Artikelen bij COM(2015)84 - Ondertekening Verdrag van Raad van Europa inzake manipulatie van sportwedstrijden mbt zaken geen verband houdend met materieel strafrecht en justitiële samenwerking

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52015PC0084R(01)

BIJLAGE bij het Voorstel voor een Besluit van de Raad over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de manipulatie van sportwedstrijden met betrekking tot aangelegenheden die geen verband houden met materieel strafrecht en justitiële samenwerking in strafzaken /* COM/2015/084 final/2 */


BIJLAGE

bij het

Voorstel voor een Besluit van de Raad over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de manipulatie van sportwedstrijden met betrekking tot aangelegenheden die geen verband houden met materieel strafrecht en justitiële samenwerking in strafzaken


Raad van Europa, European Treaty Series - No. 215

Verdrag van de Raad van Europa

inzake de manipulatie

van sportwedstrijden

Magglingen/Macolin, 18.IX.2014

              Preambule

              De lidstaten van de Raad van Europa en de andere ondertekenaars van dit Verdrag,

              Overwegend dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden;

              Overwegend het Actieplan van de derde top van staatshoofden en regeringsleiders van de Raad van Europa (Warschau, 16-17 mei 2005) waarin wordt aanbevolen de activiteiten van de Raad van Europa voort te zetten die fungeren als referentie op het gebied van sport;

              Overwegend dat het nodig is een algemeen Europees en mondiaal kader te ontwikkelen voor de ontwikkeling van sport gebaseerd op de begrippen pluralistische democratie, rechtsstaat, mensenrechten en sportethiek;

              Ervan doordrongen dat elk land en elk type sport ter wereld een mogelijk doelwit kan zijn van de manipulatie van sportwedstrijden en benadrukkend dat dit verschijnsel wereldwijd een bedreiging vormt voor de integriteit van sport en een mondiaal antwoord vergt dat ook dient te worden ondersteund door staten die geen lid zijn van de Raad van Europa;

              Blijk gevend van hun bezorgdheid over het feit dat er sprake is van criminele activiteiten en in het bijzonder georganiseerde misdaad bij de manipulatie van sportwedstrijden en over het transnationale karakter ervan;

              Herinnerend aan het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (1950, ETS nr. 5) en de protocollen daarbij, de Europese Overeenkomst inzake gewelddadigheden door en wangedrag van toeschouwers rond sportevenementen en in het bijzonder rond voetbalwedstrijden (1985, ETS nr. 120), de Overeenkomst ter bestrijding van doping (1989, ETS nr. 135), het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie (1999, ETS nr. 173) en het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (2005, CETS, nr. 198);

              Herinnerend aan het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (2000) en de protocollen daarbij;

              Tevens in herinnering roepend het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (2003);

              Wijzend op het belang van onverwijld en effectief onderzoek naar de strafbare feiten onder hun rechtsmacht;

              Wijzend op de sleutelrol van de internationale politieorganisatie Interpol bij het faciliteren van effectieve samenwerking tussen de rechtshandhavende autoriteiten in aanvulling op de samenwerking tussen de gerechtelijke autoriteiten;

              Benadrukkend dat sportorganisaties de verantwoordelijkheid dragen voor het ontdekken en instellen van sancties op de manipulatie van sportwedstrijden door personen die onder hun bevoegdheid vallen;

              Erkennend de reeds behaalde resultaten in de strijd tegen de manipulatie van sportwedstrijden;

              Ervan overtuigd dat de effectieve bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden meer, snellere, duurzame en naar behoren functionerende nationale en internationale samenwerking vergt;

              Gelet op de aanbevelingen van het Comité van Ministers aan de lidstaten Rec(92)13rev inzake het herziene Europees Handvest inzake sport; CM/Rec(2010)9 inzake de herziene code voor sportethiek; Rec(2005)8 inzake de beginselen van goed bestuur in sport en CM/Rec(2011)10 inzake het bevorderen van integriteit in de sport om de manipulatie van uitslagen te bestrijden, met name matchfixing;

              In het licht van het werk en de conclusies van de volgende conferenties:

              –     de 11e conferentie van de ministers van de Raad van Europa belast met Sport, gehouden in Athene op 11 en 12 december 2008;

              –     de 18e informele conferentie van de ministers van de Raad van Europa belast met Sport (Bakoe, 22 september 2010) inzake de bevordering van de integriteit in de sport tegen de manipulatie van uitslagen (matchfixing);

              –       de 12e conferentie van de ministers van de Raad van Europa belast met Sport (Belgrado, 15 maart 2012) in het bijzonder met betrekking tot het formuleren van een nieuw internationaal juridisch instrument tegen de manipulatie van sportuitslagen;

              –       de vijfde internationale UNESCO-conferentie van ministers en hoge ambtenaren verantwoordelijk voor lichamelijke opvoeding en sport (MINEPS V);

              Ervan overtuigd dat de dialoog en samenwerking tussen de publieke autoriteiten, sportorganisaties, wedstrijdorganisatoren en exploitanten van sportweddenschappen op nationaal en internationaal niveau op basis van wederzijds respect en vertrouwen essentieel zijn voor het zoeken naar effectieve gemeenschappelijke antwoorden op de uitdagingen die het probleem van de manipulatie van sportwedstrijden met zich brengt;

              Erkennend dat sport op basis van eerlijke en gelijkwaardige competitie inherent onvoorspelbaar is en vereist dat onethische praktijken en gedragingen binnen de sport met kracht en effectief dienen te worden bestreden;

              Hun overtuiging benadrukkend dat consistente toepassing van de beginselen van goed bestuur en ethiek in de sport een wezenlijke factor is die bijdraagt aan het uitbannen van corruptie, de manipulatie van sportwedstrijden en andere wanpraktijken in de sport;

              Erkennend dat in overeenstemming met het beginsel van de autonomie van de sport, sportorganisaties verantwoordelijk zijn voor de sport en voor de zelfregulering en disciplinering ter bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden, maar dat de publieke autoriteiten waar nodig de integriteit van de sport beschermen;

              Erkennend dat de ontwikkeling van sportweddenschappen, in het bijzonder illegale sportweddenschappen, het risico van manipulatie bevordert;

              Overwegend dat de manipulatie van sportwedstrijden al dan niet in verband kan staan met sportweddenschappen en al dan niet met strafbare feiten maar in alle gevallen dient te worden aangepakt;

              De discretionaire bevoegdheden in acht nemend die staten genieten binnen het kader van het toepasselijke recht tot besluiten over beleid inzake sportweddenschappen,

              Zijn het volgende overeengekomen:

              Hoofdstuk I – Doel, richtsnoeren, begripsomschrijvingen

              Artikel 1 – Doel en voornaamste doelstellingen

       1      Het doel van dit Verdrag is de manipulatie van sportwedstrijden te bestrijden teneinde de integriteit van de sport en de ethiek in de sport te beschermen in overeenstemming met het beginsel van de autonomie van de sport.

