Artikelen bij COM(2010)388 - Coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2010)388 - Coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede ... |
---|---|
document | COM(2010)388 |
datum | 26 augustus 2010 |
Inhoudsopgave
- Artikel 1
- Artikel 2
- Artikel 3
- Artikel 4
- Artikel 5
- Artikel 6
- Artikel 7
- Artikel 8
- Artikel 9
- Artikel 10
- Artikel 11
- Artikel 12
- Artikel 13
- Artikel 14
- Artikel 15
- Artikel 16
- Artikel 17
- Artikel 18
- Artikel 19
- Artikel 20
- Artikel 21
- Artikel 22
- Artikel 23
- Artikel 24
- Artikel 25
- Artikel 26
- Artikel 27
- Artikel 28
- Artikel 29
- Artikel 30
- Artikel 31
- Artikel 32
- Artikel 33
- Artikel 34
- Artikel 35
- Artikel 36
- Artikel 37
- Artikel 38
- Artikel 39
- Artikel 40
- Artikel 41
- Artikel 42
- Artikel 43
- Artikel 44
- Artikel 45
- Artikel 46
- Artikel 47 - ê 77/91/EEG (aangepast)
- Artikel 48
- Artikel 49
- Artikel 50
Artikel 1
De naam van een vennootschap Ö met een in bijlage I Õ genoemde rechtsvorm moet een aanduiding bevatten die verschillend is van die welke is voorgeschreven aan andere vennootschapsvormen, of van zulk een aanduiding vergezeld gaan.
2. De lidstaten behoeven deze richtlijn niet toe te passen op beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal noch op coöperatieve verenigingen welke in een van de in Ö bijlage I Õ vermelde vennootschapsvormen zijn opgericht. Voor zover in de wetgevingen van de lidstaten van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, zijn deze vennootschappen verplicht de woorden „beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal” of „coöperatieve vereniging”, te vermelden in alle in artikel 5 van Richtlijn 2009/101/EG genoemde stukken.
ê 77/91/EEG
Onder „beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal” in de zin van deze richtlijn worden uitsluitend verstaan vennootschappen:
- die uitsluitend ten doel hebben hun middelen in verschillende roerende, onroerende of andere waarden te beleggen, met als enig oogmerk de beleggingsrisico's te spreiden en de resultaten van het beheer van hun vermogen aan hun aandeelhouders ten goede te laten komen,
- die een beroep doen op het publiek voor de plaatsing van hun eigen aandelen, en
- waarvan de statuten bepalen dat zij hun aandelen binnen de grenzen van een minimum- en een maximumkapitaal te allen tijde kunnen uitgeven, inkopen of doorverkopen.
Artikel 2
a) de rechtsvorm en de naam van de vennootschap;
b) het doel van de vennootschap;
c) indien de vennootschap geen maatschappelijk kapitaal heeft, het bedrag van het geplaatste kapitaal;
d) indien de vennootschap wel een maatschappelijk kapitaal heeft, het bedrag daarvan en het bedrag van het kapitaal dat is geplaatst bij de oprichting van de vennootschap of op het ogenblik waarop zij toestemming verkrijgt om haar werkzaamheden aan te vangen, alsmede bij elke wijziging van het maatschappelijk kapitaal, onverminderd het bepaalde in artikel 2, onder e) van Richtlijn 2009/101/EG;
e) de regeling, voor zover deze niet uit de wet voortvloeit, van het aantal en de wijze van benoeming van de leden van de organen die belast zijn met de vertegenwoordiging tegenover derden, het bestuur en de leiding van, het toezicht en de controle op de vennootschap, alsmede de verdeling van de bevoegdheden tussen deze organen;
f) de duur van de vennootschap, indien deze niet voor onbepaalde tijd is aangegaan.
Artikel 3
a) de zetel;
b) de nominale waarde van de geplaatste aandelen en, ten minste eenmaal per jaar, het aantal van deze aandelen;
c) het aantal geplaatste aandelen zonder nominale waarde, indien de nationale wetgeving de uitgifte van zulke aandelen toestaat;
d) eventueel de bijzondere voorwaarden die de overdracht van aandelen beperken;
e) indien er verschillende soorten aandelen bestaan, de onder b), c) en d) vermelde gegevens voor elk der soorten en de rechten die aan de aandelen van elke soort zijn verbonden;
f) of de aandelen op naam of aan toonder luiden, indien de nationale wetgeving in deze twee vormen voorziet, alsmede alle bepalingen inzake de omwisseling daarvan, tenzij de wijze waarop deze plaatsvindt bij de wet is geregeld;
g) het bedrag van het geplaatste kapitaal dat bij de oprichting der vennootschap of op het tijdstip waarop zij toestemming verkrijgt om haar werkzaamheden aan te vangen, is gestort;
h) de nominale waarde van de aandelen of, bij gebreke van een nominale waarde, het aantal aandelen die tegen inbreng anders dan in geld zijn uitgegeven, alsmede de aard van deze inbreng en de naam van de inbrenger;
i) de identiteit van de natuurlijke of rechtspersonen of vennootschappen door wie of namens wie de statuten of de oprichtingsakte of, wanneer de oprichting van de vennootschap niet als één handeling heeft plaatsgehad, de ontwerpstatuten of de ontwerpoprichtingsakte zijn dan wel is ondertekend;
j) het totale bedrag, althans bij benadering, van alle kosten die in samenhang met de oprichting van de vennootschap en, in voorkomend geval, voordat zij toestemming krijgt haar werkzaamheden aan te vangen, door haar moeten worden betaald of te haren laste komen;
k) ieder bijzonder voordeel dat bij de oprichting van de vennootschap of voordat zij toestemming heeft gekregen om haar werkzaamheden aan te vangen, wordt toegekend aan personen die hebben deelgenomen aan de oprichting van de vennootschap of aan de handelingen die tot deze toestemming leiden.
Artikel 4
2. Lid 1 is niet van toepassing op verbintenissen uit overeenkomsten die de vennootschap heeft gesloten onder de voorwaarde dat haar de toestemming om haar werkzaamheden aan te vangen, wordt gegeven.
Artikel 5
2. Indien een vennootschap, in de in lid 1 bedoelde gevallen, krachtens de wetgeving van een lidstaat door een rechterlijke uitspraak ontbonden kan worden, moet de bevoegde rechter de vennootschap voldoende tijd kunnen geven om haar toestand met de wettelijke voorschriften in overeenstemming te brengen.
