Artikelen bij COM(2021)554 - Wijziging van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft het toepassingsgebied, vereenvoudiging van de nalevingsvoorschriften, vaststelling van de streefcijfers voor de lidstaten voor 2030 en de verbintenis tot de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, bosbouw en landbouw tegen 2035, en van Verordening (EU) 2018/1999 wat betreft verbetering van monitoring, rapportage, het volgen van de vooruitgang en beoordeling

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1

Verordening (EU) 2018/841 wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 1 wordt vervangen door:

                     “Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:

a) de toezeggingen van de lidstaten voor de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw die bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en het behalen van het streefcijfer van de Unie inzake de reductie van broeikasgasemissies in de periode van 2021 tot en met 2025;

b) de boekhouding met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, en de controle op de naleving door de lidstaten van de in punt a) bedoelde toezeggingen in de periode 2021‑2025;

c) een streefcijfer van de Unie voor nettobroeikasgasverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in de periode 2026‑2030;

d) streefcijfers voor de lidstaten voor nettobroeikasgasverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in de periode 2026‑2030;

e) de toezeggingen van de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen die bijdragen aan de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in de Unie in 2035, met inbegrip van niet-CO2‑emissies afkomstig van landbouw.”.

2) Artikel 2 wordt vervangen door:

“Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad 43 , die zich in de periode van 2021 tot en met 2025 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in de volgende boekhoudcategorieën voor land:

a) landgebruik dat is aangegeven als in bosgrond omgezet(te) bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land (“bebost land”);

b) landgebruik dat is aangegeven als in bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land omgezette bosgrond (“ontbost land”);

c) landgebruik dat is aangegeven als een van de volgende categorieën (“beheerd bouwland”):

i) bouwland dat bouwland blijft;

ii) in bouwland omgezet(te) grasland, wetlands, woongebied of overig land;

iii) in wetlands, woongebied of overig land omgezet bouwland;

d) landgebruik dat is aangegeven als een van de volgende categorieën (“beheerd grasland”):

i) grasland dat grasland blijft;

ii) in grasland omgezet(te) bouwland, wetlands, woongebied of overig land

iii) in wetlands, woongebied of overig land omgezet grasland;

e) landgebruik dat is aangegeven als bosgrond die bosgrond blijft (“beheerde bosgrond”);

f) indien een lidstaat de Commissie uiterlijk op 31 december 2020 in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om dergelijk land in het toepassingsgebied van zijn in artikel 4, lid 1, bedoelde toezeggingen op te nemen, landgebruik dat is aangegeven als een van de volgende categorieën (“beheerde wetlands”):

—    wetlands die wetlands blijven;

—    in wetlands omgezet woongebied of overig land;

—    in woongebied of overig land omgezette wetlands.

2. Deze verordening is eveneens van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999, die zich in de periode van 2026 tot en met 2030 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in de volgende rapportagecategorieën en ‑sectoren voor land:

a) bosgrond;

b) bouwland;

c) grasland;

d) wetlands;

e) woongebied;

f) overig land;

g) geoogste houtproducten;

h) overige;

i) atmosferische depositie;

j) uit- en afspoeling van nitraat.

3. Deze verordening is eveneens van toepassing op emissies en verwijderingen van de in deel A van bijlage I vermelde broeikasgassen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999, die zich in de periode vanaf 2031 op het grondgebied van de lidstaten voordoen in een van de in lid 2, punten a) tot en met j), vermelde categorieën land en in een van de volgende sectoren:

a) darmgisting;

b) mestbeheer;

c) rijstteelt;

d) landbouwgrond;

e) verplicht afbranden van savannes;

f) verbranding van landbouwresten op het veld;

g) bekalking;

h) toediening van ureum;

i) andere koolstofhoudende meststoffen;

j) overige.”.

3) Artikel 4 wordt vervangen door:

“Artikel 4

               Toezeggingen en streefcijfers

1. Tijdens de periode van 2021 tot en met 2025 zorgt elke lidstaat ervoor, rekening houdend met de flexibiliteit geboden door de artikelen 12, 13 en 13 bis, dat de broeikasgasemissies niet hoger liggen dan de broeikasgasverwijderingen, berekend als de som van de totale hoeveelheid emissies en de totale hoeveelheid verwijderingen op zijn grondgebied in alle in artikel 2, lid 1, genoemde boekhoudcategorieën voor land.

