Artikelen bij COM(2013)939 - Antwoorden van de Commissie op het verslag van de Rekenkamer "evaluatie van de “single audit” en van het vertrouwen van de Commissie in het werk van de nationale auditautoriteiten op het gebied van cohesie"

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52013DC0939

ANTWOORDEN VAN DE COMMISSIE OP HET SPECIAAL VERSLAG VAN DE EUROPESE REKENKAMER "EVALUATIE VAN DE “SINGLE AUDIT” EN VAN HET VERTROUWEN VAN DE COMMISSIE IN HET WERK VAN DE NATIONALE AUDITAUTORITEITEN OP HET GEBIED VAN COHESIE" /* COM/2013/0939 final */


ANTWOORDEN VAN DE COMMISSIE OP HET SPECIAAL VERSLAG VAN DE EUROPESE REKENKAMER

"EVALUATIE VAN DE “SINGLE AUDIT” EN VAN HET VERTROUWEN VAN DE COMMISSIE IN HET WERK VAN DE NATIONALE AUDITAUTORITEITEN OP HET GEBIED VAN COHESIE"

Samenvatting

II. De Commissie deelt de conclusie van de Rekenkamer dat een beter systeem voor de controle van de cohesie-uitgaven in de programmeringsperiode 2007-2013 geïnstalleerd is. Het aangescherpte regelgevingskader heeft voorzien in de aanstelling van een auditautoriteit die verantwoordelijk is voor het natrekken van de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven door middel van systeemaudits en controles van representatieve steekproeven van verrichtingen, en die haar conclusies in de vorm van een auditadvies en een controleverslag jaarlijks aan de Commissie rapporteert.

III. De Commissie benadrukt dat de regelgeving 2007-2013 haar een beduidend hogere mate van zekerheid verschaft, in het bijzonder doordat de zekerheid per operationeel programma per jaar vanaf het begin van de uitvoering kan worden getoetst. De controlekosten moeten derhalve vanuit een oogpunt van kosteneffectiviteit worden bezien.

De Commissie wijst erop dat de kosten die subsidiabel zijn in het kader van de technische bijstand die ter beschikking van de lidstaten staat (artikel 46 van Verordening 1083/2006), de kosten van audits en controles omvatten, alsook die van beheer, monitoring en evaluatie. De voor technische bijstand beschikbare kredieten bedragen meestal 4% van het programmabudget.

IV. De Commissie is ingenomen met de erkenning van haar werk en de aanzienlijke inspanningen die zij in nauwe samenwerking met de auditautoriteiten heeft geleverd om hun aanpak en werkmethoden consistenter te maken, door middel van adviezen en richtsnoeren, gerichte opleidingen en hercontroles van de audits die bijgedragen tot capaciteitsopbouw.

V. De zekerheid van de Commissie steunt op een op alle beschikbare auditresultaten gebaseerde beoordeling van essentiële onderdelen van de beheers- en controlesystemen.

Het proces dat de Commissie toepast om de door de lidstaten gemelde foutenpercentages te analyseren, is solide en grondig. Wanneer zij de foutenpercentages niet kan valideren of herberekenen, raamt de Commissie het risico voor de zekerheidsexercitie forfaitair (5-10-25-100%) in plaats van op basis van onbetrouwbare foutenpercentages die zij ontvangt. Door aanvullende parameters, zoals het cumulatieve restfoutenpercentage, te hanteren, konden de diensten van de Commissie in vergelijking met voorgaande jaren bijkomende punten van voorbehoud in de jaarlijke activiteitenverslagen opnemen.

De Commissie streeft er met de rapportering aan de kwijtingverlenende autoriteit steeds naar een waarachtig en betrouwbaar beeld te geven van het risico dat de EU-begroting naar schatting voor elke lidstaat loopt, en houdt daarbij rekening met het corrigerend vermogen in een meerjarenperspectief. De diensten van de Commissie verstrekken volkomen transparant alle informatie waarover zij beschikken in hun jaarlijkse activiteitenverslagen.

VI. De Commissie kan een programma slechts de artikel 73-status verlenen wanneer alle onderdelen van het beheers- en controlesysteem een positieve beoordeling hebben gekregen. Voor een dergelijke beoordeling van het werk van de auditautoriteit is het nodig dat ter plaatse voldoende hercontroles volgens internationaal erkende controlestandaarden zijn verricht. De Commissie is van mening dat zij bij de toekenning van de 'single audit'-status aan sommige programma's tot dusver voorzichtig en zorgvuldig te werk is gegaan.

VII.

Eerste streepje:

De Commissie past een proces van grondige verificaties toe, onder andere inspectiebezoeken ter plaatse, om zich te vergewissen van de juistheid en betrouwbaarheid van de door de nationale auditautoriteiten gemelde foutenpercentages. Wanneer zij de foutenpercentages onbetrouwbaar acht, past zij in de plaats daarvan forfaits toe. Ter aanvulling van dit proces vindt sinds 2009 een grootschalig auditonderzoek plaats, in het kader waarvan 269 controlebezoeken zijn afgelegd om het werk van de auditautoriteiten te evalueren, onder andere via hercontroles, die betrekking hadden op ruim 90% van de fondstoewijzingen. Daarnaast verricht de Commissie op een risico-inschatting gebaseerde controles om de juistheid van de gemelde financiële correcties na te trekken.

Tweede streepje:

Volgens de Commissie is de “single audit”-status verleend op basis van betrouwbare, consistente en doorzichtige criteria en zullen deze programma's tegen eind 2013 aan alle vereisten voldoen.

De Commissie zal een strikte benadering blijven hanteren en deze met de uitvoering van het in september 2013 bijgewerkte stappenplan voor artikel 73 verder verduidelijken. 

Derde streepje:

De Commissie is van mening dat aan deze aanbeveling gevolg is gegeven met het bijgewerkte stappenplan en het auditonderzoek betreffende het toezicht op artikel 73 waartoe in september 2013 is besloten.

In aansluiting op de eerste golf van artikel 73-besluiten in de eerste helft van 2012 hebben de diensten van de Commissie op basis van proefcontrolebezoeken een methodologie voor monitoringbezoeken uitgewerkt die overeenkomstig internationale controlestandaarden hercontroles en analyses van werkdocumenten omvatten.

Vierde streepje:

De mogelijkheid om financiële correcties toe te passen in geval van ernstige onregelmatigheden die na de overlegging van de jaarrekening worden geconstateerd en niet eerder door de auditautoriteit werden ontdekt en/of gerapporteerd, is door de Commissie geïntroduceerd in haar voorstel voor een verordening met gemeenschappelijke bepalingen voor 2014-2020.

De Commissie is voornemens middels de afgeleide wetgeving voor te stellen dat bij herhaalde onregelmatigheden waar dezelfde tekortkomingen spelen, de forfaitaire correcties kunnen worden verhoogd wanneer de betrokken lidstaat heeft nagelaten passende corrigerende maatregelen te nemen voor het onderdeel van het systeem dat defectueus was en waarvoor eerder een correctie was toegepast.

Vijfde streepje:

De Commissie werkt eraan om, voortbouwend op de met de programmeringsperiode 2007-2013 opgedane ervaring, de afgeleide wetgeving te verbeteren en tijdig en volledig de nodige richtsnoeren te geven zodat de auditautoriteiten in een stabiel methodologisch kader hun werkzaamheden kunnen verrichten.

De Commissie zal sommige aspecten van de bestaande richtsnoeren schriftelijk nader toelichten tegen eind 2013.

Tevens is de Commissie volgens de verordening voor de programmeringsperiode 2014-2020 gemachtigd om via uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen bindende modellen en/of voorschriften aan te nemen voor de werkzaamheden van de auditautoriteiten, op basis van de ervaring en de goede methoden van de periode 2007-2013.

Zesde streepje:

De Commissie is van mening dat aan deze aanbeveling reeds gevolg is gegeven in de effectbeoordeling 2011 (zie voetnoot 71). Zij wijst er voorts op dat het de lidstaten zijn die in het kader van het gedeeld beheer en volgens het subsidiariteitsbeginsel beslissen over de toewijzing van technische bijstand aan de verschillende kostencategorieën.

Tevens versterkt de Commissie in de verordening voor 2014-2020 haar benadering van kosteneffectiviteit ten aanzien van het cohesiebeleid. De nieuwe regelingen in verband met de uitvoering en het gebruik van de fondsen, onder andere wat de controles betreft, moeten [...] in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en houden rekening met de algemene doelstelling van de vermindering van de administratieve rompslomp voor instanties die betrokken zijn bij het beheer en de controle van de programma’s".

Inleiding

7. In 2012 ontvingen DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling en DG Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie (hierna 'DG Werkgelegenheid') respectievelijk 680 en 522 systeemauditverslagen van de auditautoriteiten. De Commissie analyseert alle auditresultaten en gebruikt ze als toezichthouder met het oog op de inleiding van eventuele onderbrekings-/opschortingsprocedures en in het kader van het proces tot verkrijging van zekerheid.

9. Met het oog op betrouwbaarheid van de door auditautoriteiten gemelde controleresultaten en foutenpercentages hebben de DG's Regionaal beleid en stadsontwikkeling en Werkgelegenheid tot dusver de werkzaamheden van de auditautoriteiten grondig geanalyseerd en gehercontroleerd overeenkomstig internationale controlestandaarden; dit is en blijft het voornaamste controlemiddel van de betrokken DG's.

Wanneer in de werkzaamheden van de auditautoriteiten tekortkomingen worden geconstateerd, worden afhankelijk van de ernst daarvan ingrijpende actieplannen uitgewerkt, die waar nodig gepaard kunnen gaan met onderbrekings-/opschortingsprocedures totdat die tekortkomingen verholpen zijn en de auditwerkzaamheden aan de normen voldoen. De hercontroles hebben eveneens bijgedragen tot heel wat capaciteitsopbouw, door het delen van checklists, het verhogen van het bewustzijn voor risicogebieden en het identificeren van voor verbetering vatbare gebieden en oplossingen.

