Artikelen bij COM(2012)65 - Verslag overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52012DC0065

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 van Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling /* COM/2012/065 final */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 van Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

1. Inleiding

Artikel 18 van Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (hierna 'de spaarrichtlijn' of 'de richtlijn') luidt als volgt: 'De Commissie doet de Raad om de drie jaar verslag over de werking van deze richtlijn. Op basis van deze verslagen stelt de Commissie de Raad zo nodig wijzigingen op deze richtlijn voor als deze nodig blijken om effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden beter te garanderen en ongewenste concurrentieverstoringen uit de weg te ruimen.'

Het verslag van de eerste evaluatie werd in 2008 (hierna "het 2008‑verslag") opgesteld en had betrekking op de omzetting en uitvoering van de richtlijn, waarbij de economische evaluatie en de door de Commissie aanbevolen wijzigingen werden samengevat. De noodzakelijke veranderingen die in het 2008‑verslag werden vastgesteld, hadden voornamelijk tot doel bepaalde interpretatieve kwesties te verduidelijken en bestaande lacunes te dichten. De Commissie heeft daartoe op 13 november 2008 haar goedkeuring gehecht aan een gewijzigd voorstel (hierna 'het voorstel') voor de richtlijn met het oog op het dichten van bestaande lacunes en een betere preventie van belastingontduiking.

Het verslag van deze tweede evaluatie betreft voornamelijk de werking en een economische evaluatie van de richtlijn. De belangrijkste bevindingen van dit document, d.w.z. het wijdverbreide gebruik van offshore‑rechtsgebieden voor intermediaire entiteiten en de groei van belangrijke markten die voorzien in producten die vergelijkbaar zijn met schuldvorderingen, bekrachtigen de argumenten voor de verruiming van het toepassingsgebied van de richtlijn en de desbetreffende overeenkomsten die in overeenstemming met artikel 17 van de richtlijn zijn gesloten. Deze bevindingen zijn ook in overeenstemming met de politieke toezegging van de G20 om de naleving te bevorderen van internationale normen op het gebied van fiscale en financiële informatie‑uitwisseling en gebruik te maken van alle beschikbare tegenmaatregelen ter bestrijding van belastingparadijzen en niet‑coöperatieve rechtsgebieden die niet met deze normen in overeenstemming zijn.

Het bij dit verslag gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie geeft meer feitelijke bijzonderheden over de onderwerpen die hieronder worden behandeld.

2. Omzetting en uitvoering van de richtlijn

In de eerste evaluatie concludeerde de Commissie dat alle lidstaten de richtlijn hadden omgezet en de uitvoeringsbepalingen vanaf de geplande data hadden toegepast (dat wil zeggen 1 juli 2005 en in het geval van Bulgarije en Roemenië 1 januari 2007). De Commissie heeft inbreukprocedures ingeleid tegen afzonderlijke lidstaten over specifieke elementen in hun uitvoeringsbepalingen en de procedures zijn pas afgesloten na de bevestiging van de lidstaten dat dergelijke regels in overeenstemming waren gebracht met de richtlijn. Er zijn momenteel geen lopende inbreukprocedures.

Op de bijeenkomst van de Ecofin‑Raad van 7 december 2010 heeft de Commissie zich ertoe verbonden medio 2011 een ad‑hocverslag op te leveren over de juiste en effectieve toepassing van de richtlijn door de lidstaten. De diensten van de Commissie compileerden dat verslag (SEC 2011 (775) def.) op basis van de antwoorden op een vragenlijst die aan alle lidstaten was gestuurd, en het verslag is op 14 juni 2011 aan de Raad voorgelegd.

Uit de beoordeling van de antwoorden van de lidstaten blijkt dat enkele bepalingen van de richtlijn door de lidstaten verschillend worden geïnterpreteerd. Sommige risico´s van een uiteenlopende interpretatie die daarbij aan het licht kwamen, zijn al in het 2008-verslag genoemd. In dit verband worden de belangrijkste problemen weggenomen door de bijbehorende nieuwe regels in het voorstel.

