisen geaggregeerde statistische informatie over hun eindafnemers (met vermelding van veranderingen in energiebesparingen in vergelijking met eerder ingediende informatie) en over de verleende technische en financiële steun.


 2018/2002 artikel 1, lid 4 (aangepast)

 nieuw

74. De lidstaten drukken de van elke aan verplichtingen gebonden partij vereiste energiebesparing uit in termen van ofwel eindverbruik, ofwel primair verbruik van energie energieverbruik. De gekozen methode om de vereiste energiebesparing uit te drukken, wordt ook gebruikt om de door de aan verplichtingen gebonden partijen geclaimde besparing te berekenen.  Bij de omrekening van de hoeveelheid energiebesparingen   De conversiefactoren in bijlage IV zijn  de netto calorische waarden in bijlage VI van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie 113 en de primaire-energiefactor overeenkomstig artikel 29  van toepassing  tenzij het gebruik van andere conversiefactoren kan worden gerechtvaardigd  .

85. De lidstaten  stellen   voeren meet-, controle- en verificatiesystemen in   vast voor de uitvoering van   waarmee een gedocumenteerde controle wordt uitgevoerd van ten minste een statistisch relevant aandeel en een representatieve selectie van de door de aan verplichtingen gebonden partijen ingestelde maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie. De meting, controle en verificatie worden onafhankelijk van de aan verplichtingen gebonden partijen verricht.  Indien een entiteit een aan verplichtingen verbonden partij is in het kader van een nationale verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie overeenkomstig artikel 9 en in het kader van het EU-emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer [COM(2021) 551 final, 2021/0211 (COD) 114 ], zorgt het systeem voor toezicht en controle ervoor dat de koolstofprijs die wordt doorberekend wanneer brandstof wordt vrijgegeven voor verbruik [overeenkomstig artikel 1, lid 21, van COM(2021) 551 final, 2021/0211 (COD)], in aanmerking wordt genomen bij de berekening en kennisgeving van de energiebesparingen als gevolg van de energiebesparingsmaatregelen van de entiteit.   


 nieuw

9. De lidstaten stellen de Commissie, in het kader van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999, in kennis van de ingestelde meet-, controle- en verificatiesystemen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, gebruikte methoden, vastgestelde problemen en hoe deze zijn aangepakt.


 2018/2002 artikel 1, lid 4 (aangepast)

106. In het kader van de verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie mogen de lidstaten  de aan verplichtingen gebonden partijen machtigen   een of beide van het volgende te doen:

a) de aan verplichtingen gebonden partijen toestaan om de gecertificeerde energiebesparingen die zijn behaald door leveranciers aanbieders van energiediensten of andere derde partijen, mee te laten tellen voor hun verplichting, onder meer ingeval de aan verplichtingen gebonden partijen via andere officieel goedgekeurde instanties of overheidsinstanties maatregelen propageren die formele partnerschappen kunnen inhouden en gecombineerd kunnen worden met andere financieringsbronnen. Wanneer lidstaten dit toestaan, zien zij erop toe dat voor de certificering van energiebesparingen een in de lidstaten ingevoerde goedkeuringsprocedure wordt gevolgd die duidelijk en transparant is, openstaat voor alle marktdeelnemers en ertoe strekt de certificeringskosten zo laag mogelijk te houden; of

b) aan verplichtingen gebonden partijen toestaan de besparing die in een bepaald jaar werd behaald, te behandelen alsof deze werd behaald in een van de vier voorgaande of de drie volgende jaren, zolang de in artikel 87, lid 1, vastgestelde verplichtingsperioden niet worden overschreden.

De lidstaten beoordelen het effect van de directe en indirecte kosten van verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie op het concurrentievermogen van energie-intensieve industrieën die blootstaan aan internationale concurrentie, en nemen indien nodig maatregelen om dit effect te minimaliseren.

117. De lidstaten maken de totale energiebesparing die op grond van deze regeling is behaald door elke aan verplichtingen gebonden partij, of elke subcategorie van een aan verplichtingen gebonden partij, op jaarbasis openbaar.

Artikel 107 - ter Alternatieve beleidsmaatregelen

1. Wanneer de lidstaten besluiten hun verplichtingen om de bij artikel 87, lid 1, vereiste energiebesparing door middel van alternatieve beleidsmaatregelen te verwezenlijken, zorgen zij er, onverminderd artikel 87, leden 84 en 95, voor dat de krachtens artikel 87, lid 1, vereiste energiebesparing wordt gerealiseerd onder de eindafnemers.

2. Voor alle andere dan belastingmaatregelen zorgen de lidstaten voor meet-, controle- en verificatiesystemen in het kader waarvan gedocumenteerde controles worden uitgevoerd op ten minste een statistisch relevant aandeel en een representatieve selectie van de maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie die zijn genomen door de deelnemende of de met de uitvoering belaste partijen. De meting, controle en verificatie worden onafhankelijk van de deelnemende of de met de uitvoering belaste partijen uitgevoerd.


 nieuw

3. De lidstaten stellen de Commissie, in het kader van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999, in kennis van de ingestelde meet-, controle- en verificatiesystemen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, gebruikte methoden, vastgestelde problemen en hoe deze zijn aangepakt.

4. Wanneer lidstaten een belastingmaatregel rapporteren, tonen zij aan hoe de doeltreffendheid van het prijssignaal, zoals het belastingtarief en de zichtbaarheid in de tijd, is gewaarborgd bij het ontwerp van de belastingmaatregel. Wanneer het belastingtarief wordt verlaagd, rechtvaardigen de lidstaten hoe de belastingmaatregelen nog steeds tot nieuwe energiebesparingen leiden.


 2012/27/EU (aangepast)

Artikel 118 - Energie-audits en Eenergiebeheersystemen en energie-audits   nieuw

1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen met een gemiddeld jaarlijks energieverbruik van meer dan 100 TJ in de afgelopen drie jaar, waarbij alle energiedragers worden samengenomen, een energiebeheersysteem invoeren. Het energiebeheersysteem wordt gecertificeerd door een onafhankelijk orgaan overeenkomstig de desbetreffende Europese of internationale normen.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die een gemiddeld jaarlijks energieverbruik hebben van meer dan 10 TJ in de afgelopen drie jaar, waarbij alle energiedragers worden samengenomen, en die geen energiebeheersysteem invoeren, aan een energie-audit worden onderworpen. Energie-audits worden op een onafhankelijke en kosteneffectieve manier uitgevoerd door gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen overeenkomstig de eisen van artikel 26, of worden uitgevoerd en gecontroleerd door onafhankelijke instanties overeenkomstig de nationale wetgeving. Energie-audits worden ten minste om de vier jaar uitgevoerd, te rekenen vanaf de datum van de vorige energie-audit.

De resultaten van de energie-audits, met inbegrip van de aanbevelingen van deze audits, worden doorgegeven aan het management van de onderneming. De lidstaten zorgen ervoor dat de resultaten en de uitgevoerde aanbevelingen in voorkomend geval in het jaarverslag van de onderneming worden bekendgemaakt.


 2012/27/EU

 nieuw

31. De lidstaten bevorderen de toegang van alle eindafnemers tot hoogwaardige energie-audits die kosteneffectief zijn en:

a) onafhankelijk worden uitgevoerd door op grond van kwalificatiecriteria gekwalificeerde en/of geaccrediteerde deskundigen; of

b) worden geïmplementeerd en gecontroleerd door onafhankelijke instanties op grond van de nationale wetgeving.

De in de eerste alinea bedoelde energie-audits mogen worden uitgevoerd door interne deskundigen en energie-auditors mits de betrokken lidstaat daarvoor een regeling heeft ingesteld om de kwaliteit te verzekeren en te controleren, eventueel in combinatie met een jaarlijkse willekeurige selectie van ten minste een statistisch relevant percentage van alle energie-audits die zij uitvoeren.

Met het oog op een hoge kwaliteit van de energie-audits en de energiebeheersystemen stellen de lidstaten op basis van bijlage VI transparante, niet-discriminerende minimumcriteria voor energie-audits op.  De lidstaten zorgen ervoor dat kwaliteitscontroles worden uitgevoerd om de geldigheid en nauwkeurigheid van energie-audits te waarborgen. 

Energie-audits bevatten geen clausules op grond waarvan de bevindingen van de audit niet mogen worden doorgegeven aan een gekwalificeerde/geaccrediteerde aanbieder van energiediensten, op voorwaarde dat de consument zich daar niet tegen verzet.

42. De lidstaten ontwikkelen programma's om kmo's  die niet onderworpen zijn aan het bepaalde in de leden 1 en 2, ertoe  aan te zetten energie-audits te laten uitvoeren en de aanbevelingen van die audits te implementeren.

De lidstaten kunnen, op basis van transparante, niet-discriminerende criteria en met inachtneming van het Unierecht inzake staatssteun, steunregelingen invoeren voor kmo's — ook als zij vrijwillige overeenkomsten hebben gesloten — om de kosten van een energie-audit en van de implementatie van de meest kosteneffectieve aanbevelingen van de energie-audits te kunnen dekken, indien de voorgestelde maatregelen worden uitgevoerd.

De lidstaten wijzen de kmo's, onder andere via hun respectieve bemiddelingsorganisaties, er met concrete voorbeelden op hoe energiebeheersystemen hun onderneming kunnen helpen. De Commissie verleent de lidstaten bijstand door de uitwisseling van de beste praktijken op dit gebied te ondersteunen.

3. De lidstaten stellen tevens programma's op om via geschikte adviesdiensten de huishoudens meer besef bij te brengen van de voordelen van die audits.

De lidstaten stimuleren opleidingsprogramma's voor de kwalificatie van energie-auditors om te bevorderen dat voldoende experts beschikbaar zijn.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die geen kmo's zijn, een energie-audit ondergaan die op een onafhankelijke en kostenefficiënte manier, door gekwalificeerde en/of geaccrediteerde deskundigen of onder supervisie van onafhankelijke instanties op grond van de nationale wetgeving, uiterlijk op 5 december 2015 en ten minste om de vier jaar na de voorgaande energie-audit wordt uitgevoerd.


 nieuw

5. De lidstaten ontwikkelen programma's om niet- kmo's die niet onderworpen zijn aan het bepaalde in de leden 1 en 2, ertoe aan te zetten energie-audits te laten uitvoeren en de aanbevelingen van die audits te implementeren.


 2012/27/EU

 nieuw

65. Energie-audits worden geacht te voldoen aan de voorschriften van lid 4   2  wanneer zij onafhankelijk worden uitgevoerd aan de hand van minimumcriteria die gebaseerd zijn op bijlage VI en worden toegepast in het kader van vrijwillige overeenkomsten tussen organisaties van belanghebbenden en een orgaan aangeduid en gecontroleerd door de betrokken lidstaat, door andere organen waaraan de bevoegde instanties de desbetreffende bevoegdheid hebben gedelegeerd, of door de Commissie.

De toegang van marktdeelnemers die energiediensten leveren, berust op transparante, niet-discriminerende criteria.


 nieuw

7. Ondernemingen die een energieprestatiecontract uitvoeren, zijn vrijgesteld van de eisen van de leden 1 en 2, op voorwaarde dat het energieprestatiecontract voldoet aan de eisen van bijlage XIV.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

86. Ondernemingen die geen kmo's zijn en die een energie- of een milieubeheersysteem toepassen dat door een onafhankelijk orgaan volgens de Europese of internationale normen is gecertificeerd, zijn vrijgesteld van de voorschriften van lid 4  de leden 1 en 2 , mits de lidstaten ervoor zorgen dat het beheersysteem   milieubeheersysteem  een energie-audit omvat die berust op de minimumcriteria welke voldoen aan bijlage VI.

97. Energie-audits kunnen op zichzelf staan of deel uitmaken van een uitgebreidere milieu-audit. De lidstaten kunnen eisen dat beoordeling van de technische en economische haalbaarheid van de aansluiting op een bestaande of geplande stadsverwarmings- en -koelingsnetwerk deel uitmaakt van de energie-audit.

Onverminderd het Unierecht inzake staatssteun kunnen de lidstaten prikkels en steunregelingen hanteren voor de uitvoering van aanbevelingen die voortvloeien uit energie-audits en vergelijkbare maatregelen.


 nieuw

10. Onverminderd de leden 1 tot en met 9 eisen de lidstaten dat de eigenaars en exploitanten van elk datacentrum op hun grondgebied met een aanzienlijk energieverbruik uiterlijk op 15 maart 2024 en vervolgens elk jaar de in bijlage VI (“Minimumeisen voor het monitoren en bekendmaken van de energieprestaties van datacentra”) bedoelde informatie openbaar maken, die de lidstaten vervolgens aan de Commissie rapporteren.