       2      Daartoe zijn de voornaamste doelstellingen van dit Verdrag:

              a      het voorkomen, opsporen en bestraffen van nationale of transnationale manipulatie van nationale en internationale sportwedstrijden;

              b      het stimuleren van nationale en internationale samenwerking tegen de manipulatie van sportwedstrijden tussen de betrokken publieke autoriteiten alsmede de organisaties die betrokken zijn bij sport en sportweddenschappen.

              Artikel 2 – Richtsnoeren

       1      Bij de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden dient de eerbiediging van onder meer de volgende beginselen te worden gewaarborgd:

              a      mensenrechten;

              b      legaliteit;

              c      proportionaliteit;

              d      bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens.

              Artikel 3 – Begripsomschrijvingen

              Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

       1      'sportwedstrijd' elk sportevenement georganiseerd in overeenstemming met de regels vastgesteld door een sportorganisatie vermeld door het Comité voor de follow-up van het Verdrag in overeenstemming met artikel 31, tweede lid, en erkend door een internationale sportorganisatie of indien van toepassing een andere bevoegde sportorganisatie.


       2      'sportorganisatie' elke organisatie die belast is met het bestuur op het gebied van sport of een specifieke sport en die voorkomt op de lijst aangenomen door het Comité voor de follow-up van het Verdrag in overeenstemming met artikel 31, tweede lid, indien nodig met inbegrip van aan haar gelieerde continentale en nationale organisaties.

       3      'wedstrijdorganisator' elke sportorganisatie of andere entiteit, ongeacht de rechtsvorm, die sportwedstrijden organiseert.

       4      'manipulatie van sportwedstrijden' opzettelijke regelingen, handelingen of het nalaten te handelen gericht op het ongeoorloofd wijzigen van de uitslagen of het verloop van sportwedstrijden, teneinde het onvoorspelbare karakter van deze sportwedstrijden geheel of gedeeltelijk teniet te doen met het oog op het verkrijgen van een niet-gerechtvaardigd voordeel voor zichzelf of derden.

       5      'sportweddenschap' het plaatsen van een inzet van geldswaarde met de verwachting een prijs van geldswaarde te winnen, afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis die betrekking heeft op een sportwedstrijd. In het bijzonder:

              a      wordt verstaan onder 'illegale sportweddenschap' een weddenschap waarvan de vorm of exploitant niet is toegestaan volgens het toepasselijke recht van het rechtsgebied waar de consument zich bevindt;

              b      wordt verstaan onder 'ongebruikelijke sportweddenschap' elke sportweddenschap die onverenigbaar is met de gebruikelijke of verwachte patronen op de desbetreffende markt of verband houdt met een weddenschap op een sportwedstrijd waarvan het verloop ongebruikelijke kenmerken vertoont;

              c      wordt verstaan onder 'verdachte sportweddenschap' elke sportweddenschap die op grond van betrouwbaar en consistent bewijs verband lijkt te houden met manipulatie van de sportwedstrijd waarvoor deze wordt aangeboden.

       6      'belanghebbende bij een wedstrijd' elke natuurlijke of rechtspersoon die behoort tot een van de volgende categorieën:

              a      'sporter': elke persoon of groep personen die deelneemt aan sportwedstrijden;

              b      'begeleiders van sporters': coaches, trainers, managers, zaakwaarnemers, teammedewerkers, teamofficials, medisch of paramedisch personeel met wie een sporter die deelneemt aan of zich voorbereidt op deelname aan een sportwedstrijd samenwerkt of door wie deze wordt behandeld en alle overige personen die werken met de sporters;

              c      'official': een persoon die eigenaar, aandeelhouder, leidinggevende of medewerker is van een entiteit die sportwedstrijden organiseert en bevordert, alsook scheidsrechters, juryleden en anderszins geaccrediteerde personen. Het begrip heeft ook betrekking op leidinggevenden en medewerkers van de internationale sportorganisatie, of indien van toepassing, een andere bevoegde sportorganisatie die de wedstrijd erkent.


       7      'voorkennis' informatie die betrekking heeft op een wedstrijd en waarover een persoon uit hoofde van zijn positie met betrekking tot een sport of wedstrijd beschikt, met uitzondering van informatie die reeds gepubliceerd of algemeen bekend is, eenvoudig toegankelijk is voor geïnteresseerde leden van het publiek of bekendgemaakt wordt in overeenstemming met de regels en voorschriften die van toepassing zijn op de desbetreffende wedstrijd.

Hoofdstuk II – Preventie, samenwerking en andere maatregelen

              Artikel 4 – Nationale coördinatie

       1      Elke partij coördineert het beleid en de maatregelen van alle publieke autoriteiten die betrokken zijn bij de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden.

       2      Elke partij moedigt binnen haar rechtsgebied sportorganisaties, wedstrijdorganisatoren en exploitanten van sportweddenschappen aan samen te werken bij de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden en vertrouwt hun, indien van toepassing, de uitvoering van de relevante bepalingen van dit Verdrag toe.

              Artikel 5 – Risicobeoordeling en risicomanagement

       1      Elke partij identificeert, analyseert en evalueert – indien van toepassing in samenwerking met sportorganisaties, wedstrijdorganisatoren en exploitanten van sportweddenschappen en andere relevante organisaties – de risico's die verband houden met de manipulatie van sportwedstrijden.

       2      Elke partij moedigt sportorganisaties, exploitanten van sportweddenschappen, wedstrijdorganisatoren en andere betrokken organisaties aan procedures en regels vast te stellen teneinde de manipulatie van sportwedstrijden te bestrijden en neemt, indien van toepassing, de daartoe benodigde wetgevende of andere maatregelen aan.

              Artikel 6 – Voorlichting en bewustwording

       1      Elke partij moedigt bewustwording, voorlichting, training en onderzoek aan ter versterking van de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden.

              Artikel 7 – Sportorganisaties en wedstrijdorganisatoren

       1      Elke partij moedigt sportorganisaties en wedstrijdorganisatoren aan regels aan te nemen en te implementeren ter bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden alsmede beginselen van goed bestuur, die onder meer betrekking hebben op:

              a      het voorkomen van belangenverstrengeling, onder meer door:

                     –     belanghebbenden bij wedstrijden te verbieden weddenschappen te sluiten ter zake van de wedstrijden waarbij zij betrokken zijn;

                     –     misbruik of verspreiden van voorkennis te verbieden;

              b      nakoming door sportorganisaties en hun gelieerde leden van al hun contractuele en andere verplichtingen;

              c      de eis dat belanghebbenden bij een wedstrijd onmiddellijk alle verdachte activiteiten, incidenten, prikkels of handelwijzen melden die kunnen worden aangemerkt als een inbreuk op de regels tegen de manipulatie van sportwedstrijden.