3. De werking van de richtlijn

De werking van de richtlijn is onderzocht door aan de belastingdiensten van de lidstaten een vragenlijst te sturen over hun gebruik van de uitgewisselde gegevens in het kader van de richtlijn. Daarnaast heeft de Commissie de statistische gegevens in het kader van de richtlijn geëvalueerd en een studie laten uitvoeren ter beoordeling van de administratieve lasten van de bestaande richtlijn voor marktdeelnemers. De belangrijkste bevindingen van de analyse worden hieronder weergegeven.

3.1. Vragenlijst over het gebruik van gegevens

De ACDT-deskundigengroep kreeg een vragenlijst toegestuurd over het gebruik van gegevens die vanuit andere lidstaten door hun belastingdiensten waren ontvangen, met daarin het volgende: het gebruik van gegevens voor fiscale controles; de kwaliteit van gegevens die zijn ontvangen van andere lidstaten; en de vraag of de invoering van de richtlijn tot een betere naleving bij belastingplichtigen heeft geleid.

Beste werkwijze

De lidstaten die een beoordeling hebben uitgevoerd, hebben positieve resultaten gemeld als het gaat om de naleving. Deze evaluatie benadrukt echter enkele gebieden die de lidstaten zouden kunnen verbeteren om beter gebruik te maken van de uitgewisselde informatie:

· de integratie van een 'spaarrichtlijndatabank' met de databanken voor nationale belastingen;

· de ontwikkeling van risicobeheer en een meer geautomatiseerde procedure voor kruiscontroles van de gegevens;

· de stroomlijning van de verspreiding van gegevens tussen de centrale belastingdienst en de plaatselijke belastingkantoren.

Kwaliteit van de gegevens

De lidstaten hebben gewezen op een duidelijke verbetering van de kwaliteit van de ontvangen gegevens dankzij de gestructureerde opmaak en gemeenschappelijke procedurevoorschriften op basis waarvan de gegevens worden gerapporteerd. In vergelijking met de informatie‑uitwisseling in het kader van bilaterale overeenkomsten, is de kwaliteit van de ontvangen gegevens op grond van de richtlijn aanzienlijk hoger.

Toch blijft de kwaliteit van de gegevens nog altijd een punt van zorg voor veel lidstaten. Op dit moment erkent ongeveer de helft van de lidstaten dat zij de ontvangen informatie van uitbetalende instanties controleren voordat zij de informatie naar de lidstaten doorsturen.

Gezien het belang om de kwaliteit te verhogen, zouden alle lidstaten de toepassing van systematische kwaliteitscontroles op de door te geven informatie in overweging moeten nemen. Bovendien worden de lidstaten aangemoedigd een onlinecontrolesysteem te gebruiken dat door de Commissie is ontwikkeld in het kader van het fiscaal identificatienummer (FIN), teneinde de belastingbetaler correct te identificeren.

3.2. Statistieken op grond van de richtlijn

Aangezien de richtlijn pas sinds 1 juli 2005 in werking is, werd de reikwijdte van de eerste evaluatie beperkt door een gebrek aan gegevens. De lidstaten kwamen pas na een vergadering van de Raad van 12 mei 2008 overeen de statistieken aan de Commissie te verstrekken teneinde de doelmatigheid en effectiviteit van de richtlijn te beoordelen.

Sinds de eerste evaluatie zijn de definities van de gegevens en de opmaak vastgesteld, wat tot betere en meer tijdige informatie‑uitwisseling tussen de lidstaten heeft geleid. Wat de hoeveelheid uitgewisselde gegevens betreft, hebben de grote lidstaten of de lidstaten met belangrijke financiële centra, de meeste informatie uitgewisseld. Het jaar dat eruit sprong als het gaat om uitgewisselde informatie was 2007, waarbij de waarde van de gemelde transacties werd geraamd op 38,9 miljard EUR ( 2009: 9,9 miljard EUR). Het meenemen van bruto opbrengsten in de cijfers kan tot een andere vergelijkingsbasis leiden. Als deze buiten beschouwing worden gelaten, zijn de gemelde bedragen stabieler (de rente‑inkomsten in 2009 bedragen 2,3 miljard EUR (2007: 3,6 miljard EUR)). De bronbelasting die door alle landen overeen is gekomen op grond van de richtlijn en de gerelateerde overeenkomsten op het gebied van spaargelden, is gedaald van 700,9 miljoen EUR in 2008 naar 495,9 miljoen EUR in 2009. Zowel de dalingen in informatie‑uitwisseling als in bronbelasting kunnen deels worden verklaard door de financiële crisis in het laatste kwartaal van 2008, die heeft geleid tot een sterke daling van rentetarieven op de deposito's van huishoudens in 2009.

