Artikelen bij COM(2007)295 - Vangstmogelijkheden voor 2008 Beleidsverklaring van de Europese Commissie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. Inleiding (...)3

2. Inventarisatie (...)4

2.1. Hervorming van het GVB (...)4

2.2. Wetenschappelijk advies en TAC-besluiten 2003-2007 (...)5

2.3. Economische aspecten (...)6

2.4. Visserijinspanning (...)7

2.5. Resultaten (...)9

3. Vorderingen (...)9

3.1. Vaststelling van TAC's voor bestanden waarvoor geen kwantitatieve voorspelling met betrekking tot de voorzorgslimieten beschikbaar is (...)10

3.1.1. Bestanden waarover de wetenschappelijke bureaus een advies hebben verstrekt (...)10

3.1.2. Bestanden waarvoor geen wetenschappelijk advies beschikbaar is (...)11

3.2. Vaststelling van TAC's voor bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden (...)12

3.3. Vaststelling van TAC's voor kabeljauwbestanden die onder het herstelplan voor kabeljauw vallen (...)12

3.4. Vangstmogelijkheden met betrekking tot inspanningsbeheer (...)13

4. Technische maatregelen (...)13

5. Andere kwesties (...)14

6. Conclusie (...)14

1. Inleiding

In de Mededeling van de Commissie nr. COM(2006) 246 'Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer' wordt een nieuwe werkmethode voor de besluitvorming over de jaarlijkse vangstmogelijkheden uiteengezet. In het kader daarvan presenteert de Commissie in deze beleidsverklaring haar standpunten over de vangstmogelijkheden voor 2008. Hoofdmoot in deze tekst vormen de vangstmogelijkheden in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Oostzee.

De Commissie onderstreept nogmaals haar verbintenis om het beheer in langetermijnplannen aan te pakken. Nieuwe plannen zullen worden uitgewerkt en bestaande plannen ten uitvoer gelegd en herzien. Voor niet onder langetermijnplannen vallende bestanden worden algemene regels opgesteld. De Commissie heeft bovendien een mededeling 'Verduurzaming van de EU-visserij op basis van de maximale duurzame opbrengst' (MSY) overgelegd in 2006 en zal in de loop van 2007 overleg plegen met de betrokkenen en wetenschappelijk advies inwinnen met het oog op kostenbesparend en vangst- en inkomstenverhogend visserijbeheer. De daarin uitgezette lijnen zullen in de toekomstige langetermijnplannen worden doorgetrokken.

Terwijl aan langetermijnplannen met MSY-doelstellingen wordt gewerkt, moeten de vangstmogelijkheden van die aard zijn dat de bestanden binnen biologisch veilige grenzen blijven, dat bestanden die zich reeds daarbuiten bevinden, dichter bij of binnen die grenzen worden gebracht (hoewel dit geleidelijk kan gebeuren) en dat de situatie niet achteruitgaat omdat men verder van de veilige grenzen afwijkt. Bovendien mogen geen vangstmogelijkheden worden vastgesteld die niet in overeenstemming zijn met de MSY-doelstellingen.

De Commissie bevestigt nogmaals dat zij vastbesloten is de betrokkenen en de lidstaten over de vaststelling van de vangstmogelijkheden te raadplegen. Tijdens deze raadpleging zullen de te hanteren langetermijnmethoden en regels op de agenda staan, net als een onderzoek van het effect dat de voorgestelde aanpak zal sorteren, onder meer op economisch en maatschappelijk gebied. In 2006 vond de bekendmaking van de eerste beleidsverklaring te laat in het jaar plaats om nog een doeltreffend raadplegingsproces op te zetten vóór de Raad van december. De Commissie heeft de voorschriften en regels uit die mededeling wel in haar voorstellen verwerkt. De resulterende cijfers waren voor een groot deel aanvaarbaar voor de in de Raad verzamelde lidstaten. De Commissie verwacht dat de veel vroegere bekendmaking van de beleidsverklaring in 2007 aanleiding zal geven tot een constructieve discussie tussen de lidstaten over methoden voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden, die gebaseerd zijn op degelijke wetenschappelijke gegevens en rekening houden met de economische en maatschappelijke impact.