       2      Elke partij moedigt sportorganisaties aan passende maatregelen aan te nemen en te implementeren teneinde te waarborgen dat:

              a      het verloop van sportwedstrijden waarbij het gevaar van manipulatie dreigt intensiever en effectief gemonitord wordt;

              b      regelingen worden getroffen zodat verdachte activiteiten die verband houden met de manipulatie van sportwedstrijden onverwijld gemeld worden aan de relevante publieke autoriteiten of een nationaal platform;

              c      er effectieve mechanismen ingesteld zijn die de bekendmaking van alle informatie betreffende mogelijke of feitelijke gevallen van manipulatie van sportwedstrijden mogelijk maken, met inbegrip van adequate bescherming van klokkenluiders;

              d      de bewustwording onder belanghebbenden bij wedstrijden, met inbegrip van jonge sporters, van het risico van manipulatie van sportwedstrijden en pogingen die te bestrijden, wordt bevorderd via voorlichting, training en de verspreiding van informatie;

              e      de desbetreffende officials voor een sportwedstrijd, met name juryleden en scheidsrechters, in een zo laat mogelijk stadium worden benoemd.

       3      Elke partij moedigt haar sportorganisaties en via hen de internationale sportorganisaties aan specifieke, effectieve, proportionele en ontmoedigende disciplinaire sancties en maatregelen te hanteren bij overtredingen van hun interne regels tegen de manipulatie van sportwedstrijden, in het bijzonder de maatregelen bedoeld in het eerste lid van dit artikel, alsmede de wederzijdse erkenning en uitvoering van door andere sportorganisaties opgelegde sancties, in het bijzonder in andere landen, te waarborgen.

       4      Door sportorganisaties vastgestelde tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid sluit geen strafrechtelijke, civiele of bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid uit.

              Artikel 8 – Maatregelen ten aanzien van de financiering van sportorganisaties

       1      Elke partij neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn voor het waarborgen van voldoende transparantie omtrent de financiering van sportorganisaties die financieel ondersteund worden door die partij.

       2      Elke partij overweegt de mogelijkheid sportorganisaties te helpen bij de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden, met inbegrip van de financiering van passende mechanismen.

       3      Elke partij overweegt zo nodig financiële ondersteuning te onthouden of sportorganisaties uit te nodigen financiële ondersteuning te onthouden aan belanghebbenden bij wedstrijden aan wie sancties zijn opgelegd wegens de manipulatie van sportwedstrijden, zolang de sancties duren.

       4      Indien van toepassing neemt elke partij stappen teneinde financiële of andere aan sport gerelateerde ondersteuning geheel of gedeeltelijk te onthouden aan sportorganisaties die de voorschriften voor de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden niet effectief toepassen.

              Artikel 9 –    Maatregelen ten aanzien van de regelgevende autoriteit op het gebied van weddenschappen of andere verantwoordelijke autoriteiten

       1      Elke partij wijst een of meer verantwoordelijke autoriteiten aan die binnen de rechtsorde van de partij belast wordt of worden met de implementatie van de regelgeving omtrent sportweddenschappen en met de toepassing van de relevante maatregelen ter bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden met betrekking tot sportweddenschappen, indien van toepassing met inbegrip van:

              a      de tijdige uitwisseling van informatie met andere relevante autoriteiten of een nationaal platform voor illegale, ongebruikelijke of verdachte sportweddenschappen, alsmede overtredingen van de voorschriften bedoeld in of vastgesteld in overeenstemming met dit Verdrag;

              b      de beperking van het aanbod aan sportweddenschappen na overleg met de nationale sportorganisaties en exploitanten van sportweddenschappen, waarbij met name sportwedstrijden worden uitgesloten:

                     –     die bedoeld zijn voor personen jonger dan 18; of

                     –     waarbij de organisatorische omstandigheden en/of sportieve belangen  ontoereikend geregeld zijn;

              c      het vooraf verstrekken van informatie over de soorten en onderwerpen van producten op het gebied van sportweddenschappen aan wedstrijdorganisatoren ter ondersteuning van hun pogingen tot het identificeren en beheersen van de risico's van de manipulatie van sport binnen hun competitie;

              d      het systematisch gebruik bij sportweddenschappen van betaalmogelijkheden waarbij financiële stromen boven een bepaalde door elke partij vastgestelde drempel en in het bijzonder de afzenders, ontvangers en de bedragen kunnen worden gevolgd;

              e      mechanismen in samenwerking met en tussen sportorganisaties en, indien van toepassing, exploitanten van sportweddenschappen teneinde te voorkomen dat belanghebbenden bij wedstrijden sportweddenschappen aangaan die in strijd zijn met de desbetreffende sportregels of het toepasselijke recht;

              f      het schorsen van weddenschappen volgens het nationale recht op wedstrijden waarvoor een relevante waarschuwing is afgegeven.

       2      Elke partij doet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa de naam en het adres toekomen van de autoriteit of autoriteiten aangewezen uit hoofde van het eerste lid van dit artikel.

              Artikel 10 – Exploitanten van sportweddenschappen

       1      Elke partij neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om belangenverstrengeling en misbruik van voorkennis door natuurlijke personen of rechtspersonen die betrokken zijn bij het aanbieden van producten op het gebied van sportweddenschappen te voorkomen, in het bijzonder via het beperken van de mogelijkheid:

              a      voor natuurlijke personen of rechtspersonen die betrokken zijn bij het aanbieden van producten op het gebied van sportweddenschappen, om te wedden op hun eigen producten;

              b      om misbruik te maken van de positie als sponsor of mede-eigenaar van een sportorganisatie teneinde manipulatie van een sportwedstrijd of misbruik van voorkennis mogelijk te maken;

              c      voor belanghebbenden bij wedstrijden om een aandeel te hebben in het vaststellen van de noteringen van weddenschappen voor wedstrijden waarbij zij betrokken zijn;

              d      voor exploitanten van sportweddenschappen die wezenlijke invloed uitoefenen op wedstrijdorganisatoren of belanghebbenden bij wedstrijden, alsmede exploitanten van sportweddenschappen waarop wedstrijdorganisatoren of belanghebbenden bij wedstrijden wezenlijke invloed uitoefenen, om weddenschappen aan te bieden voor wedstrijden waarbij deze wedstrijdorganisatoren of belanghebbenden bij wedstrijden betrokken zijn. 