Een opvallend kenmerk van de gegevens is de hoge variabiliteit aan informatie‑uitwisseling door de lidstaten in de onderzochte periode. Een simulatieoefening voor grensoverschrijdende deposito 's van de ECB (punt 4 van dit verslag) bevestigde dat de gemelde bedragen aan rentebetalingen wat het klassieke type van rente‑inkomsten betreft, voor sommige lidstaten lager lagen dan de geschatte benchmark voor grensoverschrijdende deposito´s en rentetarieven. Bovendien bleek uit de antwoorden van de lidstaten in het ad‑hocverslag (punt 2 van dit verslag) dat de meeste lidstaten voor de juiste toepassing van hun richtlijnen hoofdzakelijk op uitbetalende instanties vertrouwen als het gaat om het melden van de juiste identificatie van relevante inkomsten, hoewel zij bepalingen hebben om controles uit te voeren en sancties op te leggen voor niet‑naleving van de richtlijn.

Wat de kwestie van de verscheidenheid aan gegevens betreft die gedurende de boekjaren zijn uitgewisseld, zouden de lidstaten het gebruik van controles kunnen overwegen als het gaat om de volledigheid van de gegevens die door hun uitbetalende instanties worden voorgelegd, inclusief het gebruik van het volgende: i) een door elke lidstaat op te zetten centraal register van in hun rechtsgebied gevestigde uitbetalende instanties om na te gaan of gegevens op de vervaldag zijn overgelegd; ii) analyses van schommelingen van gegevens die door de uitbetalende instanties zijn overgelegd, met name voor wat betreft de gemelde bedragen en het aantal uiteindelijk gerechtigden; iii) samenwerking tussen de lidstaten om de controleprocedures omtrent uitbetalende instanties te verbeteren, inclusief de systemen van uitbetalende instanties en richtsnoeren voor interne controles; en iv) de ontwikkeling van benchmarks en vergelijkingen met andere gegevensbronnen, bijvoorbeeld nationale statistieken over het melden van grensoverschrijdende deposito 's.

3.3. Evaluatie van de aanloop‑ en terugkerende kosten voor de uitvoering van de richtlijn

Een studie naar de administratieve lasten van de bestaande richtlijn voor marktdeelnemers wees uit dat zij voor de meeste rapportageverplichtingen al over informatie beschikten op grond van de bestaande richtlijn dankzij antiwitwaswetgeving, binnenlandse wetgeving of interne handelspraktijken. Geen van de respondenten gaf echter aan dat zij informatie zouden verzamelen op basis van artikel 4, lid 2 (bepalingen betreffende 'de uitbetalende instantie bij ontvangst') tenzij zij hiertoe door de richtlijn worden verplicht.

De meeste stappen bij het melden op grond van de richtlijn worden door de uitbetalende instanties wat de kosten betreft als 'business as usual' beschouwd en daarom lijkt de daarmee gepaard gaande administratieve last niet buitensporig te zijn.

4. Economische beoordeling

In het kader van deze evaluatie is een economische beoordeling uitgevoerd om de ontwikkeling van belangrijke EU‑ en niet‑EU‑markten voor spaarproducten te analyseren als het gaat om het belang van de relevante markten en de geografische structuur van hun klantenbestand. Er is gebruikgemaakt van de gerapporteerde bankgegevens van de Bank voor Internationale Betalingen (BIB), de Europese Centrale Bank (ECB) en de Zwitserse nationale bank (ZNB). De gegevens van de ECB zijn ook gebruikt voor een simulatieoefening naar de reikwijdte van de potentiële basis voor informatie‑uitwisseling of bronbelasting.