2. Het streefcijfer van de Unie voor nettobroeikasgasverwijderingen in 2030 bedraagt 310 miljoen ton CO2‑equivalent als som van de overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten, en wordt gebaseerd op de gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018.

In elk jaar van de periode van 2026 tot en met 2030 zorgt elke lidstaat ervoor, rekening houdend met de flexibiliteit geboden door de artikelen 12, 13 en 13 ter, dat de jaarlijkse som van zijn broeikasgasemissies en -verwijderingen op zijn grondgebied in alle in artikel 2, lid 2, punten a) tot en met j), genoemde rapportagecategorieën over land niet hoger is dan de grenswaarde die is vastgesteld aan de hand van een lineair traject dat in 2030 uitkomt op het voor die lidstaat in bijlage II bis vastgestelde streefcijfer. Het lineair traject van een lidstaat begint in 2022.

3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voor elk jaar in de periode van 2026 tot en met 2029 de jaarlijkse streefcijfers op basis van het lineaire traject voor nettobroeikasgasverwijderingen voor elke lidstaat in tonnen CO2‑equivalent. Deze nationale trajecten worden gebaseerd op de door elke lidstaat gerapporteerde gemiddelde broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023. De waarde van de 310 miljoen ton CO2‑equivalent nettoverwijderingen als som van de in bijlage II bis vastgestelde streefcijfers voor de lidstaten kan in geval van wijziging van de methodologie door de lidstaten aan een technische correctie worden onderworpen. De methode voor de bepaling van de aan de streefcijfers van de lidstaten toe te voegen technische correctie wordt vastgesteld in dergelijke uitvoeringshandelingen. Voor de toepassing van die uitvoeringshandelingen verricht de Commissie een algehele evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende recentste nationale inventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16 bis bedoelde onderzoeksprocedure.

4. Het doel is dat de in artikel 2, lid 3, punten a) tot en met j), genoemde sectoren uiterlijk in 2035 broeikasgasneutraal zijn, en dat de Unie daarna negatieve emissies realiseert. De Unie en de lidstaten nemen de nodige maatregelen om de collectieve verwezenlijking van de doelstelling voor 2035 mogelijk te maken.

De Commissie doet uiterlijk op 31 december 2025 en op basis van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die elke lidstaat overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 uiterlijk op 30 juni 2024 indient voorstellen voor de bijdrage van iedere lidstaat aan de netto-emissiereductie.”.

4) In artikel 6 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1. De lidstaten geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van bebost land en ontbost land weer, berekend als de totale emissies en de totale verwijderingen van alle jaren tijdens de periode van 2021 tot en met 2025.

2. In afwijking van artikel 5, lid 3, kan een lidstaat uiterlijk in 2025, indien landgebruik is omgezet van bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land in bosgrond, dertig jaar na de datum van die omzetting, de categorisatie van dat land wijzigen van de categorie “in bosgrond omgezet land” naar de categorie “bosgrond die bosgrond blijft”, indien die wijziging op grond van de IPCC-richtsnoeren naar behoren gerechtvaardigd is.”.

5) In artikel 7 worden de leden 1, 2 en 3 vervangen door:

“1. Elke lidstaat geeft in zijn boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd bouwland weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de periode van 2021 tot en met 2025 de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd bouwland tijdens de basisperiode van 2005 tot en met 2009 met vijf te vermenigvuldigen.

2. Elke lidstaat geeft in zijn boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd grasland weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de periode van 2021 tot en met 2025 de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd grasland tijdens de basisperiode van 2005 tot en met 2009 met vijf te vermenigvuldigen.

3. Elke lidstaat die tijdens de periode van 2021 tot en met 2025 beheerde wetlands meetelt in het kader van zijn toezeggingen geeft in zijn boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerde wetlands weer door van de emissies en verwijderingen tijdens die periode de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerde wetlands tijdens de basisperiode van 2005 tot en met 2009 met vijf te vermenigvuldigen.”.

6) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

“1. Elke lidstaat geeft in zijn boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerde bosgrond weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de periode van 2021 tot en met 2025 de waarde af te trekken die wordt verkregen door het toepasselijke referentieniveau voor bossen van de betrokken lidstaat met vijf te vermenigvuldigen.”;

b) in lid 3 wordt de eerste zin vervangen door:

“De lidstaten dienen bij de Commissie voor de periode van 2021 tot en met 2025 uiterlijk op 31 december 2018 hun nationale boekhoudplannen voor bosbouw in met daarin een voorstel voor een referentieniveau voor bossen.”;

c) de leden 7, 8, 9 en 10 worden vervangen door:

“7. Indien zulks noodzakelijk is op basis van de technische evaluaties en, in voorkomend geval, de technische aanbevelingen, delen de lidstaten vóór 31 december 2019 voor de periode van 2021 tot en met 2025 hun voorstel voor herziene referentieniveaus voor bossen mee aan de Commissie. De Commissie publiceert de door de lidstaten aan haar meegedeelde voorstellen voor referentieniveaus voor bossen.

8. Op grond van de door de lidstaten ingediende voorstellen voor referentieniveaus voor bossen, van de krachtens lid 6 van dit artikel verrichte technische evaluatie en, in voorkomend geval, van het uit hoofde van lid 7 van dit artikel ingediende herziene voorstel voor een referentieniveau voor bossen, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van bijlage IV ter bepaling van de referentieniveaus voor bossen die door de lidstaten moeten worden toegepast voor de periode van 2021 tot en met 2025.

9. Indien een lidstaat nalaat om vóór de in lid 3 van dit artikel, en, indien van toepassing, lid 7 van dit artikel vermelde data zijn referentieniveau voor bossen in te dienen bij de Commissie, stelt de Commissie, overeenkomstig artikel 16 en op grond van een krachtens lid 6 van dit artikel verrichte technische evaluatie, gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van bijlage IV ter bepaling van het referentieniveau voor bossen dat door de betrokken lidstaat moet worden toegepast voor de periode van 2021 tot en met 2025.

10. De in de leden 8 en 9 bedoelde gedelegeerde handelingen worden vóór 31 oktober 2020 voor de periode van 2021 tot en met 2025 vastgesteld.”.

7) Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a) de titel wordt vervangen door:

“Koolstofopslagproducten”;

b) lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast om lid 1 van dit artikel en bijlage V te wijzigen door nieuwe categorieën koolstofopslagproducten, met inbegrip van geoogste houtproducten, met een koolstofvastleggingseffect toe te voegen, op grond van de IPCC-richtsnoeren als aangenomen door de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC of de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de Partijen bij de Overeenkomst van Parijs fungeert, en die de milieu-integriteit waarborgen.”.

8) Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

“Aan het einde van de periode van 2021 tot en met 2025 mogen de lidstaten broeikasgasemissies van hun boekhouding voor bebost land en beheerde bosgrond uitsluiten die het gevolg zijn van natuurlijke verstoringen en die de gemiddelde emissies door natuurlijke verstoringen in de periode van 2001 tot en met 2020, statistische uitschieters niet meegerekend (“het achtergrondniveau”), overstijgen. Dat achtergrondniveau wordt overeenkomstig dit artikel en bijlage VI berekend.”;

b) in lid 2, punt b), wordt “2030” vervangen door “2025”.

9) Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a) de titel wordt vervangen door:

“Flexibiliteit en governance”;

b) lid 1 wordt vervangen door:

“1. Een lidstaat kan gebruikmaken van:

a) de algemene flexibiliteit als bedoeld in artikel 12, en

b) om de toezegging in artikel 4 na te komen, de flexibiliteit voor beheerde bosgrond als bedoeld in de artikelen 13 en 13 ter.

Finland kan, naast de in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde flexibiliteit, overeenkomstig artikel 13 bis gebruikmaken van aanvullende compensaties.”.

10) Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 3 wordt geschrapt;

b) de volgende leden 5 en 6 worden ingevoegd:

“5. De lidstaten kunnen gebruikmaken van de opbrengsten van de in lid 2 bedoelde overdrachten om de klimaatverandering in de Unie of in derde landen aan te pakken, en stellen de Commissie ervan in kennis als zij dergelijke acties ondernemen.

6. Overdrachten als bedoeld in lid 2 kunnen voortkomen uit een project of programma voor de beperking van broeikasgassen dat in de verkopende lidstaat wordt uitgevoerd en door de ontvangende lidstaat wordt bekostigd, op voorwaarde dat dubbeltelling wordt voorkomen en dat de traceerbaarheid wordt gegarandeerd.”.

11) Artikel 13 wordt vervangen door:


Artikel 13

Flexibiliteit voor beheerde bosgrond

“1. Indien in een lidstaat in de periode van 2021 tot en met 2025 de totale hoeveelheid emissies in de in artikel 2, lid 1, genoemde boekhoudcategorieën voor land de totale hoeveelheid verwijderingen [als geboekt overeenkomstig deze verordening] daaruit overstijgt, kan die lidstaat de in dit artikel vastgestelde flexibiliteit voor beheerde bosgrond gebruiken om aan artikel 4, lid 1, te voldoen.

2. Indien in de periode van 2021 tot en met 2025 het resultaat van de berekening bedoeld in artikel 8, lid 1, een positief cijfer is, heeft de betrokken lidstaat het recht de uit de berekening resulterende emissies te compenseren op voorwaarde dat:

a) de lidstaat, in zijn overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende strategie, lopende of specifieke geplande maatregelen heeft opgenomen voor de instandhouding of de uitbreiding, naargelang het geval, van uit bossen bestaande putten en reservoirs, en

b) de totale hoeveelheid emissies in de Unie de totale hoeveelheid verwijderingen in de in artikel 2, lid 1, van de deze verordening bedoelde boekhoudcategorieën voor land in de periode van 2021 tot en met 2025, niet overstijgt.

Bij het beoordelen of binnen de Unie de totale hoeveelheid emissies de totale hoeveelheid verwijderingen als bedoeld in de eerste alinea, punt b), overstijgt, zorgt de Commissie ervoor dat dubbeltelling door de lidstaten wordt vermeden, met name bij gebruikmaking van de in artikel 12 van deze verordening en in artikel 7, lid 1, en artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 vastgelegde flexibiliteit.

3. De in lid 2 bedoelde compensatie mag alleen betrekking hebben op putten geboekt als emissies tegen het referentieniveau voor bossen van die lidstaat en mag niet meer dan 50 % bedragen van de maximale hoeveelheid compensatie voor de desbetreffende lidstaat, als vermeld in bijlage VII voor de periode van 2021 tot en met 2025.

4. De lidstaten dienen bewijsmateriaal over de effecten van natuurlijke verstoringen in bij de Commissie, berekend overeenkomstig bijlage VI, om in aanmerking te komen voor compensatie van resterende putten geboekt als emissies tegen hun referentieniveau voor bossen tot het volledige bedrag van ongebruikte compensatie door andere lidstaten, als vermeld in bijlage VII voor de periode van 2021 tot en met 2025. Indien de vraag naar compensatie groter is dan de hoeveelheid ongebruikte compensatie die beschikbaar is, wordt de compensatie evenredig over de desbetreffende lidstaten verdeeld.”.

12) Het volgende artikel 13 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 13 bis

Aanvullende compensaties

1. Finland kan in de periode van 2021 tot en met 2025 tot 5 miljoen ton CO2‑equivalent geboekte emissies in de boekhoudcategorieën voor land “beheerde bosgrond”, “ontbost land”, “beheerd bouwland” en “beheerd grasland” compenseren, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) Finland heeft in zijn overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende strategie lopende of specifieke geplande maatregelen opgenomen voor de instandhouding of de uitbreiding, naargelang het geval, van uit bossen bestaande putten en reservoirs;

b) de totale hoeveelheid emissies in de Unie overstijgt de totale hoeveelheid verwijderingen in de in artikel 2, lid 1, van deze verordening bedoelde boekhoudcategorieën voor land in de periode van 2021 tot en met 2025 niet.