       2      Elke partij moedigt haar exploitanten van sportweddenschappen, en via hen de internationale organisaties van exploitanten van sportweddenschappen, aan onder hun eigenaren en medewerkers de bewustwording van de consequenties en de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden te bevorderen door middel van voorlichting, training en het verspreiden van informatie.

       3      Elke partij neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om exploitanten van sportweddenschappen te verplichten onregelmatige of verdachte weddenschappen onverwijld te melden aan de regelgevende autoriteit op het gebied van weddenschappen, de overige verantwoordelijke autoriteit(en) of het nationale platform.

              Artikel 11 – De bestrijding van illegale sportweddenschappen

       1      Ten behoeve van de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden onderzoekt elke partij de meest geschikte manieren om exploitanten van illegale sportweddenschappen aan te pakken en overweegt zij het aannemen van maatregelen in overeenstemming met het toepasselijke recht op het desbetreffende grondgebied, waaronder:

              a      het sluiten of direct en indirect beperken van de toegang tot exploitanten van illegale sportweddenschappen op afstand en het sluiten van exploitanten van landgebonden illegale sportweddenschappen onder de rechtsmacht van de partij;

              b      het blokkeren van de financiële stromen tussen consumenten en exploitanten van illegale sportweddenschappen;

              c      het verbieden van het adverteren voor exploitanten van illegale sportweddenschappen;

              d      het bevorderen van de bewustwording onder consumenten van de risico's van illegale sportweddenschappen.

Hoofdstuk III – Uitwisseling van informatie

              Artikel 12 –  Uitwisseling van informatie tussen de bevoegde publieke autoriteiten, sportorganisaties en exploitanten van sportweddenschappen

       1      Onverminderd artikel 14 maakt elke partij op nationaal en internationaal niveau en in overeenstemming met haar nationale recht de uitwisseling van informatie mogelijk tussen de relevante publieke autoriteiten, sportorganisaties, wedstrijdorganisatoren, exploitanten van sportweddenschappen en nationale platforms. Elke partij verplicht zich in het bijzonder mechanismen in te stellen voor het delen van relevante informatie, met name het vooraf verstrekken van informatie aan de wedstrijdorganisatoren over de soorten en onderwerpen van producten op het gebied van weddenschappen, wanneer dergelijke informatie kan helpen bij de uitvoering van de risicoanalyses bedoeld in artikel 5 en bij het instellen of uitvoeren van onderzoek of procedures inzake de manipulatie van sportwedstrijden.

       2      Op verzoek stelt de ontvanger van dergelijke informatie in overeenstemming met het nationale recht onverwijld de organisatie of de autoriteit die de informatie verstrekt in kennis van de follow-up naar aanleiding van de ontvangen informatie.

       3      Elke partij onderzoekt mogelijkheden voor het ontwikkelen of verbeteren van de samenwerking en uitwisseling van informatie in het kader van de bestrijding van illegale sportweddenschappen zoals omschreven in artikel 11 van dit Verdrag.

              Artikel 13 – Nationaal platform

       1      Elke partij wijst een nationaal platform aan voor de aanpak van de manipulatie van sportwedstrijden. In overeenstemming met het nationale recht zal het nationale platform onder meer:

              a      fungeren als centraal informatiepunt en informatie verzamelen en verspreiden onder de relevante organisaties en autoriteiten die relevant is voor de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden;

              b      de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden coördineren;

              c      informatie ontvangen, verzamelen en analyseren over onregelmatige en verdachte weddenschappen op sportwedstrijden die plaatsvinden op het grondgebied van de partij en waar nodig waarschuwingen doen uitgaan;

              d      informatie over mogelijke overtredingen van de wetgeving of sportreglementen bedoeld in dit Verdrag toezenden aan de publieke autoriteiten of sportorganisaties en/of exploitanten van sportweddenschappen;

              e      samenwerken met alle organisaties en relevante autoriteiten op nationaal en internationaal niveau, met inbegrip van de nationale platforms van andere staten.

       2      Elke partij stelt de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa in kennis van de naam en de adressen van het nationale platform.

              Artikel 14 – Bescherming van persoonsgegevens

       1      Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om te waarborgen dat alle maatregelen tegen de manipulatie van sportwedstrijden voldoen aan de desbetreffende nationale en internationale wetgeving en normen inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder wat betreft de uitwisseling van informatie waarop dit Verdrag betrekking heeft.

       2      Elke partij neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig zijn om te waarborgen dat de publieke autoriteiten en organisaties waarop dit Verdrag betrekking heeft, de nodige maatregelen treffen teneinde te waarborgen dat bij het verzamelen, verwerken en uitwisselen van persoonsgegevens, ongeacht de aard van deze uitwisselingen, de beginselen van rechtmatigheid, adequaatheid, relevantie en accuraatheid evenals de veiligheid van de gegevens en rechten van de personen op wie de gegevens betrekking hebben naar behoren in acht worden genomen.

       3      Elke partij bepaalt via haar wetgeving dat de publieke autoriteiten en organisaties waarop dit Verdrag betrekking heeft, verplicht zijn te waarborgen dat de uitwisseling van gegevens voor de toepassing van dit Verdrag niet verder reikt dan hetgeen minimaal nodig is ter verwezenlijking van de omschreven doelen van de uitwisseling.

       4      Elke partij nodigt de diverse publieke autoriteiten en organisaties waarop dit Verdrag betrekking heeft, uit de benodigde technische middelen te verschaffen teneinde de veiligheid, betrouwbaarheid en integriteit van de uitgewisselde gegevens te waarborgen evenals de beschikbaarheid en integriteit van de systemen voor de gegevensuitwisseling en de identificatie van de gebruikers ervan.

Hoofdstuk IV – Materieel strafrecht en samenwerking ten behoeve van de handhaving

              Artikel 15 – Strafbare feiten die betrekking hebben op de manipulatie van sportwedstrijden

       1      Elke partij ziet erop toe dat haar nationale wetgeving het mogelijk maakt de manipulatie van sportwedstrijden strafbaar te stellen indien daarbij gebruik wordt gemaakt van dwang, corruptie of frauduleuze praktijken zoals omschreven in haar nationale wetgeving.

              Artikel 16 –  Witwassen van de opbrengsten van strafbare feiten die betrekking hebben op de manipulatie van sportwedstrijden

       1      Elke partij neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om te waarborgen dat gedragingen bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (2005, CETS nr. 198), in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (2000) of in artikel 23, eerste lid, van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (2003), onder de daarin bedoelde voorwaarden strafbaar worden gesteld in haar nationale wetgeving, indien het gronddelict dat leidt tot opbrengsten behoort tot de feiten omschreven in de artikelen 15 en 17 van dit Verdrag en in elk geval van afpersing, corruptie en fraude.

