Artikelen bij SEC(2000)1048 - Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 225, lid 2, van het eg-Verdrag over het verzoek tot uitbreiding van de bevoegdheden van het Gerecht en over het verzoek tot verhoging van het aantal rechters van het Gerecht (merkenrechtelijke geschillen) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | SEC(2000)1048 - Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 225, lid 2, van het eg-Verdrag over het verzoek tot uitbreiding van de ... |
---|---|
document | SEC(2000)1048 |
datum | 5 juli 2000 |
|
52000SC1048
Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 225, lid 2, van het eg-Verdrag over het verzoek tot uitbreiding van de bevoegdheden van het Gerecht en over het verzoek tot verhoging van het aantal rechters van het Gerecht (merkenrechtelijke geschillen) /* SECC/2000/1048 def. */
ADVIES VAN DE COMMISSIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 225, LID 2, VAN HET EG-VERDRAG over het verzoek tot uitbreiding van de bevoegdheden van het Gerecht en over het verzoek tot verhoging van het aantal rechters van het Gerecht (merkenrechtelijke geschillen)
(door de Commissie ingediend)
Bij brief van 14 december 1998 heeft de president van het Hof van Justitie de voorzitter van de Raad een ontwerp doen toekomen voor een besluit tot uitbreiding van de bevoegdheden van het Gerecht van eerste aanleg, hierna 'Gerecht' genoemd, welke zijn vastgesteld bij Besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 24 oktober 1988, zoals gewijzigd bij Besluit 94/149/EGKS, EG van 7 maart 1994.
Bij brief van 27 april 1999 heeft de president van het Hof van Justitie aan de voorzitter van de Raad een verzoek gericht tot verhoging van het aantal rechters bij het Gerecht, ten einde het hoofd te kunnen bieden aan de nieuwe zaken betreffende geschillen over merken.
In dit advies spreekt de Commissie zich overeenkomstig artikel 225, lid 2, van het EG-Verdrag uit over deze twee verzoeken van het Hof van Justitie.
I. Het verzoek tot uitbreiding van de bevoegdheden van het Gerecht
1. Het verzoek van het Hof beoogt een uitzondering in te voeren op de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen het Hof en het Gerecht: beroepen tot nietigverklaring die door de lidstaten op bepaalde gebieden zijn ingesteld en bepaalde categorieën handelingen betreffen, zouden voortaan onder de bevoegdheid van het Gerecht moeten vallen.
Het Hof noemt in dit verband de volgende gebieden en handelingen : besluiten tot goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL (afdeling garantie), uitvoeringsbesluiten genomen op grond van een machtigingsbesluit op het gebied van het vervoerbeleid en in het kader van fondsen, financiële instrumenten of actieprogramma's betreffende de verlening van communautaire financiële steun, de mededingingsregels voor ondernemingen, staatssteun, maatregelen tot bescherming van de handel (dumping) en alle beroepen op grond van een arbitragebeding, met inbegrip van die welke door een instelling worden ingesteld.
Het verzoek van het Hof zou betrekking hebben op een twintigtal zaken per jaar.
2. De Commissie onderschrijft het doel dat aan dit verzoek ten grondslag ligt, daar dit erop gericht is tot een betere rechtsbedeling te komen en de bevoegdheden tussen het Hof van Justitie en het Gerecht rationeler te verdelen.
Zij is evenwel van oordeel dat een wijziging van de bevoegdheidsverdeling tussen het Hof en het Gerecht op eenvoudige criteria moet berusten, die helderder zijn dan die welke hier worden voorgesteld, en dat zij moet voortvloeien uit een grondige hervorming van de communautaire rechterlijke organisatie, die voor de instandhouding van een rechtsgemeenschap onmisbaar is.
Conclusie:
De Commissie is van oordeel dat het verzoek van het Hof tot uitbreiding van de bevoegdheden van het Gerecht moet worden bezien in het kader van de werkzaamheden van de Intergouvernementele Conferentie met betrekking tot de hervorming van de communautaire rechterlijke instanties.
II. Het verzoek tot verhoging van het aantal rechters van het Gerecht (merkenrechtelijke geschillen)
Zoals zij in haar bijdrage ten behoeve van de Intergouvernementele Conferentie van 1 maart 2000 heeft aangegeven, is de Commissie van oordeel dat de verhoging van het aantal rechters een van de mogelijke oplossingen is, indien daarmee de werklast van dat rechtscollege op afdoende wijze kan worden beheerst, althans in een eerste fase voor de behandeling van merkenrechtelijke geschillen.
In dit verband wenst de Commissie nog de volgende opmerkingen te maken:
1. Bij de huidige stand van zaken blijft het aantal bij het Gerecht ingestelde beroepen op het gebied van het merkenrecht gering (10 zaken volgens het rapport van de heer Marinho van het Europees Parlement van januari 2000).
Dit cijfer ligt beduidend lager dan de ramingen van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) te Alicante, welke door het Hof zijn overgenomen in zijn verzoek van 7 februari 1997 tot invoering van enkelvoudige kamers, en volgens welke vanaf 1997 400 zaken per jaar bij het Gerecht aanhangig zouden worden gemaakt. Het is ook lager dan het cijfer dat in het verzoek van het Hof van 27 april 1999 wordt genoemd (een honderdtal beroepen per jaar vanaf 2000).
2. Volgens inlichtingen verstrekt door het Gerecht in het kader van de werkgroep van de Raad en door de rapporteur van het Parlement (Rapport Marinho, reeds genoemd), is het verschil tussen de ramingen van het BHIM en het aantal tot dusver daadwerkelijk bij het Gerecht ingestelde beroepen een gevolg van de overbelasting die bij het Bureau van Alicante reeds is ontstaan: het aantal bij de kamers van beroep aanhangige zaken zou in september 1999 544 hebben bedragen, hetgeen zou overeenkomen met twee jaar werk .
Volgens het rapport Marinho bedroeg het aantal aanhangige zaken in oktober 1998 110.
Deze kamers van beroep nemen namelijk tussen 7 en 37 beslissingen per maand.
Gelet op deze factoren bestaat er geen twijfel over dat het aantal beroepen dat bij het Gerecht op dit gebied wordt ingesteld, op middellange termijn zal toenemen.
3. De Commissie verzet zich niet principieel tegen een verhoging van het aantal rechters bij het Gerecht, maar is niettemin van oordeel dat dit voor merkenrechtelijke geschillen, en meer algemeen voor geschillen inzake intellectuele eigendomsrechten, slechts een lapmiddel zou vormen, dat de Raad geenszins van de verplichting zou ontslaan de hervormingen door te voeren die zowel met het oog op de behandeling van deze bijzondere geschillen als gelet op de algemene toestand bij het Gerecht noodzakelijk zijn.
Een verhoging van het aantal rechters bij het Gerecht met het oog op de behandeling van merkenrechtelijke geschillen:
- zal geen oplossing bieden voor de reeds genoemde overbelasting van kamers van beroep te Alicante, die moet worden weggewerkt wil men niet binnen de kortste keren met onaanvaardbaar lange wachttijden voor uitspraken geconfronteerd worden ;
- zou wel eens heel snel ontoereikend kunnen blijken, indien, zoals het Hof in zijn nota van 27 april 1999 stelt, het aantal beroepen dat op dit gebied bij het Gerecht wordt ingesteld, op 'kruissnelheid' 200 tot 400 per jaar zou bedragen ;
Al is de complexiteit van de thans door het Gerecht behandelde zaken niet te vergelijken met die van merkenrechtelijke geschillen, toch beslecht het Gerecht er gemiddeld slechts 240 per jaar.
- houdt geen rekening met de andere soorten geschillen op het gebied van intellectuele eigendomsrechten, zoals die betreffende tekeningen en modellen, gebruiksmodellen en vooral gemeenschapsoctrooien; het gemeenschapsoctrooi, dat in voorbereiding is, zal namelijk wellicht leiden tot vergelijkbare aantallen geschillen als het gemeenschapsmerk.
4. Om al deze redenen is de Commissie van oordeel dat voor de bijzondere geschillen andere oplossingen moeten worden gevonden en dat het Gerecht in staat moet worden gesteld, in het kader van al zijn andere bevoegdheden, binnen aanzienlijk kortere termijnen uitspraak te doen.
Met betrekking tot de merkenrechtelijke geschillen dienen er snel hervormingen te komen, om te voorkomen dat het Gerecht de aangekondigde enorme aantallen zaken moet beslechten. Volgens de Commissie moeten de werkingsstructuren van de kamers van beroep van het BHIM in Alicante worden aangepast en moet deze kamers van beroep de status van rechter in eerste aanleg worden verleend, tegen wiens uitspraken nog alleen een tot rechtsvragen beperkt hogere voorziening bij het Hof van Justitie open staat.
Er zal overigens ook een geschikte oplossing voor het gemeenschapsoctrooi moeten worden gevonden.
Het Gerecht dient in ieder geval definitief te worden ontslagen van de behandeling van deze bijzondere geschillen, om binnen redelijke termijnen uitspraak te kunnen doen over de andere belangrijke geschillen die tot zijn bevoegdheid behoren, alsmede over die welke op middellange termijn in het kader van een nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen het Hof van Justitie en het Gerecht daarbij zullen komen.
Conclusie:
Een verhoging van het aantal rechters bij het Gerecht kan verantwoord zijn, indien daarmee wordt beoogd het Gerecht in staat te stellen, niet om merkenrechtelijke geschillen te behandelen - waarvan het dient te worden ontslagen -, maar om binnen aanzienlijk kortere termijnen uitspraak te doen over de andere soorten geschillen die tot zijn huidige en toekomstige bevoegdheid behoren.