Artikelen bij COM(1999)270 - Tenuitvoerlegging van de conclusies van de tussentijdse ministervergadering inzake de wisselwerking tussen visserij en milieu van 13-14 maart 1997 in Bergen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
51999DC0270

Tweede verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van de conclusies van de tussentijdse ministervergadering inzake de wisselwerking tussen visserij en milieu van 13-14 maart 1997 in Bergen /* COM/99/0270 def. */


TWEEDE VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN DE CONCLUSIES VAN DE TUSSENTIJDSE MINISTERVERGADERING INZAKE DE WISSELWERKING TUSSEN VISSERIJ EN MILIEU VAN 13-14 MAART 1997 IN BERGEN


1. Inleiding

Dit verslag is op dezelfde manier gestructureerd als het verslag dat in 1998 door de Commissie is opgesteld (COM(1998)326 def. van 19.5.1998). In dit verslag wordt dus, evenals in het eerste verslag, niet ingegaan op de delen van de conclusies waarin de beginselen en de doelstellingen en strategieën inzake het beheer worden uiteengezet. Dit verslag gaat over het deel 'Acties', het grootste deel van de Conclusies, waarin de bevoegde autoriteiten rechtstreeks worden aangesproken. In het algemeen genomen behandelt dit verslag de acties op communautair niveau en wordt niet uitvoerig ingegaan op de acties van individuele lidstaten.


2. Herstel of instandhouding van de biomassa van het paaibestand

(Punten 6 en 7 van de Conclusies)

In de loop van 1998 heeft de ICES een 'voorzorgsaanpak' voor het visserijbeheer vastgesteld (streef- en maximumreferentiepunten; zie hierna). Deze voorzorgsaanpak is volledig verwerkt in het beheersadvies van de ICES voor commerciële visbestanden voor 1999, dat in november 1998 is bekendgemaakt.

Bij de voorbereiding van haar voorstel voor de TAC's en quota voor 1999 heeft de Commissie in aanzienlijke mate rekening gehouden met de door de ICES vastgestelde voorzorgsaanpak voor het visserijbeheer. De Raad heeft in zijn vergadering in december 1998 de meeste TAC's die door de Commissie waren voorgesteld voor visbestanden in het gebied waarover de Noordzeeconferentie spreekt, zonder wijzigingen kunnen vaststellen (Verordening (EG) nr. 48/1999 van de Raad van 18 december 1998).

Tijdens de jaarlijkse bilaterale vergadering in 1998 tussen de EG en Noorwegen over de visbestanden in de Noordzee, stelden de partijen vast dat, volgens rapporten van de ICES, voor een aantal belangrijke demersale en pelagische visbestanden in de Noordzee de veilige biologische grenzen bijna zijn bereikt of zelfs zijn overschreden. Zij waren het erover eens dat duurzame inspanningen nodig zijn om de situatie van de bestanden te verbeteren.

Gezien de huidige situatie van het scholbestand, zijn de EG en Noorwegen overeengekomen om de meerjarige beheerstrategie voor het herstel van de biomassa van het paaibestand voort te zetten. De door de EG en Noorwegen overeengekomen TAC voor schol voor 1999 zou moeten leiden tot een vermindering van de visserijsterfte ten opzichte van 1998 en zou moeten bijdragen tot een herstel van de biomassa van het paaibestand.

Hoewel het haringbestand bemoedigende tekenen van herstel van de rampzalige toestand in 1996 vertoont, concludeerdend de EG en Noorwegen dat de hoofdlijnen van het herstelplan voor haring dat zij in 1996 hebben vastgesteld, toegepast moeten blijven worden. Specifieke bepalingen voor de gerichte visserij op sprot die tot doel hadden de bijvangst van jonge haring te beperken, zijn gehandhaafd voor 1998 en 1999.