       2      Bij de beslissing welke strafbare feiten als in het eerste lid genoemde gronddelicten dienen te worden gekwalificeerd, kan elke partij bepalen hoe zij in overeenstemming met haar nationale recht deze strafbare feiten alsmede de aard van specifieke elementen daarvan die hen tot ernstige strafbare feiten maken, omschrijft.

       3      Elke partij overweegt de manipulatie van sportwedstrijden op te nemen in haar kader ter voorkoming van het witwassen van geld door van de exploitanten van sportweddenschappen te verlangen dat zij vereisten van due diligence hanteren ten aanzien van klanten, registratie en rapportage.

              Artikel 17 – Deelneming en medeplichtigheid

       1      Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om de opzettelijke deelneming en medeplichtigheid aan elk van de overeenkomstig artikel 15 van dit Verdrag omschreven feiten strafbaar te stellen volgens haar nationale wetgeving.

              Artikel 18 – Strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen

       1      Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om zich ervan te vergewissen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag, wanneer deze te hunner voordele zijn gepleegd door een natuurlijke persoon, handelend ofwel individueel ofwel als lid van een orgaan van de rechtspersoon, die binnen die rechtspersoon een leidinggevende functie vervult die gebaseerd is op:

              a      een bevoegdheid de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

              b      de bevoegdheid in naam van de rechtspersoon beslissingen te nemen;

              c      de bevoegdheid binnen de rechtspersoon controle uit te oefenen.

       2      Met inachtneming van de rechtsbeginselen van de partij kan deze aansprakelijkheid van een rechtspersoon strafrechtelijk, civielrechtelijk of bestuursrechtelijk zijn.

       3      Afgezien van de reeds in het eerste lid geregelde gevallen, neemt elke partij de maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld, wanneer het gebrek aan toezicht of controle van de zijde van een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid het plegen van een strafbaar feit bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag ten voordele van genoemde rechtspersoon door een aan diens gezag onderworpen natuurlijke persoon mogelijk heeft gemaakt.

       4      Deze aansprakelijkheid geldt onverminderd de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen die het strafbare feit hebben gepleegd.

Hoofdstuk V – Rechtsmacht, strafrechtelijke procedure en handhaving

              Artikel 19 – Rechtsmacht

       1      Elke partij neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig kunnen zijn om haar rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag, indien een dergelijk strafbaar feit wordt gepleegd:

              a      op haar grondgebied; of

              b      aan boord van een schip dat onder haar vlag vaart; of

              c      aan boord van een overeenkomstig haar wetgeving ingeschreven luchtvaartuig; of

              d      door een van haar onderdanen of een persoon die gewoonlijk op haar grondgebied verblijft.

       2      Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa verklaren dat hij of zij zich het recht voorbehoudt de regels betreffende rechtsmacht vastgesteld in het eerste lid, onderdeel d, van dit artikel, niet toe te passen of slechts in specifieke gevallen of onder specifieke omstandigheden toe te passen.

       3      Elke partij neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig zijn om haar rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag in gevallen waarin een vermoedelijke dader zich op haar grondgebied bevindt en zij die persoon op grond van zijn of haar nationaliteit niet kan uitleveren aan een andere partij.

       4      Wanneer meer dan een partij rechtsmacht opeist met betrekking tot een vermoedelijk strafbaar feit bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag, raadplegen de betrokken partijen, wanneer dat passend is, elkaar teneinde te bepalen wier rechtsmacht het meest geëigend is ten behoeve van vervolging.

       5      Onverminderd de algemene regels van internationaal recht, sluit dit Verdrag geen strafrechtelijke, civiele en bestuursrechtelijke rechtsmacht uit in strafzaken die een partij in overeenstemming met haar nationale recht uitoefent.

              Artikel 20 – Maatregelen teneinde elektronisch bewijsmateriaal veilig te stellen

       1      Elke partij neemt wetgevende of andere maatregelen aan om elektronisch bewijs veilig te stellen, onder meer door het met spoed bewaren van opgeslagen computergegevens, met spoed bewaren en bekendmaken van verkeersgegevens, bevelen tot het overleggen van stukken, opsporen van en beslag leggen op opgeslagen computergegevens, real-time verzamelen van verkeersgegevens en het onderscheppen van inhoudelijke gegevens in overeenstemming met haar nationale recht tijdens het onderzoek naar de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag.

              Artikel 21 – Beschermende maatregelen

       1      Elke partij overweegt het aannemen van de wettelijke maatregelen die nodig kunnen zijn voor het verschaffen van effectieve bescherming aan:

              a      personen die te goeder trouw en op redelijke gronden informatie verschaffen over strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag of anderszins medewerking verlenen aan de met de opsporing of vervolging belaste autoriteiten;

              b      getuigen die verklaringen afleggen ter zake van deze strafbare feiten;

              c      indien noodzakelijk, familieleden van de in de onderdelen a en b bedoelde personen.

Hoofdstuk VI – Sancties en maatregelen

              Artikel 22 – Strafrechtelijke sancties tegen natuurlijke personen

       1      Elke partij neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig zijn om te waarborgen dat de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag gepleegd door natuurlijke personen worden bestraft met doeltreffende, proportionele en afschrikkende straffen, met inbegrip van financiële sancties, rekening houdend met de ernst van de feiten. Deze sancties omvatten straffen die vrijheidsbeneming met zich brengen en tot uitlevering kunnen leiden, zoals omschreven in het nationale recht.

              Artikel 23 – Sancties tegen rechtspersonen

       1      Elke partij neemt de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig zijn om te waarborgen dat rechtspersonen die aansprakelijk worden gesteld overeenkomstig artikel 18 onderworpen worden aan doeltreffende, proportionele en afschrikkende straffen, met inbegrip van financiële sancties, en eventueel andere maatregelen, zoals:

              a      een tijdelijk of permanent verbod op de uitoefening van commerciële activiteiten;

              b      plaatsing onder gerechtelijk toezicht;

              c      een gerechtelijke maatregel tot liquidatie.

              Artikel 24 – Bestuursrechtelijke sancties

       1      Elke partij neemt waar nodig de wetgevende of andere maatregelen aan ter zake van volgens haar nationale recht strafbaar gestelde feiten zodat in overeenstemming met dit Verdrag vastgestelde overtredingen worden bestraft met doeltreffende, proportionele en afschrikkende straffen en maatregelen na procedures ingesteld door de bestuurlijke autoriteiten, indien de beslissing aanleiding kan zijn voor een procedure ten overstaan van een bevoegde rechter.