De methodologie van het proces tot verkrijging van zekerheid en om te bepalen waar voorbehoud wordt gemaakt, wordt beschreven in bijlage 4 bij de jaarlijkse activiteitenverslagen van DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling en DG Werkgelegenheid.

Tekstvak 2 - Gebruik van de door de nationale auditautoriteiten gerapporteerde foutenpercentages voor de zekerheid van de Commissie

Een analyse van de op het einde van het jaar door de auditautoriteiten gemelde foutenpercentages moet voor alle 434 EFRO/CF- en ESF-programma's op tijd worden verricht voor het jaarlijks activiteitenverslag, waarvan een eerste versie klaar moet zijn tegen eind februari (en aangepast tegen 31 maart, de datum van ondertekening). De Commissie benadrukt dat het doel is geraamde foutenpercentages binnen een statistisch significante bandbreedte aan te geven of, in het geval van een niet-statistische steekproef waarin de verordening voorziet, zinvolle indicatoren voor de raming van het risico waaraan de programmabetalingen in het verslagjaar blootgesteld zijn.

De Commissie past ook forfaitaire percentages toe om dat risico te ramen wanneer zij de gerapporteerde foutenpercentages onbetrouwbaar acht.

De Commissie steunt in de jaarlijkse activiteitenverslagen op het gemiddelde, op de gevalideerde foutenpercentages gebaseerde, risicopercentage voor alle programma's van elke lidstaat om de bedragen van de in het verslagjaar verrichte tussentijdse betalingen die risico lopen te kwantificeren. Wegens de termijn die bij de verordening aan de auditautoriteiten is toegestaan om hun controles te verrichten, is die raming van het risico dat in jaar N verrichte betalingen lopen, gebaseerd op het gevalideerde foutenpercentage dat is gemeld voor in jaar N-1 gedeclareerde uitgaven, zijnde de best beschikbare raming op het moment waarop het jaarlijks activiteitenverslag wordt ondertekend. Sinds 2012 vermelden DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling en DG Werkgelegenheid in hun jaarlijkse activiteitenverslagen ook het gemiddelde gecumuleerde (meerjarige) restfoutenrisico voor elke lidstaat, rekening houdende met alle door de lidstaten gerapporteerde correcties die in mindering zijn gebracht op alle betalingsverzoeken tot het einde van jaar N.

10. Volgens de door de Commissie gehanteerde methodologie voor het proces tot verkrijging van zekerheid wordt ten aanzien van een programma met een gevalideerd foutenpercentage van meer dan 5% reeds in fase 1 voorbehoud gemaakt, tenzij de voorgeschreven correctie en een plan van aanpak ten uitvoer zijn gelegd vóór de ondertekening van het jaarlijks activiteitenverslag (zie ook paragraaf 40).

11. De Commissie is het ermee eens dat de processen waarmee de Rekenkamer een algemeen foutenpercentage vaststelt en de Commissie het risico voor haar betalingen in een jaar beoordeelt, verschillend zijn wegens de redenen die de Rekenkamer aanhaalt en de andere rol van beide instellingen. Het doel ervan is in essentie evenwel identiek, namelijk het risico dat de EU-begroting in een gegeven jaar loopt, inschatten. De Commissie houdt bij haar beoordeling rekening met al deze verschillen, in het bijzonder wat betreft de timing van de kwantificering van fouten bij overheidsopdrachten. Dit wordt gestaafd door de vaststelling dat de beoordelingsresultaten voor wat DG Werkgelegenheid betreft de jongste drie jaar op rij en DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling twee jaar op rij, in lijn zijn met de foutenpercentages die door de Rekenkamer zijn becijferd.

De Commissie houdt via de berekening van een gecumuleerd restfoutenreisico bij haar beoordeling ook rekening met het meerjarige karakter van cohesiebeleidsmaatregelen en met de mogelijkheden tot correctie voor elk programma.

Sommige verschillen waarop de Rekenkamer wijst, zullen in de regelgeving voor de programmeringsperiode 2014-2020 worden geëlimineerd, wat verder moet bijdragen tot een volledige toepassing van het 'single audit'-beginsel.

12. De Commissie kon zich vinden in de in Advies 2/2004 van de Rekenkamer vervatte beginselen, die in belangrijke mate zijn meegenomen in de verordeningen voor de periode 2007-2013 betreffende de inrichting van de beheers- en controlesystemen.

15. De Commissie is verheugd over de conclusie van de Rekenkamer. Zij heeft haar systeem als geheel opgezet met inachtneming van de 'single audit'-beginselen van de Rekenkamer (zie ook paragraaf 80).

Voor de Commissie schuilt het belangrijkste voordeel van de toepassing van artikel 73 in de mogelijkheid haar beperkte controlemiddelen te concentreren op de meest riskante programma's en autoriteiten, in de plaats van haar controlewerkzaamheden in het algemeen terug te schroeven. Overigens vereist 'single audit' altijd nog het monitoren van de werkzaamheden van de auditautoriteit en blijft het een cruciaal punt. 

16. De voorwaarden om de artikel 73-status toe te kennen, hebben betrekking op zowel de betrouwbaarheid van het werk van de auditautoriteiten als de goede werking van de beheers- en controlesystemen. Voor de Commissie betekent dit dat zij met het oog op die toekenning een aanzienlijke hoeveelheid gedetailleerd controlewerk moet verrichten in overeenstemming met internationale standaarden. Daarom kan de artikel 73-status ook pas na enige jaren van programma-uitvoering worden toegekend.

Het betekent eveneens dat wanneer het beheers- en controlesysteem van een programma, onafhankelijk van de auditautoriteit, nog onvoldoende solide wordt bevonden, er geen artikel 73-status kan worden toegekend ook als de Commissie op basis van haar controles tevreden is met de werking van de auditautoriteit.

Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 17, 18 en 19.

Elk besluit tot toekenning van artikel 73 is specifiek voor een programma waarvoor het respectieve directoraat-generaal van de Commissie verantwoordelijk is.

De voorwaarden om aan een programma de artikel 73-status toe te kennen zijn neergelegd in een 'stappenplan voor artikel 73' dat in 2009 en 2010 met de auditautoriteiten is besproken en op 13 oktober 2010 in een definitieve vorm is vastgelegd. De auditautoriteiten zijn hierbij dus volledig betrokken geweest en zijn volledig geïnformeerd over de criteria op grond waarvan aan programma's die status kan worden verleend en over de voordelen daarvan.

De eerste besluiten om artikel 73 toe te kennen, zijn begin 2012 genomen, waarna het initiële stappenplan in september 2013 formeel is geactualiseerd. De actualisering had betrekking op verduidelijking van de toekenningsvoorwaarden en op de corrigerende maatregelen die vereist zijn wanneer (tijdelijk) aan één of meer voorwaarden niet meer is voldaan. Daarnaast is een specifiek auditonderzoek met het oog op de vaststelling van de methodologie en de stappen voor de monitoring van de toepassing van artikel 73 gezamenlijk ontworpen en uitgevoerd door alle betrokken diensten van de Commissie in het kader van hun (inter)service level agreement.

Zoals in het bijgewerkte stappenplan en in dit auditonderzoek is aangegeven, zal de Commissie het besluit om zelf opnieuw ter plaatse te controleren nemen wanneer het niet langer gewettigd is te vertrouwen op het werk van de auditautoriteiten. Dit kan het geval zijn wanneer materiële tekortkomingen niet zijn gerapporteerd en niet in aanmerking zijn genomen in het jaarlijks auditadvies en wanneer door de auditautoriteit geen passend gevolg is gegeven aan een verzoek van de Commissie om actieplannen uit te voeren/corrigerende maatregelen te nemen.

OPMERKINGEN

27. Zoals in de samenvatting van het jaarlijks activiteitenverslag 2012 van het DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling is gezegd (zie blz. 46-49), houdt de daling van het aantal punten van voorbehoud voornamelijk verband met het nemen van corrigerende maatregelen in de lidstaten en met het opleggen van financiële correcties door de Commissie. Het strikte beleid van DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling van waarschuwingen, onderbrekingen, opschortingen en financiële correcties heeft de betrokken lidstaten ertoe aangezet gebrekkige beheers- en controlesystemen te verbeteren.

29. Behalve op de twee door de Rekenkamer vermelde indicatoren, baseert de Commissie zich voor het verkrijgen van zekerheid op een zeer grondig proces en verschillende stappen, waarbij met tal van andere resultaten van nationale en EU-controles en informatiebronnen rekening wordt gehouden.

De uitkomst van dit proces en deze analyse wordt gedetailleerd beschreven in de respectieve jaarlijkse activiteitenverslagen over 2012 van DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling en DG Werkgelegenheid (zie blz. 35 en bijlage 9 en blz. 37 en bijlage 8 respectievelijk van de jaarlijkse activiteitenverslagen over 2012 van DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling en DG Werkgelegenheid).

Gezamenlijk antwoord op paragraaf 30 en tekstvak 4.

De Commissie erkent de fundamentele rol van de auditautoriteiten en het belang van het verzekeren van de juistheid en de betrouwbaarheid van de informatie die in de jaarlijkse controleverslagen wordt verstrekt.

Daarom heeft zij door middel van 269 controlebezoeken, betreffende 96% en 99% van de respectieve toewijzingen van het EFRO/CF en het ESF, in de loop der jaren uitvoerig gecontroleerd of de auditautoriteiten doeltreffend werken.