 2012/27/EU

Artikel 129 -  2019/944 artikel 70, lid 1, punt a) Meting voor aardgas  2019/944 artikel 70, lid 1, punt b)

1. De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers van aardgas, voor zover dit technisch mogelijk en financieel redelijk is en voor zover dit in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen, tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over individuele meters die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven en informatie geven over het werkelijke tijdstip van het verbruik.


 2012/27/EU

Een dergelijke individuele meter tegen concurrerende prijzen wordt altijd ter beschikking gesteld wanneer:

a) een bestaande meter wordt vervangen, tenzij dit technisch onmogelijk is of niet kostenefficiënt in verhouding tot de geraamde potentiële besparingen op lange termijn;

b) een nieuwe aansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw of ingeval van een ingrijpende renovatie overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU.


 2019/944 artikel 70, lid 1, punt c)

2. Indien, en voor zover, de lidstaten gebruikmaken van intelligente meetsystemen en slimme meters voor aardgas invoeren in overeenstemming met de Richtlijn 2009/73/EG:


 2012/27/EU

a) zorgen zij ervoor dat de meetsystemen de eindafnemer informatie verschaffen over de werkelijke tijd van het verbruik en dat de voor de eindafnemer beoogde energie-efficiëntie en voordelen ten volle in acht worden genomen bij het vastleggen van de minimumfuncties van de meters en de verplichtingen die aan marktdeelnemers worden opgelegd;

b) zorgen zij ervoor dat de slimme meters en het dataverkeer worden beveiligd, en dat de privacy van de eindafnemer wordt beschermd, in overeenstemming met de Uniewetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens en van de persoonlijke levenssfeer;

ce)schrijven zij voor dat de afnemers bij de installatie van slimme meters het nodige advies en de nodige informatie krijgen, in het bijzonder over het volledige potentieel van die meters wat meterstandbeheer en controle van het energieverbruik betreft.


 2018/2002 artikel 1, lid 6 (aangepast)

Artikel 139 - bis Meting betreffende verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik

1. De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers van stadsverwarming, stadskoeling en warm water voor huishoudelijk gebruik tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over meters die hun daadwerkelijke energieverbruik nauwkeurig weergeven.

2. Indien de verwarming, koeling of warm water voor huishoudelijk gebruik geleverd wordt door een centrale bron die verschillende gebouwen bedient of door een systeem voor stadsverwarming of -koeling, wordt een meter geïnstalleerd bij de warmtewisselaar of het leveringspunt.

Artikel 149 - ter Individuele bemetering en kostenverdeling betreffende verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik

1. In appartementsgebouwen en multifunctionele gebouwen die over een centrale verwarmings- of centrale koelingsbron beschikken of die zijn aangesloten op een systeem voor stadsverwarming of -koeling, worden individuele meters geïnstalleerd om het verbruik van verwarming, koeling of warm water voor huishoudelijk gebruik voor iedere eenheid van het gebouwunit te meten, indien dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is, te weten in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen.

Als het gebruik van individuele meters technisch niet haalbaar of niet kostenefficiënt is om het warmteverbruik in elke eenheid van het gebouwunit te meten, worden individuele warmtekostenverdelers gebruikt om het warmteverbruik van elke radiator te meten, tenzij de betrokken lidstaat aantoont dat de installatie van dergelijke warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is. In die gevallen kunnen alternatieve kostenefficiënte methoden voor de meting van het warmteverbruik worden overwogen. De algemene criteria, werkwijzen en/of procedures aan de hand waarvan kan worden bepaald dat installaties technisch niet haalbaar en niet-kosteneffectief zijn, worden door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd.

2. In nieuwe appartementsgebouwen en in de residentiële gedeelten van nieuwe multifunctionele gebouwen die uitgerust zijn met een centrale verwarmingsbron voor warm water voor huishoudelijk gebruik of op stadsverwarmingssystemen zijn aangesloten, worden, niettegenstaande de eerste alinea van lid 1, voorzien in individuele meters voor warm water voor huishoudelijk gebruik.

3. Indien appartementsgebouwen of multifunctionele gebouwen zijn aangesloten op stadsverwarming of -koeling of een eigen gemeenschappelijk verwarmings- of koelingssysteem voor dergelijke gebouwen gangbaar is, zorgen de lidstaten ervoor dat zij, met het oog op een transparante en accurate berekening van het individuele verbruik, transparante en voor het publiek toegankelijke nationale regels vaststellen voor de verdeling van de kosten voor het verbruik van verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik in dergelijke gebouwen. Waar passend, bevatten deze regels richtsnoeren betreffende de wijze waarop de kosten van energie moeten worden verdeeld, die wordt gebruikt als volgt:

a) warm water voor huishoudelijk gebruik;

b) warmte uit de installatie van het gebouw voor de verwarming van de gemeenschappelijke ruimten, wanneer trappenhuizen en gangen voorzien zijn van radiatoren;

c) voor het verwarmen of koelen van appartementen.

Artikel 159 -  ter Verplichting inzake op afstand leesbare meters

1. Voor de toepassing van de artikelen 139 bis en 149 ter zijn  nieuw geïnstalleerde  meters en warmtekostenverdelers die na 25 oktober 2020 worden geïnstalleerd op afstand leesbare apparaten. De voorwaarden inzake technische haalbaarheid en kosteneffectiviteit van artikel 149 ter, lid 1, blijven zijn van toepassing.

2. Meters en warmtekostenverdelers die niet op afstand kunnen worden gelezen maar die al geïnstalleerd zijn, worden uiterlijk op 1 januari 2027 op afstand leesbaar gemaakt of vervangen door apparaten die op afstand leesbaar zijn, tenzij de lidstaat in kwestie aantoont dat dit niet kostenefficiënt is.


 2012/27/EU

Artikel 1610 -  2019/944 artikel 70, lid 2, punt a) Factureringsinformatie voor aardgas  2019/944 artikel 70, lid 2, punt b) (aangepast)


1. In de gevallen waarin de eindafnemer niet beschikt over een slimme meter als bedoeld in Richtlijn 2009/73/EG, zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk op 31 december 2014 de factureringsinformatie voor aardgas betrouwbaar en nauwkeurig is, en gebaseerd is op het werkelijke verbruik, overeenkomstig punt 1.1 van bijlage VII mits dit technisch mogelijk en economisch gerechtvaardigd is.


 2012/27/EU

Aan die verplichting kan worden voldaan met een systeem van zelf uitlezen door de eindafnemer, die de uitgelezen metergegevens meedeelt aan de energieleverancier. Alleen indien de eindafnemer voor een bepaalde factureringsperiode geen metergegevens heeft verstrekt, wordt de facturering gebaseerd op het geschatte verbruik of op een vast tarief.


2019/944 artikel 7, lid 4, punt c)

2. Meters die zijn geïnstalleerd in overeenstemming met Richtlijn 2009/73/EG maken het voorzien in accurate factureringsinformatie op basis van het werkelijke verbruik mogelijk. De lidstaten zorgen ervoor dat de eindafnemer gemakkelijk toegang krijgt tot aanvullende informatie over het verbruiksverleden, aan de hand waarvan hij zelf tot controle kan overgaan.


 2012/27/EU (aangepast)

Aanvullende informatie over het verbruiksverleden omvat:

a) cumulatieve gegevens voor de periode van ten minste de drie voorgaande jaren of voor de periode sinds de aanvang van het leveringscontract, indien dit korter is. De gegevens hebben betrekking op de termijnen waarvoor frequente factureringsinformatie is verstrekt;, en

b) gedetailleerde gegevens over het verbruik volgens de gebruiksperiode voor elke dag, week, maand en elk jaar. Deze gegevens worden de eindafnemer beschikbaar gesteld op het internet of op de meterinterface, over een periode van ten minste de voorgaande 24 maanden, of over de periode sinds de aanvang van het leveringscontract, indien dit korter is.

3. Ongeacht of al dan niet slimme meters zijn geplaatst, wordt door de lidstaten:

a) voorgeschreven dat, voor zover er gegevens over de energiefacturering en het verbruiksverleden van de eindafnemer beschikbaar zijn, deze op zijn verzoek beschikbaar worden gesteld voor een door hem aangewezen aanbieder van energiediensten;

b) ervoor gezorgd dat eindafnemers kunnen kiezen voor elektronische factureringsinformatie en facturering en dat zij op verzoek een duidelijke en begrijpelijke uitleg krijgen over de wijze waarop de factuur tot stand is gekomen, in het bijzonder als de factuur niet gebaseerd is op het feitelijke verbruik;

c) ervoor wordt gezorgd dat de eindafnemer naast de factuur de nodige informatie ontvangt om een volledig overzicht van de huidige energiekosten te kunnen hebben, in overeenstemming met bijlage VII;

d) eventueel bepaald dat, op verzoek van de eindafnemer, de bij de factuur gevoegde informatie niet als een betalingsverzoek wordt beschouwd. In die gevallen zien de lidstaten erop toe dat de energieleveranciers flexibele regelingen voor feitelijke betaling aanbieden;

e) voorgeschreven dat de afnemer op zijn verzoek tijdig informatie en energiekostenramingen krijgt in een gemakkelijk te begrijpen vorm die vergelijking van aanbiedingen op basis van gelijke criteria mogelijk maakt.


 2018/2002 artikel 1, lid 8 (aangepast)

Artikel 1710 - bis Facturering en verbruiksinformatie betreffende verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik

1. Wanneer meters of warmtekostenverdelers worden geïnstalleerd, zien de lidstaten erop toe dat de facturerings- en verbruiksinformatie overeenkomstig de punten 1 en 2 van bijlage VIIIVII bis betrouwbaar en nauwkeurig is, en gebaseerd is op het werkelijke verbruik of de meetgegevens van warmtekostenverdelers van alle eindgebruikers, te weten de natuurlijke of rechtspersonen die verwarming, koeling of warm water voor huishoudelijk gebruik voor hun eigen eindgebruik aankopen, of de natuurlijke of rechtspersonen die bewoner zijn van een afzonderlijk gebouw of van een eenheid in een appartementsgebouw of multifunctioneel gebouw dat beschikt over een centrale bron voor verwarming, koeling of warm water voor huishoudelijk gebruik en die geen rechtstreekse of individuele overeenkomst met de energieleverancier hebben.

Indien een lidstaat daartoe besluit en behalve in het geval van verbruik vastgesteld via individuele bemetering op basis van warmtekostenverdelers overeenkomstig artikel 149 ter, kan aan die verplichting worden voldaan met een systeem waarbij de eindafnemer of eindgebruiker de meter regelmatig zelf leest en de metergegevens meedeelt. Alleen indien de eindafnemer of eindgebruiker voor een bepaalde factureringsperiode geen metergegevens heeft verstrekt, wordt de facturering gebaseerd op het geschatte verbruik of op een vast tarief.

2. De lidstaten:

a) schrijven voor dat, indien er gegevens over de energiefacturering en het verbruiksverleden of de meetgegevens van de warmtekostenverdelers van de eindgebruiker beschikbaar zijn, deze op verzoek van de eindgebruiker ter beschikking worden gesteld van een aanbieder van energiediensten die door de eindgebruiker is aangewezen;

b) zorgen ervoor dat eindafnemers kunnen kiezen voor elektronische factureringsinformatie en facturering;

c) zien erop toe dat aan alle eindgebruikers duidelijke en begrijpelijke informatie wordt verstrekt bij de factuur in overeenstemming met punt 3 van bijlage VIIIVII bis; en

d) bevorderen cyberbeveiliging en waarborgen de bescherming van de privacy en de gegevens van eindgebruikers overeenkomstig het toepasselijke recht van de Unie.

De lidstaten mogen bepalen dat, op verzoek van de eindafnemer, de bij de factuur gevoegde informatie niet als een betalingsverzoek mag worden beschouwd. In dergelijke gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat flexibele regelingen voor de werkelijke betaling worden aangeboden.

3. De lidstaten beslissen wie verantwoordelijk is voor het verstrekken van de in leden 1 en 2 bedoelde informatie aan de eindgebruikers die geen rechtstreekse of individuele overeenkomst met een energieleverancier hebben.


 2018/2002 artikel 1, lid 9

Artikel 1811 -  2019/944 artikel 70, lid 3 Kosten van toegang tot informatie over de meting en facturering van aardgas

 2018/2002 artikel 1, lid 9

De lidstaten zorgen ervoor dat de eindafnemer al zijn facturen en factureringsinformatie betreffende het energieverbruik kosteloos ontvangt, en op passende wijze kosteloos toegang heeft tot zijn verbruiksgegevens.