       2      Elke partij ziet erop toe dat bestuursrechtelijke maatregelen worden toegepast. Dit kan worden gedaan door de regelgevende autoriteit op het gebied van weddenschappen of andere verantwoordelijke autoriteiten in overeenstemming met haar nationale recht.

              Artikel 25 – Inbeslagneming en verbeurdverklaring

       1      Elke partij neemt in overeenstemming met haar nationale recht de wetgevende of andere maatregelen aan die nodig zijn teneinde inbeslagneming en verbeurdverklaring toe te staan van:

              a      de goederen, documenten en andere hulpmiddelen die zijn gebruikt of bestemd waren om te worden gebruikt bij het plegen van de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag;

              b      de opbrengsten van deze feiten, of goederen van een waarde die overeenkomt met de opbrengsten.

Hoofdstuk VII – Internationale samenwerking in justitiële en andere aangelegenheden

       Artikel 26 – Maatregelen met het oog op internationale samenwerking bij strafzaken

       1      De partijen werken in de ruimst mogelijke mate met elkaar samen in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en in overeenstemming met de relevante van toepassing zijnde internationale en regionale instrumenten en regelingen overeengekomen op basis van uniforme of wederkerige wetgeving en met hun nationale recht ten behoeve van de opsporing, vervolging en gerechtelijke procedures met betrekking tot de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag, met inbegrip van inbeslagneming en verbeurdverklaring.

       2      De partijen werken in de ruimst mogelijke mate met elkaar samen in overeenstemming met de relevante van toepassing zijnde internationale, regionale en bilaterale verdragen inzake uitlevering en wederzijdse bijstand in strafzaken en in overeenstemming met hun nationale recht met betrekking tot de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag.

       3      Wanneer, in gevallen van internationale samenwerking, dubbele strafbaarheid als vereiste wordt beschouwd, wordt geacht hieraan te zijn voldaan, ongeacht of het strafbare feit in de wetgeving van de aangezochte staat tot dezelfde categorie wordt gerekend of met dezelfde terminologie wordt aangeduid als in de verzoekende staat, indien de gedraging die ten grondslag ligt aan het strafbare feit waarvoor wederzijdse bijstand wordt gevraagd ingevolge het recht van beide partijen als strafbaar wordt aangemerkt.

       4      Indien een partij die uitlevering of wederzijdse rechtshulp in strafzaken afhankelijk maakt van het bestaan van een verdrag, een verzoek tot uitlevering of rechtshulp in strafzaken ontvangt van een partij waarmee zij een dergelijk verdrag niet heeft gesloten, kan zij mits zij volledig voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van internationaal recht en overeenkomstig de voorwaarden waarin haar eigen nationale recht voorziet, dit Verdrag beschouwen als de juridische grondslag voor uitlevering of wederzijdse rechtshulp in strafzaken op grond van de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 van dit Verdrag.

              Artikel 27 – Andere maatregelen tot internationale samenwerking ten behoeve van preventie

       1      Elke partij streeft ernaar waar mogelijk de preventie en bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden te integreren in hulpprogramma's ten behoeve van derde staten.

              Artikel 28 – Internationale samenwerking met internationale sportorganisaties

       1      Elke partij werkt in overeenstemming met haar nationale recht samen met internationale sportorganisaties bij de bestrijding van de manipulatie van sportwedstrijden.

Hoofdstuk VIII – Follow up

              Artikel 29 – Verstrekking van informatie

       1      Elke partij doet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa alle relevante informatie in een van de officiële talen van de Raad van Europa toekomen over de wetgevende en andere maatregelen die zij heeft getroffen teneinde te voldoen aan de voorwaarden van dit Verdrag.

              Artikel 30 – Comité voor de follow-up van het Verdrag

       1      Voor de toepassing van dit Verdrag wordt hierbij het Comité voor de follow-up van het Verdrag ingesteld.

       2      Elke partij kan in het Comité voor de follow-up van het Verdrag vertegenwoordigd worden door één of meer gedelegeerden, met inbegrip van vertegenwoordigers van de publieke autoriteiten verantwoordelijk voor sport, handhaving of regelgeving inzake weddenschappen. Elke partij heeft één stem.

       3      De Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, alsmede andere relevante intergouvernementele comités van de Raad van Europa benoemen elk een vertegenwoordiger voor het Comité voor de follow-up van het Verdrag, teneinde bij te dragen aan een multisectorale en multidisciplinaire aanpak. Zo nodig kan het Comité voor de follow-up van het Verdrag, met eenparigheid van stemmen elke staat die geen partij is bij het Verdrag, elke internationale organisatie of elk internationaal lichaam uitnodigen zich te laten vertegenwoordigen door een waarnemer bij zijn vergaderingen. Uit hoofde van dit lid benoemde vertegenwoordigers nemen zonder stemrecht deel aan de vergaderingen van het Comité voor de follow-up van het Verdrag.

       4      Het Comité voor de follow-up van het Verdrag wordt bijeengeroepen door de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. Zijn eerste vergadering vindt plaats zodra dat redelijkerwijs mogelijk is, maar in elk geval binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag. Het komt vervolgens telkens bijeen op verzoek van ten minste een derde van de partijen of van de Secretaris-Generaal.

       5      Met inachtneming van de bepalingen van dit Verdrag stelt het Comité voor de follow-up van het Verdrag zijn eigen reglement van orde op en neemt dat bij consensus aan.

       6      Het Comité voor de follow-up van het Verdrag  krijgt bij de uitvoering van zijn taken ondersteuning van het Secretariaat van de Raad van Europa.

              Artikel 31 – Taken van het Comité voor de follow-up van het Verdrag

       1      Het Comité voor de follow-up van het Verdrag is verantwoordelijk voor de follow-up van de implementatie van dit Verdrag.

       2      Het Comité voor de follow-up van het Verdrag neemt de lijst van sportorganisaties bedoeld in artikel 3, tweede lid, aan en wijzigt deze, en waarborgt dat deze op passende wijze wordt gepubliceerd.