ê 77/91/EEG (aangepast)
è1 Toetredingsakte van 1994, art.29 en bijlage I, blz. 194
3. Wanneer de Ö in lid 2 bedoelde Õ ontbinding van de vennootschap is uitgesproken, treedt zij in vereffening.
Artikel 6
2. De Raad gaat om de vijf jaar, op voorstel van de Commissie, over tot onderzoek naar en in voorkomend geval tot herziening van de in Ö lid 1 Õ genoemde, in è1 Ö euro Õ ç uitgedrukte bedragen, rekening houdend met de economische en monetaire ontwikkelingen in de Ö Unie Õ enerzijds en met de neiging om de keuze van de in Ö bijlage I Õ genoemde vennootschapsvormen voor te behouden aan grote en middelgrote bedrijven anderzijds.
ê 77/91/EEG
Artikel 7
Artikel 8
De lidstaten mogen evenwel toestaan dat degenen die zich beroepshalve belasten met het plaatsen van aandelen, minder betalen dan het volle bedrag van de aandelen die zij in de uitoefening van dat bedrijf nemen.
Artikel 9
Indien bij de oprichting van de vennootschap of op het tijdstip waarop zij toestemming krijgt om haar werkzaamheden aan te vangen, aandelen worden uitgegeven tegen inbreng anders dan in geld, moet deze inbreng evenwel binnen vijf jaar na de oprichting of het verkrijgen van de toestemming worden volgestort.
Artikel 10
ê 77/91/EEG (aangepast)
2. Het Ö in lid 1 bedoelde Õ deskundigenrapport moet ten minste de omschrijving van elke inbreng, alsmede de toegepaste waarderingsmethoden betreffen en aangeven of de waarden waartoe deze methoden leiden, ten minste overeenkomen met het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, de fractiewaarde en, in voorkomend geval, met het agio van de tegen de inbreng uit te geven aandelen.
ê 77/91/EEG
3. Het deskundigenrapport dient op de in de wetgeving van de lidstaten vastgestelde wijze openbaar te worden gemaakt overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG.
4. De lidstaten behoeven dit artikel niet toe te passen wanneer 90 % van de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, van de fractiewaarde van alle aandelen wordt uitgegeven tegen inbreng anders dan in geld door een of meer vennootschappen en aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) ten aanzien van de vennootschap die deze inbreng ontvangt, moeten de in artikel 3, onder i), bedoelde personen of vennootschappen afgezien hebben van de opstelling van het deskundigenrapport;
b) deze omstandigheid moet op de in lid 3 voorgeschreven wijze openbaar zijn gemaakt;
c) de inbrengende vennootschappen moeten beschikken over reserves die volgens de wet of de statuten niet mogen worden uitgekeerd en waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan de nominale waarde, of, bij gebreke van een nominale waarde, de fractiewaarde van de tegen inbreng anders dan in geld uitgegeven aandelen;
d) de inbrengende vennootschappen moeten verklaren, tot het bedrag als bedoeld onder c), in te staan voor de schulden van de ontvangende vennootschap die ontstaan tussen het tijdstip van de uitgifte van de aandelen tegen inbreng anders dan in geld en een jaar na de openbaarmaking van de jaarrekening van deze vennootschap over het boekjaar waarin de inbreng heeft plaatsgevonden. Binnen dat tijdvak is elke overdracht van deze aandelen verboden;
e) de onder d) bedoelde waarborg moet op de in lid 3 genoemde wijze openbaar zijn gemaakt;
f) de inbrengende vennootschappen moeten een bedrag dat gelijk is aan het onder c) genoemde opnemen in een reserve, die pas kan worden uitgekeerd drie jaar na de openbaarmaking van de jaarrekening van de ontvangende vennootschap over het boekjaar waarin de inbreng heeft plaatsgevonden of, in voorkomend geval, op een later tijdstip waarop alle in die tussentijd ingediende vorderingen met betrekking tot de onder d) bedoelde waarborg zijn afgehandeld.
ê 2009/109/EG art. 1, punt 2 (aangepast)
5. De lidstaten kunnen besluiten dit artikel niet op de oprichting van een nieuwe vennootschap via fusie of splitsing toe te passen wanneer een verslag door een Ö of meer Õ onafhankelijke Ö deskundigen Õ over het splitsings- of fusievoorstel is opgesteld.
Wanneer de lidstaten besluiten dit artikel in de in de eerste alinea bedoelde gevallen toe te passen, kunnen zij toestaan dat het rapport uit hoofde van dit artikel en het verslag van Ö een of meer Õ onafhankelijke Ö deskundigen Õ over het splitsings- of fusievoorstel door dezelfde deskundige of deskundigen worden opgesteld.
ê 2006/68/EG art. 1, punt 2
Artikel 11
Wanneer de koers evenwel is beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan, met inbegrip van situaties waarin de markt voor die effecten of geldmarktinstrumenten niet meer liquide is, wordt op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van het bestuurs- of leidinggevend orgaan tot een herwaardering overgegaan.
Het bepaalde in artikel 10, leden 1, 2 en 3, is van toepassing voor deze herwaardering.
2. De lidstaten kunnen besluiten artikel 10, leden 1, 2 en 3, niet toe te passen wanneer bij een besluit van het bestuurs- of leidinggevend orgaan een inbreng anders dan in geld plaatsvindt in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds door een erkende onafhankelijke deskundige gewaardeerd zijn, en wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de billijke waarde wordt bepaald op een datum die niet meer dan zes maanden aan de effectieve datum van de inbreng voorafgaat;
b) de waardering is uitgevoerd met inachtneming van de in de betrokken lidstaat algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de inbreng vormen.
Ingeval er sprake is van nieuwe bijzondere omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de billijke waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan, wordt op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van het bestuurs- of leidinggevend orgaan tot een herwaardering overgegaan.
Het bepaalde in artikel 10, leden 1, 2 en 3, is van toepassing voor deze herwaardering.
Bij het ontbreken van een dergelijke herwaardering kunnen een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot kapitaalsverhoging wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal van de vennootschap in hun bezit hebben, een waardering door een onafhankelijke deskundige eisen. In dat geval is het bepaalde in artikel 10, leden 1, 2 en 3, van toepassing.
Die aandeelhouder(s) kan (kunnen) een eis indienen tot de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel, mits de betrokken aandeelhouder(s) op de datum van de eis gezamenlijk nog ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal van de vennootschap in bezit heeft (hebben), zoals dat kapitaal luidde op de dag dat het besluit tot verhoging werd genomen.
3. De lidstaten behoeven artikel 10, leden 1, 2 en 3, niet toe te passen wanneer bij een besluit van het bestuurs- of leidinggevend orgaan een inbreng anders dan in geld in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde effecten of geldmarktinstrumenten plaatsvindt, waarbij de billijke waarde van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits deze jaarrekeningen overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad aan een accountantscontrole werden onderworpen.