 2018/2002 artikel 1, lid 10

Artikel 1911 - bis Kosten van toegang tot informatie over meting, facturering en verbruik betreffende verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de eindgebruiker al zijn facturen en factureringsinformatie betreffende het energieverbruik kosteloos ontvangt, en op passende wijze kosteloos toegang heeft tot zijn verbruiksgegevens.

2. Niettegenstaande lid 1 van dit artikel, wordt de verdeling van de kosten in verband met de factureringsinformatie betreffende het individuele verbruik van verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik in appartementsgebouwen en multifunctionele gebouwen overeenkomstig artikel 149 ter kosteloos uitgevoerd. Ingeval deze taak, namelijk het meten, verdelen en berekenen van het werkelijke individuele verbruik in zulke gebouwen, wordt uitbesteed aan een derde partij, bijvoorbeeld een dienstenverlener of de lokale energieleverancier, mogen de kosten, voor zover redelijk, worden doorberekend aan de eindgebruikers.

3. Om ervoor te zorgen dat de kosten voor individuele bemeteringsdiensten als bedoeld in lid 2 redelijk blijven, kunnen de lidstaten de concurrentie op dit gebied van de dienstensector stimuleren door het nemen van passende maatregelen, zoals het aanbevelen of anderszins propageren van het gebruik van aanbestedingen of het gebruik van interoperabele apparaten en systemen die het overschakelen op een andere leverancier van energiediensten vergemakkelijken.


 nieuw

HOOFDSTUK IV

INFORMATIEVERSTREKKING AAN CONSUMENTEN EN VERBETERING VAN HUN SLAGVAARDIGHEID

Artikel 20 - Contractuele basisrechten voor verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik

1. Onverminderd de voorschriften van de Unie inzake consumentenbescherming, met name Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad 115 en Richtlijn 93/13/EEG 116 , zorgen de lidstaten ervoor dat eindafnemers en, indien daar uitdrukkelijk naar wordt verwezen, eindgebruikers de rechten hebben zoals voorzien in leden 2 tot en met 8 van dit artikel.

2. Eindafnemers hebben recht op een contract met hun leverancier waarin zijn opgenomen:

a) de identiteit en het adres van de leverancier;

b) de geleverde diensten en de aangeboden kwaliteitsniveaus van de diensten;

c) de aangeboden soorten onderhoudsdiensten;

d) de wijze waarop de meest recente informatie over alle geldende tarieven, onderhoudskosten en gebundelde producten of diensten kan worden verkregen;

e) de duur van het contract, de voorwaarden voor verlenging en opzegging van het contract en diensten, met inbegrip van producten of diensten die gebundeld zijn met die diensten, en of kosteloze opzegging van het contract is toegestaan;

f) alle vergoedingen en terugbetalingsregelingen die gelden indien de contractuele kwaliteitsniveaus van de diensten niet worden gehaald, met inbegrip van onnauwkeurige of te late facturering;

g) de methode voor het inleiden van een buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsprocedure overeenkomstig artikel 21;

h) informatie over consumentenrechten, met inbegrip van informatie over klachtenbehandeling en alle in dit lid bedoelde informatie, welke duidelijk wordt meegedeeld op de factuur of de website van het bedrijf.

De contractuele voorwaarden zijn eerlijk en vooraf bekend. In ieder geval wordt deze informatie voorafgaand aan de sluiting of bevestiging van het contract verstrekt. Indien contracten door middel van intermediairs worden gesloten, wordt de in dit lid vastgelegde informatie eveneens voorafgaand aan de ondertekening van het contract verstrekt.

Eindafnemers en eindgebruikers ontvangen een begrijpelijke samenvatting van de belangrijkste contractuele voorwaarden in beknopte en eenvoudige taal.

3. Eindafnemers worden naar behoren in kennis gesteld van elk voornemen om de contractvoorwaarden te wijzigen. Leveranciers stellen hun eindafnemers op een transparante en begrijpelijke manier rechtstreeks in kennis van aanpassingen van de leveringsprijs, alsmede van de redenen en voorwaarden voor de aanpassing en de reikwijdte ervan, en doen dit uiterlijk twee weken, en voor zover het huishoudelijke afnemers betreft, uiterlijk één maand vóór de aanpassing in werking treedt.

4. Leveranciers bieden eindafnemers een ruime keuze aan betalingswijzen. Dergelijke betalingswijzen mogen geen onnodige discriminatie tussen klanten inhouden. Ieder verschil in tarieven in verband met betalingswijzen of vooruitbetalingsregelingen is objectief, niet-discriminerend en evenredig, en bedraagt niet meer dan de directe kosten die door de begunstigde worden gedragen voor het gebruik van een specifieke betalingswijze of vooruitbetalingsregeling, in lijn met artikel 62 van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad 117 .

5. Huishoudelijke afnemers die toegang hebben tot vooruitbetalingssystemen, op grond van lid 6, ondervinden geen nadeel als gevolg van die systemen.

6. Eindafnemers en eindgebruikers krijgen van leveranciers eerlijke en transparante algemene voorwaarden aangeboden die gesteld zijn in duidelijke en begrijpelijke taal en die geen niet-contractuele belemmeringen bevatten voor het uitoefenen van de rechten van afnemers, zoals overdreven contractuele documentatie. Eindgebruikers krijgen op verzoek toegang tot deze algemene voorwaarden. Eindafnemers en eindgebruikers worden beschermd tegen oneerlijke of misleidende verkooptechnieken. Eindafnemers met een beperking moeten alle relevante informatie over het contract met hun leverancier in toegankelijke formaten ontvangen.

7. Eindafnemers en eindgebruikers hebben recht op goede dienstverlening en klachtenbehandeling door hun leveranciers. Leveranciers handelen klachten eenvoudig, eerlijk en snel af.


 2012/27/EU (aangepast)

Artikel 2112 - Programma voor Vvoorlichting en responsabilisering van de verbruiker   bewustmaking   nieuw

1. De lidstaten zorgen ervoor dat informatie over beschikbare maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, afzonderlijke acties en financiële en juridische kaders transparant is en op grote schaal wordt verspreid onder alle betrokken marktdeelnemers, zoals eindafnemers, eindgebruikers, consumentenorganisaties, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, hernieuwbare-energiegemeenschappen, energiegemeenschappen van burgers, lokale en regionale instanties, energieagentschappen, aanbieders van sociale diensten, bouwbedrijven, architecten, ingenieurs, milieu- en energie-auditors en installateurs van onderdelen van een gebouw zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Richtlijn 2010/31/EU.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

21. De lidstaten nemen de passende maatregelen voor het bevorderen en faciliteren van een efficiënt energieverbruik door kleine afnemers, waaronder huishoudens   eindafnemers en eindgebruikers  . Die maatregelen kunnen deel uitmaken   maken deel uit  van een nationale strategie  , zoals het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999, of de langetermijnrenovatiestrategie als gedefinieerd in Richtlijn 2010/31/EU  .

2. Voor de toepassing van lid 1   dit artikel  omvatten die maatregelen één of meer elementen als opgesomd onder a) en b):

a) een reeks instrumenten en beleidsmaatregelen voor het bevorderen van gedragswijziging, met inbegrip van   , zoals: 

i) fiscale prikkels;

ii) toegang tot financiering  , vouchers  of subsidies;

iii) informatieverstrekking  in toegankelijk formaat voor mensen met een beperking  ;

iv) voorbeeldprojecten;

v) activiteiten op de arbeidsplaats;


 nieuw

vi) opleidingsactiviteiten;

vii) digitale instrumenten.


 2012/27/EU

 nieuw

 Voor de toepassing van dit artikel omvatten deze maatregelen ook, maar zijn deze niet beperkt tot, de volgende  methoden om consumenten en consumentenorganisaties te interesseren voor een mogelijke installatie van slimme meters, door    en middelen om marktdeelnemers als bedoeld in lid 1 te activeren: 


 nieuw

i) oprichting van éénloketsystemen of soortgelijke mechanismen voor het verstrekken van technisch, administratief en financieel advies en bijstand op het gebied van energie-efficiëntie, onder meer aan eindafnemers en eindgebruikers, in het bijzonder huishoudelijke en kleine niet-huishoudelijke afnemers, bij de renovatie van gebouwen en het gebruik van hernieuwbare energie voor gebouwen;


 2012/27/EU

 nieuw

ii) informatie over:

i) kostenefficiënte en gemakkelijk te realiseren wijzigingen in energieverbruik;

iiiii)   verspreiding van informatie over  energie-efficiëntiemaatregelen  en financieringsinstrumenten  ;.


 nieuw

iv) aanbod van centrale contactpunten waar eindafnemers en eindgebruikers alle nodige informatie kunnen krijgen over hun rechten, het toepasselijk recht en de geschillenbeslechtingsmechanismen in geval van een geschil. Dergelijke contactpunten kunnen deel uitmaken van de algemene consumentenvoorlichtingsloketten.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

32. De lidstaten zorgen voor passende randvoorwaarden om de marktdeelnemers voldoende en gerichte informatie en advies over energie-efficiëntie aan de energieconsumenten   eindafnemers, waaronder kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen,  te laten verstrekken.


 nieuw

4. De lidstaten waarborgen dat eindafnemers, eindgebruikers, kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen, toegang hebben tot eenvoudige, eerlijke, transparante, onafhankelijke, doeltreffende en efficiënte buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanismen inzake de bij deze richtlijn vastgestelde rechten en plichten, en wel via een onafhankelijk mechanisme zoals een ombudspersoon voor energie of consumentenorganisatie, of via een nationale reguleringsinstantie. Indien de eindafnemer een consument is in de zin van artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad 118 , voldoen dergelijke buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanismen aan de in die richtlijn vastgestelde vereisten.

Indien nodig waarborgen de lidstaten dat entiteiten voor alternatieve geschillenbeslechting samenwerken om eenvoudige, eerlijke, transparante, onafhankelijke, doeltreffende en efficiënte buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanismen te bieden voor elk geschil dat voortkomt uit producten of diensten die gekoppeld zijn aan, of gebundeld zijn met, een product dat, of een dienst die, onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt.

De deelname van bedrijven aan buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanismen voor huishoudelijke afnemers is verplicht tenzij de lidstaat aan de Commissie aantoont dat andere mechanismen even doeltreffend zijn.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

Artikel 19 - Andere maatregelen om de energie-efficiëntie te verhogen

51.  Onverminderd de basisbeginselen van het nationale eigendoms- en huurrecht van de lidstaten  nemen dDe lidstaten beoordelen en nemen indien nodig gepaste   de nodige  maatregelen om al dan niet wettelijke regelgevende en niet-regelgevende belemmeringen voor energie-efficiëntie weg te nemen, onverminderd de basisbeginselen van het nationale eigendoms- en huurrecht van de lidstaten, met name wat betreft: 

de scheiding opsplitsing van prikkels tussen de eigenaars en de huurders van een gebouw of onder eigenaars van een gebouw of gebouwunit , ertoe strekkende dat deze partijen er niet van worden weerhouden de investeringen in efficiëntieverbetering te doen die zij anders zouden doen, doordat zij individueel niet de volledige voordelen ontvangen of doordat er geen regels zijn voor de onderlinge verdeling van kosten en voordelen, waaronder de nationale voorschriften en maatregelen betreffende besluitvormingsprocessen in gebouwen met meerdere eigenaars.;

Deze Mmaatregelen voor het wegnemen van  dergelijke  belemmeringen kunnen inhouden dat prikkels worden gegeven, wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen worden ingetrokken of gewijzigd, richtsnoeren en interpretatieve mededelingen worden vastgesteld, of administratieve procedures  , waaronder nationale voorschriften en maatregelen betreffende besluitvormingsprocessen in gebouwen met meerdere eigenaars,  worden vereenvoudigd. De maatregelen kunnen worden gecombineerd met de verstrekking van scholing, opleiding en specifieke informatie en technische bijstand inzake energie-efficiëntie  aan marktdeelnemers als bedoeld in lid 1  .

2. De evaluatie van de in lid 1 genoemde belemmeringen en maatregelen wordt aan de Commissie meegedeeld in het in artikel 24, lid 2, bedoelde eerste nationale actieplan voor energie-efficiëntie. De Commissie moedigt het uitwisselen van beste praktijken op dit gebied aan.


 nieuw

De lidstaten nemen passende maatregelen ter ondersteuning van een multilaterale dialoog waaraan wordt deelgenomen door betrokken publieke en sociale partners, zoals eigenaars en huurdersorganisaties, consumentenorganisaties, hernieuwbare-energiegemeenschappen, energiegemeenschappen van burgers, lokale en regionale overheden, relevante overheidsinstanties en -agentschappen, met het doel voorstellen te doen voor gezamenlijk aanvaarde maatregelen, prikkels en richtsnoeren met betrekking tot de scheiding van prikkels tussen eigenaars en huurders of onder eigenaars van een gebouw of gebouwunit.