Bovendien zijn gegevens over specifieke relevante markten gebruikt – (1) obligaties en aandelen (bron: het CPIS van het IMF), (2) schuld‑ en aandelenproducten en derivaten in het algemeen (bron: Eurostat), (3) gestructureerde retailproducten (bron: Avery), (4) icbe's (bron: voornamelijk van EFAMA) en (5) verzekeringsproducten (bron: voornamelijk uit onderzoek van Europe Economics) om de ontwikkeling van die markten in de afgelopen jaren te analyseren.

In het kader van dit verslag worden onder icbe´s ondernemingen of entiteiten verstaan waaraan overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG (voorheen Richtlijn 85/611/EEG) vergunning is verleend. De termen niet‑icbe's en niet‑icbe‑fondsen slaan op alle andere collectieve beleggingsfondsen of ‑regelingen.

De belangrijkste bevindingen van de beoordeling worden hieronder weergegeven.

BIB-gegevens

De internationale locatiespecifieke bancaire statistieken van de Bank voor Internationale Betalingen (BIB) omvatten kwartaalgegevens over activa en passiva van binnenlandse banken en filialen van buitenlandse banken in de 43 rapporterende landen, uitgesplitst op bilaterale basis al naargelang het land waarmee hun buitenlandse tegenhangers zaken doen. De posities worden op een bruto‑ en niet‑geconsolideerde basis en in miljoenen USD vermeld.

Het grootste deel van de belangrijke financiële offshore‑centra ging niet akkoord met de openbaarmaking van hun bilaterale posities via de BIB. Openbare BIB‑gegevens, inclusief gegevens over de landen die onderling financiële transacties verrichten, maakten echter een nauwkeurige analyse mogelijk van offshore‑posities in zowel rechtsgebieden in en buiten het netwerk van de overeenkomsten op het gebied van spaargelden.

De openbare BIB‑gegevens wezen uit dat het bedrag aan buitenlandse niet‑bancaire deposito's voor de Kaaimaneilanden in 2011 het op één na hoogste van de aan de BIB rapporterende landen was en vergelijkbaar was met het bedrag van de Verenigde Staten. De uitkomsten van de landen met wie financiële transacties werden verricht, lieten zien dat een aanzienlijk aandeel van niet‑bancaire deposito´s in lidstaten en in rechtsgebieden in het netwerk van de overeenkomsten op het gebied van spaargelden, van klanten in offshore‑rechtsgebieden zijn (gemiddeld 35% voor de periode 2000 – 2010 voor lidstaten en rechtsgebieden in het netwerk van de overeenkomsten op het gebied van spaargelden; voor de rechtsgebieden in het netwerk van de overeenkomsten op het gebied van spaargelden is dit aandeel op het hoogste punt 65% in 2007).

De relevantie van offshore‑centra als locatie voor deposito 's en als standplaats voor de vestiging of het beheer van houderschapsstructuren voor niet-bancaire deposito´s, geeft aan dat de uitvoering van de 'doorkijk'‑ en 'de uitbetalende instantie bij ontvangst'‑bepalingen voor bepaalde juridische structuren in offshore‑rechtsgebieden gerechtvaardigd en noodzakelijk is voor zowel de richtlijn als de overeenkomsten op het gebied van spaargelden.

ECB-gegevens

Dekkingssimulatie

De gegevens van de ECB zijn gebaseerd op balansstatistieken van de MFI. De financiële instellingen in elke lidstaat berichten de ECB maandelijks over de deposito’s van niet‑ingezeten huishoudens in de eurozone. De bedragen worden vermeld voor de gezamenlijke eurozone zonder een gedetailleerde opsplitsing in individuele lidstaten van de eurozone. De gegevens worden uitgesplitst naar de sector van de depositohouder (met inbegrip van een gedetailleerde opsplitsing van huishoudens) op basis van zeven verschillende rentelooptijden. Deze gegevens werden het meest geschikt bevonden voor een simulatieoefening om te voorzien in een beperkte beoordeling van de vraag of de uitgewisselde gegevens (of ingehouden belasting) op grond van de richtlijn een bevredigende dekking weergeeft van de betrokken potentiële belastinggrondslag.