De bilaterale besprekingen tussen de EG en Noorwegen over de verbetering van het beheer van de makreel (met onderwerpen zoals de streefmortaliteit en de minimale biomassa van het paaibestand), waarmee is begonnen in 1995, zijn in 1998 voortgezet. Hoewel opnieuw vooruitgang is geboekt, is nog geen conclusie getrokken. Dit is ten dele toe te schrijven aan de complexiteit van het onderwerp. De TAC's voor 1998 en 1999 zijn vastgesteld op basis van de overeengekomen streefcijfers inzake mortaliteit.

Er zijn hoopvolle aanwijzingen dat de laatste jaren de visserijmortaliteit voor kabeljauw afneemt. De biomassa van het paaibestand is onlangs toegenomen en een verdere stijging wordt verwacht omdat de overvloedige jaarklasse 1996 volwassen wordt. De TAC voor 1999 is vastgesteld op 132 400 ton, wat overeenkomt met een aanzienlijke verdere daling van de visserijmortaliteit voor dit bestand. Op die manier hopen de EG en Noorwegen het progressieve herstel van de biomassa van het paaibestand te consolideren.

De EG en Noorwegen zijn overeengekomen in de eerste helft van 1999 samen te komen om de uitvoering van een voorzorgsaanpak voor het visserijbeheer te bespreken. Op deze vergadering zullen de meeste commercieel belangrijke Noordzeebestanden ter sprake komen.

In de bovengenoemde vergadering van de Raad is de Commissie verzocht om voor het eerst TAC's voor bestanden van gevlekte hondshaai en Noorse garnaal in overweging te nemen (er bestaat al een TAC voor laatstgenoemde soort in het Skagerrak/Kattegat). De Commissie heeft zich ertoe verbonden begin 1999 voorstellen in die zin aan de Raad voor te leggen.

In 1998 heeft de ICES streef- en maximumreferentiepunten vastgesteld voor de meeste bestanden die in de bijlage bij de Conclusies zijn vermeld. Er zijn referentiepunten vastgesteld voor kabeljauw, schelvis, haring, makreel, Noorse garnaal, Noorse steenbolk/kever, schol, koolvis, zandspiering, tong en wijting. De voorzorgsaanpak voor het visserijbeheer op basis van door de ICES vastgestelde referentiepunten is door de Raad nog niet formeel goedgekeurd.

Met betrekking tot bestandsopnamen en ramingen kan worden vermeld dat de ICES dergelijke bestandsopnamen heeft vastgesteld voor zeeduivel, schartong, Noorse steenbolk/kever en zandspiering.


3. Vermindering van de vangstcapaciteit van de vissersvloot en/of van de visserij-inspanning

(Punt 6.9 van de Conclusies)

De doelstellingen voor de vangstcapaciteit en/of de visserij-inspanning van de vissersvloot van de Gemeenschap worden vastgesteld in meerjarige oriëntatieprogramma's (MOP's). Deze worden vastgesteld op grond van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad, de 'basisverordening', en hebben tot doel de vangstcapaciteit en de visserij-inspanning van de vloot te beperken tot een niveau waarbij er op lange termijn een evenwicht is tussen de exploitatie en de omvang van de bestanden. Het huidige programma is het vierde in de reeks en geldt voor de periode van 1.1.1997 tot en met 31.12.2001 (MOP-IV).

De richtsnoeren voor de vaststelling van de doelstellingen van MOP-IV zijn in Beschikking 97/413/EG van de Raad van 26 juni 1997 bepaald. Zij voorzien in een vermindering van de visserij-inspanning met 30 % voor met uitputting bedreigde bestanden en met 20 % voor overbeviste bestanden. Deze percentages zijn vrij gering gelet op het aandeel van deze soorten in de totale vangst. De bepalingen inzake vermindering van de vangstcapaciteit gelden niet voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die passief vistuig gebruiken.

In MOP-IV worden voor iedere lidstaat de vlootsegmenten aangegeven en wordt, naar gelang van de geëxploiteerde bestanden en het gebruikte vistuig, de vóór 31.12.2001 te bereiken vermindering van de visserij-inspanning vastgesteld. Ook worden tussentijdse doelstellingen per jaar vastgesteld om ervoor te zorgen dat de verminderingen geleidelijk worden bereikt. In 1997 is de communautaire vloot ingekrompen met ongeveer 2 % qua tonnage en 3 % qua motorvermogen.