Elke lidstaat brengt verslag uit over deze belemmeringen en de genomen maatregelen in zijn langetermijnrenovatiestrategie overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU en Verordening (EU) 2018/1999.


 2012/27/EU

 nieuw

65. De Commissie spoort ertoe aan informatie over optimale   goede  energie-efficiëntiepraktijken  en methoden ter voorkoming van gescheiden prikkels  in de lidstaten uit te wisselen en ruim te verspreiden.


 nieuw

Artikel 22 - Kwetsbare afnemers slagvaardiger maken en beschermen en energiearmoede verminderen

1. De lidstaten nemen passende maatregelen om mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, slagvaardiger te maken en te beschermen.

Wanneer de lidstaten het begrip kwetsbare afnemer definiëren overeenkomstig artikel 28, lid 1, en artikel 29 van Richtlijn (EU) 2019/944 en artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2009/73/EG, nemen zij eindgebruikers in aanmerking.

2. De lidstaten voeren maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie en daarmee samenhangende maatregelen ter bescherming of voorlichting van de consument, met name die welke zijn vastgesteld in artikel 21 en artikel 8, lid 3, prioritair uit ten gunste van mensen die kampen met energiearmoede, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen, teneinde de energiearmoede terug te dringen.

3. Ter ondersteuning van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, doen de lidstaten het volgende:

a) zij voeren maatregelen uit ter verbetering van de energie-efficiëntie om de verdelingseffecten te verzachten van andere beleidsinitiatieven en maatregelen, zoals belastingmaatregelen die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 10 van deze richtlijn, of de toepassing van de handel in emissierechten in de gebouwen- en vervoersector overeenkomstig de ETS-richtlijn [COM(2021) 551 final, 2021/0211 (COD)];

b) zij maken optimaal gebruik van de publieke financiering die beschikbaar is op nationaal niveau en op het niveau van de Unie, met inbegrip van, in voorkomend geval, de financiële bijdrage die de lidstaat uit hoofde van [artikel 9 en artikel 14 van de verordening inzake het Sociaal Klimaatfonds, COM 2021 568 final] van het Sociaal Klimaatfonds ontvangt, en de inkomsten uit veilingen van emissierechten uit hoofde van de handel in emissierechten in het kader van de EU-ETS [COM(2021) 551 final, 2021/0211 (COD)], om te investeren in maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie als prioritaire acties;

c) zij investeren, indien van toepassing, vroeg en met het oog op de toekomst in maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie voordat de verdelingseffecten van andere beleidslijnen en maatregelen een effect hebben;

d) zij bevorderen technische bijstand en het gebruik van financieringsmogelijkheden en financiële instrumenten, zoals financiering via de energierekening, lokale reserve voor verliezen op leningen, garantiefondsen, fondsen voor grondige renovaties en renovaties met minimale energiewinst;

e) zij bevorderen technische bijstand aan sociale actoren ter versterking van de actieve betrokkenheid van kwetsbare afnemers bij de energiemarkt en van positieve veranderingen in hun energieverbruik;

f) zij zorgen voor toegang tot financiering of subsidies die gekoppeld zijn aan minimale energiewinst.

4. De lidstaten creëren een netwerk van deskundigen uit diverse sectoren, zoals de gezondheidssector, de bouwsector en de sociale sector, voor de ontwikkeling van strategieën ter ondersteuning van lokale en nationale besluitvormers bij de uitvoering van maatregelen voor de verbetering van de energie-efficiëntie teneinde energiearmoede te verminderen, voor de ontwikkeling van maatregelen voor robuuste langetermijnoplossingen tegen energiearmoede en voor de ontwikkeling van passende technische bijstand en financiële instrumenten. De lidstaten streven ernaar dat mannen en vrouwen in gelijke mate vertegenwoordigd zijn in het netwerk van deskundigen en dat dat netwerk rekening houdt met de standpunten van mensen in al hun diversiteit.

De lidstaten kunnen hetzelfde netwerk van deskundigen belasten met:

a) het vaststellen van nationale definities, indicatoren en criteria voor energiearmoede alsmede energiearm en het begrip kwetsbare afnemers, met inbegrip van eindgebruikers;

b) het ontwikkelen of verbeteren van relevante indicatoren en gegevensreeksen met betrekking tot energiearmoede die moeten worden gebruikt en waarover verslag moet worden uitgebracht;

c) het ontwikkelen van methoden en maatregelen om de betaalbaarheid te waarborgen, de kostenneutraliteit van woningen te bevorderen of ervoor te zorgen dat overheidsfinanciering die in maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie wordt geïnvesteerd, zowel eigenaars als huurders van gebouwen en gebouwunits ten goede komt, met name als het gaat om kwetsbare afnemers, mensen die kampen met energiearmoede en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen;

d) het beoordelen en in voorkomend geval voorstellen van maatregelen om situaties te voorkomen of te verhelpen waarin bepaalde groepen meer met energiearmoede te kampen krijgen, een groter risico op energiearmoede lopen of gevoeliger zijn voor de negatieve effecten van energiearmoede, zoals vrouwen, personen met een beperking, ouderen, kinderen, en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren.


 2012/27/EU (aangepast)

3. De Commissie gaat het effect na van haar maatregelen om de ontwikkeling van platforms te ondersteunen, waarbij onder meer de Europese organen voor sociale dialoog worden betrokken bij het bevorderen van opleidingsprogramma's voor energie-efficiëntie, en stelt eventueel verdere maatregelen voor. De Commissie moedigt de Europese sociale partners aan bij hun besprekingen over energie-efficiëntie.

HOOFDSTUK VIII

EFFICIËNTIE VAN DE ENERGIEVOORZIENING

Artikel 2314 - Bevordering van de efficiëntie bij Beoordeling en planning van verwarming en koeling  nieuw

1. Elke lidstaat stelt de Commissie, als onderdeel van zijn geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, zijn daaropvolgende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan en de respectieve voortgangsverslagen die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend, in kennis van een uitgebreide verwarmings- en koelingsbeoordeling. Die uitgebreide beoordeling bevat de in bijlage IX vermelde informatie en gaat vergezeld van de overeenkomstig artikel 15, lid 7, van Richtlijn (EU) 2018/2001 uitgevoerde beoordeling.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek de gelegenheid krijgt deel te nemen aan de voorbereiding van de verwarmings- en koelingsplannen, de uitgebreide beoordeling en de beleidsinitiatieven en maatregelen.


 2012/27/EU (aangepast)

1. Uiterlijk op 31 december 2015 maken de lidstaten een uitgebreide beoordeling van het potentieel voor de toepassing van een hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling, waarin de gegevens van bijlage VIII worden opgenomen, en stellen zij de Commissie daarvan op de hoogte. Indien zij reeds een soortgelijke evaluatie hebben uitgevoerd, stellen zij de Commissie daarvan in kennis.

Die uitgebreide beoordeling houdt ten volle rekening met de krachtens Richtlijn 2004/8/EG uitgevoerde analyse van het nationale potentieel voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling.

Op verzoek van de Commissie wordt de beoordeling om de vijf jaar geactualiseerd en aan haar meegedeeld. De Commissie doet dit verzoek ten minste een jaar voor de vastgestelde datum.

2. De lidstaten voeren een beleid om te bevorderen dat het potentieel van het gebruik van efficiënte verwarmings- en koelsystemen, in het bijzonder systemen met hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, terdege in aanmerking wordt genomen op lokaal en regionaal niveau. Rekening wordt gehouden met het potentieel voor het ontwikkelen van lokale en regionale warmtemarkten.

3. Met het oog op de in lid 1 bedoelde beoordeling voeren de lidstaten, op grond van de klimaatomstandigheden, de economische haalbaarheid en de technische geschiktheid, overeenkomstig deel 1 van bijlage IX, een kosten-batenanalyse voor hun grondgebied uit. Aan de hand van de kosten-batenanalyse kunnen de meest hulpbronnenefficiënte en kostenefficiënte oplossingen om aan de behoeften inzake verwarming en koeling te voldoen, worden vastgesteld. Die kosten-batenanalyse kan deel uitmaken van een milieubeoordeling in de zin van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's 119 .


 nieuw

De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de kosten-batenanalyses, verstrekken de gedetailleerde methodologieën en aannames overeenkomstig bijlage X en stellen de procedures voor de economische analyse vast en maken deze bekend.


 2012/27/EU

4. Indien op grond van de lid 1 bedoelde beoordeling en de in lid 3 bedoelde analyse wordt vastgesteld dat er potentieel aanwezig is voor de toepassing van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en/of efficiënte stadsverwarming en -koeling waarvan de baten groter zijn dan de kosten, nemen de lidstaten de geschikte maatregelen zodat een efficiënte infrastructuur voor stadsverwarming en -koeling wordt ontwikkeld en/of de ontwikkeling van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en het gebruik van energie voor verwarming en koeling uit afvalwarmte en hernieuwbare energiebronnen wordt mogelijk gemaakt, in overeenstemming met de leden 1, 5 en 7 lid 1 en artikel 24, leden 4 en 6.

Indien op grond van de in lid 1 bedoelde beoordeling en de in lid 3 bedoelde analyse wordt vastgesteld dat er geen potentieel aanwezig is waarvan de baten groter zijn dan de kosten, met inbegrip van de administratieve kosten voor het uitvoeren van de in artikel 24, lid 4,lid 5 bedoelde kosten-batenanalyse, kan de betrokken lidstaat de installaties vrijstellen van de in dat lid vermelde voorschriften.


 nieuw

5. De lidstaten stellen beleidslijnen en maatregelen vast die ervoor zorgen dat het potentieel dat is vastgesteld in de overeenkomstig lid 1 uitgevoerde uitgebreide beoordelingen wordt benut. Die beleidslijnen en maatregelen omvatten ten minste de elementen van bijlage IX. Elke lidstaat deelt die beleidslijnen en maatregelen mee in het kader van de actualisering van zijn geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, zijn daaropvolgende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de respectieve voortgangsverslagen die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend.

6. De lidstaten moedigen regionale en lokale autoriteiten aan om lokale verwarmings- en koelingsplannen op te stellen, ten minste in gemeenten met een totale bevolking van meer dan 50 000 inwoners. Voor die plannen geldt dat deze minstens:

a) gebaseerd zijn op de informatie en gegevens die worden verstrekt in de overeenkomstig lid 1 uitgevoerde uitgebreide beoordelingen, en een raming en een overzicht geven van het potentieel om de energie-efficiëntie te verhogen, onder meer door terugwinning van afvalwarmte, en om hernieuwbare energie in verwarming en koeling te gebruiken in dat specifieke gebied;

b) een strategie bevatten voor het gebruik van het overeenkomstig lid 6, punt a), geïdentificeerde potentieel;

c) worden voorbereid met medewerking van alle betrokken regionale of lokale belanghebbenden en met participatie van het grote publiek;

d) rekening houden met de gemeenschappelijke behoeften van lokale gemeenschappen en meerdere lokale of regionale bestuurlijke eenheden of regio’s;

e) toezicht op de voortgang van de uitvoering van de vastgestelde beleidslijnen en maatregelen omvatten.

De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek de gelegenheid krijgt deel te nemen aan de voorbereiding van de verwarmings- en koelingsplannen, de uitgebreide beoordeling en de beleidsinitiatieven en maatregelen.

Daartoe ontwikkelen de lidstaten aanbevelingen ter ondersteuning van de regionale en lokale autoriteiten bij de uitvoering van beleidslijnen en maatregelen op het gebied van energie-efficiënte verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energie op regionaal en lokaal niveau, waarbij het vastgestelde potentieel wordt benut. De lidstaten ondersteunen de regionale en lokale autoriteiten zoveel mogelijk met welke middelen dan ook, met inbegrip van regelingen voor financiële en technische ondersteuning.