Bij een geraamde benchmarkdekking van 70% voor de gemiddelde gegevens over de boekjaren 2006 tot en met 2009, komen 7 lidstaten onder de benchmarkdekking van 70% uit terwijl 4 andere onder de 100% uitkomen. Zestien lidstaten kwamen boven de 100% uit.

De resultaten van de simulatieoefening sterken de noodzaak voor lidstaten om het gebruik van systematische controles te overwegen als het gaat om de volledigheid van gegevens die door hun uitbetalende instanties worden voorgelegd, zoals voorgesteld in punt 3.2.

Ontwikkeling van grensoverschrijdende deposito's door huishoudens in de eurozone

De ECB‑gegevens zijn ook onderzocht om de ontwikkeling van grensoverschrijdende deposito´s te bepalen. Deposito's van alle krediettermijnen, waaronder deposito's met een looptijd tot de volgende werkdag die normaliter een lage rente opleveren, bedroegen in 2003 164 miljard EUR en bereikten in oktober 2008 het hoogste punt met 247 miljard EUR (een stijging met 50% over de periode).

Deposito’s met een vaste looptijd zijn gedaald van 72 miljard EUR in januari 2003 tot 60 miljard EUR in november 2005 met een tekort van 15% voor die periode en een maandelijkse daling van -0,52%. Dit geldt niet voor deposito´s zonder vaste looptijd (bijvoorbeeld deposito´s met een looptijd tot de volgende werkdag). Een subtieler onderscheid tussen de trends voor deposito´s met opzegtermijn van de lidstaten in de eurozone en de lidstaten die niet tot de eurozone behoren, toont dat de neerwaartse trend tot november 2005 voornamelijk van lidstaten uit de eurozone afkomstig was (-38,84% in die periode en een maandelijkse daling van -1,51%). Gedurende de opeenvolgende drie jaren van november 2005 tot november 2008 laten de twee categorieën een bijna perfect overeenkomende stijging zien in grensoverschrijdende deposito´s van 60 miljard EUR naar 81 miljard EUR (een respectieve stijging van 25% voor de eurozone en 30% voor het niet tot de eurozone behorende gebied).

Deposito´s met een vaste looptijd in de lidstaten in de eurozone lijken na eind 2008 het sterkst te zijn gedaald (van 41 miljard in november 2008 naar 21 miljard in maart 2010), hoofdzakelijk door de financiële crisis.

De ontwikkelingen in grensoverschrijdende deposito´s voor de huishoudens in de eurozone in andere lidstaten laten een algemene stijging zien tot het begin van de financiële crisis. Deze toename was voornamelijk als gevolg van deposito 's zonder vaste looptijd (d.w.z. deposito’s met een looptijd tot de volgende werkdag met een zeer lage rente), terwijl de deposito’s met een vaste looptijd (bv. termijnspaarrekeningen met hogere rentetarieven) in de lidstaten van de eurozone tot november 2005 zijn gedaald, maar nadien zijn hersteld, overeenkomstig de deposito´s buiten de eurozone.

ZNB-gegevens

De Zwitserse nationale bank (ZNB) geeft de jaarlijkse publicatie 'banken in Zwitserland' uit met gedetailleerde statistieken op basis van de financiële verslagen van Zwitserse banken. Belangrijker nog is dat de publicatie voorziet in een aantal gedetailleerde specificaties op basis van geografie of cliëntèle, voor wat betreft: i) 'Geografische specificatie van activa en passiva in de balans'; ii) 'Fiduciaire handel, per land'; en iii) 'Aangehouden effecten in bewaarnemersrekeningen van banken, naar woonplaats van de bewaarnemersrekeninghouder, de categorie effecten en de bedrijfssector'.