De Commissie wint wetenschappelijk advies in over de langetermijngevolgen van de tenuitvoerlegging van de voorschriften die in de beleidsverklaring vervat zijn. De benadering kan worden gewijzigd als gevolg van dat advies en van de bijdragen van lidstaten en betrokkenen. Niettemin is de Commissie van plan om bij het opstellen van haar voorstel de afgesproken langetermijnbenaderingen overeind te houden, tenzij in wetenschappelijk advies voor 2008 ernstige en onverwachte nieuwe elementen aan het licht komen.

De voorschriften in de beleidsverklaring moeten in overeenstemming zijn met andere beleidslijnen van de Gemeenschap, zoals het actieplan inzake de biodiversiteit van de visserij en de voorgestelde mariene strategie. Hoewel de genoemde strategie nog in behandeling is, wordt verwacht dat de doelstellingen ervan vergelijkbaar zullen zijn met de hier nagestreefde.

2. Inventarisatie

2.1. Hervorming van het GVB

Tijdens de voorbereiding van de hervorming van het visserijbeleid van 2002 kwam de Commissie tot de conclusie dat talrijke bestanden zich buiten de biologisch veilige grenzen bevonden, overgeëxploiteerd werden en een klein aandeel volwassen vis bevatten. Deze situatie was vooral ontstaan omdat de jaarlijkse vangstbeperkingen waren vastgesteld op een hoger niveau dan op basis van het wetenschappelijk advies was voorgesteld en omdat de doelstellingen van de vlootbeheersplannen niet ambitieus genoeg waren. De gebrekkige handhaving van de voorschriften werkte een verder verslechtering van de situatie in de hand, met precaire omstandigheden en lagere rendabiliteit in de sector tot gevolg. De sectorale actoren werden onvoldoende betrokken bij het beheer van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Teruggooi, high-grading en niet-naleving van de regels ondergroeven de doeltreffendheid van de TAC's als instandhoudingsinstrument. Andere pijnpunten waren wetenschappelijk advies over ecosystemen, gegevensverzameling en steekproefname, de adequaatheid van de wetenschappelijke middelen, het openbaar maken van meer wetenschappelijke gegevens en de verbetering van analyses ter ondersteuning van de besluitvorming. De economische en maatschappelijke impact werd bovendien ook steeds meer als een punt van zorg beschouwd.

Met de hervorming van 2002 werden belangrijke veranderingen doorgevoerd. De regionale adviesraden werden opgericht. De Commissie intensiveerde het overleg met de betrokkenen, verwerkte belangrijke adviezen die zij van hen kreeg in haar voorstellen en besteedde meer aandacht aan de maatschappelijke en economische impact. Het aantal bestanden dat onder langermijnplannen viel, werd opgevoerd. Inspanningsbeheer werd op grotere schaal toegepast als een extra instandhoudingsinstrument. Er werd hard gewerkt aan de verbetering van controle en handhaving. De Commissie bouwde een zeer belangrijke eis van de betrokken partijen (beperking van de TAC-verschillen tot 15 %) in als integraal bestanddeel van haar TAC- en quotabeleid. De standpunten van de lidstaten in de Raad kregen de vereiste aandacht en slechts zeer zelden werd een vangstmogelijkheid in de Raad vastgesteld zonder het akkoord van de betrokken lidstaat. Een aantal lidstaten heeft zijn controle- en handhavingssystemen aanzienlijk verbeterd.

2.2. Wetenschappelijk advies en TAC-besluiten 2003-2007

Vóór wordt ingegaan op de besluiten voor 2008, volgt hieronder een overzicht van de recente beleidsontwikkelingen. Regelingen voor het langetermijnbeheer van noordelijke heek, tong uit de Golf van Biskaje, Noordzeeschelvis, makreel en koolvis hebben niet alleen de sector voordeel opgeleverd, maar ook het bestandsbeheer overzichtelijker gemaakt. Het Noordzeeheekbestand lijkt zich te hebben hersteld tot binnen de biologisch veilige grenzen en voor tong in de Golf van Biskaje en het westelijk kanaal kon een verhoogde TAC worden vastgesteld, evenwel geflankeerd door maatregelen ter verlaging van de visserijmortaliteit. De herstelmaatregelen en -plannen voor kabeljauw hebben daarentegen nog niet de verwachte verbetering opgeleverd.