Voor vaartuigen die actief vistuig, zoals sleepnetten of ringnetten gebruiken, mag de met MOP-IV te bereiken inspanningsvermindering worden bereikt door een combinatie van activiteits- en capaciteitsvermindering, op voorwaarde dat de activiteit in duidelijk omschreven takken van visserij adequaat kan worden gecontroleerd. Frankrijk, Duitsland, Ierland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk maken voor bepaalde vlootsegmenten gebruik van deze bepaling. Alle andere lidstaten willen de doelstellingen van MOP-IV alleen via capaciteitsvermindering te realiseren.


4. Bescherming van jonge vis en van schaal- en weekdieren

(Punt 8 van de Conclusies)

Een van de maatregelen die op middellange termijn zouden kunnen leiden tot een toename van de biomassa van het paaibestand voor kabeljauw is de invoering van gesloten gebieden ("boxes") om daardoor zich groeperende jonge vissen te beschermen. Voor kabeljauw wordt deze aanpak meestal bemoeilijkt door het feit dat de jonge vissen zich niet lang genoeg in duidelijk afgebakende geografische gebieden verzamelen. Desondanks hebben een aantal lidstaten begin 1998 de visserij, op basis van in onderling overleg vastgestelde nationale maatregelen, tijdelijk kunnen sluiten om een plaatselijk gegroepeerd in de Duitse Bocht voorkomende jonge kabeljauw te beschermen.

De Raad heeft besloten om voorlopig, als tijdelijke maatregel, verschillende maaswijdten vast te stellen voor staand vistuig voor de vangst van grote, respectievelijk kleine gevlekte hondshaai. Voor deze twee soorten gold oorspronkelijk slechts eenzelfde maaswijdte en dat is, gezien de verschillen in hun respectieve grootte als ze volwassen zijn, ongewenst.

Op 30 maart 1998 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 850/98 vastgesteld, die gericht is op instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen. Deze verordening vervangt vanaf 1 januari 2000 de huidige verordening van de Raad houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (Verordening (EG) nr. 894/97 van de Raad van 29 april 1997). Zowel de huidige als de nieuwe verordening hebben betrekking op, onder andere, de Noordzee, het Kanaal en het Skagerrak. Het voornaamste doel van de nieuwe (en ook van de huidige) verordening is de vangst van jonge vis, schaal- en weekdieren zoveel mogelijk te beperken.

In het kader van de herziene verordening inzake technische maatregelen heeft de Commissie bij de Raad een voorstel ingediend tot vaststelling van de regels voor het gebruik, tijdens één enkele visreis, van netten van verschillende maaswijdten ("de twee-netten-regel"). Dit voorstel van de Commissie voorziet ook in een uitbreiding van het verplichte gebruik van het logboek tot groepen vissersvaartuigen waarvoor die verplichting totnutoe niet gold. Na goedkeuring door de Raad zullen deze maatregelen van toepassing worden op 1 januari 2000.

Daarnaast werkt de Commissie in het kader van de nieuwe verordening voor technische maatregelen nog aan twee nieuwe verordeningen. Een daarvan omvat bepalingen voor vaartuigen die vissen in de zogenoemde scholbox (een gebied langs de kusten van grosso modo Frankrijk, België, Nederland, Duitsland en Denemarken waarin grote concentraties jonge schol voorkomen). De andere verordening zal gedetailleerde voorschriften bevatten voor het gebruik van zeeflappen of sorteerroosters bij de visserij op garnaal; deze bepalingen zouden ertoe moeten leiden dat meer jonge platvis uit de netten ontsnapt.


5. Bescherming van soorten en habitats

(Punt 9 van de conclusies)

Veel van de maatregelen die in andere punten van dit verslag zijn beschreven, zijn niet alleen goed voor de commerciële visserij maar voor alle vissoorten. Vooral de combinatie van de jaarlijkse verordening over TAC's/quota, de verordening inzake technische maatregelen en de meerjarige oriëntatieprogramma's, allemal maatregelen die gericht zijn op de vermindering en de beheersing van de visserijmortaliteit, zal een gunstig effect hebben op de ecosystemen in de Noordzee.

