Artikelen bij COM(2000)15 - Toepassing van de gemeenschappelijke regeling voor de visserij en de aquacultuur in de periode 1996-1998

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Inleiding


1. BEHEER VAN DE VISBESTANDEN EN MILIEUKWESTIES

1.1. Effecten van de instandhoudingsmaatregelen op de situatie van de visbestanden in de periode 1996-1998

1.2. De nieuwe beheersinstrumenten

1.3. De TAC-regeling in de periode 1996-1998

1.4. Technische maatregelen

1.5. Instandhouding van de visbestanden in de Oostzee

1.6. Instandhouding van de visbestanden in de Middellandse Zee

1.7. Milieukwesties

1.8. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij

1.9. Dialoog

1.10. Onderzoek ter ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid


2. HERSTRUCTURERING VAN DE VISSERIJSECTOR

2.1. Vermindering van de visserijinspanning

2.2. Steun voor structuurmaatregelen

2.3. Wetgeving


3. VISSERIJBELEID VOOR DE NIET-COMMUNAUTAIRE WATEREN

3.1. Deelname aan regionale organisaties voor visserijbeheer

3.2. Bilaterale visserijovereenkomsten met derde landen

3.3. Internationale samenwerking in de Middellandse Zee

3.4. Internationale overeenkomsten en verdragen met betrekking tot de visserij


4. DE MARKT VOOR VISSERIJPRODUCTEN

4.1. De gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en producten van de aquacultuur

4.2. Compensatieregeling in verband met extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse departementen Guyana en Reunion


5. CONTROLE OP DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VISSERIJBELEID

5.1. Invoering van een satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen ( VMS)

5.2. Beheer van de visserijinspanning

5.3. Wijzigingen in de controleverordening

5.4. Lijst van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het GVB

5.5. Financiële bijdragen

Conclusies

Bijlagen


INLEIDING

1. In artikel 14, lid 1, van Verordening nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur is bepaald dat de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en de communautaire instanties die representatief zijn voor de sector, ten minste eens in de drie jaar verslag uitbrengt over de toepassing van de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van deze verordening, en met name van artikel 8.

In dit verslag worden de maatregelen besproken die zijn vastgesteld in de jaren 1996-1998 en de nieuwe ontwikkelingen in het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) in die periode geschetst.

2. Belangrijke resultaten uit de verslagperiode op het vlak van de instandhouding en het beheer van de visbestanden zijn onder andere: de invoering van flexibiliteit bij het beheer van de jaarlijkse quota, de invoering van TAC's voor soorten in de Noordzee waarvoor die nog niet werden vastgesteld, de invoering van TAC's voor roodbaars, Atlantisch-Scandinavische haring, tonijn, zwaardvis in internationale wateren die worden beheerd door regionale visserijorganisaties, de vaststelling van een nieuwe verordening van de Raad inzake technische maatregelen, de vernieuwing van het WTECV (Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij) en de start van discussiebijeenkomsten over het beheer van bepaalde visserijtakken.

Er zijn ook gebieden waarop volgens de Commissie meer vooruitgang had moeten worden geboekt, bijvoorbeeld bij de toepassing van de regelingen inzake de visserijinspanning. Voorts is er in de verslagperiode geen sprake geweest van een efficiënte rechtshandhaving met betrekking tot de minimummaten voor bepaalde soorten, met name in het Middellandse-Zeegebied. Een voorstel van de Commissie om deze zaak in het Middellandse-Zeegebied aan te pakken, is door de Raad niet aangenomen.

3. Wat het structuurbeleid betreft, heeft de Raad op 26 juni 1997 Beschikking 97/413/EG vastgesteld inzake de doelstellingen en bepalingen voor de herstructurering van de visserijvloot in de Gemeenschap in de periode 1997-2001 (MOP IV). De Raad heeft echter niet de doelstellingen aangenomen uit het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, die verder gingen.

4. Op het vlak van de internationale samenwerking waren de belangrijkste ontwikkelingen: de organisatie door de Commissie van de Tweede diplomatieke conferentie over het beheer van de visserij in de Middellandse Zee (Venetië, december 1996), de toetreding van de Gemeenschap tot drie regionale visserijorganisaties (de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan - ICCAT, de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Ocean - IOTC, en de Algemene Raad voor de visserij in de Middellandse Zee - GFCM/CGPM), en verder de ratificatie door de Gemeenschap van de Overeenkomst van de VN over de grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden. Laatstgenoemde overeenkomst moet ook worden bekrachtigd door de lidstaten.

Als gevolg van de toeneming van het aantal regionale visserijorganisaties en de stijgende complexiteit van het werk daarvan ondervindt de Commissie steeds meer problemen om, zonder extra personele middelen, te zorgen voor adequate vertegenwoordiging en behartiging van de belangen van de Gemeenschap. De Commissie neemt initiatieven om dit punt in samenwerking met de lidstaten aan te pakken.

In conclusies van 30 oktober 1997 heeft de Raad nog eens gewezen op de functie en de plaats van de visserijovereenkomsten in het GVB, maar tegelijk de Commissie gevraagd een kosten-/batenanalyse van de overeenkomsten met derde landen uit te voeren. Op grond van de conclusies van deze studie, die inmiddels is afgerond en aan de Raad is aangeboden, alsmede van andere ideeën moet de Commissie in de loop van het jaar 2000 de hoofdlijnen van een nieuw beleid van de Gemeenschap terzake bepalen. De Gemeenschap zou deze gelegenheid ook kunnen benutten om in het algemeen de toekomst van de visserij buiten de communautaire wateren opnieuw te bekijken.

5. Er zijn geen belangrijke nieuwe ontwikkelingen geweest in de wetgeving op het vlak van de marktordening. In december 1997 heeft de Commissie een mededeling bekendgemaakt over de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening (GMO) en daarmee het debat binnen de visserijsector en binnen de instellingen van de Gemeenschap over dit belangrijke onderwerp op gang gebracht. De Commissie heeft in februari 1999 een voorstel over de hervorming van de GMO ingediend.

6. De regeling voor visserijcontrole en rechtshandhaving in de sector tenslotte is gewijzigd en aangescherpt met de geleidelijke invoering van een satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS), de vaststelling van bijkomende maatregelen met betrekking tot de regeling inzake de visserijinspanning en aanpassingen in de controleverordening nr. 2847/93 (verscherping van de controles na de aanvoer, controle op vaartuigen uit derde landen in de wateren van de Gemeenschap, transparantie en samenwerking bij controle tussen de nationale instanties en de Commissie).

Een minder positief punt was dat de mededelingen over de visserijinspanning in een aantal gevallen te laat worden ontvangen en vaag zijn gebleven. Voorts zijn de voorstellen van de Commissie voor vergroting van de bevoegdheden van de inspecteurs van de Gemeenschap door de Raad niet aangenomen. Het gevolg daarvan is dat de transparantie van de controleregeling niet is vergroot, terwijl dat juist van essentiële betekenis is voor de geloofwaardigheid van die regeling.

7. In artikel 14, lid 2, van Verordening nr. 3760/92 van de Raad is bepaald dat de Raad vóór 31 december 2002 op basis van een verslag over de situatie van de visserij in de Gemeenschap besluit over eventuele noodzakelijke aanpassingen, in het bijzonder met betrekking tot de Shetland Box en de regeling voor de toegang tot de zone van 6 tot 12 mijl uit de kust.

Het aflopen van de betrokken termijn heeft voor veel vissers en andere partijen in de visserijsector een speciale, symbolische betekenis gekregen en heeft, veel eerder dan was verwacht, een debat over de toekomst van het GVB op gang gebracht. Het Europees Parlement heeft bijvoorbeeld in november 1997 een resolutie aangenomen over het gemeenschappelijk visserijbeleid na het jaar 2002.


8. De Commissie heeft in maart 1998 een overlegproces over de toekomst van het GVB op gang gebracht. Er is een vragenlijst toegezonden aan representatieve organisaties en aan verenigingen met een belang bij de visserijsector, zoals beroepsorganisaties van vissers, de verwerkende industrie en de handel, de vakbonden, NGO's voor het milieu, consumentenorganisaties en onderzoekinstituten. Het overleg is tot midden 1999 voortgezet met een aantal regionale bijeenkomsten in de lidstaten;

De antwoorden op de vragenlijst waren vaak kritisch ten opzichte van het GVB en die antwoorden bevatten veel vragen en voorstellen voor veranderingen en verbeteringen, met name op het gebied van controle, teruggooi van vis, transparantie en inschakeling van de betrokkenen bij het beheer van de visserij. In de meeste antwoorden is er echter wel steun voor de hoofdpunten van het GVB.


1. BEHEER VAN DE VISBESTANDEN EN MILIEUKWESTIES

1.1. Effecten van de instandhoudingsmaatregelen op de situatie van de visbestanden in de periode 1996-1998

Volgens de wetenschappelijke rapporten, en met name die van het ACFM en het WTECV , is de situatie van de meeste visbestanden die voorkomen in de wateren van de Gemeenschap of die heen en weer trekken tussen de wateren van de Gemeenschap en internationale wateren of wateren van derde landen, over de hele periode sinds de invoering van de instandhoudingsregeling in het kader van het GVB, onbevredigend geweest. Dit geldt met name voor de bestanden van de meest gewaardeerde vissoorten zoals de kabeljauwachtigen (kabeljauw, schelvis, heek, enz.).

Advisory Committee for Fisheries Management (Raadgevende Commissie voor Visserijbeheer): een adviserende instantie voor visserijaangelegenheden in het kader van de ICES (International Council for the Exploration of the Sea - Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee).

Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij, een adviserende instantie die door de Commissie is opgericht op grond van artikel 16 van Verordening nr. 3760/92 van de Raad.

De bevissingspercentages (exploitatieniveau), die vóór het begin van het GVB in 1983 zeer hoog waren, zijn sindsdien hoog gebleven. Ofschoon het instandhoudingsbeleid in het kader van het GVB een einde heeft gemaakt aan de race naar vis die tot ineenstorting van de bestanden kan leiden, is het niet succesvol geweest wat het herstel van de bestanden tot een bevredigend niveau. De aanzienlijke (maar nog altijd onvoldoende) daling in het exploitatieniveau die de laatste jaren voor een aantal kabeljauwbestanden is geconstateerd, met name voor het als symbool geziene kabeljauwbestand van de Noordzee, mag niettemin als een belangrijk resultaat worden beschouwd.