De Commissie heeft het wetenschappelijk advies en de TAC-besluiten na 2002 herhaaldelijk herzien (tabel 1):

Tabel 1. Samenvatting van het wetenschappelijk advies en de TAC-besluiten na 2003

(...PICT...)

In deze tabel komt een aantal recente tendensen tot uiting. Zo blijken wetenschappers af te stappen van het verlenen van advies op basis van kortetermijnvoorspellingen.

Bij een nagenoeg gelijk gebleven aantal wetenschappelijke vangstadviezen is het aantal voorspellingen gedaald van 40 tot 29. Deze daling kan toe te schrijven zijn aan een achteruitgang van de kwaliteit van de gegevens of aan betere kennis over de beperkingen van het gegevensmateriaal. Wetenschappers zijn in hun adviezen meer gebruik gaan maken van eenvoudige beginselen, zoals de onwenselijkheid de visserij op een bestand te verhogen als niet bekend is of een dergelijke verhoging duurzaam zal zijn. Deze denkwijze stemt overeen met het voorzorgsbeginsel dat in de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid is opgenomen en vormt een nuttig uitgangspunt voor de TAC-voorstellen.

Het aantal risicobestanden lijkt noch toe, noch af te nemen. Ca. viervijfde van de bestanden blijft zich buiten de biologisch veilige grenzen bevinden. Het aantal bestanden waarvoor een nulvangst wordt geadviseerd, is gestabiliseerd op grofweg dertien . De in de TAC-besluiten vastgestelde hoeveelheden lagen gemiddeld fors hoger dan de jaarlijkse vangsten die door de wetenschappers werden geadviseerd, waarbij moet worden aangetekend dat het percentage verschilt van bestand tot bestand. Hierdoor is de impact van de visserij heel licht gedaald. Slechts drie bestanden waarvoor TAC's gelden (Noordzeeheek, Noordzeekoolvis en schartong in de Golf van Biskaje) worden geëxploiteerd overeenkomstig de verbintenissen die in 2002 op de VN-Top over duurzame ontwikkeling te Johannesburg over MSY zijn aangegaan. Het blijven vaststellen van TAC's op een veel hoger niveau dan is geadviseerd betekent dat de visserij al die tijd een groot risico heeft genomen. Temeer omdat de overschrijding van een groot aantal van deze TAC's te wijten is aan een gebrekkige handhaving.

2.3. Economische aspecten

Ook op dit gebied heeft de visserij veranderingen doorgemaakt. Voor verschillende visserijproducten werden in 2006 hogere nominale prijzen gehaald. De prijzen van een aantal belangrijke soorten liggen op hetzelfde niveau of lager en vertoonden aanzienlijke kortetermijnschommelingen op de markten in de EU. Andere factoren, zoals de kostenstructuur per vloot, sorteerden een belangrijk effect op de economische prestatie in de betrokken periode.

De economische prestatie van de visserij in de EU verschilt per vloot, land en regio, afhankelijk van de economische nettobalans van de trends in prijzen, aanvoer, bedrijfskosten (vooral van brandstof), vaste kosten en algemene economische productiviteit. Deze economische verschillen zijn terug te voeren op uiteenlopende kapitaalintensiteiten, economische structuren, activiteiten en ontwikkelingen van de plaatselijke vismarkten.


De trawlvisserijvloot heeft met haar hoge brandstofverbruik (en de hogere brandstofkosten) de afgelopen jaren de zwaarste economische klappen te verduren gekregen. Bij zuiniger vaartuigen werd een relatieve verbetering van de rekeningen geconstateerd.

Uit de recentste economische gegevens blijkt dat de productiviteit van een aantal EU-vloten aan de beterende hand is. Deze evolutie kan, samen met de positievere prijsontwikkelingen op sommige markten, hoopgevend worden genoemd en eventueel uitzicht bieden op een betere economische prestatie over de hele lijn. Een en ander moet nog nauwkeuriger worden bestudeerd om de tendensen in de verschillende vloten, landen en regio's in kaart te brengen.

2.4. Visserijinspanning

Sinds de hervorming zijn beperkingen van de visserijinspanning vastgesteld voor de westelijke wateren , diepzeesoorten en herstelbestanden .