Het bepaalde in lid 2, tweede tot en met vijfde alinea, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12
a) een beschrijving van de desbetreffende inbreng anders dan in geld;
b) de waarde van deze inbreng, en de herkomst van deze waardering en, in voorkomend geval, de waarderingsmethode;
c) of de verkregen waarde ten minste overeenkomt met het aantal, met de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, de fractiewaarde en, in voorkomend geval, met het agio van de tegen deze inbreng uit te geven aandelen;
d) een verklaring dat er zich ten opzichte van de oorspronkelijke waardering geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan.
Deze openbaarmaking geschiedt op de wijze die is vastgesteld in de wettelijke voorschriften van iedere lidstaat overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG.
2. Wanneer met betrekking tot een voorstel tot kapitaalsverhoging uit hoofde van artikel 29, lid 2, een inbreng anders dan in geld wordt voorgesteld zonder dat er een deskundigenrapport als bedoeld in artikel 10, leden 1, 2 en 3, wordt opgemaakt, wordt er, op de wijze die is vastgesteld in de wettelijke voorschriften van iedere lidstaat overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG, een aankondiging gedaan die de datum van het besluit tot verhoging en de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie bevat, en wel voordat de inbreng anders dan in geld in de vorm van vermogensbestanddelen is verwezenlijkt. In dit geval houdt de verklaring krachtens lid 1 van dit artikel enkel in dat zich sinds de openbaarmaking van de eerder genoemde aankondiging geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan.
3. Elke lidstaat treft adequate maatregelen om te waarborgen dat de in artikel 11 en in dit artikel beschreven procedure wordt nageleefd wanneer er een inbreng anders dan in geld plaatsvindt zonder een deskundigenrapport in de zin van artikel 10, leden 1, 2 en 3.
ê 77/91/EEG
è1 2006/68/EG art. 1, punt 3, onder a)
è2 2006/68/EG art. 1, punt 3, onder b)
Artikel 13
è2 De artikelen 11 en 12 zijn van overeenkomstige toepassing. ç
De lidstaten kunnen deze bepalingen ook toepassen wanneer het vermogensbestanddeel aan een aandeelhouder of aan een andere persoon toebehoort.
2. Lid 1 is niet van toepassing op verkrijgingen in het gewone bedrijf van de vennootschap, noch op verkrijgingen op last of onder toezicht van de overheid of de rechter, noch op verkrijgingen ter beurze.
Artikel 14
Artikel 15
Artikel 16
Artikel 17
2. Het in lid 1 bedoelde bedrag van het geplaatste kapitaal wordt verminderd met het bedrag van het deel daarvan dat nog niet behoeft te worden gestort, wanneer dit deel niet als activum op de balans is opgenomen.
3. Het bedrag van een uitkering aan de aandeelhouders mag niet hoger zijn dan het bedrag van de resultaten van het laatste afgesloten boekjaar, vermeerderd met de overgebrachte winst en met de bedragen die zijn onttrokken aan de daarvoor beschikbare reserves, en verminderd met het overgebrachte verlies en met de krachtens wet of statuten aan de reserves toegevoegde bedragen.
4. Het woord „uitkering” in de leden 1 en 3 omvat in het bijzonder de betaling van dividenden en de betaling van rente op aandelen.
5. Wanneer de wet van een lidstaat toestaat voorschotten op dividend uit te keren, dan dienen ten minste de volgende voorwaarden te worden gesteld:
a) er moeten tussentijdse cijfers omtrent het vermogen worden opgesteld, waaruit blijkt dat de voor de uitkering beschikbare gelden toereikend zijn;
b) het uit te keren bedrag mag niet hoger zijn dan het bedrag van de resultaten die zijn behaald sedert het einde van het laatste boekjaar waarover de jaarrekening is vastgesteld, verhoogd met de overgebrachte winst en met de onttrekkingen uit hiertoe beschikbare reserves, en verminderd met het overgebrachte verlies en met de krachtens wet of statuten te reserveren bedragen.
ê 77/91/EEG (aangepast)
6. De leden 1 Ö tot en met 5 Õ laten de voorschriften van de lidstaten betreffende een omzetting van reserves in aandelenkapitaal onverlet.
ê 77/91/EEG
7. De wetgeving van een lidstaat mag toestaan dat beleggingsmaatschappijen met vast kapitaal afwijken van lid 1.
In de zin van dit lid worden onder „beleggingsmaatschappijen met vast kapitaal” slechts verstaan vennootschappen:
a) die uitsluitend ten doel hebben hun middelen in verschillende roerende, onroerende of andere waarden te beleggen met als enig oogmerk de beleggingsrisico's te spreiden en de resultaten van het beheer van hun vermogen aan hun aandeelhouders ten goede te laten komen, en
b) die een beroep doen op het publiek voor de plaatsing van hun eigen aandelen.
Voor zover in de wetgevingen van de lidstaten van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt
a) zijn deze vennootschappen verplicht het woord „beleggingsmaatschappij” te vermelden in alle in artikel 5 van Richtlijn 2009/101/EG genoemde stukken;
b) is het niet toegestaan dat een dergelijke vennootschap waarvan het nettoactief beneden het in lid 1 genoemde bedrag ligt, uitkeringen verricht aan de aandeelhouders indien op de datum van afsluiting van het laatste boekjaar de som van de activa van de vennootschap, zoals die blijkt uit de jaarrekening, is gedaald of ingevolge de uitkering zou dalen beneden anderhalf maal het bedrag van de totale verplichtingen tegenover schuldeisers zoals dat blijkt uit de jaarrekening;
c) is een dergelijke vennootschap die uitkeringen verricht terwijl haar nettoactief beneden het in lid 1 genoemde bedrag ligt, verplicht daarvan melding te maken in haar jaarrekening.
Artikel 18
Artikel 19
2. De wet van een lidstaat kan het verloren gegane deel van het kapitaal dat als belangrijk in de zin van lid 1 moet worden aangemerkt, niet op meer dan de helft van het geplaatste kapitaal vaststellen.
Artikel 20
2. Indien aandelen van de vennootschap bij een in eigen naam, maar voor rekening van de vennootschap handelende persoon worden geplaatst, wordt deze persoon geacht de aandelen voor eigen rekening te hebben genomen.
3. De in artikel 3, onder i), genoemde personen of vennootschappen, of in geval van verhoging van het geplaatste kapitaal, de leden van het bestuurs- of leidinggevend orgaan, zijn gehouden tot volstorting van de in strijd met dit artikel geplaatste aandelen.