Gezien de mogelijk ongunstige gevolgen van de visserij op zandspiering voor de beschikbaarheid van voedsel voor bepaalde soorten zeevogels, heeft de Commissie de ICES gevraagd hierover in de nabije toekomst een advies uit te brengen. Op basis van dit advies kan de Commissie eventueel passende voorstellen bij de Raad indienen.

De bovenvermelde maatregelen zijn bedoeld om het effect van de visserij op doelsoorten en andere soorten te verminderen. Er zijn ook specifieke communautaire maatregelen voor de bescherming van voor de Gemeenschap belangrijke soorten en habitats in het algemeen. Deze maatregelen zijn opgenomen in de vogel- en habitatrichtlijn, die zowel gelden voor kust- en zeegebieden als voor het binnenland. Het kernpunt van deze richtlijnen is de realisatie van een communautair netwerk van beschermde gebieden, het 'Natura 2000-netwerk'.

De totstandkoming van Natura 2000 heeft vertraging opgelopen, vooral doordat veel lidstaten hun wettelijke verplichtingen niet zijn nagekomen. Met name hebben de lidstaten niet tijdig lijsten van voorgestelde plaatsen van communautair belang ingediend. De Commissie heeft hier op twee manieren op gereageerd: ten eerste door technische bijstand aan de lidstaten te verlenen in de vorm van workshops, seminars, conferenties, enz. om hen te helpen hun moeilijkheden op te lossen en, in de tweede plaats, door gerechtelijke procedures in te leiden tegen landen die nog steeds in gebreke blijven.

In het kader van de technische bijstand is een specifieke conferentie gehouden over de uitvoering van de habitatrichtlijn in mariene en kustgebieden, en daarnaast bijeenkomsten over meer algemene onderwerpen zoals financiering, opstellen van beheersplannen en inschakeling van plaatselijke beheerders.

Wat het juridisch aspect betreft, zijn overtredingsprocedures ingeleid tegen verscheidene lidstaten en worden procedures tegen andere lidstaten overwogen. Het Europese Hof van Justitie heeft reeds een aantal belangrijke vonnissen geveld. Deze hebben niet rechtstreeks betrekking op mariene problemen, maar zijn een bewijs van het succes van de Commissie bij het nakomen van haar verplichting om de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving op dit gebied te garanderen.

In feite worden steeds meer nationale lijsten van plaatsen van communautair belang ingediend. Het eerste biogeografisch seminar voor het Atlantisch gebied staat gepland voor het najaar van 1999. In dit seminar zal niet onmiddellijk de definitieve lijst worden vastgesteld, maar wel zal het een mijlpaal zijn in de tenuitvoerlegging van de habitatrichtlijn in het Atlantisch gebied. Totnogtoe hebben alle 13 lidstaten met mariene en kustgebieden in hun lijst van voorgestelde plaatsen van communautair belang ten minste één gebied van het type mariene wateren of getijdengebied opgenomen.

Bijlage V van het OSPAR-Verdrag inzake de bescherming van de ecosystemen en de biologische diversiteit van het zeegebied, die in 1998 is aangenomen, moet ook worden vermeld. In de inleiding van deze bijlage is bepaald dat OSPAR probeert overlapping met activiteiten die al krachtens andere internationale overeenkomsten zijn vastgesteld, te vermijden. De bepalingen van de bijlage stemmen overeen met die van de vogel- en de habitatrichtlijn. Zij maken het mogelijk dat OSPARCOM maatregelen vaststelt voor bescherming van mariene habitats en soorten waarvoor geen EG-wetgeving bestaat. Zo zou een aanvullend programma van maatregelen voor natuurbehoud in het Noordoost-Atlantische gebied, met inbegrip van de Noordzee, tot stand moeten komen. De Commissie steunt de nieuwe bijlage. De Commissie steunt ook de wetenschappelijke initiatieven van OSPAR, zoals werkzaamheden voor een beter begrip van de mariene ecosystemen.