Volgens gegevens die de lidstaten aan het WTECV hebben overgelegd, is de totale, in 2005 verrichte visserijinspanning ten opzichte van 2000 gedaald met ca. 15 % in het Kattegat, ca. 20 % in de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijk deel van het Kanaal, ca. 35 % ten westen van Schotland en ca. 35 % in de Ierse Zee. Voorts zijn veranderingen geconstateerd in het vistuiggebruik. De visserijinspanning met grootmazige sleepnetten (groter dan 100 mm) neemt af, die met kleinmazige sleepnetten (70-99mm) stijgt (tabel 2).


Tabel 2. Geleverde inspanning (kW x zeedagen) per groep vistuig. Bovenaan: links: het Kattegat, rechts: Noordzee en het Skagerrak. Onderaan: links: Ierse Zee, rechts: gebied ten westen van Schotland. Bron: WTECV.

(...PICT...)

(...PICT...)

(...PICT...)

(...PICT...)

Ondanks de dalende trend in de totale visserijinspanning is de inspanning met kleinermazige netten (70-89mm) toegenomen. Het is mogelijk dat hierdoor meer kabeljauw is gevangen. Wetenschappelijk advies hierover wordt ingewonnen.

Misschien is de hierboven geïllustreerde afname van de inspanning niet rechtstreeks verbonden met een beperking van het aantal zeedagen in het kader van bijlage II bij de verordening inzake vangstmogelijkheden. De daling van de inspanning is ruim vóór de invoering van de beperkingen van het aantal zeedagen begonnen en bij de start van de regeling is geen verandering in het niveau van de daling opgetreden. Uit door de lidstaten ingediende gegevens blijkt bovendien dat in 2006 slechts 72 % van de toegestane visserijinspanning daadwerkelijk is geleverd. Dit lijkt erop te wijzen dat de regeling de activiteit van de vloot, gemiddeld bekeken, niet heeft beperkt.

Duidelijk is dat de beperking van de zeedagen nog onvoldoende bijdraagt tot het herstel van de bestanden. Zowel de lidstaten als de Commissie hebben moeilijkheden met het beheer van de regeling, die te gecompliceerd, niet transparant en moeilijk te controleren zou zijn. Bovendien overlapt zij andere regelingen op het gebied van de visserijinspanning.

Dit neemt niet weg dat de regeling voor het beheer van de inspanning de werking van de vloten inzichtelijker heeft gemaakt, als gevolg daarvan het gebruik van selectiever vistuig heeft bevorderd en daarom als basis voor latere verbeteringen kan dienen.

2.5. Resultaten

Door de bank genomen kan worden geconcludeerd dat sinds 2002:

· de bestanden geen teken van herstel lijken te vertonen, noch lijken toe te nemen tot binnen de biologisch veilige grenzen – integendeel: de sector bevindt zich nog steeds in een zeer risicovolle situatie; de situatie van de demersale bestanden is verslechterd en die van de kleine pelagische bestanden verbeterd;

· de economische prestatie weliswaar achteruit is gegaan, maar bepaalde verbeteringen qua productiviteit en prijs voor sommige soorten toch bemoedigend zijn;

· de regeling inzake de zeedagen vaak geen beperkend effect op de totale geleverde visserijinspanning sorteert en het beheer te ingewikkeld en duur blijkt.

3. Vorderingen

Het staat buiten kijf dat de instandhoudingstoestand van de Europese bestanden nog niet voldoende is verbeterd. Om meer bestanden binnen de biologisch veilige grenzen te brengen en de economische vooruitzichten op lange termijn te verbeteren, moeten verdere ernstige inspanningen worden geleverd op het gebied van de TAC's en het inspanningenbeheer. De voorschriften voor het inspanningenbeheer moeten worden vereenvoudigd en een efficiëntere controle van de visserij mogelijk maken. Een en ander kan worden verwezenlijkt met een op samenwerking gebaseerde benadering, waarin overleg met de betrokken partijen en een betere naleving van de regels inzake vangstmogelijkheden een essentiële rol zullen spelen.

Deze benadering moet er ook toe leiden dat in de door de Raad vastgestelde maatregelen rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de visserijsector in de verschillende delen van de EU.

