Artikelen bij COM(2014)623 - Bezwaar van de Commissie tegen een verzoek van Estland om te mogen (blijven) afwijken van een artikel van de btw-richtlijn van de Raad

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52014DC0623

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad /* COM/2014/0623 final */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG

1. ACHTERGROND

Overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ("de btw-richtlijn") kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen. Aangezien deze procedure voorziet in de mogelijkheid om af te wijken van de algemene beginselen van de btw, dienen dergelijke derogaties – overeenkomstig de vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie – een beperkt en proportioneel karakter te hebben.

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 14 januari 2014, heeft Estland verzocht om op basis van artikel 395 van de btw-richtlijn te worden gemachtigd tot toepassing van de verleggingsregeling op leveringen van edelstenen, teneinde belastingfraude te voorkomen. Omdat het land onvoldoende informatie had verstrekt over de fraudesituatie in de sector, heeft de Commissie bij brief van 13 maart 2014 om aanvullende informatie verzocht. Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 7 mei 2014, heeft Estland in antwoord op dit verzoek verdere informatie verstrekt.

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 10 juni 2014 van het verzoek van Estland in kennis gesteld. Bij brief van 12 juni 2014 heeft de Commissie Estland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

2. VERLEGGING

Overeenkomstig artikel 193 van de btw-richtlijn is de btw verschuldigd door de belastingplichtige die de goederen levert of diensten verricht. De verleggingsregeling strekt ertoe de verschuldigdheid van de btw bij de belastingplichtige afnemer van de goederen of diensten te leggen.

Er is sprake van ploffraude wanneer ondernemers goederen of diensten verkopen maar vervolgens geen btw over hun prestaties voldoen. Hun afnemers hebben evenwel recht op aftrek van de voorbelasting omdat zij in het bezit zijn van een geldige factuur. Bij de meest agressieve variant van deze belastingontduiking worden dezelfde goederen of diensten via een carrouselconstructie (waarbij de goederen of diensten tussen verschillende lidstaten heen en weer reizen) verschillende keren geleverd zonder dat er btw wordt voldaan. Door in dergelijke gevallen de afnemer van de goederen of diensten aan te wijzen als degene die tot voldoening van de btw is gehouden, heeft de verleggingsregeling een einde gemaakt aan die mogelijkheid van belastingontduiking.

3. HET VERZOEK

Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn vraagt Estland dat de Raad, op voorstel van de Commissie, machtiging zou verlenen tot invoering van een bijzondere maatregel in afwijking van artikel 193 van de btw-richtlijn met het oog op de toepassing van de verleggingsregeling voor leveringen van edelstenen.

Op basis van door Estland verstrekte informatie heeft het land kennelijk de bedoeling om de verleggingsregeling toe te passen op leveringen van edele metalen met ingang van 1 juli 2014 op grond van artikel 199 bis, lid 1, onder j), van de btw-richtlijn, zoals ingevoegd bij de richtlijn betreffende de verleggingsregeling. De toepassing van deze regeling ook op edelstenen, waarin de btw-richtlijn evenwel niet voorziet, zal naar verwachting van de Estse autoriteiten deze maatregel aanvullen.

4. HET STANDPUNT VAN DE COMMISSIE

Wanneer de Commissie een verzoek overeenkomstig artikel 395 ontvangt, gaat zij eerst na of dit verzoek voldoet aan de basisvoorwaarden om een dergelijk verzoek in te willigen, dat wil zeggen of de voorgestelde bijzondere maatregel de belastingheffing voor belastingplichtigen en/of de belastingdienst vereenvoudigt dan wel of het voorstel bepaalde vormen van belastingfraude of –ontwijking voorkomt. Hierbij is de Commissie altijd restrictief en omzichtig te werk gegaan om te vermijden dat derogaties de werking van het algemene btw-stelsel zouden ondermijnen en om te garanderen dat zij een beperkt toepassingsgebied hebben alsook noodzakelijk en proportioneel zijn.

De gevraagde maatregel hangt in wezen samen met het feit dat, zoals reeds werd vermeld, met ingang van 1 juli 2014 de verleggingsregeling zal worden toegepast op edele metalen. Aangezien de verleggingsregeling echter altijd in zekere mate het risico inhoudt dat de fraude naar andere producten verschuift, wil Estland een soortgelijke maatregel invoeren voor edelstenen, omdat het blijkbaar vaak dezelfde bedrijven zijn die in edele metalen en in edelstenen handelen.

Vooralsnog kon Estland echter nog geen precieze informatie verstrekken over de (mogelijke) fraudesituatie in verband met edelstenen, omdat de controles nog niet zijn afgerond. Deze controles zijn van start gegaan in de tweede helft van 2013, maar er is geen informatie beschikbaar over de voorgaande jaren. Uit wat wel beschikbaar is, blijkt dat Estland één zogenaamd edelstenencarrousel waarbij een andere lidstaat is betrokken, op het spoor is gekomen. Het aantal transacties met edelstenen varieerde volgens de door Estland verstrekte informatie in de periode juli 2013 - januari 2014 van drie tot negen per maand, weliswaar met toenemende waarde.

Wat eventuele klassieke maatregelen betreft om het probleem in de sector aan te pakken, heeft Estland niet aangetoond dat er specifieke maatregelen toegepast of uitgevoerd zijn of zelfs gepland in de nabije toekomst. Er werd alleen aangegeven dat het na het verstrijken van de gevraagde derogatie mogelijk zou zijn om controle op de sector uit te oefenen met behulp van normale controleprocedures, zoals routinematige inspecties en bedrijfscontroles.

De Commissie is van mening dat deze elementen ontoereikend zijn om de behoefte aan een derogatie te staven. Gezien het zeer beperkte aantal transacties door slechts enkele belastingplichtigen, die bovendien vaak al bekend zijn en geregistreerd staan voor hun activiteiten in de sector van de edele metalen, moet het in beginsel immers mogelijk zijn met klassieke maatregelen een adequate follow-up en controle van de sector uit te oefenen, zoals ook gepland was na het verstrijken van de gevraagde derogatie. Er is ook niet aangetoond dat, ondanks het feit dat er naar één fraudezaak in het bijzonder werd verwezen, de bestaande of potentiële fraudesituatie in haar geheel bekeken zodanig is dat in de tussentijd een specifieke derogatiemaatregel is vereist.

5. CONCLUSIE

Op basis van bovenstaande elementen maakt de Commissie bezwaar tegen het verzoek van Estland.

             Zoals ingevoegd bij Richtlijn 2013/43/EU van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft een facultatieve en tijdelijke toepassing van de verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten (PB L 201 van 26.7.2013, blz. 4).