Bij het beoordelen of binnen de Unie de totale hoeveelheid emissies de totale hoeveelheid verwijderingen als bedoeld in de eerste alinea, punt b), overstijgt, zorgt de Commissie ervoor dat dubbeltelling door de lidstaten wordt vermeden, met name bij gebruikmaking van de in de artikelen 12 en 13 van deze verordening en in artikel 7, lid 1, en artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 vastgelegde flexibiliteit.

2. De aanvullende compensaties:

a) zijn beperkt tot de hoeveelheid die de flexibiliteit voor beheerde bosgrond waarover Finland overeenkomstig artikel 13 in de periode van 2021 tot en met 2025 beschikt, overstijgt;

b) zijn beperkt tot de emissies als gevolg van historische verandering van bosgrond naar een andere categorie landgebruik die zich niet later dan 31 december 2017 heeft voorgedaan;

c) mogen alleen worden gebruikt om aan artikel 4 te voldoen.

3. De aanvullende compensaties komen niet in aanmerking voor overdracht overeenkomstig artikel 12 van deze verordening of artikel 7 van Verordening (EU) 2018/842.

4. Eventuele ongebruikte aanvullende compensaties van de in lid 1 bedoelde hoeveelheid van 5 miljoen ton CO2‑equivalent worden geannuleerd.

5. De centrale administrateur geeft uitvoering aan lid 2, punt a), en de leden 3 en 4 van dit artikel in het op grond van artikel 40 van Verordening (EU) 2018/1999 opgezette Unieregister.”.

13) Het volgende artikel 13 ter wordt ingevoegd:

“Artikel 13 ter

Flexibiliteitsmechanisme voor landgebruik voor de periode 2026‑2030

1. Indien het streefcijfer voor de Unie als bedoeld in artikel 4, lid 2, wordt behaald, wordt in het op grond van artikel 40 van Verordening (EU) 2018/1999 opgezette Unieregister een flexibiliteitsmechanisme voor landgebruik vastgesteld dat overeenkomt met een hoeveelheid van maximaal 178 miljoen ton CO2‑equivalent. Dit flexibiliteitsmechanisme is beschikbaar in aanvulling op de flexibiliteitsinstrumenten als bedoeld in artikel 12.

2. Indien op het grondgebied van een lidstaat en in alle in artikel 2, lid 2, punten a) tot en met j), genoemde rapportagecategorieën voor land het verschil tussen de jaarlijkse som van de broeikasgasemissies en -verwijderingen in de periode van 2026 tot en met 2030 en het bijbehorende streefcijfer, als geboekt en gerapporteerd overeenkomstig deze verordening, positief is, kan die lidstaat gebruikmaken van de in dit artikel vastgestelde flexibiliteit om zijn streefcijfer overeenkomstig artikel 4, lid 2, te behalen.

3. Indien in de periode van 2026 tot en met 2030 het resultaat van de berekening bedoeld in lid 2 positief is, heeft de betrokken lidstaat het recht het overschot aan emissies te compenseren op voorwaarde dat:

a) de lidstaat in zijn overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende geactualiseerde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan lopende of specifieke geplande maatregelen heeft opgenomen voor de instandhouding of de uitbreiding, naargelang het geval, van alle putten en reservoirs op het land en voor het terugdringen van de kwetsbaarheid van het land voor natuurlijke verstoringen;

b) de lidstaat alle andere overeenkomstig artikel 12 van deze verordening of artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) 2018/842 beschikbare flexibiliteit heeft uitgeput;

c) het verschil tussen de jaarlijkse som van alle broeikasgasemissies en -verwijderingen op het grondgebied van de Unie en in alle in artikel 2, lid 2, punten a) tot en met j), bedoelde rapportagecategorieën voor land en het streefcijfer van de Unie [van 310 miljoen ton CO2‑equivalent aan nettoverwijderingen] negatief is in de periode van 2026 tot en met 2030.