De wetgeving van een lidstaat kan evenwel bepalen dat elke betrokkene zich aan deze verplichting kan onttrekken door te bewijzen dat hem persoonlijk geen schuld treft.
Artikel 21
1. Onverminderd het beginsel van gelijke behandeling van alle aandeelhouders die zich in identieke omstandigheden bevinden en onverminderd Richtlijn 2003/6/EG, kan een lidstaat een vennootschap toestaan eigen aandelen te verkrijgen, hetzij zelf, hetzij via een persoon die in eigen naam maar voor rekening van de vennootschap handelt. Voor zover de verkrijgingen zijn toegestaan, verbinden de lidstaten aan deze verkrijgingen de volgende voorwaarden:
a) er wordt toestemming tot verkrijging gegeven door de algemene vergadering, die de wijze vaststelt waarop de voorgenomen verkrijgingen plaatsvinden, met name het maximumaantal te verkrijgen aandelen, de geldigheidsduur van de toestemming, waarvan het maximum volgens de nationale wetgeving wordt bepaald, maar die vijf jaar niet te boven mag gaan en, in geval van verkrijging onder bezwarende titel, de minimum- en maximumwaarde van de vergoeding; de leden van het bestuurs- of leidinggevend orgaan zien erop toe dat bij elke toegestane verkrijging de onder b) en c) vermelde voorwaarden in acht worden genomen;
b) de verkrijgingen, met inbegrip van eventueel eerder verkregen aandelen die de vennootschap in portefeuille houdt en aandelen die door een persoon in eigen naam maar voor rekening van de vennootschap zijn verkregen, mogen niet tot gevolg hebben dat het nettoactief, daalt beneden het in artikel 17, leden 1 en 2, vermelde bedrag;
c) alleen volgestorte aandelen komen in aanmerking voor verkrijging.
De lidstaten mogen aan verkrijgingen in de zin van de eerste alinea bovendien ook één of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
i) de nominale waarde of, bij gebreke hiervan, de fractiewaarde van de verkregen aandelen, met inbegrip van eventueel eerder verkregen aandelen die de vennootschap in portefeuille houdt en aandelen die door een persoon in eigen naam, maar voor rekening van de vennootschap zijn verkregen, mag niet meer bedragen dan een door de lidstaten te bepalen limiet; deze limiet mag niet minder dan 10 % van het geplaatste kapitaal bedragen;
ii) in de statuten of de oprichtingsakte van de vennootschap is bepaald dat de vennootschap eigen aandelen mag verkrijgen in de zin van de eerste alinea, hoeveel aandelen zij ten hoogste mag verkrijgen, gedurende welke periode de aandelen mogen worden verkregen of wat de maximum- of minimumwaarde van de vergoeding is;
iii) de vennootschap komt passende informatie- en kennisgevingsverplichtingen na;
iv) van sommige vennootschappen, zoals bepaald door de lidstaten, kan worden verlangd dat zij de verkregen aandelen annuleren mits een bedrag dat gelijk is aan de nominale waarde van de geannuleerde aandelen wordt opgenomen in een reserve die niet aan de aandeelhouders kan worden uitgekeerd, behalve in het geval van een verlaging van het geplaatste kapitaal. Deze reserve mag alleen worden gebruikt voor het verhogen van het geplaatste kapitaal door middel van de kapitalisatie van de reserves;
v) de verkrijging laat de voldoening van de vorderingen van schuldeisers onverlet.
ê 77/91/EEG
è1 2006/68/EG art. 1, punt 5
2. De wetgeving van een lidstaat mag afwijken van lid 1, onder a), eerste zin, indien de verkrijging van eigen aandelen noodzakelijk is ter vermijding van dreigend ernstig nadeel voor de vennootschap. In dat geval moet de eerstvolgende algemene vergadering door het bestuurs- of leidinggevend orgaan in kennis worden gesteld van de redenen en het doel van de verkrijgingen, van het aantal en de nominale waarde, of, bij gebreke daarvan, van de fractiewaarde der verkregen aandelen, van het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat zij vertegenwoordigen en van de waarde van de vergoeding.
3. De lidstaten behoeven lid 1, onder a), eerste zin, niet toe te passen op aandelen die de vennootschap zelf, dan wel een in eigen naam, maar voor de vennootschap handelende persoon verkrijgt, teneinde aan het personeel van de vennootschap of van een met haar verbonden vennootschap uit te keren. Aldus verkregen aandelen moeten binnen twaalf maanden na verkrijging worden uitgekeerd.
Artikel 22
a) op aandelen die worden verkregen ter uitvoering van een besluit tot kapitaalvermindering of in het geval bedoeld in artikel 43;
b) op aandelen die op de vennootschap overgaan onder algemene titel;
c) op volgestorte aandelen die om niet worden verkregen of door banken en andere financiële instellingen worden verkregen als een provisie bij aankoop;
d) op aandelen die worden verkregen krachtens een wettelijke verplichting of een rechterlijke beslissing ter bescherming van de aandeelhouders met een minderheidsdeelneming, in het bijzonder bij fusies, wijziging van het doel of de rechtsvorm van de vennootschap, bij zetelverplaatsing naar het buitenland of bij invoering van beperkingen van de overdraagbaarheid van aandelen;
e) op aandelen die worden verkregen van een aandeelhouder omdat ze niet zijn volgestort;
f) op aandelen die worden verkregen teneinde aandeelhouders met minderheidsdeelneming in verbonden vennootschappen schadeloos te stellen;
g) op volgestorte aandelen die worden verkregen bij een gerechtelijke verkoop die plaatsvindt ter voldoening van een schuld van de eigenaar van die aandelen aan de vennootschap;
h) op volgestorte door een beleggingsmaatschappij met vast kapitaal in de zin van artikel 17, lid 7, tweede alinea, uitgegeven aandelen die op verzoek van de beleggers zijn verkregen door deze beleggingsmaatschappij of een met haar verbonden vennootschap. Artikel 17, lid 7, derde alinea, onder a), is van toepassing. Deze verkrijgingen mogen niet tot gevolg hebben dat het nettoactief daalt beneden het bedrag van het geplaatste kapitaal, vermeerderd met de reserves die volgens de wet niet mogen worden uitgekeerd.
2. Aandelen die zijn verkregen in de in lid 1, onder b) tot en met g), bedoelde gevallen moeten echter binnen een termijn van ten hoogste drie jaar na verkrijging worden vervreemd, tenzij de nominale waarde of, bij gebreke hiervan, de fractiewaarde van de verkregen eigen aandelen, met inbegrip van de aandelen die de vennootschap kan hebben verkregen door een persoon die in eigen naam, maar voor rekening van de vennootschap handelt, niet meer dan 10 % van het geplaatste kapitaal bedraagt.