Voor de pelagische soorten (haring, makreel, sardine) komen natuurlijke schommelingen voor die moeten worden aangepakt via beheersmaatregelen om het risico voor ineenstorting van een bestand te minimaliseren. De plotselinge achteruitgang in de grootte van het bestand van Noordzeeharing die in 1995 werd geconstateerd, is opgevangen via harde beheersmaatregelen in hetzelfde jaar en in de volgende jaren. Het gevaar is afgewend. Een soortgelijke situatie, maar minder ernstig, heeft zich in 1996 voorgedaan voor makreel en toen is via een verlaging van de TAC met 30 % de neerwaartse tendens in het bestand gekeerd. Voor sardine geldt nog geen TAC-regeling en gelden evenmin andere communautaire regels voor het niveau van de bevissing. Er zullen echter zeer harde maatregelen nodig zijn als de nationale (Spaanse en Portugese) maatregelen die recentelijk zijn vastgesteld, niet voldoende zijn om een ommekeer te brengen in de recentelijk vastgestelde sterke achteruitgang.

De situatie van de over grote afstanden trekkende vissoorten, en meer in het bijzonder tonijn, is in het begin van de jaren negentig zorgelijk geworden. Pas in 1998 werden echter beheersmaatregelen nodig. Toen is besloten tot aanzienlijke verlagingen van de TAC voor tonijn in het oostelijke gedeelte van de Middellandse Zee en in de Atlantische Oceaan. Het is nog niet duidelijk of dit heeft geleid tot een aanzienlijke verbetering in de situatie van het bestand.

De recente ontwikkeling in de situatie van de visbestanden is door het WTECV besproken in de vergadering van 26-30 april 1999. De constateringen uit het achtste rapport van het WTECV (SEC(1999)932) zijn samengevat in bijlage II.

De wetenschap, en met name ICES, werkt aan beheersdoelstellingen en beheersprocedures die in overeenstemming zijn met de voorzorgsaanpak volgens de FAO-gedragscode voor een verantwoorde visserij. Op dit vlak zijn sinds 1997 belangrijke resultaten bereikt. Bij het vaststelling van beheersmaatregelen, met name de TAC's, gaat de Gemeenschap geleidelijk in de richting van deze voorzorgsaanpak, zowel voor autonome bestanden als voor gezamenlijke bestanden. In deze context is in 1998 in de IBSFC een overeenkomst bereikt voor een actieplan voor het herstel van de populaties van wilde zalm in de Oostzee, met het doel om tegen 2010 in alle zalmrivieren 50 % van de potentiële productie te bereiken. Populatieherstelplannen (voor haring, schol, makreel) zijn ook overeengekomen of worden besproken in het kader van het jaarselijke visserijoverleg met Noorwegen.

International Baltic Sea Fisheries Commission - Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee.

1.2. De nieuwe beheersinstrumenten

Verordening nr. 3760/92 bepaalt dat de regelingen voor het beheer van de visserijinspanning worden gebruikt als een instrument om het exploitatieniveau in de hand te houden. Dit element en een meerjarig kader voor de beslissingen over het beheer van de visserij (met doelstellingen en strategieën) betekende een nieuwe methode van aanpak ten tijde van de vaststelling van deze basisverordening.

Er zijn uitgebreide regelingen vastgesteld voor de visserijinspanning in de communautaire wateren in de Atlantische Oceaan en voor de Oostzee. Deze regelinegn zijn, wat het onder controle houden van de exploitatieniveaus betreft, geen volledig succes geweest. De meerjarige oriëntatieprogramma's (MOP's), die in de eerste plaats gericht zijn op de vermindering van de vangstcapaciteit, zijn in zekere mate gestuurd in de richting van een beperking van de visserijinspanning in bepaalde visserijtakken en daarbij is een zekere mate van succes geboekt.

In 1993 heeft de Raad geen beslissing genomen over het voorstel van de Commissie voor een meerjarig kader voor de besluitvorming over het visserijbeheer, waarin doelstellingen en strategieën werden aangegeven. Sindsdien heeft de Commissie geen voorstel meer ingediend. Later is in dit opzicht wel enige vooruitgang geboekt :

- de regels over de flexibiliteit met betrekking tot de jaarlijkse quota zijn van toepassing geworden (Verordening nr. 847/96 van de Raad);

- de MOP's zijn een meerjarige aanpak voor het beheer met specifieke doelstellingen voor de vermindering van de exploitatieniveaus;

- er zijn doelstellingen op middellange termijn vastgesteld voor zalm in de Oostzee, haring en schol in de Noordzee, en westelijke makreel, en die doelstellingen zijn gehaald.

1.3. De TAC-regeling in de periode 1996-1998

De Gemeenschap heeft jaarlijks verordeningen vastgesteld waarin zij voor de meeste beviste bestanden de TAC's, het aandeel daarin van de lidstaten en derde landen, en de verdeling van de TAC's voor de lidstaten in nationale quota heeft vastgesteld. Specifieke voor de TAC-regeling in de periode 1996-1998 waren :

- voortzetting en verscherping van het beleid voor vermindering van de 'papieren vis' (meestal voor een aantal bij wijze van voorzorgsmaatregel vastgestelde TAC's);

Deze term wordt gebruikt voor TAC's en quota die veel groter zijn dan de feitelijke vangstmogelijkheden en die daardoor weinig effect hebben wat de beperking van de vangsten betreft.

'Analytische' TAC's zijn TAC's die worden vastgesteld voor visbestanden waarvoor complete wetenschappelijke ramingen worden uitgevoerd, waarna een vangstprognose bij verschillende beheersscenario's wordt opgesteld. TAC's die niet volgens de eerder genoemde methode worden bepaald, worden " conservatoire TAC's" genoemd.

- invoering van TAC's voor roodbaars, Atlantisch-Scandinavische haring, tonijn, zwaardvis in internationale wateren die worden beheerd door regionale organisaties voor visserijbeheer ;

- invoering van nieuwe TAC's voor de visserij in de Noordzee om te voorkomen dat de visserijinspanning op soorten waarvoor de visserij tot dan toe nog niet was gereguleerd (zandspiering, enkele platvissoorten, doornhaai, zeeduivel en garnaal) zou worden vergroot;

- vaststelling van quota voor een aantal bestanden waarvoor TAC's waren vastgesteld, maar nog niet onderverdeeld in nationale quota en waarvoor daarom een tendens bestond tot overbevissing (horsmakreel, blauwe wijting in de Noordzee, sprot);

- vaststelling van regels voor de flexibiliteit met betrekking tot het beheer van de jaarlijkse quota (Verordening nr. 847/96 van de Raad).

Laatstgenoemde verordening verdient bijzondere aandacht. Invoering van een zekere mate van flexibiliteit in de TAC- en quotaregeling was een van de hoofdeisen van het vernieuwde GVB van 1992, naast de vaststelling van doelstellingen en strategieën voor een meerjarenbeheer van de visserij. Wat betreft het voorstel voor het laatstgenoemde punt is weinig succes geboekt, maar de flexibiliteitsregeling blijkt een efficiënt beheersinstrument te zijn dat onder andere effect heeft wat betreft

- het tegengaan van overschrijding van de quota;

- een efficiënter gebruik van de quota;

- een beter toezicht zowel door de lidstaten als de Commissie (DG Visserij);

- bevordering van het onderling ruilen van quota door de lidstaten.

1.4. Technische maatregelen

Nadat in 1996 de eerste stappen waren gezet, is een codificatie uitgevoerd van de wetgeving inzake de belangrijkste technische maatregelen (Verordening nr. 3094/86 van 7 oktober 1986 van de Raad). Dat heeft ertoe geleid dat de Raad op 29 april 1997 Verordening nr. 894/97 heeft vastgesteld. Met de vaststelling van deze verordening is de wetgeving, die verspreid stond over een groot aantal verordeningen, begrijpelijker geworden en kan de wet ook beter worden gehandhaafd.

Tegelijkertijd is, zoals was gepland, de herziening van de wetgeving voortgezet en op 25 juni 1996 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een nieuwe verordening van de Raad inzake technische maatregelen met het oog op het behoud van de visstand. Het nieuwe voorstel was gebaseerd op de volgende uitgangspunten :

- harmonisatie van de toegestane maaswijdten voor het hele gebied waarvoor de verordening zou gelden;

- een aanzienlijke verlaging van de verplichte teruggooi van vis;

- vergroting van de selectiviteit van het vistuig;

- vereenvoudiging van de regels, zodat de uitvoering ervan gemakkelijker kan worden gecontroleerd.

De Raad heeft Verordening nr. 850/98 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen op 30 maart 1998 formeel aangenomen. In de loop van 1999 zijn deze maatregelen nog aangevuld met twee verordeningen van de Raad inzake technische details, zoals regels voor het geval tijdens een zelfde visreis netten van verschillende maaswijdte worden gebruikt. Deze nieuwe wetgeving wordt van toepassing met ingang van 1 januari 2000.

Ofschoon de Raad niet alle door de Commissie voorgestelde wijzigingen heeft geaccepteerd, betekent het nieuwe wettelijke kader een belangrijke stap naar een verbetering van de visserijpraktijk, met name op het punt van de bescherming van jonge vis.

In het voorjaar van 1998 is het debat over het voorstel van de Commissie uit 1994 voor een verbod op het gebruik van drijfnetten opnieuw op gang gekomen. In juni 1998 heeft de Raad, na langdurige besprekingen, overeenstemming bereikt over een geleidelijk in werking tredend en met ingang van 1 januari 2002 volledig verbod op de drijfnetvisserij (Verordening nr. 1239/98 van de Raad van 8 juni 1998). Dit wereldwijde verbod op het gebruik van dergelijke netten voor vissersvaartuigen uit de Gemeenschap (behalve in de Oostzee) zal een zeer gunstig effect hebben voor het behoud van kleine cetaceeën en bepaalde vissoorten. Tot 1 januari 2002 blijft de huidige maximumlengte voor drijfnetten, namelijk 2,5 km, gelden.

1.5. Instandhouding van de visbestanden in de Oostzee

Verordening nr. 1866/86 van de Raad houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund was een aantal malen gewijzigd in verband met technishe bepalingen die waren vastgesteld door de IBSFC. Deze bepalingen betroffen meestal de vaststelling van zogenaamde gesloten tijden ter bescherming van de kabeljauw- en zalmbestanden en technische regels voor het vistuig (maaswijdte, ontsnappingspanelen in sleepnetten). Al deze maatregelen moesten bijdragen tot het herstel van de visstand in de Oostzee. Verordening nr. 1866/86 is nu gecodificeerd met het oog op verbetering van de begrijpelijkheid en de rechtshandhaving. De nieuwe versie is vastgesteld als Verordening nr. 88/98 van de Raad van 18 december 1997.