Artikel 24 - Verwarming en koeling

1. Teneinde de primaire energie-efficiëntie en het aandeel hernieuwbare energie in verwarming en koeling te verhogen, is een efficiënt systeem voor stadsverwarming en -koeling een systeem dat aan de volgende criteria voldoet:

a) tot en met 31 december 2025: een systeem dat ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % afvalwarmte, 75 % warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50 % uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt;

b) vanaf 1 januari 2026: een systeem dat gebruikmaakt van ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % afvalwarmte, 80 % warmte uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling of van ten minste een combinatie van dergelijke thermische energie die naar het netwerk gaat, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 5 % bedraagt en het totale aandeel hernieuwbare energie, afvalwarmte of warmte uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling ten minste 50 % bedraagt;

c) vanaf 1 januari 2035: een systeem dat ten minste 50 % hernieuwbare energie en afvalwarmte gebruikt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 20 % bedraagt;

d) vanaf 1 januari 2045: een systeem dat ten minste 75 % hernieuwbare energie en afvalwarmte gebruikt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 40 % bedraagt;

e) vanaf 1 januari 2050: een systeem dat uitsluitend hernieuwbare energie en afvalwarmte gebruikt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 60 % bedraagt.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een systeem voor stadsverwarming en -koeling wordt gebouwd of ingrijpend wordt gerenoveerd, het voldoet aan de criteria van lid 1 die van toepassing zijn op het moment waarop het na de renovatie in gebruik wordt genomen of blijft. Daarnaast zorgen de lidstaten ervoor dat wanneer een systeem voor stadsverwarming en -koeling wordt gebouwd of ingrijpend wordt gerenoveerd, het gebruik van andere fossiele brandstoffen dan aardgas in bestaande warmtebronnen niet toeneemt ten opzichte van het gemiddelde jaarlijkse verbruik over de laatste drie kalenderjaren van volledige exploitatie vóór de renovatie, en dat nieuwe warmtebronnen in dat systeem geen andere fossiele brandstoffen dan aardgas gebruiken.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat met ingang van 1 januari 2025, en vervolgens om de vijf jaar, exploitanten van alle bestaande systemen voor stadsverwarming en -koeling met een totale energieoutput van meer dan 5 MW die niet voldoen aan de criteria van lid 1, punten b) tot en met e), een plan opstellen om de primaire energie-efficiëntie en hernieuwbare energie te verhogen. Dat plan omvat maatregelen om te voldoen aan de criteria van lid 1, punten b) tot en met e), en wordt goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

45.  Teneinde de economische haalbaarheid van toenemende energie-efficiëntie bij verwarming en koeling te beoordelen,   De lidstaten zorgen de lidstaten ervoor dat er een kosten-batenanalyse overeenkomstig deel 2 van bijlage XIX wordt uitgevoerd  op het niveau van de installatie  indien, na 5 juni 2014   de volgende installaties nieuw gepland of ingrijpend gerenoveerd worden  :

a) een nieuwe installatie voor de thermische elekctriciteitsopwekking met een  gemiddelde jaarlijkse  totaal totale thermisch   energie-input   inputvermogen van meer dan 20   5   MW wordt gepland, teneinde de kosten en baten te berekenen van de werking van de installatie als een hoogrenderende warmtekrachtkoppelinginstallatie;

b)een bestaande installatie voor thermische elektriciteitsopwekking met een totaal nominaal thermisch inputvermogen van meer dan 20 MW ingrijpend wordt gerenoveerd, teneinde de kosten en baten van het ombouwen tot hoogrenderende warmtekrachtkoppelinginstallatie te berekenen;

c)een industriële installatie met een totaal thermisch inputvermogen van meer dan 20 MW die afvalwarmte op een bruikbare temperatuur genereert, gepland is of ingrijpend gerenoveerd wordt, teneinde de kosten en baten te berekenen van het gebruik van afvalwarmte om te voldoen aan een economisch aantoonbare vraag naar warmte, onder meer door warmtekrachtkoppeling, en van de aansluiting van die installatie op een stadsverwarming en -koelingsnetwerk.

d) een nieuw stadsverwarmings- of koelingsnetwerk gepland is, of indien in een bestaand stadsverwarmings- of koelingsnetwerk een nieuwe energieproductie-installatie met een totaal thermisch inputvermogen van meer dan 20 MW gepland is, of een dergelijke bestaande installatie van meer dan 20 MW ingrijpend gerenoveerd wordt, teneinde de kosten en baten te berekenen van het gebruik van afvalwarmte uit nabijgelegen industriële installaties.


 nieuw

b) een industriële installatie met een gemiddelde jaarlijkse totale energie-input van meer dan 5 MW, teneinde het gebruik van de afvalwarmte ter plaatse en daarbuiten te beoordelen;

c) een dienstvoorziening met een gemiddelde jaarlijkse totale energie-input van meer dan 5 MW, zoals afvalwaterbehandelingsinstallaties en LNG-installaties, teneinde het gebruik van afvalwarmte ter plaatse en daarbuiten te beoordelen;

d) een datacentrum met een totale nominale energie-input van meer dan 1 MW, teneinde de kosten en baten te beoordelen van het gebruik van afvalwarmte om aan een economisch gerechtvaardigde vraag te voldoen, en van de aansluiting van die installatie op een stadsverwarmingsnet of een efficiënt/op hernieuwbare energiebronnen gebaseerd stadskoelingssysteem. Bij de analyse wordt rekening gehouden met koelsysteemoplossingen die het mogelijk maken de afvalwarmte op een bruikbaar temperatuurniveau af te voeren of af te vangen met minimale toevoer van extra energie.

Voor de beoordeling van het gebruik van afvalwarmte ter plaatse voor de toepassing van de punten b) tot en met d) kunnen energie-audits overeenkomstig bijlage VI worden uitgevoerd in plaats van de in dit lid beschreven kosten-batenanalyse.


 2012/27/EU

 nieuw

Het aanbrengen van voorzieningen voor de afvang van door een verbrandingsinstallatie geproduceerde koolstofdioxide met het oog op geologische opslag, als bepaald in Richtlijn 2009/31/EG, wordt niet beschouwd als renovatie in de zin van b), c) en d)   de punten b) en c)  van dit lid.

De lidstaten kunnen eisen dat de onder c) en d) bedoelde kosten-batenanalyse uitgevoerd wordt in samenwerking met de bedrijven die belast zijn met de exploitatie van de stadsverwarmings- en koelingsnetwerken   faciliteit  .

56. De lidstaten kunnen de volgende installaties van het in lid 45 bepaalde vrijstellen:

a) de piekverbruik- en de back-up elektriciteitsinstallaties voor de productie van elektriciteit die volgens plan minder dan 1 500 bedrijfsuren per jaar in bedrijf zijn, als voortschrijdend gemiddelde over een periode van vijf jaar, op basis van een door de lidstaten ingestelde verificatieprocedure die ervoor zorgt dat aan dit uitzonderingscriterium wordt voldaan;

b)kernenergie-installaties;

bc)installaties die dichtbij een geologische opslaglocatie moeten liggen waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend;.


 nieuw

c) datacentra waarvan de afvalwarmte wordt of zal worden gebruikt in een stadsverwarmingsnet of rechtstreeks voor ruimteverwarming, warm water voor huishoudelijk gebruik of andere toepassingen in het gebouw of de groep gebouwen waar deze zich bevinden.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

De lidstaten kunnen ook drempels bepalen, uitgedrukt in hoeveelheid beschikbare nuttige afvalwarmte, in warmtevraag of in afstand tussen de industriële installaties en de stadsverwarmingsnetten, om individuele installaties vrij te stellen van lid 45, onder punten c) en d).

De lidstaten delen uiterlijk op 31 december 2013 de krachtens dit lid vastgestelde vrijstellingen, alsook alle latere wijzigingen van deze vrijstellingen, aan de Commissie mee.

67. De lidstaten stellen vergunningscriteria als bedoeld in artikel 87 van Richtlijn (EU) 2019/9442009/72/EG, of gelijkwaardige toestemmingscriteria vast die:

a) rekening houden met het resultaat van de uitgebreide beoordeling als bedoeld in lid 1 artikel 23, lid 1;

b) ervoor zorgen dat aan de voorschriften van lid 45 wordt voldaan; en

c) rekening houden met het resultaat van de in lid 45 bedoelde kosten-batenanalyse.

78. De lidstaten kunnen individuele installaties vrijstellen van het voorschrift om als gevolg van de in lid 67 bedoelde vergunnings- en toestemmingscriteria, opties toe te passen waarvan de baten hoger zijn dan de kosten, als daarvoor wettelijke, eigendomsrechtelijke of financiële redenen bestaan. In die gevallen doet de betrokken lidstaat binnen drie maanden een met redenen omklede kennisgeving van het besluit aan de Commissie toekomen.  De Commissie kan advies uitbrengen over de kennisgeving binnen drie maanden na ontvangst ervan. 

89. De leden 45, 56, 67 en 78 van dit artikel zijn van toepassing op installaties die vallen onder Richtlijn 2010/75/EU, onverminderd de voorschriften van die richtlijn.


 nieuw

9. De lidstaten verzamelen informatie over kosten-batenanalyses die overeenkomstig lid 4, punten a), b), c) en d), van dit artikel zijn uitgevoerd. Die informatie bevat ten minste de gegevens over de beschikbare hoeveelheden warmte en warmteparameters, het aantal geplande bedrijfsuren per jaar en de geografische ligging van de locaties. Die gegevens worden bekendgemaakt met inachtneming van de potentiële gevoeligheid ervan.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

10. Op basis van de in puntonder f) van bijlage IIIII bedoelde geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden zorgen de lidstaten ervoor dat de oorsprong van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling kan worden gegarandeerd volgens objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria, die door elke lidstaat worden vastgelegd. Zij zorgen ervoor dat deze garantie van oorsprong voldoet aan de eisen van bijlage XIX en ten minste de gegevens vermeld in die bijlage. De garanties van oorsprong worden door de lidstaten wederzijds erkend, uitsluitend als bewijs van de in dit lid genoemde gegevens. De erkenning van een garantie van oorsprong als bewijs kan uitsluitend op objectieve, transparante en niet-discriminerende gronden, met name met het oog op fraudepreventie, worden geweigerd. De betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke weigering en de bijbehorende motivering. Indien de erkenning van een garantie van oorsprong wordt geweigerd, kan de Commissie een besluit vaststellen waarbij de weigerende partij wordt verplicht de garantie van oorsprong te erkennen, in het bijzonder met betrekking tot de objectieve, transparante en niet-discriminerende gronden waarop de erkenning berust.

De Commissie is bevoegd om bij gedelegeerde handeling, overeenkomstig artikel 3123 van deze richtlijn, de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden die bij Uitvoeringsbesluit 2011/877/EU van de Commissie op grond van Richtlijn 2004/8/EG 120  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2402 121 zijn vastgesteld, per 31 december 2014 te herzien.

11. De lidstaten zorgen ervoor dat alle beschikbare steun voor warmtekrachtkoppeling betrekking heeft op elektriciteit die wordt geproduceerd door hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en dat afvalwarmte effectief wordt gebruikt om primaire energie te besparen. Overheidssteun voor warmtekrachtkoppeling, de opwekking van stadsverwarming en stadsverwarmingsnetwerken is in voorkomend geval onderworpen aan de regels inzake staatssteun.

Artikel 2515 - Omzetting, transport en distributie van energie

1. De lidstaten zien erop toe dat Dde nationale reguleringsinstanties voor energie energiereguleringsinstanties,   passen het beginsel “energie-efficiëntie eerst” overeenkomstig artikel 3 van deze richtlijn toe  bij de uitvoering van de in Richtlijnen (EU) 2019/944 2009/72/EG en 2009/73/EG omschreven taken, in met betrekking tot hun beslissingen betreffende het beheer van gas- en elektriciteitsinfrastructuur  , waaronder hun beslissingen over nettarieven   rekening houden met energie-efficiëntie.

De lidstaten er met name voor dat de nationale reguleringsinstanties voor energie door middel van nettarieven en netregulering in het kader van Richtlijn 2009/72/EG en rekening houdend met de kosten en baten van elke maatregel, netbeheerders aanmoedigen systeemdiensten beschikbaar te stellen, zodat netgebruikers maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie kunnen uitvoeren in het kader van de continue ontwikkeling van slimme energienetten.

Deze systeemdiensten kunnen door de systeembeheerder worden bepaald en brengen de beveiliging van het systeem niet in het gedrang.


 nieuw

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de beheerders van transmissie- en distributiesystemen voor gas en elektriciteit het beginsel “energie-efficiëntie eerst” overeenkomstig artikel 3 van deze richtlijn toepassen in hun besluiten inzake netplanning, netontwikkeling en investeringen. Met inachtneming van de voorzieningszekerheid en de marktintegratie zorgen de lidstaten ervoor dat de transmissiesysteembeheerders en distributiesysteembeheerders niet investeren in gestrande activa om bij te dragen aan de beperking van de klimaatverandering. De nationale reguleringsinstanties verstrekken methoden en richtsnoeren voor het beoordelen van alternatieven in de kosten-batenanalyse, rekening houdend met bredere voordelen, en voor het verifiëren van de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst” door de transmissiesysteembeheerders of distributiesysteembeheerders bij de goedkeuring, verificatie of monitoring van de door de transmissiesysteembeheerders of distributiesysteembeheerders ingediende projecten.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat transmissie- en distributiesysteembeheerders netverliezen in kaart brengen en kosteneffectieve maatregelen treffen om netverliezen te beperken. De transmissie- en distributiesysteembeheerders stellen de nationale energiereguleringsinstantie in kennis van deze maatregelen en van de verwachte energiebesparingen als gevolg van de vermindering van netverliezen. De nationale energiereguleringsinstanties beperken de mogelijkheid voor transmissie- en distributiesysteembeheerders om vermijdbare netverliezen terug te verdienen via door consumenten betaalde tarieven. De lidstaten zorgen ervoor dat transmissie- en distributiesysteembeheerders maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie beoordelen met betrekking tot hun bestaande transmissie- of distributiesystemen voor gas of elektriciteit en de energie-efficiëntie bij het ontwerp en de exploitatie van de infrastructuur verbeteren. De lidstaten moedigen de transmissie- en distributiesysteembeheerders door middel van op stimulansen gebaseerde regelgeving aan innovatieve oplossingen te ontwikkelen om de energie-efficiëntie van bestaande systemen te verbeteren.