Wanneer de Commissie beoordeelt of de totale emissies in de Unie de totale verwijderingen overstijgen, zoals bedoeld in de eerste alinea, punt c), bepaalt zij of zij 20 % van de nettoverwijderingen opneemt die de lidstaten in de periode van 2021 tot en met 2025 niet hebben gereserveerd vanwege de effecten van natuurlijke verstoringen, en gebruikt daarbij de door de lidstaten overeenkomstig lid 5 van dit artikel ingediende informatie. De Commissie zorgt er bij die beoordeling ook voor dat dubbeltelling door de lidstaten wordt vermeden, met name bij het toepassen van de flexibiliteit als vastgesteld in artikel 12 van deze verordening en artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) 2018/842.

4. De in lid 3 van dit artikel bedoelde hoeveelheid compensatie mag alleen betrekking hebben op putten geboekt als emissies tegen het streefcijfer van de lidstaat in bijlage II bis bij deze verordening en mag voor de periode van 2026 tot en met 2030 niet meer dan 50 % bedragen van de maximale hoeveelheid compensatie voor de desbetreffende lidstaat, als vermeld in bijlage VII.

5. De lidstaten dienen bewijsmateriaal over de effecten van natuurlijke verstoringen in bij de Commissie, berekend overeenkomstig bijlage VI, om in aanmerking te komen voor compensatie van resterende putten geboekt als emissies tegen het streefcijfer van de lidstaat in bijlage II bis tot het volledige bedrag van ongebruikte compensatie door andere lidstaten, als vermeld in bijlage VII voor de periode van 2026 tot en met 2030. Indien de vraag naar compensatie groter is dan de hoeveelheid ongebruikte compensatie die beschikbaar is, wordt de compensatie evenredig over de desbetreffende lidstaten verdeeld.”.

14) Het volgende artikel 13 quater wordt ingevoegd:

“Artikel 13 quater

Governance van de streefcijfers

Indien de geëvalueerde broeikasgasemissies en ‑verwijderingen van een lidstaat, rekening houdend met de op grond van de artikelen 12 en 13 ter gebruikte flexibiliteit, in 2032 hoger zijn dan de jaarlijkse streefcijfers van die lidstaat voor één van de jaren in de periode van 2026 tot en met 2030, is de volgende maatregel van toepassing.

Een hoeveelheid die gelijk is aan het aantal tonnen CO2‑equivalent van het overschot aan nettobroeikasgasemissies vermenigvuldigd met een factor 1,08 wordt toegevoegd aan het broeikasgasemissiecijfer dat die lidstaat overeenkomstig de op grond van artikel 15 getroffen maatregelen in het daaropvolgende jaar rapporteert.”.

15) In artikel 14 wordt lid 1 vervangen door:

“1. Uiterlijk op 15 maart 2027 voor de periode van 2021 tot en met 2025, en uiterlijk op 15 maart 2032 voor de periode van 2026 tot en met 2030, dienen de lidstaten bij de Commissie een nalevingsrapport in met daarin het saldo van de totale hoeveelheid emissies en de totale hoeveelheid verwijderingen voor de desbetreffende periode, voor de periode van 2021 tot en met 2025 betreffende elke in artikel 2, lid 1, punten a) tot en met f), gespecificeerde boekhoudcategorie voor land en voor de periode van 2026 tot en met 2030 betreffende elke in artikel 2, lid 2, punten a) tot en met j), gespecificeerde boekhoudcategorie voor land, waarbij gebruik wordt gemaakt van de in deze verordening vastgestelde boekhoudregels.

Het nalevingsrapport bevat een beoordeling van:

a) de voor- en nadelen van het beleid en de maatregelen;

b) de synergieën tussen klimaatmitigatie en aanpassing aan de klimaatverandering;

c) synergieën tussen klimaatmitigatie en biodiversiteit.

Dat rapport bevat, in voorkomend geval, details over het voornemen om gebruik te maken van de in artikel 11 bedoelde flexibiliteit en de daarmee verband houdende waarden of over het gebruik van die flexibiliteit en de daarmee verband houdende waarden.”.