De ZNB‑gegevens laten een sterke klantenbasis in offshore‑rechtsgebieden zien, zowel binnen als buiten het netwerk van de overeenkomsten op het gebied van spaargelden. Dit bevestigt de dringende noodzaak (zie ook het bovenstaande deel over BIB-gegevens) om zaken aan te pakken waar intermediaire structuren in offshore‑rechtsgebieden bij betrokken zijn als het gaat om inkomsten uit spaargelden in rechtsgebieden binnen het netwerk van de overeenkomsten op het gebied van spaargelden en in het bijzonder de overeenkomst over de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen de EU en Zwitserland.

CPIS‑gegevens van het IMF

Het IMF spreekt in zijn Coordinated Portfolio Investment survey (CPIS) van grensoverschrijdende beleggingsposities (aangehouden beleggingen tegen de marktprijs waren in de meerderheid tegen het eind van het jaar) van beleggers in 74 deelnemende landen (land van de belegger) met een uitsplitsing naar het overeenkomende land waar wordt belegd (land van de uitgevende instelling). De gegevens worden in principe opgesteld op basis van de locatie van de debiteur (schuld‑ of aandelenemittent) en de crediteur (belegger) wat niet noodzakelijkerwijs hetzelfde hoeft te zijn als de status van uitbetalende instantie‑uiteindelijk gerechtigde die centraal staat in de werking van de richtlijn.

Er kunnen wat de lidstaten betreft twee belangrijke conclusies worden getrokken uit de CPIS‑gegevens die een gedetailleerde sectorale uitsplitsing laten zien:

De invoering van de richtlijn heeft individuele beleggers niet af doen zien van beleggingen in door de lidstaten uitgegeven effecten en dat geldt vooral in die lidstaten die informatie uitwisselden. In tegendeel, voor de meeste van de onderzochte lidstaten geldt dat particulieren hun beleggingen in effecten in de lidstaten opschroefden, met name in die lidstaten die informatie uitwisselden, en

de Luxemburgse beleggingsfondsen hebben een aanzienlijke groei doorgemaakt wat betreft hun aandeel in grensoverschrijdende aandelenbeleggingen van huishoudens in de EU.

Eurostat‑gegevens

Inkomen

Er is een vergelijking gemaakt tussen het inkomen dat door huishoudens is ontvangen in vergelijking met alle sectoren van de economie. Daarbij zijn inkomsten betrokken die binnen en buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, om na te gaan of er van productsubstitutie sprake is geweest. De gegevens wezen uit dat, van 2000 tot en met 2009, de rente‑inkomsten van EU‑huishoudens als deel van het inkomen uit vermogen, tot 2008 relatief stabiel was, om vervolgens in 2009 sterk te dalen als gevolg van lagere rentetarieven op schuldvorderingen door de financiële crisis, een ontwikkeling die ook geldt voor de economie in zijn geheel.

Op basis van de Eurostat‑gegevens over inkomsten, is geen duidelijke verschuiving zichtbaar van de bron van inkomsten uit spaargelden naar producten buiten het toepassingsgebied van de richtlijn.

Activa

Een analyse van de schuldbewijzen van huishoudens toonde aan dat deze bewijzen van 2000 tot en met 2009 relatief stabiel zijn geweest in vergelijking met de aandelen van huishoudens die in diezelfde periode bijna gehalveerd zijn, wat kan duiden op risicomijdend gedrag van beleggers en/of een algemene daling van de waarde van aandelen. Een opmerkelijke ontwikkeling is de grote stijging in financiële derivaten van huishoudens (1,05% van de totale activa van huishoudens in 1999 en 18,03% in 2009).

Het toegenomen gebruik van financiële derivaten zou ervoor pleiten het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden naar gestructureerde financiële producten waarvan de activabasis vergelijkbaar is met schuldvorderingen.