4. De nationale energiereguleringsinstanties nemen in hun jaarverslag overeenkomstig artikel 59, lid 1, punt i), van Richtlijn (EU) 2019/944 en overeenkomstig artikel 41 van Richtlijn 2009/73/EU een specifiek hoofdstuk op over de vooruitgang die is geboekt bij de verbetering van de energie-efficiëntie met betrekking tot het beheer van de gas- en elektriciteitsinfrastructuur. In deze verslagen verstrekken de nationale energiereguleringsinstanties een beoordeling van de netwerkverliezen bij het beheer van de gas- en elektriciteitsinfrastructuur, de door de transmissie- en distributiesysteembeheerders uitgevoerde maatregelen en, indien van toepassing, aanbevelingen voor verbeteringen van de energie-efficiëntie.


 2012/27/EU (aangepast)

5. De lidstaten zorgen ervoor dat, wat elektriciteit betreft, netregulering en nettarieven voldoen aan de criteria van bijlage XIIXI en recht doen aan de richtsnoeren en codes die zijn opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2019/943(EG) nr. 714/2009.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat, uiterlijk op 30 juni 2015:

a)een beoordeling wordt uitgevoerd van het potentieel voor energie-efficiëntie van hun gas- en elektriciteitsinfrastructuur, in het bijzonder wat betreft transport, distributie, beheer van de belasting van het net en interoperabiliteit, en de aansluiting op installaties voor energieopwekking, inclusief de toegangsmogelijkheden voor micro-energiegeneratoren;

b)concrete maatregelen en investeringen worden vastgesteld voor het invoeren van kosteneffectieve verbeteringen van de energie-efficiëntie in de netwerkinfrastructuur, met een tijdschema voor de invoering ervan.


 2018/2002 artikel 1, lid 11

2 bis.    Uiterlijk op 31 december 2020 ontwikkelt de Commissie, na overleg met de relevante belanghebbenden, een gemeenschappelijke methode teneinde netwerkexploitanten te stimuleren verliezen te reduceren, een investeringsprogramma voor een kosten- en energie-efficiënte infrastructuur uit te voeren en de energie-efficiëntie en de flexibiliteit van het net naar behoren te berekenen.


 2012/27/EU

 nieuw

63. De lidstaten kunnen onderdelen van regelingen en tariefstructuren met een sociale doelstelling voor netgebonden energietransport en -distributie toestaan, mits de verstorende effecten voor het transport- en distributienet tot het nodige minimum beperkt blijven en niet onevenredig zijn ten opzichte van de sociale doelstelling.

74. De lidstaten   nationale reguleringsinstanties  heffen de prikkels in de transport- en distributietarieven op die de algehele efficiëntie (inclusief de energie-efficiëntie) aantasten van bij de productie, het transport, de distributie en de levering van elektriciteit  en gas   of die de marktdeelname van de vraagrespons in verband met balancerings- en nevendiensten kunnen belemmeren. De lidstaten zorgen ervoor dat netwerkbeheerders gestimuleerd worden het ontwerp en beheer van infrastructuur te verbeteren en, in het kader van Richtlijn 9442009/72/EG, dat de tarieven de leveranciers in staat stellen de participatie van afnemers aan systeemefficiëntie te verhogen, met inbegrip van vraagrespons en met inachtneming van de nationale omstandigheden.


 2019/944 artikel 70, lid 5, punt a)

85. De transmissie-transmissiesysteembeheerders en de distributiesysteembeheerders voldoen aan de voorschriften van bijlage XII.


 2012/27/EU

 nieuw

De lidstaten kunnen de toegang tot het net met name vergemakkelijken voor elektriciteit geproduceerd door hoogrenderende kleinschalige en micro-warmtekrachtkoppelingseenheden. De lidstaten nemen, indien nodig, maatregelen om de netwerkbeheerders aan te sporen voor de installatie van micro-warmtekrachtkoppelingsinstallaties een eenvoudige 'installeer en informeer'-kennisgeving in te voeren, zodat de vergunningprocedure voor individuele burgers en installateurs kan worden vereenvoudigd en bekort.

6. Onverminderd de voorschriften betreffende de handhaving van de betrouwbaarheid en de veiligheid van het net, treffen de lidstaten de nodige maatregelen zodat beheerders van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, indien dit, gelet op de werkwijze van de hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallatie, technisch en economisch haalbaar is, op het niveau van de transmissie- en de distributiesysteembeheerders balancerings- en andere operationele diensten kunnen aanbieden. De transmissie- en de distributiesysteembeheerders zorgen ervoor dat deze dienstverlening het voorwerp uitmaakt van een transparante, niet- discriminerende en toetsbare aanbestedingsprocedure.

9. Indien nodig kunnen de lidstaten   nationale reguleringsinstanties  de transmissie-transmissiesysteembeheerders en de distributiesysteembeheerders ertoe verplichten om de vestiging van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling dichtbij het vraaggebied  van de warmtevraag  aan te moedigen door de aansluitingskosten en de kosten voor systeemgebruik te verlagen.

107. De lidstaten kunnen producenten van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling die aansluiting op het net wensen, toestaan een openbare aanbesteding voor de aansluitingswerkzaamheden uit te schrijven.

119. Bij de rapportage krachtens Richtlijn 2010/75/EU overwegen de lidstaten, onverminderd artikel 9, lid 2, van die richtlijn, informatie te verschaffen over het energie-efficiëntieniveau van installaties die brandstof stoken met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer, in aanmerking nemend de relevante beste beschikbare technieken die in overeenstemming met Richtlijn 2010/75/EU en Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging zijn ontwikkeld 122 .

De lidstaten kunnen exploitanten van installaties als bedoeld in de eerste alinea aanmoedigen het netto jaargemiddelde van het gebruiksrendement van de installatie te verbeteren.

HOOFDSTUK VIIV

HORIZONTALE BEPALINGEN

Artikel 2616 - Beschikbaarheid van regelingen voor kwalificatie, accreditatie en certificering

1. Ingeval een lidstaat oordeelt dat het nationale niveau van technische deskundigheid, objectiviteit en betrouwbaarheid niet volstaat, zorgen zij ervoor dat uiterlijk op 31 december 2014 regelingen voor certificering en/of accreditatie en/of gelijkwaardige kwalificatieregelingen, en in voorkomend geval ook passende opleidingsprogramma's, beschikbaar komen of zijn voor leveranciers van energiediensten en van energie-audits, energiebeheerders en installateurs van met energie verband houdende onderdelen van gebouwen in de zin van artikel 2, lid 9, van Richtlijn 2010/31/EU.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde regelingen transparant zijn voor de consument, betrouwbaar zijn en bijdragen aan het verwezenlijken van de nationale energie-efficiëntiedoelstellingen


 nieuw

1. De lidstaten zorgen ervoor dat werknemers op het gebied van energie-efficiëntie over de nodige bekwaamheid beschikken in overeenstemming met de marktbehoeften. De lidstaten zorgen er in nauwe samenwerking met de sociale partners voor dat certificerings- en/of gelijkwaardige kwalificatieregelingen, waar nodig met inbegrip van passende opleidingsprogramma’s, beschikbaar zijn voor werknemers op het gebied van energie-efficiëntie, met inbegrip van aanbieders van energiediensten, aanbieders van energie-audits, energiebeheerders, onafhankelijke deskundigen en installateurs van onderdelen van gebouwen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, en dat deze regelingen en programma’s betrouwbaar zijn en bijdragen tot de nationale energie-efficiëntiedoelstellingen en de algemene EU-doelstellingen inzake decarbonisatie.

Aanbieders van certificerings- en/of gelijkwaardige kwalificatieregelingen, waar nodig met inbegrip van passende opleidingsprogramma’s, worden geaccrediteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 123 .

2. De lidstaten zorgen ervoor dat bij nationale certificerings- of gelijkwaardige kwalificatieregelingen, waar nodig met inbegrip van opleidingsprogramma’s, rekening wordt gehouden met bestaande Europese of internationale normen.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

3. De lidstaten maken de in lid 1 bedoelde certificerings- en/of accreditatieregelingen of gelijkwaardige kwalificatieregelingen  of passende opleidingsprogramma’s  publiek toegankelijk en werken onderling en met de Commissie samen om de regelingen te vergelijken en te erkennen.

De lidstaten nemen passende maatregelen om de consument te attenderen op de beschikbaarheid van kwalificatie- en/of certificeringsregelingen,   de regelingen  in overeenstemming met artikel 278, lid 1.


 nieuw

4. De lidstaten beoordelen uiterlijk op 31 december 2024 en vervolgens om de vier jaar of de regelingen het vereiste bekwaamheidsniveau waarborgen voor leveranciers van energiediensten, energie-auditors, energiebeheerders, onafhankelijke deskundigen en installateurs van onderdelen van gebouwen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, en maken de beoordeling en de aanbevelingen daarvan openbaar.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

Artikel 17 - Voorlichting en opleiding

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de beschikbare energie-efficiëntiemechanismen en het financiële en juridische kader transparant is en op grote schaal wordt verspreid onder alle betrokken marktdeelnemers, zoals consumenten, aannemers, architecten, ingenieurs, milieu- en energie-auditors en installateurs van onderdelen van gebouwen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2010/31/EU.

4. De lidstaten bevorderen met deelname van de betrokken partijen, waaronder de lokale en regionale overheden, passende informatie-, bewustmakings-, en opleidingsinitiatieven om de burgers voor te lichten over de voordelen en praktische aspecten van het nemen van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie.

Artikel 2718 - Energiediensten

1. De lidstaten bevorderen de markt voor energiediensten en de toegang  ertoe   voor van kmo's tot deze markt door: 

   a)    duidelijke en toegankelijke informatie te verspreiden over

ai)de beschikbare energiecontracten en de in deze contracten op te nemen bepalingen, om energiebesparingen en de rechten van de eindafnemer te waarborgen;

bii)financiële instrumenten financieringsinstrumenten, stimuli, subsidies  , revolverende fondsen, garanties, verzekeringsregelingen,  en leningen om projecten met betrekking tot energie-efficiëntiediensten te ondersteunen;


 nieuw

c) beschikbare gekwalificeerde en/of gecertificeerde aanbieders van energiediensten en hun kwalificaties en/of certificeringen overeenkomstig artikel 26;

d) beschikbare monitoring- en verificatiemethoden en regelingen voor kwaliteitscontrole.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

2.b)   De lidstaten moedigen  de ontwikkeling aan van  , waar nodig, op Europese of internationale normen gebaseerde  kwaliteitslabels aan te moedigen, onder meer door branche-organisaties;

3.c)   De lidstaten stellen  een lijst publiek beschikbaar te stellen van beschikbare aanbieders van energiediensten die gekwalificeerd en/of gecertificeerd zijn alsmede hun kwalificaties en/of certificeringen overeenkomstig artikel 2616, en deze regelmatig te actualiseren deze regelmatig, of bieden een interface aan te bieden waarop aanbieders van energiediensten informatie kunnen verstrekken.;


 nieuw

4. De lidstaten moedigen overheidsinstanties aan energieprestatiecontracten te gebruiken voor renovaties van grote gebouwen. Voor renovaties van grote, niet voor bewoning bestemde gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1 000 m2 zorgen de lidstaten ervoor dat overheidsinstanties nagaan of het gebruik van energieprestatiecontracten haalbaar is.