In elk geval eist de Commissie met het oog op de naleving van de beginselen van het gemeenschappelijk visserijbeleid dat haar voorstel inzake vangstmogelijkheden en bestandsbeheer leidt tot een verlaging van het aantal bestanden dat zich buiten de voorzorgslimieten bevindt. Wanneer de visserijmortaliteit de voorzorgslimieten overschrijdt, moeten vangstmogelijkheden worden vastgesteld die de visserijmortaliteit dichter bij die limieten brengen. De Commissie dringt er bij de Raad op aan beslissingen te nemen die niet resulteren in een toename van het aantal bestanden dat zich buiten biologisch veilige grenzen bevindt.

Er moeten langetermijnplannen voor herstel en beheer moeten worden opgesteld en bestaande moeten zonodig worden herzien voor visbestanden die binnen biologisch veilige grenzen moeten worden gebracht of gehouden. Wetenschappelijk advies moet, meer dan voorheen het geval was, tijdig beschikbaar zijn en als een betrouwbare wetenschappelijke basis dienen voor het besluitvorming in het kader van het GVB.


De Commissie verbindt zich ertoe de beoordeling van de maatschappelijke en economische gevolgen van de te nemen beslissingen, te verbeteren. De resultaten van het overleg met de betrokken partijen moeten bij dergelijke beoordelingen in aanmerking worden genomen. De Commissie zal ter ondersteuning van haar definitieve voorstellen tevens advies inwinnen over de sociaal-economische aspecten.

De Commissie is van plan voor 2008 twee voorstellen voor verordeningen inzake vangstmogelijkheden voor te bereiden: één inzake bestanden in de Oostzee (in september 2007) en een tweede voor de bestanden in andere gebieden (november 2007).

Voor diepzeebestanden wordt geen nieuw voorstel gepland, aangezien Verordening (EG) nr. 2015/2006 van de Raad inzake de vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden van diepzeevissen ook voor 2008 geldt.

De Commissie heeft de beginselen van haar voorstellen over de vangstmogelijkheden reeds uiteengezet in haar vorige mededeling inzake de beleidsverklaring. Deze beginselen en regels, die de Commissie bij de voorbereiding van het voorstel over de vangstmogelijkheden voor 2007 heeft toegepast, blijven geldig voor 2008. Daarbovenop moeten enkele extra onderwerpen worden behandeld met de betrokken partijen en de lidstaten. Deze worden hieronder opgevoerd.

3.1. Vaststelling van TAC's voor bestanden waarvoor geen kwantitatieve voorspelling met betrekking tot de voorzorgslimieten beschikbaar is

3.1.1. Bestanden waarover de wetenschappelijke bureaus een advies hebben verstrekt

De wetenschappelijk bureaus zijn minder geneigd duidelijk gekwantificeerde adviezen te geven en maken meer gebruik van op het voorzorgsbeginsel geënte criteria, zoals blijkt uit uitspraken als 'de inspanning moet aanzienlijk worden verlaagd'. Adviezen in deze bewoordingen worden overgelegd na overweging van de uit het gegevensmateriaal naar voren komende tendensen en van de resultaten die de modellen opleveren, hoewel het 'basismateriaal' zelf niet altijd ter beschikking wordt gesteld. Dergelijk advies moet even ernstig worden genomen als advies op basis van gegevens uit een mathematisch model dat aan managers wordt gepresenteerd. Elke andere aanpak zou een hypotheek leggen op de wetenschappelijke adviesverlening, en wel om de volgende redenen. Het is niet correct een wetenschappelijk advies slechts ernstig te nemen, op voorwaarde dat de betrokken wetenschappers een wiskundig model presenteren. Bovendien moeten waardevolle, maar niet-gekwantificeerde beweringen over de toestand van een visbestand in praktische maatregelen worden omgezet. Gezien deze overwegingen is de Commissie van mening dat de volgende richtsnoeren moeten worden toegepast:

a) adviezen van het WETCV ter beperking van de vangsten op een bepaald niveau, moeten, of deze zónder of mét een tabel met vangstvoorspellingen worden aangeboden, op dezelfde wijze worden behandeld – de regel die zegt dat de TAC in stappen van niet meer dan 15 % per jaar naar het geadviseerde vangstniveau moet evolueren, moet worden gevolgd, rekening houdend met de behoefte van de specifieke betrokken visserij en de relevante maatschappelijke en economische overwegingen;

b) in het geval van adviezen ter beperking van de vangst moet het WETCV worden verzocht de inspanningsniveaus te meten en advies uit te brengen over het adequate inspanningsniveau, met dien verstande dat in afwachting van het resultaat van die studie, de TAC met ten hoogste 15 % wordt verlaagd;

c) is er een niet-gekwantificeerde aanwijzing dat de omvang van het bestand als gevolg van een goede natuurlijke aanwas verbetert, dan moet de TAC met 15 % worden verhoogd; omgekeerd geldt dat, wanneer uit een niet-gekwantificeerde aanwijzing blijkt dat een bestand vanwege een gebrekkige natuurlijke aanwas een groot risico loopt, een verlaging van de TAC met ten hoogste 15 % moet worden vastgesteld, rekening houdend met de behoefte van de specifieke betrokken visserij en de relevante maatschappelijke en economische overwegingen;

d) wanneer er een zeer sterke - maar niet-gekwantificeerde – aanwijzing is dat een bestand is uitgeput en wordt geadviseerd de vangst op nul vast te stellen of tot het laagst mogelijke niveau te beperken, zal de Commissie de grootst mogelijke verlaging voorstellen die in overeenstemming is met overwegingen inzake de gemengde visserij en sociaal-economische factoren. Indien voor het betrokken bestand een herstelplan van kracht is, zal in het licht van de beschikbare wetenschappelijke kennis een voorstel worden gedaan dat zo dicht mogelijk aanleunt bij de in het herstelplan vervatte voorschriften. De voorgestelde verlaging mag in geen geval coulanter zijn dan de verlaging die voortvloeit uit de toepassing van de hierboven uiteengezette algemene beginselen.

De Commissie is van plan ervoor te zorgen dat geen enkel voorgesteld TAC-niveau de duurzame exploitatie van het betrokken bestand in gevaar zal brengen. nodigt de betrokken partijen en de lidstaten uit om de gegevens over de door hen geëxploiteerde bestanden en over de economische prestatie te verbeteren en om opmerkingen te maken over het gebruik van wetenschappelijke adviezen overeenkomstig de hierboven toegelichte richtsnoeren.

3.1.2. Bestanden waarvoor geen wetenschappelijk advies beschikbaar is

Voor een aantal bestanden is geen biologische advies of biologische informatie van het WETCV beschikbaar. In deze gevallen kan de in het GVB opgenomen voorzorgsbenadering worden toegepast zonder verwijzing naar wetenschappelijk advies. Als richtinggevend beginsel voor die gevallen kan gelden dat de visserij niet mag worden uitgebreid aangezien geen wetenschappelijke gegevens voorhanden zijn die wijzen op de duurzaamheid van een dergelijke uitbreiding. Bestaande TAC's die aanzienlijk hoger liggen dan de reële recente vangsten, zouden dan met 15 % per jaar worden verlaagd in de richting van de reële vangsten.


3.2. Vaststelling van TAC's voor bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden

Uit recente ervaring (zie punt 2.5) blijkt dat besluiten over de vangstmogelijkheden die na raadpleging van de betrokken partijen zijn getroffen, doorgaans niet tot gevolg hebben gehad dat de toestand van de bestanden verbeterd is ten opzichte van de op de voorzorgsbenadering gebaseerde referentiepunten. Voor veel bestanden bevindt de visserijindustrie zich nog steeds in een zeer risicovolle toestand.

In dergelijke gevallen kan een beperking van de TAC-verlagingen tot maximaal 15 % problematisch zijn. De achteruitgang van kabeljauw ten westen van Schotland, bijvoorbeeld, zou niet voorkomen zijn, had men de TAC met niet meer dan 15 % verlaagd.

Dit bestand haalde in 1985 de biologisch veilig grenzen niet en daalde sindsdien met ca. 10 % per jaar. Indien de TAC in die periode jaarlijks met 15 % was verlaagd, zou de visserijmortaliteit met slechts 5 % per jaar zijn afgenomen. Dit tempo is veel te traag om het veilige herstel van een bestand te garanderen. In dergelijke gevallen zijn wellicht verlagingen van meer dan 15 % per jaar vereist om significante verbeteringen in de visserij teweeg te brengen.

Om dergelijke bestanden terug binnen veilige grenzen te brengen, moeten vangstmogelijkheden worden vastgesteld die de visserijmortaliteit verlagen, wat neerkomt op een verlaging van de TAC's met meer dan 15 %. Hoewel in de beleidsverklaring voor 2007 werd voorgesteld geen vangstmogelijkheden vast te stellen die zouden leiden tot een verdere achteruitgang van de toestand van de bestanden, is wellicht behoefte aan een meer positieve benadering aan de hand waarvan de bestanden, bijvoorbeeld, in een redelijk snel tempo in de richting van de biologisch veilige grenzen worden gebracht.

De Commissie vraagt de betrokken partijen om hun mening over methoden om langetermijnrisico's te verminderen aan de hand van alternatieve methoden voor de vaststelling van vangstmogelijkheden, meer bepaald door een sneller herstel van zich buiten de biologisch veilige grenzen bevindende bestanden mogelijk te maken, het aantal zich buiten de biologisch veilige grenzen bevindende bestanden te verminderen en visserijmortaliteitsniveaus die de voorzorgsniveaus overschrijden, te verlagen

3.3. Vaststelling van TAC's voor kabeljauwbestanden die onder het herstelplan voor kabeljauw vallen

Voor 2008 zal de Commissie vangstmogelijkheden voor kabeljauwbestanden voorstellen die in overeenstemming zijn met de bepalingen van het herstelplan, indien het WTECV metingen van de omvang van het bestand en de visserijmortaliteit kan overleggen op basis waarvan het plan rechtstreeks kan worden toegepast.


Sinds december 2006 is er in de meeste gebieden geen merkbare vermindering van de kabeljauwmortaliteit opgetreden en heeft zich geen duidelijk herstel van het bestand voorgedaan. In 2007 waren min of meer dezelfde beheersregelingen van kracht als sinds 2004 en dit zal in de loop van het jaar 2007 waarschijnlijk zo blijven. De instandhoudingsmaatregelen voor kabeljauw zullen in 2007 opnieuw worden bezien. Hoewel vóór 2008 geen nieuwe verordening inzake het herstel van het kabeljauwbestand zal worden voorgesteld, zullen de lessen die het herzieningsproces zal opleveren, in aanmerking worden genomen bij het opstellen van voorstellen inzake vangstmogelijkheden voor kabeljauw voor 2008.

Voor kabeljauw in de Keltische Zee zullen instandhoudingsmaatregelen worden voorgesteld die vergelijkbaar zijn met en evenredig aan de maatregelen voor de andere kabeljauwbestanden, in afwachting van de opname van dit specifieke bestand in de verordening inzake het herstel van de kabeljauwbestanden.

Op basis van het symposium over het herstel van de kabeljauwbestanden in Edinburgh (maart 2007) zal specifiek overleg worden gepleegd over herstelmaatregelen voor dit bestand. De resultaten zullen worden gebruikt bij het opstellen van het voorstel inzake de vangstmogelijkheden voor 2008 in het kader van het bestaande plan, en bij de latere herziening ervan

3.4. Vangstmogelijkheden met betrekking tot inspanningsbeheer

De Commissie zal aanpassingen aan de toelaatbare inspanningsniveaus voorstellen overeenkomstig de geldende langetermijnplannen voor herstel en beheer.

In 2007 zal de Commissie een debat met alle betrokken partijen en lidstaten inleiden om te onderzoeken hoe de bestaande inspanningsregelingen kunnen worden vereenvoudigd, verbeterd en geconsolideerd. Dit debat zal van start gaan met een discussie over de definitie van visserijinspannings- en vangstcapaciteitsindicatoren [COM(2007) 39] waarin rekening wordt gehouden met het symposium over het herstel van de kabeljauwbestanden. Op basis hiervan zal de Commissie gemeenschappelijke voorschriften voor de bestaande inspanningsregelingen vaststellen. Zowel de handhaafbaarheid als de doeltreffendheid en dus ook de kabeljauw, zullen hierbij gebaat zijn. Het debat zal ook richtinggevend zijn bij het opstellen van (mogelijke) voorstellen in 2007 over overgangsmaatregelen voor 2008.