Gestructureerde retailproducten

De Commissie heeft gebruikgemaakt van de gestructureerde productendatabase van Avery, die specifieke gegevens over 34 markten bevat en wereldwijd meer dan 2 miljoen gestructureerde producten heeft gelanceerd. Sinds januari 2005 bevat de database naar schatting 90% van de in Europa verstrekte gestructureerde retailproducten. De belangrijkste beperking is dat de databank is ontworpen voor de marketingbehoeften van haar cliënten en daarmee niet het voor de richtlijn belangrijke onderscheid maakt tussen binnenlandse en grensoverschrijdende beleggingen. Ondanks het gebrek aan specifieke gegevens over het grensoverschrijdende element, blijkt het belang van deze productenmarkt uit de grootte, waarbij de huidige openstaande omzet op overdekte EU-markten 767,3 miljard EUR bedraagt. Deze productenmarkt heeft over het algemeen een snelle ontwikkeling doorgemaakt (met een gemiddelde jaarlijkse stijging van meer dan 30%), waarbij een groot deel van de producten wordt gekenschetst door kapitaalbeschermende kenmerken (het merendeel dat wordt uitgegeven als het gaat om volume, met een aandeel van 60 tot 70%) en onderliggende op rente gebaseerde kenmerken (het aandeel in de categorie op rentetarief gebaseerde activa steeg van 3,2% in 2001 tot bijna 30% in 2007).

Het aangetoonde belang van de gestructureerde marktproducten en met name van de producten die vergelijkbaar zijn met schuldvorderingen en de ontwikkeling van specifieke Europese markten die voornamelijk buitenlandse retailbeleggers bedienen, rechtvaardigt en bekrachtigt de uitbreiding van de richtlijn en de overeenkomsten op het gebied van spaargelden om de betreffende soorten gestructureerde producten mede op te nemen.

ICBE-gegevens

Wat de vervangbaarheid van fondsen betreft, laten de gegevens van EFAMA een daling in obligatiefondsen zien als percentage van het geheel aan icbe´s (van 31% in 2002 naar 23% in 2010) en een toename van beleggingen in icbe´s in andere categorieën fondsen waarvan het waarschijnlijker is dat zij zich buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/48/EG begeven vanwege de samenstelling van hun activa. Op een vergelijkbare manier was er een verschuiving naar niet‑icbe´s in dezelfde periode (22% in 2002 tegenover 25% in 2010).

De stijging in niet‑icbe‑fondsen, hoewel niet noodzakelijkerwijs als gevolg van belastingontwijkingsstrategieën, rechtvaardigt de elementen in het voorstel die zijn bedoeld om gelijke behandeling te bewerkstelligen van icbe‑ en niet‑icbe‑fondsen die een vergelijkbare samenstelling van activa hebben.

Verzekeringsproducten

Zowel gegevensbronnen als anekdotisch bewijsmateriaal wijzen op de geschiktheid van de opname van levensverzekeringen met een beleggingselement binnen het toepassingsgebied van het voorstel. Het PRIPS‑verslag van Europe Economics wees op het belang van de unit-linked levensverzekering als deel van de EU-levensverzekeringsmarkt, met inbegrip van de lidstaten met aanzienlijke grensoverschrijdende levensverzekeringshandel met retailbeleggers in de EU.

De ontwikkeling van belangrijke grensoverschrijdende markten voor unit-linked levensverzekeringen (beschouwd als een distributiekanaal voor icbe's) rechtvaardigt het in het voorstel vervatte element op basis waarvan de richtlijn zich uitstrekt naar uitkeringen van verzekeringsproducten die vergelijkbaar zijn met schuldvorderingen.

5. Conclusies

De lidstaten zijn over het algemeen tevreden met de in het kader van de richtlijn ontvangen gegevens om te garanderen dat hun belastingplichtigen rente‑inkomsten melden. Wat de onderzochte periode betreft, hebben de lidstaten een duidelijke kwaliteitstoename gemeld van de ontvangen gegevens. Dit schrijven zij toe aan het gestructureerde formaat en de gemeenschappelijke procedureregels op basis waarvan de gegevens zijn gemeld. De evaluatie heeft ook kenbaar gemaakt hoe de lidstaten beter gebruik kunnen maken van de gegevens en de evaluatie heeft de noodzaak aangetoond om de juistheid en volledigheid van de uitgewisselde gegevens verder te verbeteren.