1.6. Instandhouding van de visbestanden in de Middellandse Zee

Verordening nr. 1626/94 van de Raad is gewijzigd naar aanleiding van aanbevelingen van de ICCAT voor het beheer van de bestanden van tonijn en zwaardvis. De wijzigingen betroffen de minimummaat voor aanvoer, zogenaamde gesloten tijden en beperkingen op het gebruik van luchtvaartuigen als hulpmiddel bij de visserij.

Naar aanleiding van problemen bij de toepassing van de wetgeving inzake de minimummaten voor bepaalde soorten heeft de Commissie een voorstel ingediend tot wijziging van Verordening nr. 1626/94 (COM(96)128). De bedoeling daarvan was dat de visserijpraktijk geleidelijk zou worden aangepast aan de wetgeving. Na een negatief advies van het Europees Parlement heeft de Raad het voorstel niet aangenomen. Het probleem van de minimummaten bij aanvoer zal moeten worden aangepakt in de context van de nieuwe Algemene Raad voor de Visserij in de Middellandse Zee (GFCM/CGPM).

1.7. Milieukwesties

In maart 1997 hebben een aantal lidstaten en de Commissie deelgenomen aan de Tussentijdse ministersvergadering inzake de wisselwerking tussen visserij en milieu in Bergen, Noorwegen. Deze vergadering is gehouden in het kader van de Noordzeeconferentie en heeft geleid tot de aanvaarding van Conclusies.

Het voorzitterschap van de Raad heeft de Commissie gevraagd om in de eerste helft van 1998 een verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van bovengenoemde conclusies. Het verslag is door de Commissie in mei 1998 gepubliceerd (Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement : "Verslag over de tenuitvoerlegging van de conclusies, COM(1998)326 van 19.5.1998) en is over het algemeen geapprecieerd door zowel de Raad als het Parlement. De Commissie is verzocht in 1999 een tweede verslag uit te brengen.

In december 1998 heeft de Commissie aan de Raad meegedeeld dat zij de ICES advies heeft gevraagd over mogelijke negatieve effecten van de visserij op zandspiering in het westelijke gedeelte van de Noordzee op de beschikbaarheid van voedsel voor bepaalde soorten zeevogels. De Commissie heeft meegedeeld dat zij het advies van de ICES zal evalueren en zal overwegen of het dienstig is beperkingen voor de visserij op zandspiering voor te stellen.

In oktober 1998 heeft de EG deelgenomen aan het FAO-overleg over het beheer van de vangstcapaciteit, de visserij op haaien en de bijvangst van zeevogels bij de beuglijnvisserij. Er zijn ontwerpen opgesteld voor actieplannen voor het behoud en het beheer van de haaienbestanden en voor beperking van de bijvangsten van zeevogels bij de visserij met beuglijnen. De Visserijcommissie van de FAO heeft een schema opgesteld inzake formele vaststelling van de actieplannen in 1999.

Op 21 juni 1998 heeft de Raad ingestemd met de strategie van de Europese Gemeenschap inzake biodiversiteit (COM(1998)42). In het kader van deze strategie moeten tegen begin 2000 actieplannen per sector moeten worden opgesteld. Via uitvoering van die plannen moeten dan de in de strategie vastgestelde doelstellingen inzake biodiversiteit worden bereikt. Wat de visserijsector betreft, zijn de doelstellingen :

- instandhouding van de commercieel beviste soorten zeevis met het oog op duurzaamheid van de visbestanden, behoud van de vangstmogelijkheden en van de voedselvoorziening, en

- vermindering van de effecten van visserij en aquacultuur op andere componenten van het ecosysteem, d.w.z. andere soorten dan de doelsoorten (op alle taxonomische niveaus) en ook op de habitats in de zeegebieden.

1.8. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij

De Commissie heeft het WTECV een nieuwe impuls gegeven door aanvulling ervan met deskundigen op het gebied van visserij-economie en milieu. Om het WTECV beter in staat te stellen om de bij artikel 16 van Verordening nr. 3760/92 vastgestelde taken uit te voeren, is het in 1997 geherstructureerd in vier subgroepen, waaronder enkele permanente, voor jaarlijks onderzoek van de situatie van de visbestanden, economische evaluaties, milieukwesties, en bepaling van het visserijonderzoek dat moet worden uitgevoerd.

Tegelijk is het WTECV nauw ingeschakeld bij een aantal gecoördineerde acties die de Commissie stimuleert in het kader van de onderzoekprogramma's AIR en FAIR. De verbeteringen in de structuur en de werkwijze van het WTECV hebben ertoe geleid dat in 1998 voor het eerst een evaluatie is gemaakt van de economische effecten van de situatie van de visbestanden en dat in het voorjaar van 1999 voor het eerst een rapport is gepubliceerd over de situatie van alle bestanden die van belang zijn voor de visserijsector van de Gemeenschap.

1.9. Dialoog

In 1997 is de Commissie gestart met een serie bijeenkomsten voor een gedachtenwisseling over het beheer van bepaalde visserijgebieden. Aan deze bijeenkomsten is deelgenomen door vertegenwoordigers van de nationale overheid, het bedrijfsleven, wetenschapsmensen en economen. In 1997 zijn vijf van dergelijke bijeenkomsten gehouden. Naar aanleiding daarvan heeft de Commissie een rapport gepubliceerd 'Analyse van de problemen in verband met het beheer van specifieke takken van visserij' (COM(1998)145 van 18.3.1998). Na bespreking van dit rapport in de Raad heeft de Commissie zich gestimuleerd gevoeld om deze werkwijze voort te zetten. Tot 1999 zijn opnieuw vijf van die bijeenkomsten gehouden.

1.10. Onderzoek ter ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid

Het beheer van de visbestanden vergt dat aan de hand van wetenschappelijke analyses beslissingen worden genomen. Er wordt dus veel verwacht van het visserijonderzoek, dat bovenbdien ook moet vooruitlopen op en zich aanpassen aan de ontwikkeling in het GVB en de veranderende maatschappelijke verwachtingen. Ter bevordering van dit onderzoek kan de Commissie een gedeelte van de middelen die beschikbaar zijn op grond van de kaderprogramma's voor onderzoek toewijzen voor projecten die zijn geselecteerd in het kader van oproepen tot het indienen van voorstellen voor onderzoek.

In de verslagperiode zijn uit het vierde kaderprogramma middelen beschikbaar gesteld via het FAIR-programma (onderzoekprogramma voor landbouw en visserij, met inbegrip van de agro-industrie, bosbouw, aquacultuur en plattelandsontwikkeling). Daarmee moest met het oog op de visserij en de aquacultuur onderzoek worden bevorderd

- naar enerzijds de effecten van milieufactoren op de natuurlijke hulpbronnen in het water en anderzijds de effecten van visserij en aquacultuur op het milieu;

- om de technieken voor evaluatie van de visbestanden en voor visserijbeheer te verbeteren, en ook de selectiviteit bij de visvangst;

- naar sociaal-economische aspecten van de visserijsector;

- over de biologie van vissen;

- om de waarde van producten van de zeeviserij te verhogen.

In dezelfde periode heeft de Commissie ook aanzienlijke financiële middelen beschikbaar kunnen stellen voor wetenschappelijk en technisch onderzoek in samenhang met het GVB. Dit onderzoek was afgestemd hetzij op het verzamelen van uiterst noodzakelijke wetenschappelijke gegevens voor het opzetten van databanken om de situatie van de visbestanden, met name visbestanden waarvoor preventieve TAC's (ook voorzorgsTAC's genoemd) zijn vastgesteld, te evalueren of om een antwoord te krijgen op specifieke vragen die van rechtstreeks belang zijn voor het beheer van de visserij in de Gemeenschap .

Er zij op gewezen dat de 'Buitenlandse betrekkingen van de Gemeenschap op visserijgebied' ook een 'onderzoekscomponent' omvatten. In de periode 1996-1998 bedroegen de vastleggingskredieten voor visserijonderzoek in het kader van de visserijovereenkomsten EUR 23.175.498 en beliepen de vastleggingskredieten voor onderzoekprojecten van regionale visserijorganisaties EUR 327.341.

2. Herstructurering van de visserijsector

Wat de verlaging van de visserijinspanning betreft, valt deze verslagperiode samen met de afronding van het derde Meerjarig Oriëntatieprogramma (MOP III, 1994-1997) en het begin van MOP IV (1997-2001).

Wat het beleid van de Structuurfondsen betreft, viel deze verslagperiode onder de programmeringsperiode 1994-1999.

2.1. Vermindering van de visserijinspanning

De te grote vangstcapaciteit wordt aangepakt via meerjarige oriëntatieprogramma's (MOP's) voor de vissersvloten. In deze programma's worden doelstellingen voor de tonnage en het motorvermogen van de vloot vastgesteld die tegen het einde van de looptijd van het betrokken programma moeten worden bereikt.

De derde meerjarige oriëntatieprogramma's (MOP III) liepen van 1 januari 1992 tot en met 31 december 1996. In juli 1997 is aan de Raad en aan het Europees Parlement een verslag uitgebracht over de resultaten van MOP III (COM(1997)352 def.).

In het verslag is gemeld dat in de periode 1991-1996 de tonnage van de EU-vloot met ongeveer 300 000 BRT en het motorvermogen met ongeveer 790 000 kW is verkleind, d.w.z. respectievelijk met ongeveer 15 en 9,5 %. De capaciteit van de vloot lag per 31.12.1996 qua tonnage 11 % en qua motorvermogen 5 % onder de doelstelling voor de vloot als totaal.

Voor de vloot als totaal was het resultaat bevredigend. Dat was echter omdat sommige lidstaten verder zijn gegaan dan de van hen vereiste inkrimping. Andere hadden daarentegen de doelstellingen niet bereikt. Italië, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland hebben voor de vloot als totaal de doelstellingen van MOP III niet gehaald. Alleen Portugal, Spanje en Denemarken hebben de doelstellingen zowel bereikt voor de vloot als totaal als voor de verschillende vlootsegmenten. Alle andere lidstaten bereikten wel de doelstelling voor de vloot als totaal, maar niet die voor een of meer van de vlootsegmenten.

Ter voorbereiding van de vierde serie meerjarige oriëntatieprogramma's (MOP IV) is in 1996 een groep van onafhankelijke deskundigen georganiseerd om de situatie van de visbestanden te bespreken en een standpunt te geven over de eventueel noodzakelijke vermindering van de visserijinspanning. De conclusies van deze groep zijn de wetenschappelijke grondslag geweest voor het voorstel van de Commissie voor een beschikking van de Raad inzake richtsnoeren voor de MOP IV voor de periode 1 januari 1997 - 31 december 2001.

De Raad ging niet akkoord met de mate van de vermindering van de visserijinspanning die door de Commissie was voorgesteld. In het compromisvoorstel van het Ierse voorzitterschap, dat in juni 1997 is aanvaard, zijn de percentages voor de inkrimping van de vlootsegmenten gewogen volgens het gedeelte waarvoor de totale vangsten bestaan uit vangsten afkomstig uit visbestanden die met uitputting worden bedreigd of die overbevist worden.

Dit heeft ertoe geleid dat de doelstellingen voor MOP IV veel minder ver gaan dan die welke door de Commissie waren voorgesteld. De doelstellingen die nu zijn vastgesteld voor de EU-vloot als totaal komen neer op een inkrimping met ongeveer 5 % in de periode van vijf jaar. Dit is ongeveer de helft van de capaciteitsinkrimping die is bereikt via MOP III. Bovendien hebben zes lidstaten (Frankrijk, Duitsland, Ierland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) ervoor gekozen om hun doelstellingen in bepaalde vlootsegmenten te bereiken door zowel de omvang van de visserijactiviteit als die van de vangstcapaciteit aan te passen. Dit betekent dat qua capaciteit de doelstellingen van MOP IV neerkomen op een inkrimping met 2 à 3 %.

De weinig ambitieuze doelstellingen van de Raad zijn de verklaring voor de resultaten van MOP IV aan het einde van 1997, die laten zien dat de capaciteit van de vissersvloot in de Gemeenschap in het eerste jaar van het programma is verminderd met 2 % in tonnage en 3 % in motorvermogen. Per 1 januari 1998 lag de capaciteit van de EU-vloot in tonnage al ongeveer 16 % en in motorvermogen al ongeveer 7 % beneden de einddoelstellingen van MOP IV.

In de loop van 1998 hebben de diensten van de Commissie elk van de betrokken lidstaten bezocht om de nauwkeurigheid van de gegevens na te gaan die zijn gebruikt voor de vaststelling van MOP IV, zoals bijvoorbeeld de samenstelling van de vangst en, voor de zes landen die hebben gekozen voor inkrimping van de visserijactiviteit, om na te gaan of de uitgangsniveaus van de visserijactiviteit correct waren en of de regeling voor de controle op de visserijinspanning goed werd uitgevoerd. Op grond van de uitkomsten van die bezoeken zijn herzieningen voorgesteld voor de programma's van Frankrijk (doelstellingen voor de Franse overzeese departementen), Zweden (overdracht van vangstcapaciteit van demersale naar pelagische trawlers), Duitsland (correctie van het uitgangsniveau van de visserijactiviteit van boomkortrawlers), Finland (technische correcties met betrekking tot de indeling van vaartuigen in de verschillende vlootsegmenten) en Nederland (herziening van de historische gegevens).

Ook is in 1998 een werkgroep van de diensten van de Commissie en van de Italiaanse overheid gevormd met het oog op bijwerking van het Italiaanse vlootregister. Dit werk was eind 1998 vrijwel voltooid en heeft geleid tot een voorstel voor herziening van het Italiaanse MOP.

2.2. Steun voor structuurmaatregelen

In het algemeen is de toepassing van de steun voor structuurmaatregelen in de visserijsector, na een moeilijke start, soepel verlopen. De problemen waren veroorzaakt doordat in 1994-1995 is overgeschakeld van een systeem waarbij de projecten rechtstreeks door de Commissie werden beheerd, naar een systeem waarbij het programma door de lidstaten en de Commissie samen wordt beheerd en het beheer van de eigenlijke projecten is overgedragen aan de lidstaten.

De helft van de communautaire middelen voor steunverlening is gebruikt voor vermindering van de visserijinspanning en vernieuwing van de vloot. Het grootste gedeelte van de resterende middelen is gebruikt voor steun om te voldoen aan de communautaire normen met betrekking tot hygiëne, volksgezondheid, arbeidsomstandigheden en milieu. Deze maatregelen zijn toegepast voor vissersvaartuigen, aquacultuurbedrijven, bedrijven waar visserij- en aquacultuurproducten worden verwerkt, en ook voor installaties voor opslag, intern transport, en tenslotte ook voor verkoopmaatregelen.

Er is ook communautaire steun verleend voor de oprichting van joint ventures, de bescherming en het herstel van visbestanden in de kustwateren, specifieke maatregelen voor tijdelijke stopzetting van visserijactiviteit, de bouw van havenvoorzieningen en de promotie van visserij- en aquacultuurproducten. Het is jammer dat de lidstaten slechts in beperkte mate gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid voor medefinanciering van sociaal-economische maatregelen en collectieve maatregelen van de visserijsector zelf.

De kustgebieden die sterk afhankelijk zijn van de visserij, konden niet alleen profiteren van de genoemde specifieke programma's voor de sector, maar ook van steun die beschikbaar was via het communautaire initiatief PESCA of op grond van ontwikkelingsprogramma's of omschakelingsprogramma's in het kader van de doelstellingen 1, 2 of 5b) van de Structuurfondsen.

2.3. Wetgeving

De beschikking van de Raad met de richtsnoeren voor MOP IV is door de Raad in juli 1997 vastgesteld . Deze beschikking is gevolgd door dertien beschikkingen van de Commissie waarbij voor elk van de betrokken lidstaten een MOP is vastgesteld .

Beschikking 97/413/EG van de Raad van 26 juni 1997 inzake de doelstellingen en bepalingen voor de herstructurering, in de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2001, van de communautaire visserijsector met het oog op de totstandbrenging van een duurzaam evenwicht tussen de visbestanden en de exploitatie daarvan (PB L 175 van 3.7.1997, blz. 27-32).

Beschikkingen 98/119/EG tot en met 98/131/EG van de Commissie (PB L 39 van 12.2.1998, blz. 1-84).

Met de vaststelling van de MOP IV en rekening houdende met de steeds belangrijker rol die het vlootregister gaat spelen bij andere aspecten van de communautaire visserijwetgeving, is Verordening nr. 109/94 vervangen door drie afzonderlijke verordeningen, namelijk een over de melding van gegevens over de kenmerken van de vissersvaartuigen , een tweede over de mededeling van gegevens over de indeling van de vissersvloot en de visserijinspanning in segmenten in verband met de MOP , en een derde over de mededeling van gegevens over de visserijinspanning in samenhang met de Verordeningen nrs. 685/95 en 779/97 .

Verordening (EG) nr. 2090/98 van de Commissie van 30.9.1998 (PB L 266 van 1.10.1998, blz. 27-35).

Verordening (EG) nr. 2091/98 van de Commissie van 30.9.1998 (PB L 266 van 1.10.1998, blz. 36-46).

Verordening (EG) nr. 2092/98 van de Commissie van 30.9.1998, (PB L 266 van 1.10.1998, blz. 47-58).

In verband met de consequenties van de technische maatregelen inzake beperking en uiteindelijk een verbod op het gebruik van drijfnetten heeft de Raad, op voorstel van de Commissie, respectievelijk in 1997 en 1998 twee omschakelingsmaatregelen vastgesteld .

Beschikking 97/292/EG van de Raad van 28 april 1997 (PB L 121 van 13.5.1997) en Beschikking 1999/27/EG van de Raad van 17 december 1998 (PB L 8 van 14.1.1999).

Voorts is voor de structuurverordening voor de visserij die van kracht is sinds 1993 en die tussen 1995 en 1997 vier keer is gewijzigd, een geconsolideerde versie vastgesteld.

Verordening (EG) nr. 3699/93 van de Raad van 21 december 1993 tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan (PB L 346 van 31.12.1993).

Verordening (EG) nr. 2468/98 van 3 november 1998 (PB L 312 van 20.11.1998).

Tenslotte heeft de Comissie in 1998 voorstellen aangenomen voor de programmeringsperiode 2000-2006 van de Structuurfondsen . De 'structuurverordeningen' en ook de verordening inzake het FIOV, zijn aangenomen op 21 juni 1999 .

Met name : voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen en een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (PB C 176 van 9.6.1998); voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties in de visserijsector (PB C 16 van 21.1.1999).

PB L 161 van 26.6.1999.

3. VISSERIJBELEID VOOR DE NIET-COMMUNAUTAIRE WATEREN

3.1. Deelname aan regionale organisaties voor visserijbeheer

De alarmerende situatie van de meeste visbestanden heeft geleid tot een verbeterde internationale samenwerking voor het beheer van vispopulaties waarvan het vespreidingsgebied zowel binnen als buiten de exclusieve economische zones ligt.

De versterking van de samenwerking heeft ook geleid tot verdere ontwikkeling van het internationale rechtsbestel en tot erkenning van de fundamentele rol van regionale organisaties voor visserijbeheer op het vlak van het beheer en de instandhouding van de visbestanden.

De Gemeenschap werkt mee aan deze ontwikkeling en heeft een actief beleid gevoerd om haar belangen binnen de regionale organisaties te vertegenwoordigen en te verdedigen. De Gemeenschap is verdragsluitende partij bij tien organisaties en heeft bij twee andere organisaties de status van waarnemer. De Gemeenschap is in de laatste vier jaar toegetreden tot drie organisaties (ICCAT, IOTC, GFCM/CGPM). Verder is zij bijzonder betrokken bij de oprichting van de 'South East Atlantic Fisheries Organisation' - Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan - en de vaststelling van een regeling voor het zuidwestelijke deel van de Atlantische Oceaan. De Gemeenschap heeft te kennen gegeven dat zij acief wil meewerken aan de totstandkoming van een organisatie voor het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan en heeft verzocht om te mogen toetreden tot de IATTC (Interamerikaanse commissie voor tropische tonijn).

De toegenomen deelneming aan de werkzaamheden in deze regionale organisaties heeft te maken met de wil om zowel actief betrokken te zijn bij de definitie van de maatregelen voor de instandhouding en het beheer van visbestanden die worden geëxploiteerd door vissers uit de Gemeenschap als bij de definitie van de regelingen voor de controle op en rechtshandhaving met betrekking tot die maatregelen.

Daarom heeft de Gemeenschap actief deelgenomen aan de vaststelling van de controleregelingen die in november 1998 zijn aangenomen door de NEAFC en van de controlemaatregelen tegen illegale visserij die zijn aangenomen door ICCAT, NAFO en CCAMLR (Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren).

De vissersvaartuigen uit de Gemeenschap zijn verplicht een steeds groter aantal technische maatregelen van de regionale organisaties na te leven. De Gemeenschap is er, als partij bij deze organisaties, wettelijk voor verantwoordelijk dat bindende besluiten die door die organisaties worden uitgevaardigd tijdig worden opgenomen in de rechtsregels van de Gemeenschap.

Daarom heeft de Commissie in 1996 bij de Raad een voorstel ingediend om Verordening 3760/92 te wijzigen en aan de Commissie bevoegdheden te delegeren zodat zij bindende besluiten van internationale visserijorganisaties inzake techniche maatregelen, vistuig en de methode voor het gebruik daarvan in de wetgeving van de Gemeenschap zou kunnen opnemen. (Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening nr. 3760/92 - COM/96/350 def., 18.9.1996).

De Raad heeft het voorstel van de Commissie jammer genoeg niet aangenomen en de Gemeenschap loopt het risico dat zij, als gevolg van de duur van de interne procedures, niet in staat is te waarborgen dat internationaal bindende besluiten steeds tijdig worden ingevoerd.

3.2. Bilaterale visserijovereenkomsten met derde landen

Bij Verordening nr. 1181/98 van de Raad van 4 juni 1998 is een wijziging vastgesteld in Verordening 3760/92 en aan de Raad de bevoegdheid gegeven om overeenkomstig artikel 4 van laatstgenoemde verordening de aan derde landen toe te kennen vangstmogelijkheden te bepalen en ook de technische voorwaarden die bij de betrokken visserij in acht moeten worden genomen.

In de verslagperiode heeft de Gemeenschap nieuwe visserijovereenkomsten gesloten met Letland, Estland, Litouwen, Marokko, Mauritanië en Gabon.

In de conclusies van de vergadering van 30 oktober 1997 heeft de Raad de functie van de visserijovereenkomsten binnen het gemeenschappelijk visserijbeleid nog eens bevestigd, maar tegelijk de Commissie verzocht een aantal aanpassingen uit te voeren om de werking van die overeenkomsten te verbeteren. De Raad heeft de Commissie met name verzocht een kosten-/batenanalyse uit te voeren van de visserijovereenkomsten met derde landen. Aan de hand van de conclusies van dat onderzoek, maar ook van andere ideeën zal de Commissie in de loop van het jaar 2000 de hoofdlijnen aangeven voor een mogelijke heroriëntatie van het Gemeenschapsbeleid inzake visserijovereenkomsten. Deze heroriëntatie is met name bedoeld om het mogelijk te maken het kader waarbinnen over deze overeenkomsten wordt onderhandeld en waarbinnen ze worden uitgevoerd te wijzigen, daarbij rekening houdende met de noodzaak ervoor te zorgen dat de kosten-/batenverhouding van de overeenkomsten positief is en dat deze overeenkomsten verenigbaar zijn met andere componenten van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Europese Unie op andere gebieden. De Commissie zal er ook rekening mee houden dat de visserijovereenkomsten coherent dienen te zijn met de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid. Bij de voorbereiding van de visserijovereenkomsten met ontwikkelingslanden zal de Commissie besprekingen bevorderen over de wijze waarop kan worden gewaarborgd dat door de betrooken partners de Gedragscode voor verantwoorde visserij wordt nageleefd. De visserijovereenkomsten moeten verder coherent zijn met de vereiste bijdrage van de visserijsector aan de ontwikkeling van het platteland en van de plaatselijke industrie.

3.3. Internationale samenwerking in de Middellandse Zee

Als vervolg op de ministeriële vergadering op Kreta in 1994 heeft de Commissie in 1996 een tweede vergadering georganiseerd in Venetië. Tijdens de conferentie is de samenwerking versterkt tussen alle landen waarvan vaartuigen in de Middellandse Zee vissen en is geconcludeerd dat het voor een duurzaam beheer van de visbestanden in het Middellandse Zeegebied van essentieel belang is dat de multilaterale samenwerking wordt vergroot, met name binnen de 'General Fisheries Council for the Mediterranean (GFCM)' - Algemene Raad voor de Visserij in de Middellandse Zee.


In 1998 is de Gemeenschap toegetreden tot de GFCM en tijdens de jaarlijkse vergadering van de organisatie heeft de Gemeenschap reeds als volwaardig lid aan de werkzaamheden deelgenomen, in nauwe samenwerking met de vier lidstaten aan de Middellandse Zee, die ook lid blijven en die hun bevoegdheden delen met de Gemeenschap.

Met haar toetreding heeft de Gemeenschap een stimulans gebracht voor een hervorming van de GFCM. Het is haar bedoeling het niveau van deze organisatie dichter te brengen bij de best presterende multilaterale organisaties. Er is een Wetenschappelijk comité voor de visserij ingesteld, er zal jaarlijks worden vergaderd en er is bepaald dat de organisatie een autonoom budget krijgt (de onderhandelingen daarover zijn gaande).

Voorts zij er nadrukkelijk op gewezen dat, naar aanleiding van de aanbevelingen voor het visserijbeheer van de ICCAT en van de GFCM, de Gemeenschap quota heeft vastgesteld voor tonijn in het oostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee. Dit betekent dat sinds 1998 de TAC- en quotaregeling van de Gemeenschap ook geldt voor de Middellandse Zee.

3.4. Internationale overeenkomsten en verdragen met betrekking tot de visserij

De Gemeenschap is in 1996 toegetreden tot de Overeenkomst om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen .

Besluit 96/428/EG van de Raad van 25 juni 1996, PB L 177 van 16.7.1996, blz. 24.

Deze overeenkomst is tot stand gekomen na onderhandelingen onder auspiciën van de FAO en is een onderdeel van de Gedragscode voor een verantwoorde visserij. Deze overeenkomst is nog niet in werking getreden.

In 1998 heeft de Raad een besluit genomen inzake de bekrachtiging door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst van de Verenigde Naties over de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden . De Gemeenschap zal haar instrumenten voor bekrachtiging van de overeenkomst tegelijk neerleggen met de lidstaten. Deze overeenkomst is nog niet in werking getreden.

Besluit 98/414/EG van de Raad van 8 juni 1998, PB L 189 van 3.7.1998, blz. 14.

4. DE MARKT VOOR VISSERIJPRODUCTEN

4.1. De gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en producten van de aquacultuur

Sinds juli 1996 wordt de gemeenschappelijke marktordening in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur aangepast aan de recente ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen omvatten een toeneming van de mondialisering van de markt, grotere afhankelijkheid van invoer, voortdurende krapte van de visbestanden, veranderingen in consumptiepatronen, en concentratie en verticale integratie in de afzetketen.

In Verordening nr. 2406/96 van de Raad houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten, zijn de technische normen bijgesteld in verband met de ontwikkelingen op de markt en de veranderingen in de handelspraktijken. In deze verordening is ook een wijziging vastgesteld met betrekking tot de financiële vergoeding bij interventie: vanaf 1 januari 2000 wordt door de Gemeenschap niet langer een vergoeding gegeven voor vis van klasse B (lagere kwaliteit) die uit de markt wordt genomen.

PB L 334 van 23.12.1996, blz. 1.

In december 1997 heeft de Commissie een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement gepubliceerd over 'De toekomst van de markt voor visserijproducten in de Europese Unie: verantwoordelijkheid, partnerschap, concurrentievermogen' . Over deze mededeling is uitvoerig gesproken met het bedrijfsleven en zijn verschillende vergaderingen gehouden met de lidstaten.

COM(97)719 def.

De belangrijkste doelstellingen die de Commissie in laatstgenoemd document naar voren heeft gebracht, zijn:

1) vermindering van verspilling door de vissers te stimuleren om alleen verkoopbare vis te vangen;

2) versterking van de producentenorganisaties zodat zij meer actief en meer dynamisch kunnen optreden in de markt en sterkere banden ontwikkelen met de rest van de afzetketen;

3) betere bescherming van de consument via meer informatie bij de verkoop;

4) verbetering van het evenwicht tussen vraag en aanbod, niet alleen voor verse vis van hoge kwaliteit, maar ook voor diepvriesvis voor verwerking die grotendeels moet worden geïmporteerd.

Mogelijke initiatieven:

- nieuwe regels inzake de minimummaat van vis die in de EU in de handel wordt gebracht;

- aanpassing van de voorwaarden voor de erkenning van producentenorganisaties en stimulering van brancheorganisaties en transnationale producentenorganisaties;

- scherpere voorwaarden voor interventiemaatregelen voor onverkochte vis, teneinde de vernietiging van schaarse natuurlijke hulpbronnen te verminderen;

- stimulering van verkoopcontracten tussen producentenorganisaties en de verwerkende industrie;

- nieuwe bepalingen over informatie aan de consument over visserijproducten;

- maatregelen voor verscherpte toepassing van de communautaire regels voor het in de handel brengen van visserijproducten, zowel door producenten uit de Gemeenschap als uit derde landen;

- maatregelen voor geïntegreerde marktaanpak met kwaliteit als uitgangspunt.

Ook als resultaat van bovengenoemd overleg heeft de Commissie in februari 1999 een voorstel ingediend voor hervorming van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur

COM(1999)55 def.

4.2. Compensatieregeling in verband met extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse departementen Guyana en Reunion

De compensatieregeling is opnieuw vastgesteld bij Verordening nr. 1587/98 van 17 van de Raad van 17 juli 1998 . De regeling is vastgesteld ter compensatie van de nadelen voor visserijbedrijven die gevestigd zijn in afgelegen gebieden. De visserijproducten waarvoor deze regeling geldt, zijn voor de Azoren tonijn en demersale vissoorten, voor Madeira tonijn, zwarte haarstaartvis en makreel, voor de Canarische Eilanden tonijn, sardines, makreel, aquacultuurproducten, koppotigen, tong en zeebaars, voor Guyana garnaal en voor Réunion tonijn en zwaardvis.

PB L 208 van 24.7.1998, blz. 1.

De uitvoeringsbepalingen van de compensatieregeling zijn vastgesteld door de Commissie (Verordening nr. 2844/98 van de Commissie van 22 december 1998 ).

PB L 354 van 30.12.1998, blz. 53.

5. CONTROLE OP DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VISSERIJBELEID

De controleregeling die is ingevoerd bij Verordening nr. 2847/93 van de Raad is sinds 1996 een aantal malen gewijzigd.

PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

5.1. Invoering van een satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen ( VMS)

Rekening houdend met de ervaring die in 1994 is opgedaan bij proefprojecten met satellietvolgsystemen waarbij 350 vissersvaartuigen uit de Gemeenschap waren betrokken, omvatten Verordening nr. 686/97 van de Raad tot wijziging van Verordening nr. 2847/93 en Verordening nr. 1489/97 van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van laatstgenoemde verordening, een satellietvolgsysteem dat geldt voor alle vissersvaartuigen uit de Gemeenschap. De lidstaten dienen zo'n systeem op te zetten zodat zij de plaats kunnen bepalen waar vissersvaartuigen die hun vlag voeren actief zijn en zodat die vissersvaartuigen aan de lidstaten in de wateren waarvan zij vissen hun activiteit kunnen melden en hun positie minstens iedere twee uur kunnen opgeven.

PB L 102 van 19.4.1997, blz. 1.

PB L 202 van 30.7.1997, blz. 18.

Dit volgsysteem geldt voor alle vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 24 m of van meer dan 20 m tussen de loodlijnen. Het systeem moet tussen 1998 en 2000 geleidelijk worden ingevoerd. In feite is sinds 1 juli 1998 uitsluitend toezicht gehouden op de vaartuigen bij visserijtakken met overtredingsrisico, zoals de visserij op de volle zee, met uitzondering van die in de Middellandse Zee, en de industriële visserij voor de vismeelproductie. Vanaf 1 januari 2000 moeten alle communautaire vissersvaartuigen met een grotere lengte dan hierboven genoemd, ongeacht waar ze vissen, uitgerust zijn met satellietopsporingsapparatuur. Hetzelfde geldt voor vaartuigen uit derde landen die vissen in de wateren van de Gemeenschap.

5.2. Beheer van de visserijinspanning

De regeling voor het beheer van de visserijinspanning in de westelijke wateren (Verordeningen nrs. 685/95 en 2027/95) moest er primair voor zorgen dat de visserijactiviteit van Spanje en Portugal kon worden ingepast in de algemene regeling voor de toegang tot de wateren van de Gemeenschap. De vaststelling van maxima voor de visserijinspanning ten opzichte van demersale soorten heeft voorts, in combinatie met het stelsel van TAC's en quota, ook bijgedragen aan het behoud van de visstand. De regeling moet een nauwkeurig toezicht mogelijk maken op de visserijinspanning ten opzichte van alle visbestanden in de westelijke wateren en zo nuttige informatie verschaffen voor het beheer en de wetenschappelijke evaluatie van de bestanden.

Voor de toepassing van de regeling moesten in de verslagperiode een aantal aanvullende bepalingen worden vastgesteld:

Verordening nr. 2205/97 van de Raad houdende wijziging van Verordening nr. 2847/93, waarbij de verplichtingen voor de vissers in de westelijke wateren zijn uitgebreid met de verplichting om de vangsten aan boord op te geven bij de melding over het binnenvaren en over het uitvaren van het visgebied ("hail system").

PB L 304 van 7.11.1997, blz. 1.

Verordening nr. 1449/98 van de Commissie houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening nr. 2847/93 van de Raad ten aanzien van de visserijinspanningsrapporten .

PB L 192 van 8.7.1998, blz. 4.

Een aantal verordeningen waarbij kleine aanpassingen zijn vastgesteld in de maxima voor de visserijinspanning die waren bepaald bij Verordening nr. 2027/95.

De inpassing van de visserijactiviteit van Spanje en Portugal in de communautaire regeling voor de toegang tot de betrokken wateren is volledig gerealiseerd, maar de regeling voor de visserijinspanning heeft de laatste drie jaar nog niet voor 100 % gewerkt. De meldingen over de visserijinspanning werden te laat ontvangen en zijn nog altijd niet nauwkeurig met als gevolg dat de andere genoemde doelstellingen niet konden worden bereikt. Uit de meldingen kon niettemin worden geconcludeerd dat voor bepaalde lidstaten de maxima voor de visserijinspanning die waren vastgesteld bij Verordening nr. 2027/95 veel te hoog waren en dat de regeling van geringe betekenis is voor het behoud van de visstand.

In het kader van de integratie van Zweden en Finland in het GVB is een regeling voor het beheer van de visserijinspanning vastgesteld voor de Oostzee (Verordening nr. 779/97 van de Raad). In essentie is deze regeling hetzelfde als die voor de westelijke wateren. Twee belangrijke verschillen zijn het ontbreken van een verplichting tot melding bij het binnenvaren en het uitvaren van het visgebied (hail system) en het ontbreken van plafonds voor de visserijinspanning voor de demersale soorten.

PB L 113 van 30.4.1997, blz. 1.

Om deze regeling te kunnen toepassen, moest bijkomende wetgeving worden vastgesteld. Het belangrijkste in dit verband was Verordening nr. 2635/97 van de Raad, houdende wijziging van Verordening nr. 2847/93. De verordening betreft de invoering van bepalingen met betrekking tot de registratie van gegevens over de visserijinspanning in het logboek, het verzamelen van gegevens over de visserijinspanning door de lidstaten en het doorgeven van deze gegevens aan de Commissie.

PB L 356 van 31.12.1997, blz. 14.

5.3. Wijzigingen in de controleverordening

Rekening houdend enerzijds met de belangrijke vooruitgang sinds de vaststelling van de controleverordening nr. 2847 in 1993 en anderzijds de tekortkomingen waarop is gewezen in de mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement over de ontwikkeling van de controle in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(1998)92 van 19.2.1998) heeft de Raad op 17 december 1998 Verordening nr. 2846/98 vastgesteld tot wijziging van Verordening nr. 2847/93.

PB L 358 van 31.12.1998, blz. 5.

De wijzigingen betroffen met name drie punten die door de Commissie als prioriteit zijn aangegeven:

- Verbetering van de controle na de aanlanding: dit betreft in feite de 'traceerbaarheid' van visserijproducten in de verschillende stadia van de afzetketen na de aanvoer. Dit betekent dat verkoopnota's voor in de handel gebrachte producten, vervoerdocumenten voor producten die met het oog op latere verkoop worden vervoerd naar een andere plaats dan de plaats van aanvoer en overnameverklaringen voor producten die niet in de handel worden gebracht of die later zullen worden verkocht, worden opgesteld en dat dergelijke documenten bij controles door de houder van de producten overgelegd moeten worden.

- Controle op vaartuigen van derde landen die vissen in de wateren van de Gemeenschap: de controle en ook de inspectie- en toezichtmaatregelen worden uitgebreid tot vissersvaartuigen van derde landen die vissen in de communautaire wateren, zodat deze vaartuigen en de communautaire vissersvaartuigen gelijk worden behandeld. Het gaat met name om verscherping van het toezicht op de aanlandingen van deze vaartuigen en om de toepassing op die vaartuigen van de satellietcontrole met ingang van de datum waarop dat systeem volledig wordt toegepast voor communautaire vaartuigen.

- Samenwerking tussen de lidstaten en tussen de lidstaten en de Commissie: het betreft een algemeen kader voor versterking en vereenvoudiging van de samenwerking tussen alle autoriteiten die betrokken zijn bij de controle op de visserij. Het gaat met name om vereenvoudiging van verzoeken om bijstand, uitwisseling van informatie en vaststelling van specifieke controleprogramma's.

Met het oog op de verscherping van de controle had de Commissie ook voorgesteld om de bevoegdheid van de inspecteurs van de Gemeenschap te vergroten. Zij zouden in het kader van hun controlebezoeken, zoals de nationale inspecteurs, toegang hebben gehad tot dossiers en documenten in openbare en particuliere gebouwen. Daardoor zouden zij de efficiency van de controleregelingen van de lidstaten nauwkeuriger hebben kunnen beoordelen en zou de Commissie volledige garanties hebben kunnen geven ten aanzien van de doorzichtigheid van de controle, waarvan alle betrokkenen erkennen dat die van essentiële betekenis is voor de geloofwaardigheid van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Aangezien alle lidstaten echter dit voorstel hebben afgewezen, heeft de Raad de Commissie op dit punt slechts ten dele gevolgd en bepaald dat bij de controlebezoeken van de inspecteurs van de Gemeenschap nationale inspecteurs aanwezig moeten zijn.

Verordening nr. 2846/98 is het wetsgedeelte van het tweeluik, het andere gedeelte is het actieplan van de Commissie 'Naar een betere toepassing van het GVB' (SEC(98)949 van 3.6.1998).

5.4. Lijst van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het GVB

Verordening nr. 1447/1999 van de Raad tot vaststelling van een lijst van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid is een uitvloeisel van de laatste wijziging van de controleverordening. Het betreft een lijst van gedragingen waarvoor de transparantie over de vervolgmaatregelen van de nationale overheden noodzakelijk is.

PB L 167 van 2.7.1999, blz. 5.

De betrokken gedragingen zijn duidelijke tekortkomingen ten opzichte van de verplichtingen die zijn opgelegd bij de communautaire wetgeving. De vaststelling van die lijst betekent geen gelijktrekking van de straffen in de Gemeenschap. Aan de andere kant beoogt de vaststelling van deze lijst en de verplichting van de lidstaten om de Commissie te melden welke actie naar aanleiding van onwettig gedrag is ondernomen, een grotere transparantie te waarborgen zodat het vertrouwen van de vissers in de toezichthoudende autoriteiten wordt vergroot en vergelijking van de efficiency van de nationale regelingen mogelijk is.


5.5. Financiële bijdragen

De uitvoering van de controle vergt aanzienlijke uitgaven die vaak buiten verhouding zijn tot de budgettaire middelen van de lidstaten. Er wordt communautaire steun verleend op grond van Beschikking 95/527/EG van de Raad betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap in sommige uitgaven van de lidstaten voor de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende controleregeling . Voor de bijdragen van de Gemeenschap is voor de periode 1996-2000 205 miljoen EUR uitgetrokken.

PB L 301 van 14.12.1995, blz. 30.

Sinds 1996 heeft de Commissie jaarlijks op grond van de investeringsplannen die door de lidstaten zijn voorgelegd, beschikkingen gegeven over de financierbaarheid van de geplande uitgaven en over het percentage van de bijdrage van de Gemeenschap.


CONCLUSIES

1. Dit is het laatste verslag dat de Commissie uitbrengt op grond van artikel 14, lid 1, van Verordening nr. 3760/92 van de Raad.

Het volgende verslag over de situatie van de visserij in de Gemeenschap zal worden uitgebracht op grond van artikel 14, lid 2, van genoemde verordening. Het is de bedoeling van de Commissie om dat verslag uit te brengen in de eerste helft van 2001 zodat voldoende tijd beschikbaar is voor bespreking ervan met alle belanghebbende partijen voordat de Raad uiterlijk in december 2002 eventueel nieuwe maatregelen vaststelt.

2. In de periode 1999-2001 zal de Commissie de bestaande instrumenten van het GVB consolideren. Verwachte nieuwe ontwikkelingen/initiatieven zijn:

- vaststelling van een nieuwe uitvoeringsverordening van het FIOV;

- hervorming van de gemeenschappelijke marktordening;

- nieuwe protocollen en nieuwe visserijovereenkomsten, met name een nieuwe overeenkomst met Marokko;

- indiening door de Commissie van een voorstel voor een verordening van de Raad inzake het verzamelen, de analyse en de mededeling van essentiële biologische en economische gegevens;

- voorstel van de Commissie aan de Raad inzake nieuwe richtsnoeren voor visserijovereenkomsten;

- mededeling aan de Raad over de taak en medewerking van de Gemeenschap aan regionale organisaties voor visserijbeheer;

- voorbereiding van MOP V voor de periode 2002-2006;

- hervorming van het Raadgevend comité voor de visserij en maatregelen voor versterking van de organisaties van vissers en van de dialoog in de sector;

- vereenvoudiging van de wetgeving op het vlak van instandhouding en beheer zowel binnen de EG als in verband met de aanbevelingen van regionale/internationale visserijorganisaties.

3. Het debat over het GVB na 2002 is een gelegenheid om de uitdagingen te bespreken waarmee het GVB de komende jaren zal worden geconfronteerd, en ook de strategische prioriteiten die moeten worden nagestreefd of geaccentueerd. Tot die prioriteiten behoren:

- Betere samenhang tussen de verschillende doelstellingen die met het GVB worden nagestreefd en eventueel keuzes tussen de verschillende doelstellingen: er moet een duidelijker rangorde worden bepaald tussen eventueel tegenstrijdige doelstellingen zoals de instandhouding van de visstand, de economische efficiency van de vissersvloot, en het veilig stellen van de werkgelegenheid in gebieden die afhankelijk zijn van de visserij. Aangezien sommige doelstellingen uiteindelijk weer parallel lopen, is ook een indeling in doelstellingen op korte en op lange termijn nodig.

- Verdiscontering van de economische aspecten van het visserijbeheer: De Commissie heeft nu de gelegenheid om punten te bekijken zoals de toekomst van subsidies en andere vormen van overheidsondersteuning, de verschillende opties inzake andere vormen van visserijbeheer en de consequenties van die opties.

- Betere onderlinge afstemming van milieubeleid en visserijbeleid: Sinds de Milieutop van Rio de Janeiro in 1992 zijn op internationaal niveau tal van initiatieven en maatregelen genomen voor sterkere integratie van milieubeleid en visserijbeleid. De Gemeenschap zal uitvoering moeten geven aan resoluties en conclusies van internationale fora zoals de Commissie voor duurzame ontwikkeling van de VN, en de Noordzeeconferentie. In de Mededeling van de Commissie betreffende de strategie van de Europese Gemeenschap inzake biodiversiteit (COM (1998) 42), die in februari 1998 is aangenomen, is gezegd dat tegen begin 2000 een actieplan voor integratie van biodiversiteitsdoelstellingen in het visserijbeleid zal worden opgesteld. De Commissie heeft op 14.7.1999 een mededeling bij de Raad en het Europees Parlement ingediend over visserijbeheer en natuurbehoud in het mariene milieu .

COM(1999)363 def.

In de Gemeenschap zelf heeft de Europese Raad op de Top van Keulen het visserijbeleid aangewezen als een beleid waarbij ook speciale aandacht moet worden gegeven aan milieuoverwegingen. De Visserijraad dient daarover in het jaar 2000 verslag uit te brengen aan de Europese Raad.

De procedures van het GVB moeten daarom opnieuw worden bezien teneinde ervoor te zorgen dat voldoende rekening wordt gehouden met milieueisen.

- Verbetering van de beheersinstrumenten: De hervorming die in 1992 op gang is gebracht, is op veel belangrijke punten niet afgerond, bijvoorbeeld met betrekking tot doelstellingen en strategieën voor meerdere jaren op het vlak van het beheer, het beheer van de visserijinspanning en de inpassing van het beheer van de visserij in de Middellandse Zee in de regeling voor het beheer van de visserij van de Gemeenschap.

Ook het beleid ten aanzien van de teruggooi dient opnieuw te worden bekeken in het licht van de internationale ontwikkelingen, en van studies en ervaring in de Gemeenschap, zodat maatregelen kunnen worden genomen in verband met de bezorgdheid van de sector, milieugroepen en internationale organisaties over het huidige hoge niveau van de teruggooi, anders gezegd de weer overboord gezette vangsten.

Ook de controleregelingen zouden in het kader van het debat over 2002 opnieuw kunnen worden besproken.

- Een duidelijker verantwoorde besluitvorming: De visserijsector vraagt om meer duidelijkheid over en ruimere inschakeling bij het beheer. In dat verband zijn de woorden 'subsidiariteit', 'decentralisering' en 'regionalisering' gebruikt. Het Europees Parlement heeft in februari 1999 een resolutie ter zake aangenomen.

De betrokkenen zouden willen deelnemen aan alle drie fasen van het beheer, d.w.z. overleg, besluitvorming en uitvoering van de besluiten. Aangezien de laatste fase vooral de verantwoordelijkheid is van de lidstaten, zou bij het debat over 2002 de discussie kunnen worden toegespitst op de andere twee fases, daarbij rekening houdend met het huidige institutionele kader van het Verdrag.

In dezelfde context zou in de discussie over het GVB na 2002 ook kunnen worden gesproken over mogelijkheden voor grotere flexibiliteit bij het beheer om specifieke plaatselijke problemen op te vangen, over vereenvoudiging van de wetgeving van de Gemeenschap, stimulering van de samenwerking om het onderzoek te verbeteren en bevordering van nauwere relaties tussen vissers en wetenschapsmensen.

- Buitenlandse betrekkingen in het kader van het GVB: De Gemeenschap zal, overeenkomstig de conclusies van de Raad van 1997, haar beleid inzake de visserijovereenkomsten moeten aanpassen in de richting van samenwerkingsovereenkomsten die stabiele relaties tussen partners van beide partijen in de sector mogelijk maken en tevens een betere uitvoering van de Gedragscode voor verantwoorde visserij. De Gemeenschap zal ook haar rol in de internationale visserijorganisaties moeten versterken, de multilaterale overeenkomsten waartoe zij is toegetreden moeten uitvoeren en de internationale samenwerking in het Middellandse-Zeegebied moeten bevorderen.

4. Vanzelfsprekend mag niet uit het oog worden verloren dat de datum 31 december 2002 ook de uiterste termijn is met betrekking tot een aantal punten van Verordening nr. 3760/92 en de Akten van toetreding van 1985 en 1994. Het betreft:

- De toegangsregeling voor de wateren binnen de 6/12-mijlszone: Volgens artikel 6 van Verordening nr. 3760/92 zullen er, zonder een besluit van de Raad vóór 31 december 2002, geen beperkingen meer gelden voor de toegang tot die wateren.

Uit overleg met de betrokken partijen is gebleken dat niemand eraan twijfelt dat de toegang tot de kustwateren beperkt moet blijven. Er waren veel stemmen die pleiten voor verscherping van de huidige regeling ten gunste van de kustvissers, hetzij door vergroting van het gebied waarvoor de beperkte toegang geldt, hetzij door van deze uitzondering een permanent punt van het GVB te maken.

- Toegang tot de 'Shetland Box': Volgens artikel 7 van Verordening nr. 3760/92 zal, als de Commissie vóór 31 december 2002 geen voorstel indient of de Raad geen besluit neemt, de huidige regeling blijven bestaan. Uit het overleg is naar voren gekomen dat de meningen op dit punt verdeeld zijn.

- Toegang tot de Noordzee voor vaartuigen van Spanje en Portugal (Akte van toetreding van 1985) en van Zweden en Finland (Akte van toetreding van 1994): Zonder besluit zal het 'acquis communautaire' worden toegepast zoals dat nu geldt, d.w.z. vrije toegang tot deze wateren voor de vissersvloten van alle lidstaten, maar dat de toegang tot de visbestanden is gebaseerd op het beginsel van de relatieve stabiliteit voor de soorten waarvoor regels zijn vastgesteld en dat onbeperke toegang tot de visbestanden alleen geldt voor de weinige soorten waarvoor nog geen regels gelden.

In de 2002-discussie zal moeten worden gesproken over de mogelijkheid dat de visserijinspanning en de bijvangsten zullen toenemen als gevolg van ruimere toegang tot de Noordzee.

- Relatieve stabiliteit: Uit het overleg is naar voren gekomen dat dit basisbeginsel van het GVB ruime instemming heeft en niet ter discussie moet worden gesteld.

5. De Commissie is van mening dat het GVB voor de periode na 2002

- coherent dient te zijn in zijn doelstellingen;

- een stringente en allesomvattende beheersregeling dient te omvatten;

- milieueisen moet kunnen inpassen en daarop vooruit moet lopen;

- de betrokkenen bij het visserijbeheer moet inschakelen en zorgen voor transparantie, zodanig dat wordt voldaan aan de eisen van de Verdragen;

- de ontwikkeling van een efficiënte en concurrerende visserijsector in de Europese Unie moet stimuleren.

De Commissie zal bij het opstellen van het verslag met het oog op het beleid na 2002 door de vijf bovengenoemde overwegingen laten leiden.


BIJLAGE I

OVERZICHT VAN DE GEBRUIKTE AFKORTINGEN

GVB: Gemeenschappelijk visserijbeleid

MOP: Meerjarig oriëntatieprogramma

FIOV: Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij

NGO's: Niet-gouvernementele organisaties

GMO: Gemeenschappelijke marktordening

VMS: Vessel Monitoring System - Satellietvolgsysteem vissersvaartuigen

EEZ: Exclusieve economische zone

WTO: World Trade Organisation - Wereldhandelsorganisatie

GFCM: Algemene raad voor de visserij in de Middellandse Zee

ICCAT: Internationale commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan

IOTC: Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan

IATTC: Interamerikaanse commissie voor tropische tonijn

NEAFC: Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan

NAFO: Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan

CCAMLR: Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren


BIJLAGE II


LIJST VAN LOPENDE VISSERIJOVEREENKOMSTEN


VISSERIJOVEREENKOMST

LAND // Geldig tot en met

Angola // 02/05/00

Kaapverdië // 05/09/00

Comoren // 27/02/01

Ivoorkust // 30/06/00

Estland // 31/12/06

Gabon // 03/12/01

Gambia // 30/06/96

Groenland // 31/12/00

Guinee-Bissau // 15/06/01

Equatoriaal Guinee // 30/06/00

Faeroër // 12/03/03

IJsland // 11/01/04

Letland // 05/02/03

Litouwen // 12/10/03

Madagascar // 20/05/01

Marokko // 30/11/99

Mauritius // 30/11/99

Mauritanië // 31/07/01

Noorwegen // 16/06/03

Polen (bilaterale overeenkomst met Zweden) // 31/12/05

Guinee // 31/12/99

Rusland (bilaterale overeenkomst met Finland en Zweden) // 31/12/02

São Tomé // 31/05/02

Senegal // 30/04/01

Seychellen // 17/01/02


BIJLAGE III

Enkele punten uit het 8ste rapport van het WTECV

Situatie van de visbestanden

In bijlage I bij Beschikking 97/413/EG van de Raad van 26 juni 1997 is een tabel opgenomen van visbestanden. Deze bestanden zijn ingedeeld als met uitputting bedreigd (UR), overbevist (OB) of volledig geëxploiteerd (VG). De instantie die advies uitbrengt over de meeste van deze bestanden is de Internationale raad voor het onderzoek van de zee (ICES). De adviezen met betrekking tot tonijn en zwaardvis in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee worden uitgebracht door de ICCAT.

De indeling in bijlage I bij Beschikking 97/413/EG van de Raad was gebaseerd op de volgende definities:

UR (Eng. DR - depletion risk) = de paaibiomassa (Spawning Stock Biomass - SSB -) ligt momenteel onder het biologisch aanvaardbaar minimumniveau of zal daar waarschijnlijk op korte termijn onder komen te liggen bij de huidige niveaus van visserijsterfte.

OB (Eng. OF - overfished) = matige tot aanzienlijke toename van de vangsten op lange termijn, als de visserijinspanning wordt beperkt; bij sterke overbevissing bestaat op middellange termijn het risico dat de paaibiomassa voor de verschillende visbestanden tot beneden het biologisch aanvaardbaar minimumniveau daalt.

VG (volledig geëxploiteerd) = geen aanzienlijke toeneming of achteruitgang op lange termijn van de vangsten, als de visserijinspanning matig wordt vergroot of verkleind.

Sinds is besloten het voorzorgsbeginsel (Precautionary Approach/pa) te volgen heeft de ICES de vorm van de adviezen veranderd. Het advies is nu gebaseerd op limieten en op de voorzorgsaanpak gebaseerde referentie-/ijkpunten voor de biomassa: B (Blim, Bpa) en voor de visserijsterfte (Flim, Fpa). Via de voorzorgsaanpak moet F - de visserijsterfte - beneden Fpa blijven en de SSB - paaibiomassa - boven Bpa. Fpa en Bpa zijn door ICES voorgesteld om met een grote mate van waarschijnlijkheid te vermijden dat de bovengrens voor de visserijsterfte (Flim) en de ondergrens voor de paaibiomassa (Blim) worden bereikt of overschreden.

Het WTECV heeft bij nieuw onderzoek van de lijst van bestanden die waren ingedeeld als UR, OB of VG voor zover mogelijk nieuwe op simpele regels gebaseerde definities aangenomen naargelang van de situatie van het bestand en in samenhang met de referentiepunten volgens de voorzorgsaanpak, wanneer die beschikbaar waren. Het WTECV erkent wat betreft de referentiepunten die in 1998 door de ICES waren verstrekt referentiepunten op grond van de voorzorgsaanpak voorstellen zijn en dat die referentiepunten voor een aantal bestanden gewijzigd kunnen worden. De door het WTECV vastgestelde definities zijn:

UR = als SSB kleiner is dan Bpa wordt het bestand ingedeeld als met uitputting bedreigd. In alle gevallen waarin gegevens over de huidige SSB en Bpa beschikbaar zijn, is dit het eerste criterium om een bestand in te delen als UR.

OB = als SSB groter is dan of gelijk is aan Bpa en F is groter dan Fpa, wordt het bestand als overbevist beschouwd, aangezien bij visserij die leidt tot een hogere sterfte dan Fpa er een hoger risico bestaat dat een bestand in de situatie 'met uitputting bedreigd' komt.

VG = als F kleiner is dan of gelijk is aan Fpa en SSB groter dan of gelijk aan Bpa en er geen aanzienlijke grotere vangsten of aanzienlijk kleinere vangsten te verwachten zijn als de visserijinspanning matig wordt verhoogd of verkleind, wordt het bestand geacht volledig te worden geëxploiteerd.

Als een bestand niet in een van de bovengenoemde categorieën is ingedeeld, komt een bestand daarvoor niet in aanmerking of had het WTECV onvoldoende gegevens om de situatie ervan te evalueren.

Het WTECV wijst erop dat in artikel 2, lid 4, van Beschikking 97/413 van de Raad is bepaald dat voor bestanden die niet zijn genoemd in bijlage I bij die beschikking, met inbegrip van de bestanden waarvan de situatie onvoldoende bekend is, de visserijinspanning voor de periode 1997-2001 niet wordt verhoogd. Het WTECV staat volkomen achter deze beschikking van de Raad en wenst er nadrukkelijk op te wijzen dat in specifieke gevallen waarin lidstaten bijkomende vangstmogelijkheden hebben opgespoord, het de verantwoordelijkheid van de lidstaat of van de staten dient te zijn om aan te tonen dat het opvissen van die vangstmogelijkheden volstrekt in overeenstemming is met de voorzorgsaanpak.

Het WTECV heeft de meest recente adviezen van de relevante adviesinstanties onderzocht. Het heeft de betrokken informatie gebruikt om het oordeel dat in bijlage I van Beschikking 97/413 van de Raad over de verschillende bestanden is gegeven, bij te werken. Dat geactualiseerde oordeel is opgenomen in Tabel 2.2.1.1 en hierna wordt die tabel de 'Indeling 1999' genoemd. Het oordeel over de verschillende bestanden uit de oorspronkelijke bijlage I bij Beschikking 97/413 van de Raad en het corresponderende oordeel van de 'indeling 1999' zijn opgenomen in Tabel 2.2.1.2 met bovendien de huidige ramingen over F, SSB en de bijbehorende ijkpunten volgens de voorzorgsaanpak.

Het WTECV wijst erop dat uitsluitend nieuwe indelingen zijn gemaakt voor bestanden die zijn genoemd in bijlage I bij Beschikking 97/413 van de Raad, maar merkt op dat er nog andere bestanden zijn waarvoor indelingen zouden kunnen worden gegeven. Verder is er geen nieuwe indeling voor de Nephrops-bestanden gemaakt, aangezien ICES daarvoor nog geen nieuw advies heeft uitgebracht rekening houdend met de ijkpunten volgens de voorzorgsaanpak.

In Tabel 2.2.1.1 zijn de vangsten in de gebiedseenheden voor het visserijbeheer (de kolommen van de tabel) soms afkomstig uit meer dan één bestand en die bestanden kunnen verschillend zijn ingedeeld. In dergelijke situaties is het beheerde gebied ingedeeld op grond van de situatie van het slechtste bestand.

Het oordeel bij de 'indeling 1999' verschilt in veel gevallen van dat in de oorspronkelijke Bijlage I bij Beschikking 97/413. Dit hoeft echter niet te corresponderen met een verandering in de feitelijke situatie, maar kan een gevolg zijn van de andere methode van indeling. Aangezien het WTECV niet betrokken is geweest bij het opstellen van de oorspronkelijke Bijlage I van Beschikking 97/413 van de Raad en deze tabel met een zekere mate van subjectiviteit is opgesteld, heeft het WTECV de indelingscriteria voor het opstellen van de oorspronkelijke bijlage I niet kunnen toepassen op de huidige ramingen van F en SSB.

Effecten van de MOP's op de situatie van de visbestanden

In een poging om te bepalen of de huidige situatie van de bestanden zoals beoordeeld in Tabel 2.2.1.1 (indeling 1999) anders is dan in 1994, heeft het WTECV de criteria voor de 'indeling 1999' toegepast op de gegevens die zijn gebruikt voor het opstellen van het oorspronkelijke overzicht in Bijlage I van Beschikking 97/423 van de Raad. Het resultaat daarvan wordt hierna 'Nieuwe Bijlage I bij Beschikking 97/413' genoemd. Op deze manier kan het WTECV met gebruikmaking van een consistente indelingsmethode de situatie van de bestanden in 1997 rechtstreeks vergelijken met die in 1994.

In de praktijk heeft het Comité voor de vervaardiging van de 'Nieuwe Bijlage I' de visserijmortaliteitscijfers gebruikt die waren vermeld in het 'Report of the Group of Independent Experts to Advise the Commission on the Fourth Generation of Multi-Annual Guidance programmes (the Lassen Report)' in combinatie met ramingen over de biomassa van het paaibestand in 1994 uit ICES-rapporten uit 1995. Meestal waren de cijfers voor de visserijmortaliteit gemiddelden over de periode 1990-1994. De uitkomsten van de 'Nieuwe Bijlage I-indeling' zijn vermeld in Tabel 2.2.2.1 samen met de uitkomsten die zijn verkregen via toepassing van de meest recente adviezen van ICES.

Er zij op gewezen dat het niet mogelijk is geweest om een vergelijking te geven voor alle van belang zijnde bestanden, aangezien de relevante gegevens over F en SSB niet beschikbaar waren voor beide tijdstippen. Er zij ook op gewezen dat in sommige gevallen vergelijkingen zijn gemaakt ofschoon de indelingen niet strikt vergelijkbaar waren, in 1999 zijn bijvoorbeeld voor Noordzeekabeljauw aparte adviezen gegeven over de sectoren IIIa (Skagerrak) en VIId enerzijds en voor deelgebied IV anderzijds, terwijl in 1998 advies is uitgebracht voor deze drie zones samen.

De gegevens van Tabel 2.2.2.1 zijn samengevat in de tekst van onderstaande tabel:


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


De teksttabel laat zien dat de meeste bestanden zouden zijn ingedeeld zoals nu, dus geen verslechtering en ook geen verbetering. Vergelijking van de waarden van F en SSB geeft echter een ander beeld. Het WTECV wijst er wel op dat iedere verandering in de ramingen van deze waarden wordt geregistreerd als een verandering naar beneden of naar boven ongeacht de grootte ervan. Een verandering in F met 0,01 bijvoorbeeld wordt evenzeer als een verandering genoteerd als een verandering met 0,5.

Wanneer de richting van de verandering in F en die in SSB tegelijk worden bekeken, wordt voor 11 bestanden een daling van F in combinatie met een toename van SSB vastgesteld, terwijl voor 7 een stijging van F en een daling van SSB wordt geconstateerd.

Bijgevolg lijkt de situatie van de bestanden waarvoor een vergelijking kan worden gemaakt niet significant te zijn veranderd in de periode 1994-1997. Voor die bestanden waarvoor de situatie is veranderd, kan het WTECV op dit ogenblik de oorzaken van de verandering niet bepalen en kan het niet aangeven of de MOP's van invloed zijn geweest op de situatie van die bestanden.


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>