Hercontroles van de Commissie tussen 2009 en 2013 leverden de volgende resultaten op:

- DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling concludeerde dat van de 47 gecontroleerde auditautoriteiten er op het moment van de controles 38 betrouwbaar waren;

- DG Werkgelegenheid concludeerde dat van de 84 auditautoriteiten er 78 betrouwbaar waren.

De Commissie meent op die manier redelijke zekerheid te hebben verkregen dat auditautoriteiten die samen 90% van de toegewezen middelen bestrijken voldoen aan artikel 62 van de verordening en een betrouwbare basis vormen voor de zekerheid van de Commissie en voor de toepassing van het 'single audit'-beginsel.

Deze resultaten zijn aangevuld met de onderzoekingen van de auditautoriteiten door Rekenkamer in de voorbije drie jaar.

In het bijzonder waar de Commissie twijfels heeft omtrent de juistheid en de betrouwbaarheid van de foutenpercentages die door de nationale auditautoriteiten zijn gerapporteerd, vermeldt zij deze in haar jaarlijks activiteitenverslag en herberekent zij ze wanneer voldoende informatie beschikbaar isof vervangt zij ze door forfaitaire percentages.

Eerste streepje:

Volgens de Commissie waren er in twee gevallen tekortkomingen in de aanpak van de steekproefneming, maar zonder significante impact.

In drie gevallen heeft de Commissie vergelijkbare tekortkomingen als die waar de Rekenkamer op wijst aangetroffen en passende maatregelen genomen. In één geval dat door de Rekenkamer in 2013 is gesignaleerd, is de follow-up bezig.

Tweede streepje:

In zes gevallen is de Commissie van mening dat de auditautoriteiten de verrichtingen doeltreffend controleren. In de resterende zes gevallen heeft de Commissie de door de Rekenkamer aangetroffen tekortkomingen een gepaste follow-up gegeven.

Derde streepje:

In twee gevallen is de Commissie het ermee eens dat de procedures van de auditautoriteiten gebreken vertoonden en heeft zij de nodige vervolgmaatregelen genomen. Na analyse door de Commissie van de gerapporteerde foutenpercentages en de jaarlijkse controleverslagen werden evenwel passende conclusies getrokken, rekening houdende eveneens met de extra controles die waar nodig op verzoek van de Commissie werden verricht door de auditautoriteit.

In de resterende drie gevallen had de Commissie soortgelijke tekortkomingen als die welke de Rekenkamer signaleert aangetroffen en passende maatregelen genomen, waaronder de onderbreking van betalingen totdat de betrokken auditautoriteit de nodige verbeteringen had aangebracht.

Dankzij de reacties op de gesignaleerde tekortkomingen beschikt de Commissie thans over redelijke zekerheid dat, op één na, alle door de Rekenkamer onderzochte auditautoriteiten voor het EFRO/CF en het ESF doeltreffend werken. Wat die ene resterende auditautoriteit betreft, zijn de corrigerende acties voor sommige EFRO/CF- en ESF-programma's nog in uitvoering.

Voor de vijf auditautoriteiten die te lage foutenpercentages voor EFRO/CF-programma's in 2010, 2011 of 2012 hebben opgegeven, is de situatie als volgt:

- in één geval had de te lage opgave geen gevolg voor de beoordeling door de Commissie omdat de auditautoriteit een advies met punten van voorbehoud had uitgebracht en in het jaarlijks activiteitenverslag 2010 voorbehoud was gemaakt;

- in een ander geval bedroeg het gecumuleerd restfoutenpercentage minder dan 2%;

- in drie gevallen vond de Commissie de opgegeven foutenpercentages onbetrouwbaar en gebruikte zij voor het zekerheidsproces forfaitaire percentages; zij maakte punten van voorbehoud in de respectieve jaarlijkse activiteitenverslagen en onderbrak de betalingen voor de overeenkomstige programma's.

Daarenboven werkt de Commissie proactief met de betrokken auditautoriteiten samen om de betrouwbaarheid van hun foutenpercentages te vergroten.

31. De betalingen worden door de Commissie onderbroken zodra zij over aanwijzingen beschikt dat er problemen zijn, onder andere met het functioneren van een auditautoriteit. Bovendien gaat bewijs van tekortkomingen in het functioneren van een auditautoriteit na een audit van de Commissie altijd gepaard met de inleiding van een opschortingsprocedure, die loopt totdat de nodige corrigerende maatregelen door de lidstaat ten uitvoer zijn gelegd.

In de ontwerpverordeningen voor de programmeringsperiode 2014-2020 zijn de corrigerende maatregelen verder aangescherpt met netto financiële correcties toe te passen in geval van ernstige onregelmatigheden die na de overlegging van de jaarrekening worden geconstateerd en niet eerder door de auditautoriteit werden ontdekt en/of gerapporteerd.

Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 32 en 33:

De Commissie heeft voor het verifiëren en valideren van de door de auditautoriteiten opgegeven foutenpercentages een grondige methodologie ontwikkeld. De conclusies die zij uit het onderzoek van documenten trekt ten aanzien van de juistheid en betrouwbaarheid van de foutenpercentages die in de jaarlijkse controleverslagen worden opgegeven, zijn eveneens onderbouwd met de zekerheid die is verkregen uit de omvangrijke audit van het onderzoek van de werkzaamheden van de auditautoriteiten (zie antwoord op paragraaf 9).

De Commissie heldert via dit proces van administratieve controles twijfels op die eventueel rijzen over de juistheid en/of betrouwbaarheid van de opgegeven foutenpercentages. Zo nodig vraagt zij om gedetailleerde controleresultaten die de berekening van het foutenpercentage staven, hetzij schriftelijk, hetzij tijdens controlebezoeken ter plaatse.

In 2013 legden de diensten van de Commissie 12 controlebezoeken ter plaatse af die betrekking hadden op 64 EFRO/CF-programma's in 11 lidstaten en 15 bezoeken betreffende 23 ESF-programma's in 10 lidstaten.  Op grond van de ingezamelde informatie corrigeerde de Commissie de opgegeven foutenpercentages voor 21% en 15% respectievelijk van de EFRO/CF- en ESF-programma's, en merkte zij 11% van de opgegeven foutenpercentages voor alle programma's als onbetrouwbaar aan; zij verving deze door forfaitaire percentages.

Voorts wenst de Commissie met betrekking tot de twee ESF-OP's van de 51 te onderstrepen dat de Rekenkamer, in punt 6.34 van haar Jaarverslag 2012 stelt dat de tekortkomingen in de door de auditautoriteiten opgegeven foutenpercentages 'niet het aantal en de impact van de door DG EMPL in 2012 geformuleerde punten van voorbehoud ter discussie stellen'. De Commissie merkt op dat de geringe afwijkingen die door de Rekenkamer waren gesignaleerd voor nog eens 44 EFRO/CF-programma's niet het aantal en de impact van de door DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling in 2012 geformuleerde punten van voorbehoud ter discussie stelden.

Zie eveneens de antwoorden op paragrafen 34 en 35.

34. De Commissie is van mening dat het feit dat het foutenpercentage dat door haarzelf is geraamd en in het jaarlijkse activiteitenverslag van DG Werkgelegenheid is meegedeeld, drie jaar op rij in overeenstemming is met het meest waarschijnlijke foutenpercentage van de Rekenkamer, de geldigheid en betrouwbaarheid van haar benadering bevestigt.

In 2011 en 2012 bedroegen de door DG Werkgelegenheid geraamde foutenpercentages respectievelijk van 2,0% tot 2,5% (zie jaarlijks activiteitenverslag 2011, blz. 43) en van 2,3% tot 3,2% (zie jaarlijks activiteitenverslag 2012, blz. 37). De door de Rekenkamer voor die jaren opgegeven foutenpercentages bedroegen 2,2% en 3,2% respectievelijk. De Commissie is daarom van mening dat het foutenpercentage dat door DG Werkgelegenheid voor zijn jaarlijks activiteitenverslag 2010 is gebruikt, en dat overeenkomt met de resultaten verkregen via de procedure voor de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer, betrouwbaar is.

Wat de EFRO/CF-programma's betreft, bevestigt de Rekenkamer in haar jaarverslag 2012 (paragraaf 5.55) dat de door DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling gemaakte raming van de bedragen die risico lopen, op basis van de foutenpercentages die door de auditautoriteiten zijn opgegeven voor de uitgaven in 2011, in lijn zijn met het oordeel van de Rekenkamer.

Eerste streepje:

De Commissie merkt op dat de 51 programma's die de Rekenkamer aanhaalt, overeenkomen met de werkzaamheden van 9 van de 112 auditautoriteiten die belast zijn met het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds. Ook merkt zij op dat de technische kwestie die aan de orde is gesteld in het geval van 31 programma's die in één steekproef zijn bijeengebracht, de beoordeling door de auditautoriteit en de Commissie niet wijzigt.

In de resterende gevallen was volgens de Commissie voldoende informatie beschikbaar om degelijke conclusies te kunnen trekken over de foutenpercentages die door de auditautoriteiten zijn opgegeven.

Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 32.

Tweede streepje:

De Commissie is verheugd over het feit dat de Rekenkamer tot dezelfde conclusies is gekomen voor 133 van de 138 gecontroleerde gevallen. Wat die vijf gevallen betreft waarbij het om twee auditautoriteiten gaat, bevestigt de Commissie na een grondige analyse van de door de betrokken auditautoriteiten verstrekte toelichtingen haar in het jaarlijks activiteitenverslag 2012 opgenomen oordeel dat er geen aanleiding is om voorbehoud te maken. Voor vier van deze in één steekproef bijeengebrachte programma's is de fout in 2012 gecorrigeerd, zodat deze niet hoeft te worden meegerekend bij het berekenen van het verwachte foutenpercentage. Voor het vijfde programma is de Commissie van mening dat het meerekenen van het gedeelte van de uitgaven dat van de te controleren populatie was uitgesloten, een zeer beperkte impact op het foutenpercentage zou hebben gehad.

Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 5.52, vierde streepje, en 5.57 van het jaarverslag 2012 van de Rekenkamer.

De Commissie vindt dan ook dat zij haar rol van toezichthouder op de door de auditautoriteiten gerapporteerde foutenpercentages correct heeft vervuld.

35. Conform de methode voor het jaarlijks activiteitenverslag 2010 waren de gevalideerde foutenpercentages één van de elementen waarop DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling zich baseerde voor zijn eindbeoordeling van de programma's. Deze percentages werden niet gebruikt om de minimale/maximale raming van de betalingen die risico liepen, te maken; daarvoor werd de methodologie van de voorgaande jaren gebruikt.  Zoals expliciet is vermeld in het jaarlijks activiteitenverslag 2010 (blz. 69), raamde DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling het bedrag dat risico liep op 0,8 à 1,7% van de in 2010 verrichte betalingen; het DG wees erop dat de door de nationale auditautoriteiten opgegeven foutenpercentages betreffende de gedeclareerde uitgaven voor 2009 met de nodige voorzichtigheid dienden te worden geïnterpreteerd bij het beoordelen van het functioneren van de systemen in 2010 (blz.31). Alle opgegeven foutenpercentages zijn in 2011 en volgende jaren onderzocht en gevalideerd door DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling, waarbij sommige opwaarts zijn herzien of vervangen door forfaitaire percentages. In een aantal gevallen hebben de auditautoriteiten in 2011 of 2012 betrouwbare herziene foutenpercentages meegedeeld.

Met ingang van 2011 heeft DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling zijn methodologie herzien om tot een nauwkeurigere raming van het bedrag dat risico loopt te komen, op basis van foutenpercentages die door de auditautoriteiten zijn opgegeven en door de diensten van de Commissie zijn gevalideerd. Tegelijkertijd introduceerde DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling de berekening van een gecumuleerd restfoutenrisico, waarbij door de lidstaten opgelegde financiële correcties in aanmerking worden genomen. Voor deze berekening maakt DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling dus gebruik van gevalideerde foutenpercentages voor alle jaren sinds het begin van de programmeringsperiode, met inbegrip van foutenpercentages die achteraf door de auditautoriteiten zijn herzien, zelf herberekende foutenpercentages en forfaitaire percentages. De op het moment van de mededeling van de foutenpercentages in 2010 gesignaleerde beperkingen hebben bijgevolg geen impact op de berekening van het gecumuleerde restfoutenrisico in 2012. De Rekenkamer bevestigde in haar jaarverslag 2012 (paragraaf 5.55) dat de door DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling gemaakte raming van de bedragen die in 2012 risico liepen, in lijn waren met het oordeel van de Rekenkamer.

Wat DG Werkgelegenheid en sociale zaken betreft, verwijst de Commissie naar haar antwoord op paragraaf 34.

36. De Commissie heeft het gebruik van statistische steekproeven in 2012/2013 actief bevorderd en heeft haar richtsnoeren over steekproeven in april 2013 bijgewerkt om het gebruik van statistische steekproeven ook in geval van kleine populaties van verrichtingen mogelijk te maken en zo representatieve resultaten voor een groeiend aantal programma's te verkrijgen.

Overigens kan het foutenpercentage ook representatief zijn wanneer een formele benadering van niet-statistische steekproefneming wordt gevolgd of wanneer de gecontroleerde steekproef een groot deel van de uitgaven dekt.

Niet-statistische steekproeven van kleine populaties van verrichtingen zijn evenwel conform de regelgeving en verschaffen de best beschikbare indicatie van het totale risico voor de betrokken programma's. In die gevallen houdt de Commissie ook rekening met de kenmerken van de populatie en het auditbereik. Zij dient deze indicatoren te gebruiken voor het proces tot verkrijging van zekerheid en voor de berekening van het gecumuleerd restfoutenrisico. In elk geval waar zij het opgegeven foutenpercentage onbetrouwbaar acht, maakt zij gebruik van forfaitaire percentages.

37. De Commissie is het met de Rekenkamer eens dat rekening houden met financiële correcties ingewikkeld is, vanwege de tijdsverschillen tussen de termijn voor de rapportage door de lidstaten en die voor het jaarlijkse activiteitenverslag van de Commissie, en vanwege de verschillende bij de totstandbrenging ervan betrokken actoren.  Om het meerjarige karakter van de programma-uitvoering, met inbegrip van de financiële correcties, te weerspiegelen, berekent de Commissie een gecumuleerd restfoutenrisico dat aangeeft hoe het corrigerend vermogen zich van jaar tot jaar ontwikkelt. De Commissie streeft naar een restfoutenpercentage dat op het einde van de programmeringsperiode onder de materialiteitsdrempel ligt, en houdt daarbij rekening met alle gedurende de looptijd van een programma toegepaste financiële correcties.

38. De Commissie kan alleen maar werken met de gegevens die zij volgens de regels elk jaar eind maart van de lidstaten ontvangt en die voor het cohesiebeleid beschikbaar zijn in een meerjarenopzet.

Eerste streepje:

De Commissie moet in het jaarlijks activiteitenverslag een becijfering maken van het gecumuleerde restfoutenrisico op het einde van het verslagjaar. Het gecumuleerde restfoutenpercentage geeft een indicatie van het corrigerend vermogen van een programma over verschillende jaren, rekening houdende met de informatie die op het tijdstip van berekening beschikbaar is, zowel in termen van risico als wat de verrichte financiële correcties betreft.

Wanneer de Commissie het jaarlijks activiteitenverslag opstelt, heeft zij de beschikking over de een jaar eerder door de lidstaten opgegeven financiële correcties en, voor sommige programma's, over de gegevens van het lopende jaar. Deze informatie kan door de Commissie worden nagetrokken omdat het verzoek voor de meeste van die correcties van haarzelf is uitgegaan.

Daarnaast heeft de Commissie de voorbije drie jaar voor 68 operationele programma's specifieke, op risico-inschatting gebaseerde controles verricht om zich ervan te vergewissen dat door de lidstaten gemelde correcties daadwerkelijk worden uitgevoerd en in geval van twijfels of ontoereikend bewijs trekt zij de betrokken bedragen af van de gecumuleerde financiële correcties die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het restfoutenpercentage.

Tweede streepje:

Zoals aangegeven in het richtsnoer voor de behandeling van fouten die in het jaarlijks controleverslag worden vermeld (COCOF_11-0041-01-EN van 7 december 2011), moeten de auditautoriteiten een prognose van het foutenpercentage maken op basis van alle controlebevindingen en financiële correcties die als gevolg van hun controles worden toegepast, niet opnemen in de berekening van de verwachte foutenpercentages. Bij het formuleren van hun auditadvies kunnen zij rekening houden met latere gebeurtenissen, zoals financiële correcties die na de afsluiting van hun controles hebben plaatsgevonden. Als die correcties het verwachte foutenpercentage voldoende drukken, kan de auditautoriteit besluiten een advies zonder voorbehoud uit te brengen, maar moet zij het verwachte foutenpercentage toch meedelen zoals het was berekend.

De Commissie zal deze regel bij de auditautoriteiten in herinnering brengen.

Derde streepje:

Lopende terugvorderingen hebben betrekking op door de lidstaat uitgevaardigde en uit te voeren invorderingsopdrachten; Zij zijn door de verordening voorgeschreven en het is terecht dat deze corrigerende maatregelen in aanmerking worden genomen.

Vierde streepje:

Overeenkomstig de regelgeving moeten de lidstaten inhoudingen op betalingsverzoeken van het voorgaande jaar rapporteren. Zoals in de toelichtingsnota [voetnoot: ref. COCOF 10/0002/02 van 17/03/2010] is verduidelijkt, zijn de inhoudingen definitief en kunnen zij niet worden teruggedraaid in latere betalingsverzoeken, tenzij later komt vast te staan dat de onrechtmatige bedragen toch rechtmatig en subsidiabel zijn. In dergelijke gevallen dient de certificeringsautoriteit haar rapportage aan te passen. De Commissie zal deze regel bij de certificeringsautoriteiten in herinnering brengen.

39. Vanaf de jaarlijkse activiteitenverslagen 2011, die in maart 2012 zijn gepresenteerd, worden gevallen waarin het restfoutenpercentage negatief zou zijn, gecorrigeerd tot minimaal 0 als onderdeel van de procedures die de Commissie heeft ingesteld om onderschatting van het totale gecumuleerde restfoutenrisico bij de berekening tegen te gaan.

Het gecumuleerde restfoutenrisico geeft aan wat het corrigerend vermogen van een programma is, rekening houdende met de beste raming van het risico, het gevalideerde foutenpercentage en informatie over alle verrichte correcties, ongeacht de bron van de bevinding (beheers-, certificerings- of auditautoriteit). In extreme gevallen waarin het gecumuleerde restfoutenrisico nul is, betekent dit met andere woorden dat de totale gerapporteerde correcties betreffende uitgaven die eerder in betalingsverzoeken aan de Commissie waren opgenomen, groter waren dan het geraamde gecumuleerde risico voor het programma op het tijdstip van de berekening.

40. De belangrijkste grondslag voor het maken van voorbehoud is de beoordeling van het functioneren van de beheers- en controlesystemen en het verwachte foutenpercentage. Het gecumuleerde restfoutenrisico is een tweede filter op grond waarvan eventueel bijkomende punten van voorbehoud worden gemaakt. Met name, maar niet exclusief, wanneer het gevalideerde foutenpercentage tussen 2 en 5% ligt, is het een middel om daartoe te besluiten. Het is zeker niet de belangrijkste grondslag waarop punten van voorbehoud in het jaarlijks activiteitenverslag gebaseerd zijn, maar een aanvullende.