De lidstaten kunnen overheidsinstanties aanmoedigen energieprestatiecontracten met uitgebreide energiediensten, inclusief vraagrespons en opslag, te combineren.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

5.d)   De lidstaten steunen  de overheidssector te steunen bij het ingaan op offertes voor energiediensten, in het bijzonder voor renovatie van gebouwen, door:

ai)modelcontracten voor de aanbesteding van energieprestaties ter beschikking te stellen die ten minste de in bijlage XIII genoemde elementen omvatten  en rekening houden met de bestaande Europese en internationale normen, beschikbare aanbestedingsrichtsnoeren en de praktijkgids van Eurostat voor de statistische behandeling van energieprestatiecontracten in overheidsrekeningen  ;

bii)informatie over beste praktijken voor energieprestatiecontracten ter beschikking te stellen, waaronder, indien voorhanden, een kosten-batenanalyse op basis van een levenscyclusbenadering;


 nieuw

c) een database van uitgevoerde en lopende projecten voor energieprestatiecontracten openbaar te maken waarin de verwachte en bereikte energiebesparingen zijn opgenomen.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

62. De lidstaten ondersteunen, indien nodig, de goede werking van de markt voor energiediensten door  de volgende maatregelen te nemen  :

a) het aanwijzen en bekendmaken van de contactpunten aan te wijzen en bekend te maken waar eindafnemers de in lid 1 bedoelde informatie kunnen verkrijgen;

b)  het wegnemen van   zo nodig maatregelen te nemen om de al dan niet wettelijke regelgevende en niet-regelgevende belemmeringen op het gebruik van energieprestatiecontracten en andere modellen voor energie-efficiëntiediensten voor de bepaling en/of uitvoering van energiebesparingsmaatregelen weg te nemen;

c)te overwegen de rol van een onafhankelijk mechanisme, zoals een ombudsman, in te stellen of toe te wijzen, om te zorgen voor de efficiënte afhandeling van klachten en de buitengerechtelijke beslechting van geschillen die uit energiedienstcontracten voortvloeien;


 nieuw

c) het opzetten en bevorderen van de rol van adviesorganen en onafhankelijke tussenpersonen op de markt, met inbegrip van éénloketsystemen of soortgelijke ondersteuningsmechanismen om de marktontwikkeling aan de vraag- en aanbodzijde te stimuleren, en het openbaar toegankelijk maken van informatie over deze steunmechanismen voor marktdeelnemers.

7. Ter ondersteuning van de goede werking van de markt voor energiediensten kunnen de lidstaten een individueel mechanisme instellen of een ombudspersoon aanwijzen om te zorgen voor een efficiënte afhandeling van klachten en buitengerechtelijke beslechting van geschillen die voortvloeien uit energiediensten- en energieprestatiecontracten.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

d)onafhankelijke marktintermediairs in staat te stellen een rol te spelen bij het stimuleren van de marktontwikkeling aan de vraag- en aanbodzijde.

83. De lidstaten zorgen ervoor dat energiedistributeurs, distributiesysteembeheerders en detailhandelaars in energie zich onthouden van activiteiten die een belemmering kunnen vormen voor de vraag naar en de levering van energiediensten of andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, of die de ontwikkeling van de markt voor dergelijke diensten of maatregelen in de weg staan, waaronder marktafscherming of misbruik van machtspositie.

Artikel 2820 - Nationaal fonds voor energie-efficiëntie, financiering en technische ondersteuning

1. Onverminderd de artikelen 107 en 108  VWEU    van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie faciliteren de lidstaten de oprichting van financieringsfaciliteiten of het gebruik van bestaande faciliteiten met het oog op maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, opdat de voordelen van meerdere financieringsstromen maximaal worden benut  , alsook de combinatie van subsidies, financieringsinstrumenten en technische bijstand  .

2. De Commissie helpt de lidstaten in voorkomend geval, rechtstreeks of via de Europese financiële instellingen, bij het opzetten van financieringsfaciliteiten en regelingen voor technische ondersteuning   faciliteiten voor projectontwikkelingsbijstand op nationaal, regionaal of lokaal niveau  met het oog op het vergroten van de  investeringen in  energie-efficiëntie in verschillende sectoren  , alsook bij het beschermen en slagvaardig maken van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, onder meer door de integratie van een gelijkheidsperspectief zodat niemand aan zijn lot wordt overgelaten  .

 3. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat kredietverleningsproducten op het gebied van energie-efficiëntie, zoals groene hypotheken en groene leningen, gedekt en ongedekt, op ruime schaal en op niet-discriminerende wijze door financiële instellingen worden aangeboden en zichtbaar en toegankelijk zijn voor consumenten. De lidstaten nemen maatregelen om de tenuitvoerlegging van financieringsregelingen via de energierekening of via de voorheffing te vergemakkelijken.  De lidstaten sporen ertoe aan   zorgen ervoor  dat informatie wordt verstrekt aan banken en andere financiële instellingen over de mogelijkheden om deel te nemen aan de financiering van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, onder meer door de oprichting van publiek-private partnerschappen.

43. De Commissie faciliteert de uitwisseling van beste praktijken tussen de bevoegde nationale of regionale overheden of organen, bijvoorbeeld door middel van jaarlijkse bijeenkomsten van de regelgevende organen, openbare databanken met informatie over de uitvoering van maatregelen door de lidstaten, en landenvergelijkingen.


 2018/2002 artikel 1, lid 12 (aangepast)

 nieuw

53 bis. Om particuliere financiering voor energie-efficiëntiemaatregelen en energierenovaties aan te boren, voert de Commissie, volgens de aanpak overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, een dialoog met zowel publieke als particuliere financiële instellingen om in kaart te brengen welke acties zij eventueel kan ondernemen.

63 ter. De in lid 53 bis bedoelde acties omvatten  de volgende elementen  :

a) het mobiliseren van investeringen in energie-efficiëntie door de bredere effecten van energiebesparing voor financieel risicobeheer in aanmerking te nemen; en

b) het zorgen voor betere prestatiegegevens voor energie en financiering door:

i) verder te onderzoeken hoe investeringen in energie-efficiëntie de onderliggende waarde van activa verbeteren;

ii) het ondersteunen van studies ter beoordeling van de tegeldemaking van de niet-energetische voordelen van investeringen in energie-efficiëntie.

73 quater. Met het oog op het mobiliseren van particuliere financiering van maatregelen voor energie-efficiëntie en energierenovatie moeten de lidstaten bij de uitvoering van deze richtlijn:

a) nagaan hoe beter gebruik kan worden gemaakt van energie-audits uit hoofde van artikel 118 om de besluitvorming te beïnvloeden;

b) optimaal gebruikmaken van de mogelijkheden en instrumenten  die uit de begroting van de Unie beschikbaar worden gesteld en  die worden voorgesteld in het initiatief “slimme financiering voor slimme gebouwen”  en in de mededeling van de Commissie over de “renovatiegolf”  .

83 quinquies. De Commissie verschaft uiterlijk op 1 januari 2020   31 december 2024 richtsnoeren aan de lidstaten  en de marktdeelnemers  over het aanboren van particuliere investeringen.


 nieuw

De richtsnoeren hebben tot doel de lidstaten en de marktdeelnemers te helpen bij de ontwikkeling en uitvoering van hun investeringen in energie-efficiëntie in de verschillende programma’s van de Unie, en in de richtsnoeren zullen passende financiële mechanismen en oplossingen worden voorgesteld, met een combinatie van subsidies, financieringsinstrumenten en projectontwikkelingsbijstand, om bestaande initiatieven op te schalen en de financiering van de Unie als katalysator te gebruiken om particuliere financiering aan te trekken.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

94. De lidstaten kunnen een nationaal fonds voor energie-efficiëntie oprichten. Doel van dit fonds is  de prioritaire uitvoering van energie-efficiëntiemaatregelen, inclusief maatregelen op grond van artikel 8, lid 3, en artikel 22, ten gunste van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, alsook de uitvoering   de ondersteuning van nationale initiatieven   maatregelen  op het gebied van energie-efficiëntie  om de lidstaten te ondersteunen bij de verwezenlijking van hun nationale energie-efficiëntiebijdragen en hun indicatieve trajecten als bedoeld in artikel 4, lid 2. Het nationaal fonds voor energie-efficiëntie kan worden gefinancierd met inkomsten uit de veilingen van emissierechten in het kader van het EU-emissiehandelssysteem voor de gebouwen- en vervoersector. 

105. De lidstaten kunnen toestaan dat  overheidsinstanties voldoen  aan de verplichtingen van artikel 65, lid 1, wordt voldaan door middel van jaarlijkse storting in bijdragen aan het nationaal fonds voor energie-efficiëntie van een bedrag dat gelijk is aan   die overeenkomen met de hoeveelheid   de investeringen die nodig zijn om aan die verplichtingen te voldoen.

116. De lidstaten kunnen toestaan dat de aan verplichtingen gebonden partijen voldoen aan hun verplichtingen krachtens artikel 87, leden lid 1  en 4  , door jaarlijks in het nationaal fonds voor energie-efficiëntie een bedrag te storten dat gelijk is aan de investeringen die nodig zijn om aan die verplichtingen te voldoen.

127. De lidstaten kunnen hun inkomsten uit de jaarlijkse emissieruimten op grond van Beschikking nr. 406/2009/EG gebruiken voor de ontwikkeling van innovatieve financieringsmechanismen, om een praktische uitwerking te geven aan de doelstelling in artikel 5, namelijk de verbetering van de energieprestatie van gebouwen   financieringsoplossingen ter verbetering van de energie-efficiëntie  .

Artikel 2921 - Conversiefactoren  en primaire-energiefactoren 

1. Voor de vergelijking van energiebesparingen en de omzetting naar een vergelijkbare eenheid, worden  de in bijlage VI van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie 124 vermelde netto calorische waarden en de in lid 2 vermelde primaire-energiefactoren   de in bijlage IV vermelde conversiefactoren toegepast, tenzij het gebruik van andere conversiefactoren   waarden of factoren  kan worden gerechtvaardigd.


 nieuw

2. Een primaire-energiefactor is van toepassing wanneer de energiebesparing wordt berekend in termen van primaire energie aan de hand van een benadering van onderaf gebaseerd op eindenergieverbruik.
3. Voor besparingen in kWh elektriciteit passen de lidstaten een coëfficiënt toe teneinde de daaruit voortvloeiende besparingen op het primaire energieverbruik nauwkeurig te berekenen. De lidstaten passen een standaardcoëfficiënt van 2,1 toe, tenzij zij gebruikmaken van hun discretionaire bevoegdheid om een andere coëfficiënt vast te stellen op basis van gerechtvaardigde nationale omstandigheden.

4. Voor besparingen in kWh van andere energiedragers passen de lidstaten een coëfficiënt toe teneinde de daaruit voortvloeiende besparingen op het primaire energieverbruik nauwkeurig te berekenen. 5. Wanneer de lidstaten hun eigen coëfficiënt voor een standaardwaarde overeenkomstig deze richtlijn vaststellen, doen zij dit volgens een transparante methode op grond van nationale omstandigheden die van invloed zijn op het primaire energieverbruik. Deze omstandigheden moeten worden onderbouwd, verifieerbaar zijn en uitgaan van objectieve en niet-discriminerende criteria.

5. Indien de lidstaten een eigen coëfficiënt vaststellen, houden zij rekening met hun elektriciteitsmix die is opgenomen in de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en in de daaropvolgende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die aan de Commissie moeten worden meegedeeld overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999. Indien zij afwijken van de standaardwaarde, stellen de lidstaten de Commissie in de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en daaropvolgende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 in kennis van de coëfficiënt die zij gebruiken, alsook van de berekeningsmethode en de onderliggende gegevens.

6. Uiterlijk op 25 december 2022 en daarna elke 4 jaar herziet de Commissie de standaardcoëfficiënt op basis van werkelijk waargenomen gegevens. Bij die herziening wordt rekening gehouden met de gevolgen ervan voor andere wetgeving van de Unie, zoals Richtlijn 2009/125/EG en Verordening (EU) 2017/1369.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

HOOFDSTUK VIIV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 3013 - Sancties

De lidstaten bepalen welke sancties van toepassing zijn indien de krachtens de artikelen 7 tot en met 11 bis en artikel 18, lid 3,   deze richtlijn  vastgestelde nationale bepalingen niet worden nagekomen, en nemen alle nodige maatregelen om de toepassing ervan te garanderen. De aldus vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op  [datum van omzetting]   5 juni 2014 in kennis van die bepalingen en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.

Artikel 3122 - Gedelegeerde handelingen

1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 3223 gedelegeerde handelingen vast te stellen om   betreffende de herziening van  de in artikel 2414, lid 10, tweede alinea, bedoelde geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden te herzien.