De betrokken partijen en de lidstaten worden uitgenodigd actief aan dit debat deel te nemen.

4. Technische maatregelen

Het aantal technische maatregelen in de jaarlijkse verordeningen over vangstmogelijkheden zal worden verminderd door het overhevelen van maatregelen naar drie andere verordeningen.


In mei 2007 ligt een voorstel inzake instandhoudings- en handhavingsmaatregelen in het NAFO-gebied ter goedkeuring voor in de Raad. De technische maatregelen voor de visserij in de Atlantische wateren worden momenteel herzien en een voorstel ter herziening van Verordening (EG) nr. 850/98 zal in het najaar van 2007 worden overgelegd. De Commissie zal in het eerste halfjaar van 2007 bovendien een verordening voorstellen inzake door de Internationale Commissie voor de instandhouding van de tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan (ICCAT) aanbevolen technische maatregelen.

Als onderdeel van de algemene herziening van de technische maatregelen worden ook de maatregelen betreffende diepzeekiewnetten herzien. In 'bijlage III' worden mogelijk overgangsmaatregelen voor 2008 voorgesteld.

De Commissie zal de tenuitvoerlegging van de maatregelen voor visserijbeheer in de Middellandse Zee bespreken met de betrokken partijen en de lidstaten. Als men het erover eens is dat een vroege vaststelling van de maatregelen gunstig zou zijn, kan de Commissie deze maatregelen in 'bijlage III' voorstellen.

De verlaging van de teruggooi wordt in een aparte mededeling uit en te na behandeld . Indien dat van pas komt, kunnen in 'bijlage III' reeds enkele initiële maatregelen ter verlaging van de teruggooi worden voorgesteld.

5. Andere kwesties

De lidstaten hebben beloofd gegevens over de doornhaaivangsten in 2007 in te dienen. Op basis daarvan zal de Commissie één of meer TAC's en toewijzingen aan de lidstaten voorstellen ter bescherming van dit leeggeviste bestand.

De Commissie zal een langetermijnplan voor het noordelijke-heekbestand in 2007 opstellen, en daarvoor een effectbeoordeling verrichten en overleg plegen met de betrokken partijen. Het langetermijnplan moet in overeenstemming zijn met het besluit over de maximale duurzame opbrengst (MSY) dat in 2002 tijdens de Wereldtop over duurzame ontwikkeling is getroffen.

Wat de haringhaai betreft, zal de Commissie eerst overleg plegen met de lidstaten en vervolgens een aanbeveling voorleggen aan de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan (ICCAT) Overeenkomstige maatregelen zullen worden voorgesteld in het kader van de regeling inzake de vangstmogelijkheden voor 2008.

6. Conclusie

De betrokken partijen en de lidstaten worden verzocht om gedetailleerde opmerkingen over de onderwerpen die in deze tekst zijn behandeld. Met het oog op de tijdige verwerking van de resultaten van het overleg, dienen de bijdragen uiterlijk op 31 juli 2007 te worden ingediend.

Met het oog op de tenuitvoerlegging van verbintenissen die de Gemeenschap in 2002 tijdens de Wereldtop over duurzame ontwikkeling is aangegaan (COM(2006) 360).

Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2001. ISBN 92-894-0904-5. 47 blz.

De technische onderbouwing van deze tabel is op verzoek verkrijgbaar bij de diensten van de Commissie.

Zonder de bestanden waarvoor, uitgaande van gemengde visserij, een verbod werd geadviseerd in 2002, en zonder het in 2006 uitgebrachte, nieuwe advies over uitgeputte haai-, vleet- en rogbestanden.

Verordening (EG) nr. 1954/2003.

Verordening (EG) nr. 2340/2002 en daaraan aangebrachte aanpassingen.

Zoals vastgesteld in de sinds 2003 aangenomen verordeningen inzake TAC's en quota, en, met betrekking tot 2007, in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 41/2007.

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 52).

Een beleid om in de Europese visserij ongewenste bijvangsten te verminderen en de teruggooi uit te bannen (COM(2007) 136 definitief).

--------------------------------------------------