Deze benadering is voor 65 van de 67 door de Rekenkamer vermelde EFRO-/CF-programma's gevolgd. Voor de overige twee programma's zijn, zoals de Rekenkamer in bijlage III bij haar verslag aangeeft, uitzonderingen gemaakt in lijn met de methodologie van het jaarlijks activiteitenverslag en bekendgemaakt in het jaarlijks activiteitenverslag, omdat alle nodige financiële correcties op tijd voor het zekerheidsproces waren toegepast (zie jaarlijks activiteitenverslag DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling, blz. 35).

Voor de 4 ESF-OP's met een 'verwacht foutenpercentage' van meer dan 5% waren de nodige financiële correcties reeds verricht tegen de tijd dat het jaarlijks activiteitenverslag 2012 van DG EMPL werd gepubliceerd. De gecumuleerde foutenpercentages die voor die OP's werden berekend, lagen dus onder de 2%. Volgens het vaste richtsnoer van de Commissie voor de jaarlijkse activiteitenverslagen 2012 behoeft enkel voorbehoud te worden gemaakt als het gecumuleerde financiële risico meer dan 2% beloopt. Bovendien waren voor de vier betrokken programma's passende actieplannen uitgewerkt om te voorkomen dat de problemen zich opnieuw zouden voordoen.

Voorts wijst de Commissie erop dat de Rekenkamer in punt 6.34 van haar Jaarverslag 2012 stelt dat de tekortkomingen in de door de auditautoriteiten opgegeven foutenpercentages 'niet het aantal en de impact van de door DG EMPL in 2012 geformuleerde punten van voorbehoud ter discussie stellen'.

43. Er zijn twee processen die duidelijk van elkaar moeten worden onderscheiden: enerzijds, het formeel vertrouwen op het werk van de auditautoriteit onder de voorwaarden van artikel 73 van de verordening en anderzijds, het jaarlijks proces tot verkrijging van zekerheid in het kader waarvan de Commissie zich, na een grondige evaluatie van het jaarlijks controleverslag en hercontroles ter plaatse, kan baseren op de gerapporteerde – gevalideerde – controleresultaten.

De cijfers die de Rekenkamer vermeldt, weerspiegelen de voorzichtige benadering die de Commissie hanteert, zoals aangegeven in paragraaf 47, en de tweeledige voorwaarde dat er niet alleen op de werkzaamheden van de auditautoriteiten en de opgegeven foutenpercentages wordt afgegaan, maar dat tevens alle onderdelen van het beheers- en controlesysteem van een gegeven programma als volledig doeltreffend moeten zijn beoordeeld (zie ook antwoord op paragraaf 16).

Het vervuld zijn van de voorwaarden betekent overigens niet dat de Commissie automatisch tot toekenning van de artikel 73-status besluit. De Commissie betrekt bij haar oordeel ook alle andere dienstige elementen, zoals de vraag hoe materieel en cruciaal een OP is voor het fonds als geheel.

Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 44-46.

De Commissie kon de artikel 73-status pas toekennen nadat in overeenstemming met de internationale controlestandaarden voldoende auditwerk was verricht en de auditautoriteit een positieve beoordeling had gekregen.

En ook al zijn de besluiten pas in het zesde jaar van de periode 2007-2013 genomen, de uitvoering van de programma's op het terrein loopt tot 2017 en de afsluiting ervan tot 2017. Bovendien kan de toepassing van de single audit in dit stadium bijdragen tot de inrichting van de beheers- en controlesystemen voor de volgende programmeringsperiode en zal het concept wordt gehandhaafd en een positieve uitwerking hebben tot 2023.

In het stappenplan van 2010 werd voorzichtig geopperd dat een eerste groep auditautoriteiten misschien klaar was om de voordelen van het single audit-beginsel te genieten of deze reeds genoot voor sommige programma's/systemen en dat de Commissie zich principieel zou verlaten op het advies van de auditautoriteit. De Commissie kon zich derhalve niet vastleggen op een precieze timing voordat zij haar evaluatie had verricht. Overeenkomstig de voorwaarden die in de verordening worden gesteld en de controlestandaarden moet de Commissie immers eerst over solide controleresultaten na een contradictoire procedure beschikken voordat zij kan besluiten de artikel 73-status aan een gegeven programma toe te kennen. Dat was maar het geval na grondige hercontroles ter plaatse door de Commissie in het kader van haar evaluatie van de werkzaamheden van de auditautoriteiten die vanaf 2009 plaatsvond.

De Commissie koos dus voor een voorzichtige benadering en nam de eerste artikel 73-besluiten pas nadat zij de jaarlijkse controleverslagen over 2010 en 2011, de eerste waarin foutenpercentages werden gerapporteerd, had ontvangen. In dezelfde periode verstrekte de Commissie ook richtsnoeren voor het opstellen van die verslagen, het behandelen van fouten, het nemen van steekproeven, enz., om de betrouwbaarheid en consistentie van de ontvangen informatie te waarborgen. 

Zie ook het antwoord op paragraaf 30.

47. De Commissie streeft naar het verkrijgen van 'redelijke zekerheid dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend zijn'door voor elk programma een aantal essentiële voorwaarden en functies grondig te beoordelen. Deze beoordeling steunt op een synthese van alle controleresultaten van de Commissie en de lidstaat en dus niet alleen op de indicatie die het gecumuleerde restfoutenpercentage geeft. De Commissie heeft het initiële stappenplan in september 2013 formeel geactualiseerd, onder andere met een precisering van de criteria op grond waarvan zij artikel 73 toekent: goedkeuring van de controlestrategie en conformiteitsbeoordeling; redelijke zekerheid dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend zijn en de risico's beperken; redelijke zekerheid dat het werk van de auditautoriteit degelijk is en dat slechts niet-essentiële verbeteringen nodig zijn, afgaande op de kennis en de ervaring die de Commissie heeft vergaard wat haar functioneren betreft. De Commissie neemt ook de controleresultaten van de Rekenkamer in aanmerking.

48. De Commissie is op grond van haar eigen beoordeling van mening dat voor alle 61 programma's eind 2013 de vereisten zijn vervuld. Zij baseert zich daarvoor op de uitkomsten van de omvangrijke audits die in 2009 zijn begonnen om de betrouwbaarheid van de auditautoriteiten vast te stellen. Zij neemt voorts alle regelgevingsvoorschriften in acht, inclusief wat betreft het gebruik van niet-statistische steekproeven in sommige gevallen als beste middel om het risico te ramen en de doeltreffendheid van het beheers- en controlesysteem na te gaan, alsook van het 'gecumuleerde restfoutenpercentage' dat voor elk programma of elke groep programma's wordt berekend sinds 2012, zoals hierboven gezegd.

De Commissie wijst er bovendien op de programma's waarnaar de Rekenkamer in tekstvak 6 verwijst, 5% en minder dan 1% uitmaken van de respectieve globale toewijzingen voor het EFRO/CF en het ESF.

Tekstvak 6 – Overzicht van de resultaten van de test door de Rekenkamer of de voorwaarden voor artikel 73 vervuld waren (2012)

a)

Eerste streepje:

Wanneer programma's die onder een gemeenschappelijk beheers- en controlesysteem staan, ten behoeve van statistische steekproeftrekking worden gegroepeerd, zoals de verordening bepaalt, kan de Commissie geen gecumuleerd restfoutenrisico per programma berekenen aangezien de auditautoriteiten één enkel foutenpercentage voor alle programma's tezamen opgeven. Deze benadering wordt altijd en voor alle lidstaten gevolgd wanneer de auditautoriteiten programma's samenvoegen in één enkele representatieve steekproef.

De zes programma's die de Rekenkamer bedoelt, maken deel uit van een groep van acht programma's die onder een gemeenschappelijk beheers- en controlesysteem staan. Het opgegeven en gevalideerde foutenpercentage voor de groep programma's bedroeg 2,64% voor 2011. Het overeenkomstige gecumuleerde restfoutenrisico voor de volledige groep van acht programma's als geheel bedroeg, nadat de betrokken certificeringsautoriteit correcties had aangebracht, minder dan 2%. De Commissie concludeerde bijgevolg dat de systemen voor alle acht programma's doeltreffend waren.

Tweede streepje:

Alle voorwaarden om artikel 73 aan dit programma toe te kennen waren begin 2012 reeds vervuld. De Commissie koos niettemin voor een voorzichtige benadering vanwege het risico van systemische fouten in een welbepaalde maatregel van het programma. Daarom werd in het jaarlijks activiteitenverslag een gedeeltelijk voorbehoud gemaakt. Vervolgens bevestigde de lidstaat dat alle uitgaven betreffende de maatregel in kwestie reeds in november 2011 preventief waren afgezonderd en dat in 2012 een actieplan ten uitvoer werd gelegd om te waarborgen dat geen uitgaven voor deze maatregel daadwerkelijk risico zouden lopen. Na deze conclusie werd het gedeeltelijk voorbehoud in november 2012 opgeheven. In aansluiting op twee controlebezoeken ter plaatse kreeg het programma de artikel 73-status. De in het jaarlijks controleverslag voor 2012 gerapporteerde positieve resultaten bekrachtigden dit oordeel, met een gevalideerd foutenpercentage van minder dan 2%, en de Commissie gaf in het jaarlijks activiteitenverslag 2012 een oordeel zonder voorbehoud.

b)

Eerste streepje:

· voor de twee ESF- en één EFRO-gevallen die de Rekenkamer vermeldt, bevestigt de Commissie dat de betrokken auditautoriteiten de richtsnoeren van de Commissie inzake steekproefneming, gelet op de geringe omvang van de populatie, naar behoren hebben gevolgd. De Commissie wijst erop dat de verordening voorziet in het gebruik van foutenpercentages gebaseerd op niet-statistische steekproeven bij kleine verrichtingenpopulaties. Dit zijn de enige beschikbare indicatoren om het globale risico voor de desbetreffende programma's te ramen en zij worden daarom door de Commissie gebruikt in het kader van de opbouw van zekerheid. In die gevallen houdt de Commissie ook rekening met de kenmerken van de populatie en het auditbereik. In twee ESF-gevallen was gelet op de kleine populatie aan de minimumdekkingsvereiste (10%) voldaan. Wat het resterende EFRO-programma betreft, was het gebruik in 2011 van een willekeurige selectie van items voor aanzienlijke bedragen en meer dan 10% van de uitgaven toereikend.