 2018/2002 artikel 1, lid 13 (aangepast)

 nieuw

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 3223 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter wijziging  of aanvulling  van deze richtlijn door de waarden, berekeningsmethoden, de standaard primaire-energiecoëfficiënten en de eisen  waarnaar wordt verwezen  in de bijlagen II, III, V, VII tot en met XI, en XIII  I tot en met V, VII tot en met en X tot en met XII, aan te passen aan de technische vooruitgang.


 nieuw

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen tot wijziging of aanvulling van deze richtlijn vast te stellen door, na raadpleging van de betrokken belanghebbenden, een gemeenschappelijke Unieregeling voor de beoordeling van de duurzaamheid van datacentra op haar grondgebied vast te stellen. In de regeling worden duurzaamheidsindicatoren voor datacentra gedefinieerd en worden, overeenkomstig artikel 11, lid 10, van deze richtlijn, de minimumdrempels voor een aanzienlijk energieverbruik vastgesteld en worden de kernindicatoren en de methode voor het meten daarvan vastgesteld.


 2012/27/EU

Artikel 3223 - Uitoefening van de delegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.


 2018/2002 artikel 1, lid 14, punt a)

 nieuw

2. De in artikel 3122 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 24 december 2018   [datum van bekendmaking in PB]  . De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.


 2012/27/EU

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3122 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.


 2018/2002 artikel 1, lid 14, punt b)

43 bis. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 125 .


 2012/27/EU

54. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

65. Een overeenkomstig artikel 3122 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 3324 - Toetsing van en toezicht op de uitvoering  2018/2002 artikel 1, lid 15, punt a)

14 bis. In het kader van het verslag over de stand van de energie-unie brengt de Commissie verslag uit over de werking van de koolstofmarkt, overeenkomstig artikel 35, lid 1 en lid 2, puntonder c), van Verordening (EU) 2018/1999 rekening houdend met de gevolgen van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.


 2012/27/EU (aangepast)

5. De Commissie controleert voor het eerst bij de beoordeling van het eerste nationale actieplan voor energie-efficiëntie, en vervolgens om de drie jaar, of er nog behoefte is aan de in artikel 14, lid 6, bepaalde vrijstellingen. Indien uit deze controle blijkt dat een van de criteria voor de vrijstellingen niet meer te rechtvaardigen is, rekening houdend met de beschikbaarheid van warmtebelasting en met de werkelijke bedrijfsomstandigheden van de vrijgestelde installaties, stelt de Commissie passende maatregelen voor.


 nieuw

2. Uiterlijk op 31 oktober 2025 en vervolgens om de vier jaar evalueert de Commissie de bestaande maatregelen ter verhoging van de energie-efficiëntie en het koolstofvrij maken van verwarming en koeling. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met:

a) tendensen op het gebied van energie-efficiëntie en broeikasgasemissies bij verwarming en koeling, met inbegrip van stadsverwarming en -koeling;

b) onderlinge verbanden tussen de genomen maatregelen;

c) veranderingen in energie-efficiëntie en broeikasgasemissies bij verwarming en koeling;

d) bestaande en geplande beleidslijnen en -maatregelen op nationaal en EU-niveau inzake energie-efficiëntie en ter vermindering van broeikasgassen; en

e) maatregelen die de lidstaten hebben vermeld in hun uitgebreide beoordelingen uit hoofde van artikel 23, lid 1, van deze richtlijn en aangemeld overeenkomstig artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1999.

De Commissie kan, indien nodig, maatregelen voorstellen om ervoor te zorgen dat de klimaatdoelstreefcijfers van de Unie worden gehaald.


 2012/27/EU

36. De lidstaten leggen jaarlijks vóór 30 april aan de Commissie statistieken voor over de nationale productie van elektriciteit en warmte uit hoog- en laagrenderende warmtekrachtkoppeling, in verhouding tot de totale warmte- en elektriciteitsproductie, berekend volgens de in bijlage III bepaalde methode. Zij leggen de Commissie jaarlijks tevens statistieken voor over het warmte- en elektriciteitsvermogen van warmtekrachtkoppeling en over de brandstoffen voor warmtekrachtkoppeling, alsook over de productie en het vermogen voor stadsverwarming en -koeling in verhouding tot de totale warmte- en elektriciteitsproductie en het totale warmte- en elektriciteitsvermogen. De lidstaten dienen voorts statistieken in over de besparing van primaire energie door warmtekrachtkoppeling in overeenstemming met de in bijlage IIIII bepaalde methode.


 2012/27/EU (aangepast)

7. Uiterlijk op 30 juni 2014 wordt de in artikel 3, lid 2, bedoelde beoordeling, in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor verdere maatregelen, door de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

8. De Commissie beoordeelt de efficiëntie van de uitvoering van artikel 6 uiterlijk 5 december 2015, met inachtneming van de in Richtlijn 2004/18/EG vastgelegde eisen, en legt een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor verdere maatregelen.

9. De Commissie legt uiterlijk op 30 juni 2016 aan het Europees Parlement en de Raad verslag voor over de uitvoering van artikel 7. Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van één wetgevingsvoorstel dat strekt tot één of meer van de volgende doeleinden:

a)de in artikel 67, lid 1, vastgestelde einddatum te wijzigen;

b)de eisen van artikel 67, leden 1, 2 en 3, te herzien;

c)aanvullende gemeenschappelijke eisen op te leggen, in het bijzonder ten aanzien van het bepaalde in artikel 67, lid 7.

10. Uiterlijk op 30 juni 2018 beoordeelt de Commissie de voortgang van de lidstaten met het wegnemen van de in artikel 19, lid 1, bedoelde wettelijke en niet-wettelijke belemmeringen Deze beoordeling wordt indien nodig gevolgd door voorstellen voor verdere maatregelen.


 2018/2002 artikel 1, lid 15, punt b) (aangepast)

12. Uiterlijk op 31 december 2019 beoordeelt de Commissie de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen met het oog op de toepassing van artikel 8, lid 4, en dient zij een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad. Zo spoedig mogelijk na de indiening van dat verslag doet de Commissie indien nodig wetgevingsvoorstellen.

413. Uiterlijk op 1 januari 2021 voert de Commissie een beoordeling uit van het potentieel voor energie-efficiëntie in de conversie, de transformatie, de transmissie, het vervoer en de opslag van energie, en brengt zij hierover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

514.  Onder voorbehoud van eventuele wijzigingen in de bepalingen voor de retailmarkt van Richtlijn 2009/73/EG   Uiterlijk op 31 december 2021 voert de Commissie uiterlijk op 31 december 2021, tenzij er inmiddels wijzigingen in de bepalingen voor de retailmarkt van Richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor gas zijn voorgesteld, een beoordeling uit en dient zij een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de bepalingen inzake meting, facturering en voorlichting van de consument met betrekking tot aardgas, met het doel deze, indien nodig, aan te passen aan de desbetreffende bepalingen voor elektriciteit Richtlijn (EU) 2019/9442009/72/EU teneinde de bescherming van de consument te versterken en de eindgebruikers in staat te stellen meer frequente, duidelijke en actuele informatie over hun verbruik van aardgas te ontvangen en hun energieverbruik te reguleren. Zo spoedig mogelijk na de indiening van dat verslag doet de Commissie indien nodig wetgevingsvoorstellen.


 2018/2002 artikel 1, lid 2 (aangepast)

64. De Commissie beoordeelt uiterlijk op 31 oktober 2022 of de Unie haar streefcijferskerndoelen inzake energie-efficiëntie voor 2020 heeft gehaald.


 2018/2002 artikel 1, lid 15, punt b)

 nieuw

715. Uiterlijk op 28 februari 2024   2027  en vervolgens om de vijf jaar evalueert de Commissie deze richtlijn en dient zij daarover een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.

In die evaluatie wordt beoordeeldDie evaluatie omvat:

a)een onderzoek of de eisen en de alternatieve benadering vastgesteld in artikel 5 na 2030 moeten worden aangepast;

ab)een beoordeling van de algemene doeltreffendheid van deze richtlijn en de noodzaak het energie-efficiëntiebeleid van de Unie verder aan te passen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs van 2015 inzake klimaatverandering, die gesloten is na afloop van de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering 126 , en in het licht van de economische en innovatieve ontwikkelingen.


 nieuw

b) de in artikel 4, lid 1, genoemde streefcijfers inzake energie-efficiëntie voor 2030, zodat deze naar boven toe kunnen worden herzien in geval van substantiële kostenverlagingen die het gevolg zijn van economische of technologische ontwikkelingen, of om indien nodig te voldoen aan de internationale verplichtingen van de Unie op het gebied van de overstap naar een koolstofarme economie;

c) of de lidstaten nieuwe jaarlijkse besparingen blijven behalen overeenkomstig artikel 8, eerste alinea, punt c), voor de periodes van tien jaar na 2030;

d) of de lidstaten ervoor blijven zorgen dat ten minste 3 % van de totale vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen die eigendom zijn van overheidsinstanties, jaarlijks wordt gerenoveerd overeenkomstig artikel 6, lid 1, met het oog op de herziening van het renovatiepercentage in dat artikel;

e) of de lidstaten een deel van de energiebesparingen blijven realiseren ten gunste van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, overeenkomstig artikel 8, lid 3, voor de periodes van tien jaar na 2030;

f) of de lidstaten een vermindering van het eindenergieverbruik overeenkomstig artikel 5, lid 1, blijven verwezenlijken.


 2018/2002 artikel 1, lid 15, punt b)

Dat verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor verdere maatregelen.


 2012/27/EU (aangepast)

 nieuw

Artikel 25 - Onlineplatform

De Commissie stelt een onlineplatform in om de toepassing van deze richtlijn op nationaal, regionaal en lokaal niveau te bevorderen. Dat platform heeft tot doel de uitwisseling van praktijkervaring, benchmarking, netwerkactiviteiten, en innovatieve praktijken te ondersteunen.

Artikel 3426 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 3528 - Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 5 juni 2014   […]  aan deze richtlijn   de artikelen […] en bijlagen […] [artikelen en bijlagen die wezenlijk gewijzigd zijn in vergelijking met de ingetrokken richtlijn]  te voldoen.

Niettegenstaande de eerste alinea, doen de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften in werking treden waarmee wordt voldaan aan artikel 4, artikel 5, lid 1, eerste alinea, artikel 5, lid 5, artikel 5, lid 6, artikel 7, lid 9, laatste alinea, artikel 14, lid 6, artikel 19, lid 2, artikel 24, lid 1, en artikel 24, lid 2, en punt 4 van bijlage V, uiterlijk op de in deze bepalingen bepaalde data.

Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen maatregelen onverwijld  onmiddellijk mede.

Wanneer de lidstaten die maatregelen  bepalingen aannemen, wordt in die maatregelen bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3627 - Wijzigingen en Iintrekkingen

1. Richtlijn 2006/32/EG   2012/27/EU, zoals gewijzigd bij de in bijlage XV, deel A, genoemde handelingen,  wordt ingetrokken met ingang van  […]  [de dag na de in artikel 35, lid 1, eerste alinea, vermelde datum] 5 juni 2014, met uitzondering van artikel 4, leden 1 tot en met 4, en de bijlagen I, III en IV, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijn   termijnen  voor  de  omzetting in nationaal recht  van de in bijlage XV, deel B, genoemde richtlijnen  . Artikel 4, leden 1 tot en met 4, van, alsmede de bijlagen I, III en IV bij, Richtlijn 2006/32/EG, worden met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken. 

Richtlijn 2004/8/EG wordt ingetrokken met ingang van 5 juni 2014, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijn voor omzetting in nationaal recht.

Verwijzingen naar de  ingetrokken richtlijn   Richtlijnen 2006/32/EG en 2004/8/EG gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XVIXV.

2. Artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 2010/30/EU wordt geschrapt met ingang van 5 juni 2014.

3. Richtlijn 2009/125/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.De volgende overweging wordt ingevoegd:

“35 bis)Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen 127 bepaalt dat de lidstaten eisen voor energieprestaties moeten vaststellen voor onderdelen van gebouwen die deel uitmaken van de bouwschil van het gebouw en systeemeisen in verband met de totale energieprestatie, het adequaat installeren, dimensioneren, afstellen en controleren van de technische bouwsystemen die in bestaande gebouwen worden geïnstalleerd. In overeenstemming met de doelstellingen van deze richtlijn kunnen deze eisen in bepaalde omstandigheden de installatie beperken van energiegerelateerde producten die aan deze richtlijn en de daarmee samenhangende uitvoeringsmaatregelen voldoen, mits dergelijke eisen geen ongerechtvaardigde marktbelemmering vormen."

2. Aan artikel 6, lid 1, wordt het volgende toegevoegd:

“Dit laat de door de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 8 van Richtlijn 2010/31/EU vastgestelde eisen voor energieprestaties en systeemeisen onverlet.”.

Artikel 3729 - Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen […] en bijlagen [...] [artikelen van de ingetrokken richtlijn en bijlagen daarbij die niet zijn gewijzigd] zijn van toepassing met ingang van […] [de dag na de datum in artikel 35, lid 1, eerste alinea].

Artikel 3830 - Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.