In de conclusies van de vergadering van OSPAR in 1998 wordt ook gewag gemaakt van de noodzaak om de samenwerking met de Europese Commissie te verbeteren. Momenteel wordt onderzocht hoe dit het best kan gebeuren.

De Commissie heeft steun verleend aan het BIOMAR-project dat bedoeld is om een compleet classificatiesysteem voor mariene biotopen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en Ierland op te stellen. Dit project zal worden gevolgd door het Europees Informatiecentrum voor het Natuurbehoud, in het kader van de ontwikkelingen in het EUNIS-systeem. Voorts zijn ook een aantal mariene projecten gefinancierd via LIFE, bijvoorbeeld het project van het VK inzake instandhoudingsmaatregelen in mariene Speciale Beschermingszones.

De nadruk op kusthabitattypes in de habitatrichtlijn is geen toeval. Een groot gedeelte van het kustgebied behoort tot de gebieden van de Noordzee waar het milieu het zwaarst wordt belast. Een groot deel van deze belasting is afkomstig van activiteiten op land en in de kustwateren, maar ook een aanzienlijk deel ervan komt van offshore- en diepere wateren. Het demonstratieprogramma van de Commissie voor een geïntegreerd beheer van de kustgebieden, dat verschillende economische sectoren bestrijkt (bijvoorbeeld vervoer, toerisme, visserij), was bedoeld om informatie over de oorzaken van de achteruitgang en het slechte beheer van veel van de Europese kustgebieden bijeen te brengen en te evalueren. Het zal concrete voorbeelden geven van een goed geïntegreerd beheer van kustgebieden bij uiteenlopende sociaal-economische, culturele, administratieve en natuurlijke omstandigheden. De Commissie wenst het openbaar debat over dit onderwerp te stimuleren en zal binnenkort op basis van de voorlopige resultaten van het programma een discussiedocument publiceren.


6. Bescherming tegen andere activiteiten dan de visserij

(Punt 10 van de conclusies)

Omdat de kans dat blootstelling van in het water levende organismen aan schadelijke stoffen gevolgen heeft voor de commerciële visbestanden en -soorten groter is dan voor marginale of bedreigde soorten, werkt de Commissie aan een lijst van prioritaire stoffen in het kader van de kaderrichtlijn inzake het waterbeleid. Voor deze stoffen zullen milieukwaliteitsdoelstellingen worden vastgesteld en mogelijk ook productnormen, als de doelstellingen niet kunnen worden gehaald door toepassing van de beste beschikbare technologie. Dit programma zal een aanvulling zijn op de werkzaamheden op grond van de IPPC-Richtlijn 96/61 die tot doel heeft de verontreiniging van het zeewater door de industrie te verminderen.

Wat de landbouw betreft, heeft de Commissie een workshop georganiseerd over de vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waarin onder meer is voorgesteld een verbod op het gebruik van dergelijke stoffen in bijzonder kwetsbare gebieden te overwegen en het onderzoek van actieve stoffen in het kader van Richtlijn 91/414 van de Raad te bespoedigen. In verband met het probleem van eutrofiëring, veroorzaakt door nitraten, heeft de Commissie tegen een aantal lidstaten procedures ingeleid wegens de ontoereikende uitvoering van de Nitraatrichtlijn 91/676.

De Commissie heeft als vertegenwoordiger van de Gemeenschap, die overeenkomstsluitende partij is bij de OSPAR-Commissie voor de bescherming van het noordoosten van de Atlantische Oceaan, haar steun betuigd aan de nieuwe strategieën van OSPAR inzake biodiversiteit, gevaarlijke en radioactieve stoffen en eutrofiëring; over het eerstgenoemde onderwerp, biodiversiteit, is een nieuwe bijlage bij het Verdrag opgesteld. Voorts heeft de Commissie ook haar steun betuigd voor programma's die zijn voorgelegd in de commissies voor de bescherming van de Oostzee en de Middellandse Zee.