· Bovendien baseerde de Commissie haar beoordeling niet alleen op de in de jaarlijkse controleverslagen opgegeven foutenpercentages, maar ook op andere elementen die had verkregen zij via haar controles, bijvoorbeeld hercontroles van door de auditautoriteit gecontroleerde verrichtingen en gecumuleerde kennis over het functioneren van de betrokken systemen.

· Omdat die elementen positief waren, concludeerde de Commissie dat zij over een voldoende basis beschikte om voor de drie programma's de artikel 73-status toe te kennen.

· Voor de steekproef 2013 kozen beide auditautoriteiten voor een statistische steekproefmethode, rekening houdende met de toename van de populatiegrootte en de lagere drempel voor het gebruik van statistische steekproefneming, overeenkomstig het herziene steekproefnemingsrichtsnoer dat de Commissie in april 2013 uitvaardigde.

Zie ook het antwoord op paragraaf 36.

Derde streepje:

Voor deze twee programma's was in juni 2012 geconcludeerd dat was voldaan aan alle in het stappenplan van de Commissie bepaalde voorwaarden om artikel 73 toe te kennen. Op dat moment had de Commissie de de door de auditautoriteit gebruikte steekproefmethode in vier opeenvolgende jaarlijkse controleverslagen sinds 2008 beoordeeld en conform bevonden. De informatie over de verandering van steekproefmethode werd verstrekt in december 2012 in het nieuwe jaarlijkse controleverslag en onmiddellijk onderzocht. De Commissie oordeelde op basis daarvan dat uitsluiting van de uitgaven uit de steekproefpopulatie niet in overeenstemming met de voorschriften was. Niettemin concludeerde zij dat deze verandering van methode geen impact had op de opgegeven foutenpercentages en door de auditautoriteit was besloten om redenen van kosteneffectiviteit, aangezien de betrokken begunstigden in eerdere jaren reeds waren gecontroleerd zonder dat er fouten werden vastgesteld.

De Commissie merkt op dat door de verandering van methode de dekking van de controles in vergelijking met eerdere jaren toenam van 5% tot 20%.

Vierde streepje: Het OP dat de Rekenkamer bedoelt, is het op vier na kleinste voor het ESF. De jaarlijkse betalingen in 2010-2012 bedroegen gemiddeld 1,5 miljoen euro. Niettegenstaande het om een zeer klein programma ging, kon artikel 74, dat voorziet in proportionele controleregelingen voor kleine OP's, niet worden toegepast om het medefinancieringspercentage voor dit programma meer dan 40% bedraagt. De Commissie bevestigt bovendien dat zij voldoende redenen had om aan dit programma artikel 73, dat een soortgelijke werking als artikel 74 heeft, toe te kennen aangezien de ESF-auditautoriteit het richtsnoer van de Commissie inzake steekproeftrekking op passende wijze had gevolgd gelet op de zeer geringe omvang van de populatie, die ver onder de door de Rekenkamer in voetnoot 9 vermelde drempel voor statistische steekproeftrekking lag (minder dan 20 projecten voor 2011 en 2012). Bijgevolg kon op de betrokken populatie geen statistiche steekproeftrekking worden toegepast. Er was echter wel aan de door het richtsnoer voorgeschreven minimumdekking van 10% voldaan.  Bovendien was het beheers- en controlesysteem voor dit operationeel programaa als doeltreffend beoordeeld en bedroeg het door de beheersautoriteit gerapporteerde en door de Commissie gevalideerde foutenpercentage constant minder dan 2%.

c) De Commissie is van oordeel dat zij artikel 73 aan deze twee programma's heeft toegekend op grond van solide, consistente en transparante criteria en met inachtneming van de bevindingen van de Rekenkamer.

In één van de twee door de Rekenkamer vermelde gevallen was het beheers- en controlesysteem doeltreffend beoordeeld en bedroegen de door de auditautoriteit gerapporteerde en door de Commissie gevalideerde foutenpercentages in de periode (2010-2012) constant minder dan 2%.

Wat het tweede geval betreft, sloegen de bevindingen van de Rekenkamer niet op het functioneren van de auditautoriteit, maar op andere onderdelen van het beheers- en controlesysteem; zij krijgen de nodige follow-up. De Commissie denkt dat in 2013 in het beheers- en controlesysteem aangetroffen tekortkomingen niet noodzakelijkerwijze gevolgen hebben voor de wijze waarop zij voortgaat op het werk van de auditautoriteit.

d) De artikel 73-status is in juni en september 2012 aan de twee betrokken auditautoriteiten toegekend. De opmerking van de Rekenkamer betreft bevindingen van 2013.

De Commissie kan in elk geval bevestigen, na de bevindingen van de Rekenkamer grondig te hebben onderzocht, dat deze auditautoriteiten aan de voorwaarden voor artikel 73 voldoen. Zij ziet er in het kader van haar recente gezamenlijk auditonderzoek naar het toezicht op artikel 73 nauwlettend op toe dat dit zo blijft (zie antwoord op paragraaf 54).

Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 49 en 50

Zoals is bepaald in het bijgewerkte stappenplan en het gezamenlijk auditonderzoek waartoe in september 2013 is besloten, en tot uiting komt in de auditstrategie van de diensten van de Commissie, bestaat een passend toezicht op artikel 73 uit een analyse van de nationale systeemauditverslagen en jaarlijkse controleverslagen (waar nodig vergezeld van controlebezoeken), controles ter plaatse van werkdocumenten en hercontroles van de werkzaamheden van de auditautoriteit, en bilaterale coördinatievergaderingen.

Zie ook het antwoord op paragraaf 32.

Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 51-53.

Het stappenplan was bedoeld als strategisch document waarin de voorwaarden voor de toekenning van artikel 73 en van het toezicht worden uiteengezet, en niet als methodologisch document. Na de eerste serie artikel 73-besluiten in de eerste helft van 2012, werd de methodologie voor monitoringbezoeken verder ontwikkeld en is de nieuwe onderzoeksmethode verfijnd op basis van de ervaring van twee in 2012 afgelegde proefbezoeken, die hercontroles en controle van werkdocumenten omvatten.

Overeenkomstig het bijgewerkte stappenplan, het gezamenlijk auditonderzoek en de auditstrategie zal in principe om de twee jaar een monitoringbezoek plaatsvinden voor elke auditautoriteit met artikel 73-status. Deze monitoringbezoeken omvatten hercontroles en controle van werkdocumenten, in overeenstemming met internationale controlestandaarden.

Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 54 en 55.

DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling heeft in zijn jaarlijks activiteitenverslag 2012 verklaard dat, op basis van zijn eigen monitoring van de programma's met single audit-status, de omstandigheden die deze status rechtvaardigen nog steeds aanwezig waren, aangezien de auditautoriteiten nieuwe tekortkomingen bij sommige van de betrokken programma's naar behoren hadden gemeld. Het functioneren van de auditautoriteiten in kwestie bleef dus adequaat.

De Commissie heeft het initiële stappenplan in september 2013 formeel geactualiseerd en een auditonderzoek goedgekeurd waarin de methodologie en het proces voor het monitoren van de single audit-status worden vastgelegd. Bijlage I van het bijgewerkte stappenplan bevat een overzicht van de acties/corrigerende maatregelen die moeten worden genomen als niet langer is voldaan aan een of meer van de oorspronkelijke voorwaarden voor de toepassing van het single audit-beginsel.

De Commissie volgt alle betrokken programma's, onder andere via hercontroles. Eind 2013 heeft de monitoring door de Commissie betrekking op negentien OP's met artikel 73-status en zeven auditautoriteiten, in lijn met de controlemethodologie van de Commissie. Specifieke corrigerende maatregelen worden ten uitvoer gelegd voor vier auditautoriteiten.

DG Werkgelegenheid heeft in zijn jaarlijks activiteitenverslag 2012 geen punten aan de orde gesteld die aanleiding zouden geven tot een heroverweging van de operationele programma's waaraan in 2012 artikel 73 is toegekend. Bijgevolg dienden geen corrigerende acties te worden ingeleid om die status in te trekken of op te schorten. Daarenboven begon de Commissie in het najaar van 2013 met monitoringbezoeken voor deze OP's.

56. De afsluiting zal geschieden op basis van het omvangrijke controle- en monitoringwerk dat gedurende de periode is geleverd, in het bijzonder wat de jaarlijkse beoordeling van het gecumuleerde restfoutenrisico per programma betreft. Zie ook het antwoord op de paragrafen 49-53 inzake het bijgewerkte stappenplan en het auditonderzoek betreffende de monitoring.

De Commissie vestigt tevens de aandacht dat het single audit-beginsel ook in de periode 2014-2020 zal worden toegepast, zoals is bepaald in artikel 140, lid 3, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen [voetnoot: "Voor operationele programma’s waarvoor de Commissie concludeert op het oordeel van de auditautoriteit te kunnen vertrouwen, kan zij met de auditautoriteit overeenkomen de audits van de Commissie ter plaatse te beperken tot een audit van de werkzaamheden van de auditautoriteit, tenzij er bewijzen zijn voor tekortkomingen in het werk van de auditautoriteit voor een boekjaar waarvoor de rekeningen door de Commissie zijn aanvaard".].