       3      Het Comité voor de follow-up van het Verdrag kan in het bijzonder:

              a      aanbevelingen doen aan de partijen ter zake van te nemen maatregelen voor de toepassing van dit Verdrag, in het bijzonder met betrekking tot internationale samenwerking;

              b      indien van toepassing aanbevelingen doen aan de partijen na de publicatie van toelichtende documentatie en na voorafgaand overleg met vertegenwoordigers van sportorganisaties en exploitanten van sportweddenschappen, met name ter zake van:

                     –     de criteria waaraan sportorganisaties en exploitanten van sportweddenschappen dienen te voldoen teneinde te profiteren van de uitwisseling van informatie bedoeld in artikel 12, eerste lid, van dit Verdrag;

                     –     andere mogelijkheden ter verbetering van de operationele samenwerking tussen de relevante publieke autoriteiten, sportorganisaties en exploitanten van weddenschappen genoemd in dit Verdrag;

              c      de relevante internationale organisaties en het publiek op de hoogte houden van de activiteiten ontplooid in het kader van dit Verdrag;

              d      een advies aan het Comité van Ministers opstellen inzake het verzoek van een staat die geen lid is van de Raad van Europa te worden uitgenodigd door het Comité van Ministers tot ondertekening van het Verdrag ingevolge artikel 32, tweede lid.

       4      Voor het vervullen van zijn functies kan het Comité voor de follow-up van het Verdrag eigener beweging vergaderingen met deskundigen organiseren.

       5      Het Comité voor de follow-up van het Verdrag kan na voorafgaande instemming van de betrokken partijen bezoeken aan de partijen organiseren.

Hoofdstuk IX – Slotbepalingen

              Artikel 32 – Ondertekening en inwerkingtreding

       1      Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa, de andere staten die partij zijn bij het Europees Cultureel Verdrag, de Europese Unie en de niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling ervan of de status van waarnemer hebben bij de Raad van Europa.

       2      Dit Verdrag staat op uitnodiging van het Comité van Ministers voorts open voor ondertekening door andere niet-lidstaten van de Raad van Europa. Het besluit tot uitnodiging van een niet-lidstaat tot ondertekening van het Verdrag wordt na overleg met het Comité voor de follow-up van het Verdrag, zodra dat is ingesteld, genomen met de meerderheid als bedoeld in artikel 20, onderdeel d, van het Statuut van de Raad van Europa en met algemene stemmen van de vertegenwoordigers van de verdragsluitende staten die recht hebben op een zetel in het Comité van Ministers.

       3      Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.

       4      Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop vijf ondertekenaars, waaronder ten minste drie lidstaten van de Raad van Europa, overeenkomstig de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid hun instemming door het Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht.

       5      Ten aanzien van elke ondertekenende staat of de Europese Unie die later zijn of haar instemming door dit Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking brengt, treedt het in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop deze zijn of die haar instemming tot uitdrukking heeft gebracht door het Verdrag te worden gebonden in overeenstemming met de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid.

       6      Een verdragsluitende partij die geen lid is van de Raad van Europa draagt bij aan de financiering van het Comité voor de follow-up van het Verdrag op een wijze vast te stellen door het Comité van Ministers na overleg met die partij.

              Artikel 33 – Gevolgen van het Verdrag en de verhouding tot andere internationale instrumenten

       1      Dit Verdrag laat onverlet de rechten en verplichtingen van de partijen die voortvloeien uit internationale multilaterale verdragen inzake specifieke aangelegenheden. Dit Verdrag leidt niet tot verandering van hun rechten en verplichtingen die voortvloeien uit andere, eerder gesloten verdragen ter zake van de bestrijding van doping en verenigbaar zijn met het onderwerp en het doel van dit Verdrag.

       2      Dit Verdrag vult in voorkomende gevallen in het bijzonder de van toepassing zijnde multilaterale of bilaterale verdragen tussen de partijen aan, met inbegrip van de bepalingen van:

              a      het Europees Verdrag betreffende uitlevering (1957, ETS nr. 24);

              b      het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (1959, ETS nr. 30);

              c      de Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven (1990, ETS nr. 141);

              d      het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (2005, CETS nr. 198).

       3      De partijen bij het Verdrag kunnen met elkaar bilaterale of multilaterale verdragen sluiten inzake de aangelegenheden die in dit Verdrag worden geregeld teneinde de bepalingen ervan aan te vullen of aan te scherpen of de toepassing van de erin vervatte beginselen te faciliteren.

       4      Indien twee of meer partijen reeds een verdrag hebben gesloten met betrekking tot de in dit Verdrag geregelde aangelegenheden of anderszins hun betrekkingen ter zake van deze aangelegenheden hebben geregeld, zijn zij eveneens gerechtigd dat verdrag toe te passen of die betrekkingen dienovereenkomstig te regelen. Wanneer partijen evenwel hun betrekkingen ten aanzien van de in dit Verdrag geregelde aangelegenheden vaststellen op een andere dan de hierin geregelde wijze, doen zij dit op een wijze die niet onverenigbaar is met de doelen en beginselen van het Verdrag.

       5      Niets in dit Verdrag tast de overige rechten, beperkingen, verplichtingen en verantwoordelijkheden van de partijen aan.

              Artikel 34 – Voorwaarden en waarborgen

       1      Elke partij ziet erop toe dat op het vaststellen, implementeren en toepassen van de bevoegdheden en procedures die zijn vastgesteld in de hoofdstukken II tot en met VII, de voorwaarden en waarborgen waarin haar nationale recht voorziet van toepassing zijn, die moeten voorzien in de adequate bescherming van de rechten en vrijheden van de mens, met inbegrip van de rechten die voortvloeien uit de verplichtingen die zij heeft aanvaard uit hoofde van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag van de Verenigde Naties inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 en andere van toepassing zijnde internationale instrumenten op het gebied van mensenrechten en die het beginsel van proportionaliteit integreren in haar nationale recht.

       2      Deze voorwaarden en waarborgen dienen, naargelang van toepassing gelet op de aard van de desbetreffende procedure of bevoegdheid, onder meer te voorzien in gerechtelijk of ander onafhankelijk toezicht, gronden die de toepassing rechtvaardigen alsmede beperking van de reikwijdte en de duur van een dergelijke bevoegdheid of procedure.

       3      Voor zover zulks verenigbaar is met het openbaar belang, in het bijzonder met een behoorlijke rechtsbedeling, neemt elke partij de gevolgen van de bevoegdheden en procedures in deze hoofdstukken voor de rechten, verantwoordelijkheden en gerechtvaardigde belangen van derden in overweging.

              Artikel 35 – Territoriale toepassing

       1      Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van de ondertekening of bij de nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring het grondgebied of de grondgebieden waarop dit Verdrag van toepassing is nader aanduiden.

       2      Elke partij kan op een later tijdstip door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot elk ander grondgebied dat in de verklaring wordt genoemd en voor de internationale betrekkingen waarvan zij verantwoordelijk is of ten aanzien waarvan zij bevoegd is verbintenissen aan te gaan. Ten aanzien van een dergelijk grondgebied treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de verklaring door de Secretaris-Generaal.

       3      Elke krachtens de twee voorgaande leden gedane verklaring kan, met betrekking tot elk in die verklaring genoemd grondgebied, worden ingetrokken door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.