7. Controle en rechtshandhaving

(Punt 11 van de conclusies)

In 1998 is de regeling voor de controle op de naleving van het gemeenschappelijk visserijbeleid grondig herzien.

De Raad ging unaniem akkoord met de analyses en conclusies in de Mededeling inzake de controle op de visserij (COM(98)92 van 12.2.1998). Voor zover er na de hervorming van de controleregeling in 1993 nog zwakke punten in de regeling voorkwamen, was in het actieplan 'Verbetering van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid' (SEC(98)949 van 5.6.1998) een lijst opgenomen van de acties die moesten worden ondernomen om deze onvolkomenheden te verhelpen. De Raad heeft ten slotte eind 1998 een verordening aangenomen: Verordening (EG) nr. 2846/98 van de Raad van 17 december 1998 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (1).

(1) PB L 358 van 31.12.1998, blz.5

De wijzigingen betreffen:

1. een intensievere samenwerking tussen alle autoriteiten in alle stadia (van de vangst tot de levering aan de consument) van de visserijcontrole, de inspectie en het toezicht;

2. een grotere doorzichtigheid, met name met betrekking tot de follow-up van belangrijke overtredingen;

3. meer autonomie voor de visserij-inspecteurs van de Commissie, en

4. een verscherpt toezicht op vaartuigen van derde landen die hun vangsten in de Gemeenschap aanlanden.

Deze maatregelen zullen in de loop van 1999 van kracht worden.

Overeenkomstig de besluiten om het toezicht via satelliet verplicht te stellen, zijn positiemeldingsvoorzieningen geïnstalleerd op een eerste groep van communautaire vissersvaartuigen waarvoor deze bepaling op 1 juli 1998 van kracht is geworden. Vanaf 1 januari 2000 zullen alle communautaire vissersvaartuigen met een lengte van meer dan 20 meter met een dergelijk satellietvolgsysteem (VMS) zijn uitgerust. Vanaf die datum zullen ook vaartuigen van derde landen die in de wateren van de Gemeenschap vissen met een dergelijk VMS-systeem uitgerust moeten zijn.

Begin 1999 heeft de Commissie bij de Raad een voorstel ingediend voor een verordening 'tot vaststelling van een lijst van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid' (COM(99)70 van 19.2.1999). Dit voorstel is voor het eerst besproken in de Visserijraad van maart.

Er is een aantal uitwisselingen geweest van visserij-inspecteurs tussen lidstaten en derde landen rond de Noordzee. Daar zijn ook visserij-inspecteurs van de Commissie bij betrokken. Deze uitwisselingen hebben de inspecteurs vertrouwd gemaakt met de door de andere partijen toegepaste inspectieprocedures en -praktijken en hebben, via persoonlijke contacten, de communicatie tussen de autoriteiten verbeterd.

Deskundigen van de EG, Noorwegen en de Faeroër hebben bilateraal en trilateraal, en ook in het kader van de NEAFC, gesproken over de controle en de rechtshandhaving m.b.t. instandhoudingsmaatregelen. De uitwisseling van gegevens over de aanlanding door vaartuigen van de eigen vlag is aanzienlijk verbeterd. De partijen hebben samengewerkt voor de totstandbrenging van een elektronisch systeem voor gegevensuitwisseling binnen de NEAFC dat in de nabije toekomst zal worden ingevoerd en zal worden gebruikt voor bilaterale gegevensuitwisseling.

De EG en Noorwegen zijn overeengekomen de controle op de makreelvisserij te verbeteren. Er is een werkgroep is opgericht om de aanvoerprocedures en met name de bepaling van het gewicht van de aangelande vis te bekijken.


8. Wetenschap, technologie en de economische gevolgen

(Punten 12 tot en met 15 van de conclusies)

In de door de Raad in maart 1998 goedgekeurde herziene verordening houdende technische maatregelen hebben de lidstaten zich ertoe verplicht om, wanneer zij voor de jaren 1998, 1999 en 2000 bij de Commissie een steunaanvraag indienen, prioriteit te geven aan experimentele projecten aangaande het nut van netdelen met vierkante mazen of andere middelen om de selectiviteit van gesleept vistuig te verbeteren. De Commissie zal voorrang geven aan de financiering van dergelijke projecten.

Ook onderzoek dat van belang is voor het gemeenschappelijk visserijbeleid in het algemeen, waaronder met name wetenschappelijke bemonsteringsprogramma's, wordt financieel door de Commissie gesteund. In de oproep voor het indienen van voorstellen voor 1999 is bepaald dat wat de Noordzee betreft, prioriteit wordt gegeven aan onderzoek in verband met kabeljauw en schol.

In 1998 is het eindverslag van het zogenoemde 'IMPACT-project' klaargekomen. Het verslag is getiteld 'Gevolgen van de verschillende visserijmethodes voor de bentische ecosystemen van de Noordzee en de Ierse Zee'. Dit onderzoek is door de Gemeenschap gefinancierd. Het verslag is aan de ICES toegezonden voor een wetenschappelijke evaluatie en een beheersadvies.


9. Informatie en betrokkenheid

(Punten 16, 17 en 18 van de conclusies)

De reeks regionale vergaderingen over het beheer van bepaalde takken van de visserij is in 1998 en begin 1999 voortgezet. Aan deze vergaderingen hebben onder andere de lidstaten, het bedrijfsleven, wetenschappers en economen uit de betrokken regio deelgenomen. In de periode 1998/1999 zijn drie van deze vergaderingen gehouden; er is gesproken over de visserij op platvis in de Noordzee, de visserij op pelagische vis in het noordoosten van de Atlantische Oceaan en de demersale visserij in het gebied van de Keltische Zee. De vergaderingen waren een vervolg op vergaderingen die eerder over dezelfde onderwerpen waren gehouden en waarover de Commissie een evaluatie heeft gegeven in de mededeling (COM(1998)145 van 18.3.1998).

In 1998 is de Commissie begonnen met een reeks informele vergaderingen met niet-gouvernementele organisaties die blijk hebben gegeven van belangstelling voor de visserij. Deze NGO's zijn zowel milieugroeperingen als groeperingen die zich bezig houden met ontwikkelingslanden. De bedoeling van deze vergaderingen is de NGO's te informeren en hun standpunten te vernemen.


10. Verdere integratie van het visserij- en het milieubeleid

(Punten 19 en 20 van de conclusies)

De Commissie heeft het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij gevraagd een werkprogramma voor onderzoek betreffende de biologische gevolgen van de visserij op te stellen. Dit programma zou in de loop van 1999 vastgesteld moeten worden.

De Commissie is op de hoogte van de internationale ontwikkelingen m.b.t. het concept 'voorzorgsaanpak'. De Commissie heeft door onder meer ICES, NAFO en NASCO georganiseerde vergaderingen over dit onderwerp bijgewoond. De Commissie is van plan de resultaten van deze vergaderingen te evalueren.

In februari 1999 heeft de EG deelgenomen aan het Visserijcomité van de FAO (COFI) waar de Internationale Actieplannen voor een vermindering van de toevallige vangst van zeevogels bij de beugvisserij, de instandhouding en het beheer van haaien, en het beheer van de visserijcapaciteit zijn aangenomen. Verder is in het COFI gesproken over de uitkomst van de technische bespreking van de FAO over de mogelijkheid om richtsnoeren op te stellen voor het toekennen van het ecologisch keurmerk aan visserijproducten. Deze bespreking, waaraan de EG heeft deelgenomen, vond plaats in oktober 1998.

In februari 1998 heeft de Commissie een mededeling aan de Raad en aan het Europees Parlement aangenomen over een strategie van de Europese Gemeenschap inzake biodiversiteit (COM(1998)0042). In deze strategie worden onder meer specifieke punten genoemd om ervoor te zorgen dat met het aspect diversiteit rekening wordt gehouden bij het communautaire visserijbeleid en de maatregelen voor de uitvoering daarvan. Verder zal een specifiek actieplan inzake visserij en biodiversiteit worden opgesteld, dat in 2000 bij de Raad en het Parlement zal worden ingediend.