60. De Commissie heeft richtsnoeren gegeven gedurende de eerste jaren van uitvoering, wat essentieel is voor het werk van de auditautoriteiten (bv. over conformiteitsbeoordeling, auditstrategie, beoordeling van beheers- en controlesystemen, steekproefmethoden). Deze richtsnoeren werden tijdig uitgevaardigd, bij het begin van de programmeringsperiode (zie paragraaf 62).

Gezamenlijk antwoord op paragraaf 61 en tekstvak 8.

De richtsnoeren inzake complexe aangelegenheden, zoals die welke de Rekenkamer noemt, zijn noodzakelijkerwijze gebaseerd op goede en minder goede werkmethoden die in de eerste jaren van uitvoering zijn vastgesteld. Tijdens diverse technische vergaderingen met de auditautoriteiten worden ontwerprichtsnoeren besproken, voordat zij definitief worden aangenomen in de COCOF-bijeenkomst. Dit was in het bijzonder het geval voor het richtsnoer inzake de behandeling van fouten, dat uitvoerig werd besproken met de auditautoriteiten voordat het formeel ter kennis werd gebracht.

66.

Eerste streepje:

De Commissie is het ermee eens dat het dienstig zou zijn de verplichte informatie aan te vullen met nadere richtsnoeren wat de resultaten van de verrichtingen betreft. Zij is van plan om tegen eind 2013 aanvullende schriftelijke verduidelijkingen te verstrekken aan de auditautoriteiten.

Tweede streepje:

De Commissie verkrijgt aanvullende informatie over de resultaten van audits van verrichtingen hetzij schriftelijk, hetzij tijdens informatiebezoeken die op basis van een risico-inschatting vereist zijn (zie antwoord op paragraaf 32).

De Commissie zal de mogelijkheid onderzoeken om over dit punt nadere schriftelijke verduidelijking te verstrekken.

Derde streepje:

Bij de afsluiting dienen de auditautoriteiten nu reeds een meerjarenevaluatie te maken van het functioneren van de beheers- en controlesystemen, alsook van het corrigerend vermogen (zie in 2013 uitgevaardigd richtsnoer betreffende de afsluiting).

Vierde streepje:

Wat de impact van verdere gebeurtenissen op het auditadvies betreft: dit is reeds behandeld in het richtsnoer betreffende de behandeling van fouten van december 2011, voor zover het gaat om 'positieve' gebeurtenissen.

De Commissie zal de mogelijkheid onderzoeken om over dit punt nadere schriftelijke verduidelijking te verstrekken.

De Commissie heeft in de uitvoerings-/gedelegeerde handelingen voor de programmeringsperiode 2014-2020 voorstellen gedaan om alle voorgaande aspecten te regelen, teneinde de tenuitvoerlegging verder te harmoniseren.

67. De verordening en bijgevolg het door de Commissie uitgevaardigde richtsnoer zijn in lijn met internationale controlestandaarden, maar moeten rekening houden met de specifieke kenmerken en terminologie van het cohesiebeleid.

Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 68 en 69.

De grote hoeveelheid auditwerk die sinds 2009 is verricht om de werkzaamheden van de auditautoriteiten te beoordelen, heeft geresulteerd in een grootschalige capaciteitsopbouw bij de betrokken autoriteiten. Daarbij konden via aanvullende richtsnoeren en technische bijeenkomsten eveneens goede werkmethoden worden uitgewisseld.

72. De Commissie blijft opleiding verstrekken aan de auditautoriteiten, in het bijzonder wat betreft steekproeftechnieken, de auditwerkzaamheden voor de afsluiting van de periode 2007-2013 en de audits in de nieuwe programmeringsperiode.

73. De Commissie wijst erop dat de toekenning van de artikel 73-status aan sommige programma's haar controlewerk niet vermindert. Voor de Commissie schuilt het belangrijkste voordeel in de mogelijkheid haar beperkte controlemiddelen te concentreren op de meest riskante programma's en autoriteiten, in de plaats van haar controlewerkzaamheden in het algemeen terug te schroeven. Overigens betekent 'single audit' niet 'no audit'. Monitoring en follow-upbezoeken blijven noodzakelijk om de continuïteit in de betrouwbaarheid van de auditwerkzaamheden van de nationale auditautoriteiten te waarborgen.

Gezamenlijk antwoord op de punten 74-76.

De Commissie benadrukt dat de regelgeving 2007-2013 haar een beduidend hogere mate van zekerheid verschaft, in het bijzonder doordat de zekerheid per operationeel programma per jaar vanaf het begin van de uitvoering kan worden getoetst. De controlekosten moeten derhalve vanuit een oogpunt van kosteneffectiviteit en niet in absolute termen worden bezien.

De Commissie wijst erop dat de fondsen uit het onderdeel 'technische bijstand' financiering kunnen verstrekken voor voorbereidende acties, beheer, monitoring, evaluatie, voorlichting en controleactiviteiten van programma's.

77. Na jaren van hoge foutenpercentages in de periode 2000-2006 heeft de Commissie besloten om voor de periode 2007-2013 aangescherpte regels inzake beheer en controle, onder andere inzake statistische steekproeftrekking, voor te stellen. Deze voorstellen zijn in ruime mate terug te vinden in het huidige wetgevingskader. De Commissie merkt op dat de foutenpercentages in de lopende programmeringsperiode aanzienlijk kleiner zijn.

78.

De Commissie gaat ervanuit dat de controlekosten voor de programmeringsperiode 2014-2020 gelijk zullen blijven.

De verschillende vereenvoudigingen waarin de verordening voorziet, de vermindering van de administratieve lasten (bijvoorbeeld minder rapportageverplichtingen en grootschaliger gebruik van vereenvoudigde kosten) en geactualiseerde richtsnoeren inzake steekproeftrekking kunnen de auditinspanningen in belangrijke mate rationaliseren.

Dit zou de extra inspanningen die nodig zijn om de rekeningen te controleren en de beheersverklaringen te verifiëren, moeten uitvlakken, en zelfs meer dan dat. 

Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 79 en 80.

De Commissie is verheugd over de conclusie van de Rekenkamer. De Commissie is voorts van mening dat de lidstaten en zijzelf het internecontrolekader voor de programma's van 2007-2013 hebben versterkt ten opzichte van eerdere perioden. Volgens de Commissie heeft dit bijgedragen tot een solide auditcapaciteit overal in de Unie.

83. Het standpunt van de Commissie ten aanzien van de risico's die de Rekenkamer signaleert, is als volgt:

Eerste streepje:

De Commissie heeft sinds 2009 omvangrijke controles ter plaatse verricht om het werk van de auditautoriteiten te beoordelen. Zij heeft 269 controlebezoeken afgelegd en voor het EFRO en het ESF respectievelijk 47 en 84 auditautoriteiten onderzocht. Daarmee waren respectievelijk 96 en 99% van de totale toewijzingen gemoeid. Dankzij deze onderzoekingen kon de Commissie advies verstrekken, bijdragen tot capaciteitsopbouw en onbetrouwbaar geachte percentages herbecijferen of vervangen door forfaitaire.

De Commissie beschikt al bij al over een grondig proces om de betrouwbaarheid van de door de auditautoriteiten opgegeven foutenpercentages te verifiëren en deze waar nodig te herzien. Het feit dat de foutenpercentages die in de jaarlijkse activiteitenverslagen van DG Werkgelegenheid en DG Regionaal beleid en stadsontwikkeling worden vermeld, in lijn zijn met het door de Rekenkamer vastgestelde foutenpercentage, is een bewijs voor de betrouwbaarheid van het controle- en rapportagesysteem.

Tweede streepje:

De Commissie heeft voor het verifiëren en valideren van de door de auditautoriteiten opgegeven foutenpercentages een solide methodologie ontwikkeld, en waar nodig verzoekt zij om aanvullende informatie en/of legt zij controlebezoeken ter plaatse af (in 2013 ging het om 64 EFRO-/CF-OP's in 11 lidstaten en 23 ESF-OP's in 10 lidstaten).

De goede kennis die de Commissie via haar uitgebreide auditwerkzaamheden heeft vergaard over het functioneren van heel wat auditautoriteiten, is haar zeer goed van pas gekomen om de opgegeven foutenpercentages te kunnen beoordelen.

Derde streepje:

De Commissie is van mening dat het gecumuleerde restfoutenrisico, waarin de foutenpercentages en de financiële correcties voor de gehele programmeringsperiode in aanmerking zijn genomen, een indicator is voor het totale corrigerende vermogen van de programma's die per jaar door de Commissie worden beoordeeld in haar jaarlijkse activiteitenverslagen.

Het is gebaseerd op alle beschikbare meegedeelde gegevens van eerdere jaren en de beste raming van het verslagjaar.

Het helpt de Commissie om is het bijzonder, maar niet uitsluitend, in te grijpen bij programma's met een gevalideerd jaarlijks foutenpercentage tussen 2 en 5%.

Dergelijke programma's, die tot dusver zonder voorbehoud bleven, kunnen nu wel het voorwerp uitmaken van voorbehoud en dus van juridische acties (onderbreking/opschorting/financiële correcties).

Dankzij gebruikmaking van het gecumuleerde restfoutenpercentage krijgen nu meer programma's een voorbehoud, waardoor het door de Rekenkamer gesignaleerde gevaar van onderschatting van de risico's die de betrokken programma's lopen, wordt verminderd.

Daarnaast heeft de Commissie de voorbije drie jaar voor 68 operationele programma's specifieke, op risico-inschatting gebaseerde controles verricht om zich ervan te vergewissen dat de gemelde correcties daadwerkelijk worden uitgevoerd en in geval van twijfels of ontoereikend bewijs trekt zij de betrokken bedragen af van de gecumuleerde financiële correcties die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het restfoutenpercentage.

De Commissie streeft er met de rapportering aan de kwijtingverlenende autoriteit steeds naar een waarachtig en betrouwbaar beeld te geven van het risico dat de EU-begroting naar schatting voor elke lidstaat loopt, en houdt daarbij rekening met het corrigerend vermogen in een meerjarenperspectief. De diensten van de Commissie verstrekken volkomen transparant alle informatie waarover zij beschikken in hun jaarlijkse activiteitenverslagen.

De Commissie analyseert ieder jaar grondig de foutenpercentages die door de auditautoriteiten worden opgegeven. Dankzij dit verificatieproces, en de uitgebreide resultaten van haar auditonderzoeken, kan de Commissie in de jaarlijkse activiteitenverslagen volledige en betrouwbare gevalideerde foutenpercentages meedelen en waar nodig de passende punten van voorbehoud maken.

De Commissie is van mening dat het feit dat het foutenpercentage dat door haarzelf is geraamd en in het jaarlijkse activiteitenverslag van DG Werkgelegenheid is meegedeeld, drie jaar op rij in overeenstemming is met de foutenpercentages van de Rekenkamer, de geldigheid en betrouwbaarheid van haar benadering bevestigt.

Aanbeveling 1

De Commissie is van mening dat deze aanbeveling al is uitgevoerd.

De Commissie past een proces van grondige verificaties toe, onder andere inspectiebezoeken ter plaatse, om zich te vergewissen van de juistheid en betrouwbaarheid van de door de auditautoriteiten gemelde foutenpercentages. Wanneer zij de foutenpercentages onbetrouwbaar acht, past zij in de plaats daarvan forfaits toe. Ter aanvulling van dit proces vindt sinds 2009 een grootschalig auditonderzoek plaats, in het kader waarvan 269 controlebezoeken zijn afgelegd om het werk van de auditautoriteiten te evalueren, onder andere via hercontroles, die betrekking hadden op circa 90% van de fondstoewijzingen. Daarnaast verricht de Commissie op een risico-inschatting gebaseerde controles om de juistheid van de gemelde financiële correcties na te trekken.

De Commissie zal nauwlettend blijven toezien op de opgegeven foutenpercentages, het werk van de auditautoriteiten blijven monitoren en evalueren, en gerichte audits uitvoeren inzake de kwaliteit van de processen die certificeringsautoriteiten toepassen om financiële correcties te registreren en te rapporteren.

Aanbeveling 2

De mogelijkheid om financiële correcties toe te passen in geval van ernstige onregelmatigheden die na de overlegging van de jaarrekening worden geconstateerd en niet eerder door de auditautoriteit werden ontdekt en/of gerapporteerd, is door de Commissie geïntroduceerd in haar voorstel voor een verordening met gemeenschappelijke bepalingen voor 2014-2020.

De Commissie is ook voornemens middels de afgeleide wetgeving voor te stellen dat bij herhaalde onregelmatigheden waar dezelfde tekortkomingen spelen, de forfaitaire correcties kunnen worden verhoogd wanneer de betrokken lidstaat heeft nagelaten passende corrigerende maatregelen te nemen voor het onderdeel van het systeem dat defectueus was en waarvoor eerder een correctie was toegepast.

84. De cijfers waaraan de Rekenkamer refereert, zijn het gevolg van de strikte verordeningsbepalingen, die de Commissie en de lidstaat tot omvangrijke auditwerkzaamheden verplichten, onder andere hercontroles in overeenstemming met internationale controlestandaarden, voordat zij een oordeel kunnen uitspreken over het functioneren van het gehele beheers- en controlesysteem. Bovendien diende de Commissie te wachten totdat de foutenpercentages werden gemeld in 2010 of in de meeste gevallen zelfs pas in 2011, als gevolg van de trage start van de uitvoering. De Commissie diende deze percentages en de resultaten van haar eerste hercontroles ter plaatse van het werk van de auditautoriteiten zorgvuldig te verifiëren om een oordeel te kunnen uitspreken over de doeltreffendheid van de beheers- en controlesystemen.

85. Op grond van haar eigen beoordeling is de Commissie het grondig oneens voor alle 15 gevallen die in tekstvak 6 worden bedoeld; zij is van mening dat voor alle 61 programma's eind 2013 aan de voorwaarden is voldaan. Zij baseert zich daarvoor op de uitkomsten van de omvangrijke audits die in 2009 zijn begonnen om de betrouwbaarheid van de auditautoriteiten vast te stellen. Zij neemt voorts alle regelgevingsvoorschriften in acht, inclusief wat betreft het gebruik van niet-statistische steekproeven in sommige gevallen als beste middel om het risico te ramen en de doeltreffendheid van het beheers- en controlesysteem na te gaan, alsook van het 'gecumuleerde restfoutenpercentage' dat voor elk programma of elke groep programma's wordt berekend sinds 2012, zoals hierboven gezegd. De geopperde bezwaren zijn overigens met name niet toepasselijk voor kleine OP's.

De Commissie wijst er bovendien op de programma's waarnaar de Rekenkamer in tekstvak 6 verwijst, 5% en minder dan 1% uitmaken van de respectieve globale toewijzingen voor het EFRO/CF en het ESF.

86. Sinds de Rekenkamer haar audit hield, hebben de betrokken directoraten-generaal van de Commissie in september 2013 gezamenlijk een auditonderzoek uitgewerkt en goedgekeurd om na te gaan hoe het staat met de eerste in 2012 toegekende artikel 73-statussen. Daarnaast hebben zij in september 2013 gezamenlijk besloten het stappenplan voor artikel 73 en de monitoringprocessen te actualiseren.

Zie het antwoord op aanbeveling 4.

Aanbeveling 3

Volgens de Commissie is de “single audit”-status verleend op basis van betrouwbare, consistente en doorzichtige criteria. Zij is bovendien van mening dat deze programma's eind 2013 aan alle vereisten voldoen.

De Commissie zal een strikte benadering blijven hanteren en deze met de uitvoering van het in september 2013 bijgewerkte stappenplan voor artikel 73 verder verduidelijken.

Aanbeveling 4

De Commissie is van mening dat aan deze aanbeveling gevolg is gegeven met het bijgewerkte stappenplan en het auditonderzoek betreffende het toezicht op artikel 73 waartoe in september 2013 is besloten.

In aansluiting op de eerste golf van artikel 73-besluiten in de eerste helft van 2012 hebben de diensten van de Commissie op basis van proefcontrolebezoeken een methodologie voor monitoringbezoeken uitgewerkt die overeenkomstig internationale controlestandaarden hercontroles en analyses van werkdocumenten omvatten.

87. De Commissie is ingenomen met het oordeel van de Rekenkamer en blijft nauw samenwerken met de auditautoriteiten om de richtsnoeren en de ondersteuning te verbeteren. De Commissie moedigt de toepassing van haar herziene richtsnoer inzake steekproeftrekking van april 2013 actief aan door middel van opleidingsworkshops in verschillende 'gedecentraliseerde' lidstaten, om een adequate informatieverspreiding bij alle betrokken auditautoriteiten in die lidstaten te garanderen.

De Commissie heeft de dialoog met de auditautoriteiten aangeknoopt om de lancering van de periode 2014-2020 in goede banen te leiden en de secundaire wetgeving betreffende aangelegenheden die verband houden met de werkzaamheden van de auditautoriteiten te verbeteren.

Aanbeveling 5

De Commissie is het eens met de aanbeveling en werkt eraan om, voortbouwend op de met de programmeringsperiode 2007-2013 opgedane ervaring, de afgeleide wetgeving te verbeteren en tijdig en volledig de nodige richtsnoeren te geven zodat de auditautoriteiten in een stabiel methodologisch kader hun werkzaamheden kunnen verrichten.

De Commissie zal sommige aspecten van de bestaande richtsnoeren schriftelijk nader toelichten tegen eind 2013.

Tevens is de Commissie volgens de verordening voor de programmeringsperiode 2014-2020 gemachtigd om via uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen bindende modellen en/of voorschriften aan te nemen voor de werkzaamheden van de auditautoriteiten, op basis van de ervaring en de goede methoden van de periode 2007-2013.

89. De verdeling van de bevoegdheden is duidelijk geregeld in de Verdragen, het Financieel Reglement en de sectorspecifieke verordeningen. Binnen de Europese Structuurfondsen en het Cohesiefonds is een aanzien budget voor technische bijstand beschikbaar voor de lidstaten. Zij moeten uitmaken hoe deze toewijzing wordt gebruikt.

Zie ook het antwoord van de Commissie op aanbeveling 6.

Aanbeveling 6

De Commissie is van mening dat aan deze aanbeveling reeds gevolg is gegeven in de effectbeoordeling 2011 (zie voetnoot 71). Zij wijst er voorts op dat het de lidstaten zijn die in het kader van het gedeeld beheer en volgens het subsidiariteitsbeginsel beslissen over de toewijzing van technische bijstand aan de verschillende kostencategorieën.

Tevens versterkt de Commissie in de verordening voor 2014-2020 haar benadering van kosteneffectiviteit ten aanzien van het cohesiebeleid. Bijgevolg moeten de nieuwe regelingen in verband met de uitvoering en het gebruik van de fondsen, onder andere wat de controles betreft, [...] in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en houden rekening met de algemene doelstelling van de vermindering van de administratieve rompslomp voor instanties die betrokken zijn bij het beheer en de controle van de programma’s".