3. Indien de aandelen niet binnen de in lid 2 gestelde termijn worden vervreemd, moeten zij worden ingetrokken. De wetgeving van een lidstaat kan deze intrekking afhankelijk stellen van een vermindering van het geplaatste kapitaal met een overeenkomstig bedrag. Zulk een kapitaalvermindering moet worden voorgeschreven voor zover de verkrijgingen van in te trekken aandelen tot gevolg hebben gehad dat het nettoactief beneden het in è1 artikel 17, leden 1 en 2 ç, vermelde bedrag is gedaald.
Artikel 23
Artikel 24
a) van de aan de aandelen verbonden rechten wordt in elk geval het stemrecht van de eigen aandelen geschorst;
b) indien deze aandelen als activa op de balans worden geboekt, wordt er onder de passiva een gebonden reserve tot eenzelfde bedrag opgenomen.
2. Wanneer de wetgeving van een lidstaat aan vennootschappen toestaat eigen aandelen te verkrijgen, hetzij zelf, hetzij via een persoon die in eigen naam maar voor rekening van de vennootschap handelt, eist zij dat het jaarverslag ten minste vermeldt:
a) de redenen van de verkrijgingen gedurende het boekjaar;
b) het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke hiervan, de fractiewaarde van de gedurende het boekjaar verkregen en vervreemde aandelen, alsmede het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat deze vertegenwoordigen;
c) in geval van verkrijging of vervreemding onder bezwarende titel: de waarde van de vergoeding;
d) het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke hiervan, de fractiewaarde van alle aandelen die de vennootschap heeft verkregen en in portefeuille houdt, alsmede het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat deze vertegenwoordigen.
Artikel 25
1. Wanneer een lidstaat toestaat dat een vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks middelen voorschiet, leningen toestaat of zekerheden stelt met het oog op de verkrijging van haar aandelen door een derde, onderwerpt die lidstaat de bedoelde transacties aan de in de leden 2 tot en met 5 omschreven voorwaarden.
2. De transacties vinden plaats onder de verantwoordelijkheid van het bestuurs- of leidinggevend orgaan en tegen billijke marktvoorwaarden, met name wat betreft de rente die de vennootschap ontvangt en de zekerheid die aan de vennootschap wordt verstrekt voor de in lid 1 bedoelde leningen en voorschotten.
De kredietwaardigheid van de derde of, wanneer het meerpartijentransacties betreft, van iedere erbij betrokken tegenpartij moet nauwgezet onderzocht zijn.
3. Het bestuurs- of leidinggevend orgaan vraagt van tevoren toestemming aan de algemene vergadering om de transacties te mogen verrichten, waarbij de algemene vergadering een besluit neemt overeenkomstig de voorschriften inzake quorum en meerderheid van artikel 44.
Het bestuurs- of leidinggevend orgaan moet bij de algemene vergadering een schriftelijk rapport indienen met opgave van:
a) de redenen voor de transactie;
b) het belang dat de vennootschap bij het aangaan van een dergelijke transactie heeft;
c) de voorwaarden waartegen de transactie wordt aangegaan;
d) de aan de transactie verbonden risico's voor de liquiditeit; en
e) de solvabiliteit van de vennootschap en de koers waartegen de derde geacht wordt de aandelen te verkrijgen.
Dit rapport wordt ingediend bij het handelsregister om openbaar te worden gemaakt overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG.
4. De totale financiële bijstand aan derden mag er nimmer toe leiden dat het nettoactief daalt beneden het in artikel 17, leden 1 en 2, vermelde bedrag, rekening houdend met een eventuele daling van het nettoactief die heeft plaatsgevonden doordat overeenkomstig artikel 21, lid 1, door of voor rekening van de vennootschap eigen aandelen zijn verkregen.
De vennootschap neemt aan de passiefzijde van haar balans een niet voor uitkering beschikbare reserve op, ten bedrage van de totale financiële bijstand.
5. Wanneer een derde met financiële bijstand van de vennootschap eigen aandelen van de vennootschap in de zin van artikel 21, lid 1, verkrijgt, of op in het kader van een verhoging van het geplaatste kapitaal uitgegeven aandelen inschrijft, vindt die verkrijging of inschrijving plaats tegen een billijke prijs.
ê 77/91/EEG
6. De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op verrichtingen in de gewone bedrijfsuitoefening van banken en andere financiële instellingen, noch op verrichtingen ter verkrijging van aandelen door of voor het personeel van de vennootschap of van een met haar verbonden vennootschap.
Deze verrichtingen mogen evenwel niet tot gevolg hebben dat het nettoactief van de vennootschap daalt beneden het in artikel 17, lid 1, vermelde bedrag.
7. De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op verrichtingen met het oog op de verkrijging van aandelen als bedoeld in artikel 22, lid 1, onder h).
ê 2006/68/EG art. 1, punt 7
Artikel 26
ê 77/91/EEG
Artikel 27
2. De lidstaten behoeven lid 1 niet toe te passen op de gewone bedrijfsuitoefening van banken en andere financiële instellingen.
ê 92/101/EEG art. 1
Artikel 28
De eerste alinea is tevens van toepassing wanneer de andere vennootschap onder het recht van een derde land valt en haar rechtsvorm vergelijkbaar is met een van die welke bedoeld zijn in artikel 1 van Richtlijn 2009/101/EG.
De lidstaten behoeven de eerste en de tweede alinea echter niet toe te passen wanneer de naamloze vennootschap middellijk over de meerderheid van de stemrechten beschikt of middellijk een overheersende invloed kan uitoefenen, mits zij voorzien in schorsing van de stemrechten verbonden aan de aandelen van de naamloze vennootschap waarover de andere vennootschap beschikt.
2. Bij ontstentenis van een coördinatie van de nationale bepalingen inzake concernrecht mogen de lidstaten:
a) de gevallen omschrijven waarin een naamloze vennootschap geacht wordt een overheersende invloed uit te kunnen oefenen op een andere vennootschap; indien een lidstaat gebruik maakt van deze mogelijkheid, moet in ieder geval in het nationale recht bepaald worden dat de naamloze vennootschap een overheersende invloed kan uitoefenen indien zij:
- het recht heeft de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan te benoemen of te ontslaan, en tevens aandeelhouder of geassocieerde van de andere vennootschap is; of
- aandeelhouder of geassocieerde van de andere vennootschap is en op grond van een overeenkomst met andere aandeelhouders of geassocieerden alleen de meerderheid beheerst van de stemrechten van de aandeelhouders of geassocieerden van deze vennootschap.
De lidstaten zijn niet verplicht andere gevallen dan de in de twee streepjes hierboven vast te stellen;
b) de gevallen omschrijven waarin een naamloze vennootschap geacht wordt middellijk over stemrechten te beschikken of middellijk een overheersende invloed uit te kunnen oefenen;
c) de omstandigheden preciseren waarin een naamloze vennootschap wordt geacht over stemrechten te beschikken.
3. De lidstaten behoeven de eerste en de tweede alinea van lid 1 niet toe te passen wanneer het nemen, verkrijgen of houden voor rekening van een andere persoon geschiedt dan die welke neemt, verkrijgt of houdt, en die noch de in lid 1 bedoelde naamloze vennootschap is, noch een andere vennootschap waarin de naamloze vennootschap rechtstreeks of middellijk over de meerderheid van de stemrechten beschikt, of waarop de naamloze vennootschap rechtstreeks of middellijk een overheersende invloed kan uitoefenen.
4. Bovendien behoeven de lidstaten de eerste en de tweede alinea van lid 1 niet toe te passen wanneer het nemen, verkrijgen of houden geschiedt door de andere vennootschap in haar hoedanigheid van en in het kader van haar activiteit als professionele effectenhandelaar, mits deze vennootschap lid is van een in een lidstaat gelegen of werkzame effectenbeurs, dan wel erkend is door of onder toezicht staat van een autoriteit van een lidstaat die bevoegd is voor het houden van toezicht op professionele effectenhandelaars, welke in de zin van deze richtlijn ook de kredietinstellingen kunnen omvatten.
5. De lidstaten zijn niet verplicht de eerste en de tweede alinea van lid 1 toe te passen wanneer het houden van aandelen van de naamloze vennootschap door de andere vennootschap voortvloeit uit een verkrijging die heeft plaatsgevonden voordat de verhouding tussen deze twee vennootschappen voldeed aan de criteria van lid 1.
De aan die aandelen verbonden stemrechten worden evenwel geschorst en die aandelen in aanmerking genomen om te bepalen of aan de voorwaarde van artikel 21, lid 1, onder b), is voldaan.
6. De lidstaten hoeven artikel 22, leden 2 en 3, of artikel 23 niet toe te passen bij verkrijging van aandelen van een naamloze vennootschap door de andere vennootschap, mits zij:
a) voorzien in schorsing van de stemrechten verbonden aan de aandelen van de naamloze vennootschap waarover de andere vennootschap beschikt, en
b) bepalen dat de bestuurders van de naamloze vennootschap verplicht zijn de aandelen, bedoeld in artikel 22, leden 2 en 3, en artikel 23, van de andere vennootschap terug te kopen voor de prijs waarvoor deze andere vennootschap ze heeft verkregen; deze sanctie is alleen dan niet van toepassing wanneer de bestuurders bewijzen dat het nemen of verkrijgen van de aandelen niet aan de naamloze vennootschap te wijten is.
ê 77/91/EEG
Artikel 29
2. De statuten, de oprichtingsakte of de algemene vergadering waarvan het besluit overeenkomstig lid 1 openbaar moet worden gemaakt, kunnen evenwel een verhoging van het geplaatste kapitaal toestaan tot een maximumbedrag dat zij vaststellen, waarbij een eventueel door de wet voorgeschreven maximum in acht moet worden genomen. Binnen de grenzen van het vastgestelde bedrag besluit het daartoe bevoegde orgaan van de vennootschap dan eventueel tot verhoging van het geplaatste kapitaal. Het orgaan heeft deze bevoegdheid gedurende ten hoogste vijf jaar; deze bevoegdheid kan door de algemene vergadering telkens voor ten hoogste vijf jaar worden verlengd.
3. Indien er verschillende soorten aandelen zijn, is naast het in lid 1 bedoelde besluit van de algemene vergadering betreffende de kapitaalverhoging of de in lid 2 bedoelde toestemming tot kapitaalverhoging een afzonderlijke stemming vereist althans van elke groep van houders van aandelen van eenzelfde soort aan wier rechten de verhoging afbreuk doet.
4. Dit artikel is van toepassing op de uitgifte van alle effecten die in aandelen converteerbaar zijn, of waaraan een voorkeurrecht op aandelen is verbonden, maar niet op de omwisseling van deze effecten en evenmin op de uitoefening van het voorkeurrecht.
Artikel 30
Artikel 31
2. Over de in lid 1 bedoelde inbreng moet vóór de uitvoering van de verhoging van het geplaatste kapitaal een rapport worden opgemaakt door een of meer van de vennootschap onafhankelijke deskundigen, die door de overheid of de rechter zijn aangewezen of erkend. Deze deskundigen kunnen naargelang van de wetgeving van elke lidstaat natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen zijn.
ê 2006/68/EG art. 1, punt 8
Het bepaalde in artikel 10, leden 2 en 3, en in de artikelen 11 en 12 is van toepassing.
ê 2009/109/EG art. 1, punt 3 (aangepast)
3. De lidstaten kunnen besluiten lid 2 niet toe te passen bij een verhoging van het geplaatste kapitaal die geschiedt met het oog op een fusie, een splitsing of een openbaar bod tot koop of ruil van aandelen als vergoeding voor respectievelijk de aandeelhouders van een overgenomen vennootschap, de aandeelhouders van een gesplitste vennootschap of de houders van aandelen van een vennootschap waarop een openbaar bod is uitgebracht.
In geval van een fusie of een splitsing passen de lidstaten alinea 1 echter alleen toe wanneer een verslag door een Ö of meer Õ onafhankelijke Ö deskundigen Õ over het splitsings- of fusievoorstel is opgesteld.
Wanneer de lidstaten besluiten lid 2 toe te passen in geval van een fusie of splitsing, kunnen zij toestaan dat het rapport uit hoofde van dit artikel en het verslag van Ö een of meer Õ onafhankelijke Ö deskundigen Õ over het splitsings- of fusievoorstel door dezelfde deskundige of deskundigen worden opgesteld .
ê 77/91/EEG
4. De lidstaten behoeven lid 2 niet toe te passen wanneer alle bij een verhoging van het geplaatste kapitaal uitgegeven aandelen tegen inbreng anders dan in geld bij een of meer vennootschappen worden geplaatst, op voorwaarde dat alle aandeelhouders van de ontvangende vennootschap hebben afgezien van de opstelling van het deskundigenrapport en aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, onder b) tot en met f), is voldaan.
Artikel 32
Artikel 33
2. De lidstaten:
a) behoeven lid 1 niet toe te passen op aandelen waaraan een beperkt recht is verbonden op uitkeringen in de zin van artikel 17 en/of op een deel van het vermogen van de vennootschap bij vereffening; of
b) kunnen toestaan dat, indien het geplaatste kapitaal van een vennootschap met verscheidene soorten aandelen die verschillen vertonen ten aanzien van het stemrecht of het recht op uitkering in de zin van artikel 17 of op een deel in het vermogen van de vennootschap bij vereffening, wordt verhoogd door de uitgifte van nieuwe aandelen van slechts één van deze soorten, het aan andere soorten verbonden voorkeurrecht pas kan worden uitgeoefend nadat de aandeelhouders van de soort waarin de nieuwe aandelen worden uitgegeven, van dit recht gebruik hebben gemaakt.
3. Uitgiften met voorkeurrecht alsmede de termijn waarbinnen van dit recht gebruik moet worden gemaakt, worden bekendgemaakt in het nationaal publicatieblad dat is aangewezen overeenkomstig Richtlijn 2009/101/EG. De wetgeving van een lidstaat behoeft deze bekendmaking evenwel niet voor te schrijven wanneer alle aandelen van de vennootschap op naam zijn gesteld. In dat geval moeten alle aandeelhouders schriftelijk in kennis worden gesteld. Het voorkeurrecht moet worden uitgeoefend binnen een termijn van ten minste 14 dagen na de datum van bekendmaking van het aanbod of van de toezending van de brieven aan de aandeelhouders.
4. Het voorkeurrecht kan niet bij de statuten of de oprichtingsakte worden beperkt of opgeheven. Dat kan wel geschieden bij besluit van de algemene vergadering. Het bestuurs- of leidinggevend orgaan moet aan de algemene vergadering in een schriftelijk verslag de redenen voor de beperking of de opheffing van het voorkeurrecht vermelden en de voorgestelde koers van uitgifte verantwoorden. De algemene vergadering neemt een besluit overeenkomstig de voorschriften inzake quorum en meerderheid van artikel 44. Haar besluit wordt openbaar gemaakt volgens de in de wetgeving van de lidstaten voorgeschreven wijze overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG.
5. De wetgeving van een lidstaat kan bepalen dat in de statuten of de oprichtingsakte, of bij besluit van de algemene vergadering, genomen overeenkomstig de in lid 4 bedoelde voorschriften inzake quorum, meerderheid en openbaarheid, aan het orgaan van de vennootschap dat bevoegd is om te besluiten tot verhoging van het geplaatste kapitaal binnen de grenzen van het maatschappelijk kapitaal, de bevoegdheid kan worden gedelegeerd om dit voorkeurrecht te beperken of op te heffen. De geldigheidsduur van deze bevoegdheid mag niet langer zijn dan die van de in artikel 29, lid 2, bedoelde bevoegdheid.
6. De leden 1 tot en met 5 zijn van toepassing op de uitgifte van alle effecten die in aandelen converteerbaar zijn, of waaraan een voorkeurrecht op aandelen is verbonden, maar niet op de omwisseling van deze effecten en evenmin op de uitoefening van het voorkeurrecht.
7. Wanneer er volgens het besluit inzake verhoging van het geplaatste kapitaal aandelen worden uitgegeven aan banken of andere financiële instellingen, om overeenkomstig de leden 1 en 3 te worden aangeboden aan aandeelhouders van de vennootschap, geldt dat niet als uitsluiting van het voorkeurrecht in de zin van de leden 4 en 5.
Artikel 34
In de oproeping voor de algemene vergadering worden in elk geval het doel van de kapitaalvermindering en de voor de verwezenlijking ervan te volgen werkwijze vermeld.
Artikel 35
Artikel 36
1. In geval van vermindering van het geplaatste kapitaal hebben in ieder geval de schuldeisers wier vorderingen zijn ontstaan voor de openbaarmaking van het besluit tot kapitaalvermindering ten minste het recht om zekerheid te verkrijgen voor op het tijdstip van openbaarmaking nog niet opeisbare vorderingen. De lidstaten mogen dit recht slechts terzijde stellen indien de schuldeiser over adequate waarborgen beschikt of indien deze waarborgen, gezien de vermogenstoestand van de vennootschap, niet noodzakelijk zijn.
De lidstaten stellen de voorwaarden vast waaronder het in de eerste alinea bedoelde recht kan worden uitgeoefend. De lidstaten dragen er in elk geval zorg voor dat de bovenbedoelde schuldeisers zich tot de bevoegde administratieve of gerechtelijke instantie kunnen wenden om adequate waarborgen te verkrijgen, mits zij op geloofwaardige wijze kunnen aantonen dat de voldoening van hun vorderingen als gevolg van de vermindering van het geplaatste kapitaal in het gedrang is, en dat van de vennootschap geen adequate waarborgen zijn verkregen.
ê 77/91/EEG
2. In de wetgevingen van de lidstaten wordt voorts ten minste bepaald, dat de kapitaalvermindering geen gevolg zal hebben, of dat geen betaling zal kunnen geschieden ten behoeve van de aandeelhouders, zolang de schuldeisers geen voldoening hebben gekregen of de rechter niet heeft beslist dat er geen grond is om hun verzoek in te willigen.
3. Dit artikel is van toepassing wanneer de vermindering van het geplaatste kapitaal geschiedt doordat de aandeelhouders geheel of gedeeltelijk van hun verplichting tot volstorting van hun inbreng worden vrijgesteld.
Artikel 37
2. De wetten van de lidstaten moeten in de gevallen van lid 1 ten minste de nodige maatregelen bevatten om te beletten dat de bedragen, afkomstig van de vermindering van het geplaatste kapitaal, kunnen worden gebruikt voor betalingen of uitkeringen aan de aandeelhouders, of om de aandeelhouders van de verplichting tot storting van hun inbreng te ontheffen.
Artikel 38
De lidstaten kunnen evenwel een dergelijke vermindering toestaan indien zij ook bepalen dat het besluit tot vermindering slechts van kracht wordt wanneer het geplaatste kapitaal wordt verhoogd om het op een bedrag te brengen dat tenminste gelijk is aan het vereiste minimum.
Artikel 39
a) wanneer de statuten of de oprichtingsakte in aflossing voorzien, moet daartoe worden besloten door de algemene vergadering die haar beslissing ten minste met inachtneming van de gewone voorschriften inzake quorum en meerderheid neemt; wanneer de statuten of de oprichtingsakte niet voorzien in aflossing, moet de algemene vergadering daartoe besluiten, met inachtneming van ten minste de voorschriften inzake quorum en meerderheid van artikel 44; het besluit moet openbaar worden gemaakt op de in de wetgeving van de lidstaten voorgeschreven wijze overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG;
b) voor de aflossing mag alleen gebruik worden gemaakt van bedragen die uitgekeerd kunnen worden overeenkomstig artikel 17, leden 1 tot en met 4;
c) de aandeelhouders wier aandelen zijn afgelost, behouden hun rechten in de vennootschap, met uitzondering van het recht op terugbetaling van inbreng en op uitkering van dividend op niet-afgeloste aandelen.
Artikel 40
a) de gedwongen intrekking moet zijn voorgeschreven of toegestaan door de statuten of de oprichtingsakte vóór de plaatsing van de aandelen die moeten worden ingetrokken;
b) indien de statuten of de oprichtingsakte de gedwongen intrekking slechts toestaan, moet hiertoe worden besloten door de algemene vergadering, tenzij de betrokken aandeelhouders deze intrekking eenparig hebben goedgekeurd;
c) het orgaan van de vennootschap dat over de gedwongen intrekking beslist, moet vaststellen op welke voorwaarden en op welke wijze zulks moet geschieden, voor zover zulks niet is geregeld in de statuten of de oprichtingsakte;
d) artikel 36 is van toepassing, tenzij het gaat om volgestorte aandelen die om niet ter beschikking van de vennootschap zijn gesteld, of worden ingetrokken met behulp van de bedragen die overeenkomstig artikel 17, leden 1 tot en met 4, kunnen worden uitgekeerd; in die gevallen moet een bedrag dat gelijk is aan de nominale waarde of, bij gebreke hiervan, aan de fractiewaarde van alle ingetrokken aandelen worden opgenomen in een reserve; behalve in geval van vermindering van het geplaatste kapitaal, mag deze reserve niet worden uitgekeerd aan aandeelhouders; zij mag slechts worden gebruikt om verliezen aan te zuiveren of het geplaatste kapitaal te verhogen door omzetting van reserves in aandelenkapitaal, voor zover de wetten van de lidstaten zulks toestaan;
e) het besluit over de gedwongen intrekking wordt openbaar gemaakt op de in de wetgeving van elke lidstaat voorgeschreven wijze overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG.
2. Artikel 34, lid 1, en de artikelen 35, 37 en 44 zijn niet van toepassing in de in lid 1 van dit artikel bedoelde gevallen.
Artikel 41
2. Artikel 36 is van toepassing tenzij het volgestorte aandelen betreft die zijn verkregen om niet of met behulp van de bedragen die overeenkomstig artikel 17, leden 1 tot en met 4, kunnen worden uitgekeerd; in die gevallen moet een bedrag dat gelijk is aan de nominale waarde of, bij gebreke hiervan, aan de fractiewaarde van alle ingetrokken aandelen worden opgenomen in een reserve. Behalve in geval van vermindering van het geplaatste kapitaal, mag deze reserve niet worden uitgekeerd aan aandeelhouders; zij mag slechts worden gebruikt om verliezen aan te zuiveren of het geplaatste kapitaal te verhogen door omzetting van reserves in aandelenkapitaal, voor zover de wetten van de lidstaten zulks toestaan.
3. De artikelen 35, 37 en 44 zijn niet van toepassing in de in lid 1 van dit artikel bedoelde gevallen.
Artikel 42
Artikel 43
a) de aflossing moet door de statuten of de oprichtingsakte zijn toegestaan voordat de aflosbare aandelen worden geplaatst;
b) deze aandelen moeten zijn volgestort;
c) de voorwaarden voor en de wijze van aflossing moeten zijn vastgesteld in de statuten of de oprichtingsakte;
d) de aflossing kan alleen plaatsvinden met behulp van bedragen die uitgekeerd kunnen worden overeenkomstig artikel 17, leden 1 tot en met 4, of met behulp van de opbrengst van nieuwe met het oog op deze aflossing uitgegeven aandelen;
e) een bedrag dat gelijk is aan de nominale waarde of, bij gebreke hiervan, aan de fractiewaarde van alle afgeloste aandelen moet worden opgenomen in een reserve die niet mag worden uitgekeerd aan de aandeelhouders, behalve in geval van vermindering van het geplaatste kapitaal; deze reserve mag slechts worden gebruikt om het geplaatste kapitaal te verhogen door omzetting van reserves in aandelenkapitaal;
f) het onder e) bepaalde is niet van toepassing wanneer de aflossing geschiedt met behulp van de opbrengst van nieuwe met het oog op deze aflossing uitgegeven aandelen;
g) wanneer wegens de aflossing een premie moet worden betaald aan de aandeelhouders, mag deze premie slechts geput worden uit de bedragen die kunnen worden uitgekeerd overeenkomstig artikel 17, leden 1 tot en met 4, of uit een andere dan de onder e) van dit artikel bedoelde reserve die niet mag worden uitgekeerd aan de aandeelhouders, behalve in geval van vermindering van het geplaatste kapitaal; deze reserve mag slechts worden gebruikt om het geplaatste kapitaal te verhogen door omzetting van reserves in aandelenkapitaal, voor de dekking van de in artikel 3, onder j), bedoelde kosten of de kosten voor de uitgifte van aandelen of obligaties of voor de uitbetaling van een premie ten gunste van de houders van de af te lossen aandelen of obligaties;
h) de aflossing wordt openbaar gemaakt op de in de wetgeving van de lidstaten voorgeschreven wijze overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG.
Artikel 44
In de wetgeving kan echter worden bepaald dat een gewone meerderheid van de in de eerste alinea bedoelde stemmen voldoende is, indien ten minste de helft van het geplaatste kapitaal is vertegenwoordigd.
Artikel 45
1. De lidstaten kunnen van artikel 9, eerste alinea, artikel 21, lid 1, onder a), eerste zin, en de artikelen 29, 30 en 33 afwijken, indien dat noodzakelijk is voor de aanneming of toepassing van bepalingen die ertoe strekken de deelneming van werknemers of van andere bij de nationale wet bepaalde categorieën personen in het kapitaal van ondernemingen te bevorderen.
ê 77/91/EEG
2. De lidstaten behoeven artikel 21, lid 1, tweede onder a), eerste zin, en de artikelen 34, 35, 40, 41, 42 en 43 niet toe te passen op vennootschappen waarop een bijzondere regeling van toepassing is, die zowel aandelen in kapitaal als arbeidsaandelen uitgeven, waarbij laatstgenoemde ten goede komen aan het gezamenlijke personeel dat in de algemene vergadering van aandeelhouders wordt vertegenwoordigd door gevolmachtigden met stemrecht.
Artikel 46
Artikel 47 - ê 77/91/EEG (aangepast)
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de voornaamste bepalingen van intern recht die zij vaststellen op het door deze richtlijn bestreken gebied.
ê
Artikel 48
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.
Artikel 49
ê 77/91/EEG