Uit de economische analyse is gebleken dat het dringend nodig is de richtlijn en de desbetreffende overeenkomsten op het gebied van spaargelden, als het gaat om de productdefinitie alsmede de transacties en de betreffende marktdeelnemers, te moderniseren om de bestaande mogelijkheden voor ontduiking aan te pakken, inclusief die mogelijkheden die ontstaan uit driehoekssituaties waarbij zowel rechtsgebieden binnen als buiten het toepassingsgebied van de overeenkomsten op het gebied van spaargelden zijn betrokken. Een consensus over het voorstel en de goedkeuring van een onderhandelingsmandaat voor gelijkwaardige verbeteringen in deze overeenkomsten zijn nodig om transparantie en goed bestuur in belastingzaken te bevorderen, zowel binnen als buiten de EU.

               http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2003:157:0038:0048:nl:PDF

               http://ec.europa.eu/taxation_customs/taxation/personal_tax/savings_tax/savings_directive_review/index

                en.htm

               Verslag COM/2008/0552 http://eurlex.europa.eu/result.do? = V5 T1 en T2 = 2008 & t3 = 552 & rechtype = RECH_naturel & Submit = Search

               Beschreven in het werkdocument van de diensten van de Commissie met een economische evaluatie van de gevolgen van Richtlijn 2003/48/EG op aan de hand van de beschikbare gegevens, Brussel, 15.9.2008, SEC (2008) 2420 http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/taxation/personal_tax/savings_tax/savings_directive_review/sec%282008%292420.pdf

               Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, Brussel, 13.11.2008, COM(2008) 727 definitief, http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/taxation/personal_tax/savings_tax/savings_directive_review/com%282008%29727_nl.pdf

               http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:72003L0048:NL:NOT

               http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/taxation/personal_tax/savings_tax/implemen   tation/sec(2011)775_en.pdf

               Een groep van nationale deskundigen van de Commissie: Administrative Cooperation in Direct Taxation (administratieve samenwerking op het gebied van directe belastingen).

               http://register.consilium.europa.eu/pdf/en/08/st09/st09467.en08.pdf

             Zweden heeft voor geen enkel boekjaar gegevens verstrekt aan de Commissie over uitgewisselde informatie met andere lidstaten. Ierland heeft technische problemen ondervonden bij de indiening van de gegevens voor 2009.

             Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (Voor de EER relevante tekst).

             Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

             Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), (PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3).

             Alle lidstaten, Zwitserland en Guernsey stemden in met de openbaarmaking van hun bilaterale posities met alle landen met wie zij financiële transacties verrichten, d.w.z. met de landen van hun depositohouders.

             Het kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de niet-bancaire sector in deze rechtsgebieden niet hoofdzakelijk bestaat uit industriële ondernemingen of personen, maar uit intermediaire entiteiten.

             MFI: Monetaire financiële instelling.

             Resultaten die boven de 100% uitkomen zijn normaal aangezien de definitie van rente‑inkomsten in de richtlijn ruimer is dan de deposito 's die de ECB-gegevens beslaan.

             Fiduciaire verplichtingen jegens (vooral niet-bancaire) entiteiten in West‑Indië (voor ZNB‑ en BIB‑doeleinden inclusief Anguilla, Antigua en Barbuda, Britse Maagdeneilanden en Montserrat, St. Christopher/St. Kitts‑Nevis) en Panama (met een aandeel van repectievelijk 16% en 9%) komen bijvoorbeeld op de eerste en de tweede plaats als het gaat om het aandeel in het totaal aan fiduciaire verplichtingen.

             Inkomen uit vermogen: uit activa ontvangen inkomsten.

             De Eurostat-gegevens kennen een belangrijke beperking aangezien er geen onderscheid wordt gemaakt tussen binnenlandse en grensoverschrijdende inkomsten en daarom kunnen er alleen algemene conclusies worden getrokken.

             Zie bladzijde 8 voor de bruikbare definitie.

             EFAMA: European Fund and Asset Management Association.

             Study on the Costs and Benefits of potential changes to distribution changes for Insurance Investment Products and other Non-MIFID packaged retail investment products. (Studie naar de kosten en baten van mogelijke veranderingen in spreiding van verzekeringsbeleggingsproducten en andere niet onder MIFID vallende retailbeleggingsproducten.) http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/docs/2010/prips/costs_benefits_study_en.pdf