16) In artikel 15 wordt lid 1 vervangen door:

“1. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 16 van deze verordening gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vast waarin de voorschriften voor de registratie en nauwkeurige uitvoering van de volgende verrichtingen in het op grond van artikel 40 van Verordening (EU) 2018/1999 opgezette Unieregister worden vastgesteld:

a) de hoeveelheid emissies en verwijderingen in elke lidstaat voor elke boekhoud- en rapportagecategorie voor land;

b) het aanbrengen van de technische correctie overeenkomstig artikel 4, lid 3, van deze verordening;

c) het toepassen van de flexibiliteit overeenkomstig de artikelen 12, 13, 13 bis en 13 ter, en

d) het behalen van de streefcijfers overeenkomstig artikel 13 quater.”.

17) Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 16 bis

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité klimaatverandering, als ingesteld bij artikel 44, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1999. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 44 .

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”.

18) In artikel 17 wordt lid 2 vervangen door:

“2. De Commissie dient, ten laatste zes maanden na [...] algemene inventarisatie als bedoeld in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van deze verordening, in voorkomend geval met inbegrip van een beoordeling van de effecten van de in artikel 11 bedoelde flexibiliteit, alsmede van de bijdrage van deze verordening aan de overkoepelende doelstelling van de Unie voor de reductie van broeikasgasemissies tegen 2030 en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, met name wat betreft de noodzaak van aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie om de broeikasgasemissiereductie en de broeikasgasverwijderingen in de Unie op te voeren.

De Commissie doet naar aanleiding van dat verslag wetgevingsvoorstellen indien zij dat passend acht. Die voorstellen bevatten met name jaarlijkse streefcijfers en governance waarmee de in artikel 4, lid 4, vastgestelde doelstelling van klimaatneutraliteit in 2035 wordt nagestreefd, aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie, en een kader voor de periode na 2035, waarbij broeikasgasemissies en ‑verwijderingen uit meer sectoren, zoals het mariene en zoetwatermilieu, in het toepassingsgebied van de verordening worden opgenomen.”.

19) Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

20) De tekst in bijlage II bij deze verordening wordt ingevoegd als bijlage II bis.

Artikel 2

Verordening (EU) 2018/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1) In artikel 2 worden de volgende punten 63 en 64 toegevoegd:

“63) “geografisch informatiesysteem”: computersysteem dat gegeorefereerde informatie kan vastleggen, opslaan, analyseren en weergeven;

64) “geospatiale aanvraag”: elektronisch aanvraagformulier met een IT‑applicatie op basis van een geografisch informatiesysteem waarmee begunstigden de landbouwpercelen van het bedrijf en de niet- landbouwarealen waarvoor een betalingsclaim wordt ingediend, ruimtelijk kunnen aangeven.”.

2) In artikel 4, punt 1, a), wordt punt ii) vervangen door:

“de verbintenissen en nationale streefcijfers voor broeikasgasverwijderingen van de lidstaat overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2018/841 en zijn bijdragen, die gericht zijn op het behalen van de in artikel 4, lid 4, van die verordening vastgestelde doelstelling van de Unie om in 2035 broeikasgasneutraliteit te verwezenlijken en daarna negatieve emissies te realiseren.”.

3) Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

a) het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:

“De Commissie voert in 2025 een algehele evaluatie uit van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 26, lid 4, van deze verordening ingediende nationale inventarisgegevens, teneinde de jaarlijkse streefcijfers voor nettobroeikasgasemissiereductie door de lidstaten als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2018/841 en de jaarlijkse emissieruimten van de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2018/842 te bepalen.”;

b) in lid 2 wordt de inleidende zin vervangen door:

“De in de leden 1 en 1 bis bedoelde algehele evaluatie omvat:”;

c) lid 4 wordt vervangen door:

“Na voltooiing van de algehele evaluatie uit hoofde van lid 1 stelt de Commissie aan de hand van uitvoeringshandelingen voor de desbetreffende jaren de totale som vast van de emissies die voortvloeien uit de gecorrigeerde inventarisgegevens voor elke lidstaat, opgesplitst tussen emissiegegevens die relevant zijn voor artikel 9 van Verordening (EU) 2018/842 en de emissiegegevens bedoeld in deel 1, punt c), van bijlage V bij deze verordening, en bepaalt zij de totale som van de emissies en verwijderingen die relevant zijn voor artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841.”.

4) Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.