              Artikel 36 – Federale clausule

       1      Een federale staat kan zich het recht voorbehouden verplichtingen ingevolge de hoofdstukken II, IV, V en VI van dit Verdrag te aanvaarden conform zijn fundamentele beginselen die van toepassing zijn op de relatie tussen zijn centrale overheid en deelstaten of andere soortgelijke territoriale entiteiten, mits hij in staat blijft tot samenwerking ingevolge de hoofdstukken III en VII.

       2      Bij het maken van een voorbehoud uit hoofde van het eerste lid, kan een federale staat de voorwaarden van dit voorbehoud niet aanwenden om zijn verplichtingen uit te sluiten of aanmerkelijk te beperken ten behoeve van de maatregelen vervat in de hoofdstukken III en VII. In het algemeen dient de federale staat te voorzien in ruime en effectieve handhavingscapaciteiten ten behoeve van deze maatregelen.

       3      Ten aanzien van de bepalingen van dit Verdrag, waarvan de toepassing onder de rechtsmacht valt van de afzonderlijke deelstaten of andere soortgelijke territoriale entiteiten die door het constitutionele stelsel van de federatie niet verplicht zijn wetgevende maatregelen te treffen, stelt de federale regering de bevoegde autoriteiten van deze staten in kennis van genoemde bepalingen, tezamen met haar aanbeveling de passende maatregelen te nemen teneinde er gevolg aan te geven.

              Artikel 37 – Voorbehouden

       1      Door middel van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa kan een staat of de Europese Unie op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat hij of zij gebruikmaakt van de voorbehouden waarin is voorzien in artikel 19, tweede lid, en artikel 36, eerste lid. Andere voorbehouden zijn niet toegestaan.

       2      Elke partij die een voorbehoud heeft gemaakt krachtens het eerste lid, kan dat geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van deze kennisgeving door de Secretaris-Generaal. Indien in de kennisgeving wordt vermeld dat de intrekking van een voorbehoud van kracht moet worden op een daarin nader aangeduide datum, en deze datum later valt dan de datum waarop de kennisgeving door de Secretaris-Generaal wordt ontvangen, wordt de intrekking op die latere datum van kracht.

       3      Een partij die een voorbehoud heeft gemaakt, trekt dit voorbehoud geheel of ten dele in zodra de omstandigheden dit toelaten.

       4      De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa kan met regelmatige tussenpozen bij de partijen die een of meerdere voorbehouden hebben gemaakt, informeren naar de mogelijke intrekking daarvan.

              Artikel 38 – Wijzigingen

       1      Wijzigingen van artikelen van dit Verdrag kunnen worden voorgesteld door een partij, het Comité voor de follow-up van dit Verdrag of het Comité van Ministers van de Raad van Europa.

       2      Elk voorstel tot wijziging wordt medegedeeld aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa en door hem of haar ten minste twee maanden voor de vergadering waarop het zal worden behandeld toegezonden aan de partijen, de lidstaten van de Raad van Europa, niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling van dit Verdrag of de status van waarnemer genieten bij de Raad van Europa, de Europese Unie, elke staat die is uitgenodigd dit Verdrag te ondertekenen en het Comité voor de follow-up van dit Verdrag. Het Comité voor de follow-up van dit Verdrag doet het Comité van Ministers zijn standpunt omtrent de voorgestelde wijziging toekomen.

       3      Het Comité van Ministers bestudeert de voorgestelde wijziging en het door het Comité voor de follow-up van dit Verdrag ingediende standpunt en kan de wijziging bij de in artikel 20, onderdeel d, van het Statuut van de Raad van Europa voorgeschreven meerderheid aannemen.

       4      De tekst van elke wijziging aangenomen door het Comité van Ministers overeenkomstig het derde lid van dit artikel, wordt toegezonden aan de partijen voor aanvaarding.

       5      Elke overeenkomstig het derde lid van dit artikel aangenomen wijziging treedt in werking op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een tijdvak van een maand na de datum waarop alle partijen de Secretaris-Generaal hebben medegedeeld dat zij haar hebben aanvaard nadat aan hun respectieve interne procedures is voldaan.

       6      Indien een wijziging is aangenomen door het Comité van Ministers, maar nog niet in werking is getreden in overeenstemming met het vijfde lid, mag een staat of de Europese Unie niet verklaren zich door het Verdrag gebonden te achten zonder tegelijkertijd de wijziging te aanvaarden.

              Artikel 39 – Beslechting van geschillen

       1      Het Comité voor de follow-up van dit Verdrag wordt in nauwe samenwerking met de relevante intergouvernementele comités van de Raad van Europa op de hoogte gehouden van eventuele moeilijkheden met betrekking tot de uitlegging en toepassing van dit Verdrag.

       2      Ingeval tussen partijen een geschil ontstaat met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag trachten zij tot een regeling van het geschil te komen door middel van onderhandeling, verzoening of arbitrage of enig ander vreedzaam middel van hun keuze.

       3      Het Comité van Ministers van de Raad van Europa kan procedures voor de regeling van geschillen vaststellen die partijen bij een geschil met wederzijds goedvinden kunnen gebruiken.

              Artikel 40 – Opzegging

       1      Elke partij kan dit Verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.

       2      Deze opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.

              Artikel 41 – Kennisgeving

       1      De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa stelt de partijen, de lidstaten van de Raad van Europa, de overige staten die partij zijn bij het Europees Cultureel Verdrag, de niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling van dit Verdrag of de status van waarnemer genieten bij de Raad van Europa, de Europese Unie en elke staat die is uitgenodigd dit Verdrag te ondertekenen in overeenstemming met de bepalingen van artikel 32 in kennis van:

              a      elke ondertekening;

              b      de nederlegging van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;

              c      elke datum van inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkomstig artikel 32;

              d      elk voorbehoud en elke intrekking van voorbehouden gemaakt ingevolge artikel 37;

              e      elke verklaring afgelegd in overeenstemming met de artikelen 9 en 13;

              f      elke andere akte, kennisgeving of mededeling met betrekking tot dit Verdrag.

              TEN BLIJKE waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

              GEDAAN te Magglingen/Macolin, op 18 september 2014, in de Engelse en de Franse taal, waarbij beide teksten gelijkelijk authentiek zijn, in een enkel exemplaar dat zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet een gewaarmerkt afschrift toekomen aan elke lidstaat van de Raad van Europa, aan de staten die geen lid zijn van de Raad die hebben deelgenomen aan de opstelling van dit Verdrag of de status van waarnemer hebben bij de Raad van Europa, aan de Europese Unie en aan elke staat die is uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden.