Artikelen bij COM(2004)167 - Verbetering van het toezicht op de industriële visserij in de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2004)167 - Verbetering van het toezicht op de industriële visserij in de EU.
document COM(2004)167 NLEN
datum 25 maart 2004
Avis juridique important

|
52004DC0167

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Verbetering van het toezicht op de industriële visserij in de EU /* COM/2004/0167 def. */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT - Verbetering van het toezicht op de industriële visserij in de EU

1. Inleiding

Deze mededeling is het resultaat van een door de Commissie verrichte analyse van de voorbereiding van een verslag aan de Raad en het Europees Parlement met betrekking tot Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad van 29 juni 1998 tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie . Op grond van artikel 4 van die verordening neemt de Raad uiterlijk 31 december 2002 op basis van een verslag en een voorstel van de Commissie een besluit over de eventuele wijzigingen die in de verordening moeten worden aangebracht. Om diverse redenen, met name het grote aantal voor te bereiden herstelplannen, was het niet mogelijk de termijn van 31 december 2002 te halen, maar de kwestie van het toezicht op de industriële visserij blijft van belang.

PB L 191 van 7.7.1998, blz. 10.

De conclusies van de Commissie inzake het toezicht op de onder de verordening van 1998 vallende haringvisserij gelden eveneens voor andere vormen van industriële visserij. Daarom heeft de Commissie besloten een algemenere mededeling op te stellen over de noodzaak van een beter toezicht op alle vormen van industriële visserij.

2. Achtergrond: regulering van de industriële visserij op haring

In 1977 gaf de toestand van de haringbestanden in de wateren van de Gemeenschap aanleiding tot ernstige bezorgdheid. Aangezien men van mening was dat de industriële visserij in belangrijke mate tot deze situatie had bijgedragen en omdat beheersmaatregelen zoals TACs nog niet bestonden, heeft de Raad Verordening (EEG) nr. 2115/77 van 27 september 1977 tot instelling van een verbod op de gerichte visserij en de aanvoer van haring voor industriële doeleinden andere dan voor menselijk gebruik goedgekeurd. Deze verordening had tot doel ervoor te zorgen dat de haringvangsten uitsluitend waren voorbehouden voor menselijke consumptie. Zij verbood de visserij op haring voor andere industriële doeleinden dan voor menselijke consumptie in alle wateren van de Gemeenschap, alsmede de aanvoer in de Gemeenschap voor die doeleinden, ongeacht waar hij was gevangen.

PB L 247 van 28.9.1977, blz. 2.

Met de verbetering van de biologische situatie van de haringbestanden in veel gebieden en de ontwikkeling van visserijbeheersmaatregelen zoals de TAC- en quotaregeling en technische instandhoudingsmaatregelen, is het verbod op industriële visserij in 1998 opnieuw bekeken. Het resultaat hiervan was dat de Raad de verordening uit 1977 verving door Verordening (EG) nr. 1434/98. In deze verordening wordt bepaald onder welke voorwaarden haring voor industriële doeleinden mag worden aangevoerd en worden de regels voor ongesorteerde aanvoer vastgesteld:

Buiten de Oostzee (Gebieden 1 en 2) mag haring die is gevangen met netten met een minimummaaswijdte van minder dan 32 mm (in deelgebieden VIII en IX 40 mm), niet meer bedragen dan tussen 5 en 20% van de totale vangst, afhankelijk van het gebied en de doelsoort. Naast de maximumpercentages van de bijvangsten wordt in de TACs- en quotaverordening elk jaar een apart bijvangstquotum voor haring vastgesteld.

De Oostzee is verdeeld in de wateren ten oosten, respectievelijk ten westen van 16° oosterlengte. Ten westen van deze lijn geldt de regel dat bijvangst van haring 20 % van de totale vangst mag uitmaken wanneer wordt gevist met netten met een maaswijdte van minder dan 32 mm. Ten oosten van deze lijn mogen de vangsten voor 45 % uit haring bestaan wanneer wordt gevist een kleinere maaswijdte dan de minimummaaswijdte die is toegestaan voor de op haring gerichte visserij. De minimummaaswijdte varieert in verschillende delen van dit gebied tussen 32 en 16 mm.

In haar mededeling betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (de 'Roadmap') heeft de Commissie verklaard dat de industriële visserij net als andere vormen van visserij zal worden onderworpen aan instandhoudings- en beheersmaatregelen. Ook werd aangegeven dat de Commissie de ICES zou verzoeken een evaluatie te verrichten van de impact van de industriële visserij op mariene ecosystemen. In juni 2003 heeft de Commissie deze studie van de ICES ontvangen, die betrekking had op zandspiering, sprot, kever en blauwe wijting in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan. In de evaluatie is niet ingegaan op de industriële visserij in de Oostzee en daarom is de ICES verzocht dit element in 2004 op te nemen in zijn advies. Uit de studie van de ICES blijkt dat de impact op de mariene ecosystemen betrekkelijk gering is in vergelijking met de effecten van de visserij voor menselijke consumptie.

COM(2002) 181 definitief.

3. Huidige situatie

3.1. Toestand van de haringbestanden

3.1.1. Haringbestanden in de gebieden 1 en 2

De Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) geeft beoordelingen voor zes haringbestanden die van belang zijn voor vissers van de Gemeenschap in de gebieden 1 en 2:

- Noord-Atlantische haring;

- haring in het westelijk deel van de Oostzee, in het Skagerrak en in het Kattegat;

- Noordzeeharing;

- haring in de wateren ten westen van Schotland;

- haring in de Ierse Zee en

- haring in de sectoren VIa (zuid) en VIIb, c.

Het algemene beeld van de toestand van deze haringbestanden is positief. Met uitzondering van de haring in de sectoren VIa (zuid) en VIIb, c zijn de bestanden de afgelopen jaren gegroeid en bevinden zij zich op een betrekkelijk veilig niveau. De bestanden in de Noordzee en ten westen van Schotland hebben een recordniveau bereikt of zitten daar dicht tegenaan.

3.1.2. Haringbestanden in de Oostzee

De ICES deelt voor zijn beoordeling Oostzeeharing in in vijf bestanden: deelsectoren 22-24, deelsectoren 25-29 en 32, de Golf van Riga, deelsector 30 en deelsector 31.

De biologische situatie verschilt sterk binnen de verschillende bestanden in de Oostzee. Volgens de ICES bevinden het bestand in de Golf van Riga en het bestand in deelsector 31 zich binnen de biologisch veilige grenzen, terwijl de visserijsterfte in de andere bestanden te hoog is. De toestand is met name ernstig voor het centrale bestand (deelsectoren 25-29 en 32). Het bestand heeft een historisch dieptepunt bereikt en in zijn advies voor 2004 doet de ICES de aanbeveling de visserijsterfte met 50 % terug te dringen.

3.2. Industriële aanvoer

De industriële visserij in de wateren van de Gemeenschap kan worden gekarakteriseerd als een gerichte visserij met bijvangsten van andere soorten. De belangrijkste doelsoorten zijn blauwe wijting (Noordzee, de wateren ten westen van Schotland, Ierland, rondom de Faeröer en richting IJsland), zandspiering (Noordzee en Skagerrak), kever (Noordzee en Skagerrak) en sprot (Noordzee, Skagerrak, Kattegat en de Oostzee). De vangsten voor industriële doeleinden worden ongesorteerd aangevoerd.

Noordzee: De industriële aanvoer uit de Noordzee is de afgelopen 20 jaar met 1 tot 1,5 miljoen ton per jaar betrekkelijk stabiel geweest, maar is in 2003 sterk gedaald. De industriële soorten maken 95 % van de aanvoer uit met zandspiering als de belangrijkste soort. De aanvoer van haring als bijvangst bedroeg de afgelopen tussen 20 000 en 25 000 ton (2 %).

Skagerrak en Kattegat: De totale industriële aanvoer bedroeg de afgelopen jaren tussen 50 000 en 150 000 ton, waarvan tussen 5 000 en 18 000 ton haring. De belangrijkste doelsoorten zijn zandspiering en sprot.

Oostzee: De Commissie heeft geen informatie over de hoeveelheden die in de Oostzee voor industriële doeleinden zijn aangevoerd. De officieel aangemelde aanvoer van sprot en haring bedroegen in 2001 respectievelijk 354 000 ton en 339 000 ton. Volgens de ICES is de industriële aanvoer van sprot het afgelopen decennium aanzienlijk toegenomen. De meeste sprot wordt bij de gemengde pelagische visserij samen met haring gevangen en bij de industriële aanvoer van sprot kunnen zich relatief grote hoeveelheden haring bevinden.

Blauwe wijting: De meeste blauwe wijting die wordt gevangen in de ICES-deelgebieden II, III, IV, V, VI en VII, wordt aangevoerd voor industriële doeleinden. De totale aanvoer is de afgelopen jaren gegroeid tot meer dan 1,5 miljoen ton. Er zijn nagenoeg geen gegevens over de vangsten van andere soorten bij de visserij op blauwe wijting.

3.3. Beheer en controle

Voor de instandhouding is het van essentieel belang dat voor elk bestand de hand wordt gehouden aan de TACs en quota. Naast de noodzaak om erop toe te zien dat de TACs en quota niet worden overschreden, is het van essentieel belang dat de juiste gegevens worden doorgegeven aan de wetenschappers om te komen tot realistische beoordelingen en daardoor tot betrouwbare voorspellingen en adviezen omtrent de vangstniveaus in de komende jaren.

In 1982 is de regeling voor de instandhouding en het beheer van visbestanden door TACs en quota ingesteld (Verordening (EEG) nr. 170/83 van de Raad ) en zij is nog steeds van toepassing op grond van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad . Bij Verordeningen (EEG) nrs. 2057/82 , 2241/87 en 2847/93 van de Raad is vervolgens voorzien in toezicht op de aanvoer.

PB L 24 van 27.1.1983, blz. 1.

PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

PB L 220 van 29.7.1982, blz. 1.

PB L 207 van 29.7.1987, blz. 1.

PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

Op grond van de controleverordening (Verordening (EEG) nr. 2847/93) is het voor alle vormen van visserij een basisvereiste dat de lidstaten voor elk bestand de aangevoerde hoeveelheden van alle bestanden of groepen bestanden waarvoor een TAC of quotum geldt, bij de Commissie aanmelden, zodat de aanvoer van elke soort wordt afgeboekt op de juiste TAC of het juiste quotum. In de jaarlijkse TAC- en quotaverordeningen zijn evenwel bepalingen inzake de industriële visserij opgenomen, op basis waarvan deze vangsten net zo min als vangsten in het kader van wetenschappelijk onderzoek worden afgeboekt op een quotum of aandeel van de Gemeenschap. Deze bepalingen zijn duidelijk verouderd en dienen niet meer te worden opgenomen in toekomstige TAC- en quotaverordeningen, teneinde te garanderen dat alle vangsten, zowel voor industriële doeleinden als voor menselijke consumptie, worden afgeboekt op de juiste quota.

Na vastlegging van dit algemene beginsel, doet zich inzake de industriële aanvoer een probleem voor dat is te wijten aan, enerzijds, de verplichting de aanvoer per bestand aan te melden en, anderzijds, de praktijk om de bij gemengde visserij gevangen vissoorten ongesorteerd aan te voeren. Om te voldoen aan de meldingsplicht moeten de lidstaten de samenstelling van de aangevoerde vangsten vaststellen, wat doorgaans gebeurt door het instellen van een bemonsteringssyteem.

De situatie verschilt in dit opzicht van gebied tot gebied.

In de Noordzee, het Skagerrak en het Kattegat geeft de ongesorteerde aanvoer van haring voor industriële doeleinden geen problemen op dit gebied. Bijna alle vangsten voor de industrie uit het gebied worden aangevoerd in Denemarken. Voor de aanvoer uit dit gebied heeft Denemarken een bemonsteringssysteem ingesteld dat weliswaar niet rechtstreeks betrekking heeft op vangststatistieken, maar wordt gebruikt voor het beheer van quota door de vaststelling van een apart bijvangstquotum voor haring dat de totale vangst van haring beperkt. Als dit bijvangstquotum volledig is opgebruikt, is ongesorteerde aanvoer (industriële aanvoer) niet langer toegestaan.

Voor andere bijvangsten dan die van haring zijn dergelijke bijvangstquota evenwel niet vastgesteld en de aanvoer van deze soorten bij de industriële visserij is alleen gereguleerd door bijvangstpercentages in de verordening houdende technische maatregelen (Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad ).

PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1.

In de Oostzee beschikken alle betrokken lidstaten over een bemonsteringssysteem. Afgezien van het feit dat bij de inspecties van de Gemeenschap onvolkomenheden aan het licht zijn gekomen wat betreft de manier van bemonstering, is echter gebleken dat deze bemonsteringssystemen niet worden gebruikt voor quotabeheer.

Het ontbreken van adequate controles en dito toezicht van de vangstsamenstelling van ongesorteerde aanvoer uit de Oostzee houdt in dat de bijvangsten van haring worden afgeboekt op de quota voor sprot in plaats van op die voor haring. Dit is in strijd met Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad en ondermijnt de instandhouding van de haringbestanden, aangezien de vangsten aanzienlijk hoger kunnen liggen dan de vastgestelde TACs; bovendien heeft het een nadelig effect op het beheer van de visserij, omdat de gegevens die worden gebruikt voor een wetenschappelijke beoordeling van de toestand van de bestanden, zijn gebaseerd op onjuiste aanvoergegevens.

In de wateren buiten de Noordzee en de Oostzee worden doorgaans geen monsters genomen van ongesorteerde aanvoer. Een groot deel van de aanvoer door vaartuigen van de Gemeenschap vindt plaats in derde landen (Noorwegen, Faeröer en IJsland).

4. Beheer en controle in de toekomst

Als de TACs worden vastgesteld op grond van deugdelijke biologische criteria en zij correct worden toegepast, is het gebruik van de eenmaal aangevoerde vis eerder een economische kwestie dan een van instandhouding. Als blijkt dat het economisch rendabeler is om een bepaalde soort in plaats van voor menselijke consumptie voor industriële doeleinden te gebruiken, zou dit in principe geen effect mogen hebben op de instandhouding. Een adequaat beheer van de industriële visserij en de visserij voor de menselijke consumptie en met name een effectieve controle van de aanvoer van beide vormen van visserij moet evenwel de basis vormen voor een duurzame exploitatie in de toekomst van alle bestanden die, evenals haring, worden gebruikt voor zowel industriële doeleinden als menselijke consumptie. De ervaringen met de invoering van voorwaarden waaronder in beperkte mate haring voor industriële doeleinden mag worden aangevoerd uit de Noordzee, Skagerrak en Kattegat, hebben aangetoond dat de bijvangsten van haring (en andere soorten) en de aanvoer daarvan adequaat kunnen worden gereguleerd en gecontroleerd; bijna alle aanvoer van deze soorten is onderworpen aan het speciale controlesysteem dat wordt toegepast in de Deense havens.

Dergelijke controle- en toezichtregelingen zouden moeten gelden voor alle bijvangsten van soorten die onder een TAC- en quotumregeling voor de industriële visserij vallen.

Noch de overige lidstaten, noch Denemarken voor wat betreft de aanvoer uit andere wateren dan de Noordzee, Skagerrak en Kattegat hebben evenwel dergelijke bepalingen vastgesteld voor het toezicht op industriële aanvoer.

Het scheppen van gelijke voorwaarden voor de visserijsector is van cruciaal belang voor een transparant en doeltreffend toezicht op de industriële aanvoer in de hele Gemeenschap.

Het is van belang dat het controle- en bewakingssysteem niet alleen geldt voor industriële aanvoer van haring, maar eveneens de bijvangsten van alle soorten in de industriële visserij omvat. Om een efficiënte controle en dito toezicht van bijvangsten bij industriële aanvoer te garanderen, stelt de Commissie de volgende opties voor:

A. Beheersmaatregelen

1. Specifieke quota voor bijvangsten van de belangrijkste voor de menselijke consumptie bestemde soorten;

2. Als een of meer van de bijvangstquota zijn opgebruikt, is industriële aanvoer uit het betrokken gebied niet langer toegestaan.

B. Controles en bewaking

1. Weging van alle aangevoerde hoeveelheden volgens een gemeenschappelijke weegmethode;

2. Bemonstering van ongesorteerde aanvoer volgens een gemeenschappelijke methode;

3. Raming van de aanvoerhoeveelheden per soort op basis van de resultaten van de monsterneming;

4. Stringente handhaving van de verplichting vangsten aan te melden en deze af te boeken op het juiste quotum;

5. Verplichte melding van aanvoer door alle vaartuigen die zich bezighouden met industriële visserij;

6. Invoering van verplichte aanvoer in een aangewezen haven voor industriële visserij in alle betrokken lidstaten;

7. Toegang voor inspecteurs uit alle lidstaten en wetenschappers tot de gegevens van de aanvoer, de verkoop en in voorkomend geval de resultaten van de monsterneming van elke soort in de vangst, waarvoor een TAC- en quotaregeling geldt, en het VMS;

8. Goedkeuring van een specifiek controleprogramma ter begeleiding van de inspecties en het toezicht.

Bovendien is de Commissie van mening dat de hierboven in hoofdstuk 3 beschreven problemen voor de Oostzee ernstig zijn en dat onverwijlde actie moet worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de TACs voor haring niet worden overschreden omdat adequaat toezicht op de industriële aanvoer ontbreekt. Industriële aanvoer dient daarom pas te worden toegestaan als de lidstaat voldoende garanties kan geven dat er controle- en bemonsteringssystemen zijn opgezet en dat deze systemen zullen zorgen voor een adequaat beheer van de betrokken quota.

Om te voorkomen dat het quotum voor haring wordt overschreden, moet ongesorteerde aanvoer worden verboden zodra het quotum voor haring is opgebruikt.

De Commissie is van plan in 2004 overleg te plegen met de lidstaten en het EP en zal daarna 2004 de nodige voorstellen doen.