Artikelen bij COM(2006)232 - Kader voor de bescherming van de bodem

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2006)232 - Kader voor de bescherming van de bodem.
document COM(2006)232 NLEN
datum 22 september 2006

Hoofdstuk I - Algemene bepalingen

Artikel 1 - Onderwerp en toepassingsgebied

1. Deze richtlijn stelt een kader vast voor de bescherming van de bodem en het behoud van het vermogen van de bodem om alle hierna genoemde ecologische, economische, maatschappelijke en culturele functies te vervullen:

(a) producent van biomassa, met name in de landbouw en de bosbouw;

(b) medium voor de opslag, filtering en omzetting van voedingsstoffen, chemische stoffen en water;

(c) reservoir van biodiversiteit, met name van habitats, soorten en genen;

(d) fysiek en cultureel milieu voor de mens en voor menselijke activiteiten;

(e) bron van grondstoffen;

(f) koolstofreservoir;

(g) archief van het geologisch en archeologisch erfgoed.

Te dien einde legt zij maatregelen vast ter preventie van processen van bodemaantasting - zowel die welke natuurlijke oorzaken hebben als die welke door een breed spectrum van menselijke activiteiten worden veroorzaakt - die het vermogen van een bodem om die functies te vervullen, ondermijnen. Deze maatregelen omvatten zowel het temperen van de effecten van die processen als het herstel en de sanering van aangetaste bodems tot een niveau van functionaliteit dat tenminste verenigbaar is met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik ervan.

2. Deze richtlijn is van toepassing op de bodem die de bovenste laag van de aardkorst vormt en die begrensd is door het aardoppervlak enerzijds en het vaste gesteente anderzijds, met uitzondering van het grondwater als omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2060/EG van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 2 - Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

(1) ‘bodemafdekking’: de permanente bedekking van het bodemoppervlak met ondoordringbaar materiaal;

(2) ‘gevaarlijke stoffen’: stoffen of preparaten als omschreven in Richtlijn 67/548/EG van de Raad en Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 3 - Beleidsintegratie

Bij de ontwikkeling van sectoraal beleid waarvan kan worden verwacht dat het de processen van bodemaantasting zal intensiveren of verminderen, identificeren, omschrijven en evalueren de lidstaten de effecten van dat beleid op deze processen, met name op het stuk van regionale en stedelijke ruimtelijke ordening, vervoer, energie, landbouw, plattelandsontwikkeling, bosbouw, winning van grondstoffen, handel en industrie, productbeleid, toerisme, klimaatverandering, milieu, natuur en landschap.

De lidstaten maken hun bevindingen terzake bekend.

Artikel 4 - Voorzorgsmaatregelen

De lidstaten zien erop toe dat bodemeigenaren die activiteiten ontplooien die effecten op de bodem hebben waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties in aanzienlijke mate zullen belemmeren, verplicht worden voorzorgen te nemen om deze schadelijke effecten te voorkomen of te minimaliseren.

Artikel 5 - Bodemafdekking

Met het oog op de instandhouding van de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties nemen de lidstaten passende maatregelen om bodemafdekking te beperken of, wanneer bodemafdekking nodig is, de effecten daarvan te temperen, met name door de toepassing van bouwtechnieken en producten die het mogelijk maken om zo veel mogelijk van deze functies te handhaven.

Hoofdstuk II - Risicopreventie, temperende maatregelen en herstel

DEEL 1 - AANWIJZING VAN RISICOGEBIEDEN

Artikel 6 - Aanwijzing van risicogebieden voor erosie, verlies van organische stof, verdichting, verzilting en aardverschuivingen

1. Binnen vijf jaar na [uiterste omzettingstermijn] wijzen de lidstaten op het passende niveau de gebieden op hun nationale grondgebied aan, hierna “de risicogebieden” te noemen, met betrekking waartoe er doorslaggevende aanwijzingen dan wel gewettigde vermoedens bestaan dat een of meer van de hierna genoemde processen van bodemaantasting zijn opgetreden of in de nabije toekomst waarschijnlijk zullen optreden:

(a) erosie door water of wind;

(b) verlies van organische stof veroorzaakt door een gestage afname van de hoeveelheid organische stof in de bodem, onverteerde plantaardige en dierlijke resten, de producten van de gedeeltelijke afbraak daarvan en de biomassa in de bodem buiten beschouwing gelaten;

(c) verdichting door een toename van de volumieke massa en een afname van de porositeit van de bodem;

(e) verzilting door de accumulatie van oplosbare zouten in de bodem;

(f) aardverschuivingen veroorzaakt door de middelsnelle tot snelle neerwaartse verplaatsing van aarde- en steenmassa’s.

Met het oog op die aanwijzing maken de lidstaten met betrekking tot elk van deze processen van bodemaantasting tenminste gebruik van de in bijlage I genoemde elementen en houden zij rekening met de effecten van die processen op de intensivering van broeikasgasemissies en woestijnvorming.

2. De overeenkomstig lid 1 aangewezen risicogebieden worden bekendgemaakt en tenminste elke tien jaar herzien.

Artikel 7 - Methodiek

De lidstaten kunnen zich bij de aanwijzing van de risicogebieden baseren op empirische gegevens of op modellering. Indien gebruik wordt gemaakt van modellering, moeten de modellen worden gevalideerd door de resultaten daarvan te vergelijken met empirische gegevens die niet voor de opstelling van het model zelf zijn gebruikt.

DEEL 2 VASTSTELLING VAN DOELSTELLINGEN EN MAATREGELENPROGRAMMA’S

Artikel 8 - Maatregelenprogramma’s ter bestrijding van erosie, verlies aan organische stof, verdichting, verzilting en aardverschuivingen

1. Met het oog op de instandhouding van de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties stellen de lidstaten met betrekking tot de overeenkomstig artikel 6 aangewezen risicogebieden op het passende niveau een maatregelenprogramma op dat tenminste risicobeperkingsdoelstellingen, de passende maatregelen om die doelstellingen te bereiken, een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen en een raming van de toe te wijzen private of publieke middelen ter financiering van die maatregelen omvat.

2. Bij het opstellen en herzien van hun maatregelenprogramma’s overeenkomstig lid 1 besteden de lidstaten passende aandacht aan de sociale en economische gevolgen van de overwogen maatregelen.

De lidstaten zien erop toe dat de maatregelen kosteneffectief en technisch haalbaar zijn en zij voeren een effectbeoordeling, inclusief een kosten-batenanalyse, uit alvorens zij het maatregelenprogramma invoeren.

In hun maatregelenprogramma’s geven de lidstaten aan hoe de maatregelen ten uitvoer zullen worden gelegd en hoe deze zullen bijdragen tot het realiseren van de vastgestelde milieustreefdoelen.

3. Wanneer een gebied een risico loopt ten gevolge van verscheidene tegelijk optredende processen van bodemaantasting, mogen de lidstaten een enkel programma aannemen waarin passende risicobeperkingsdoelstellingen worden vastgesteld voor alle geïdentificeerde risico’s, tezamen met passende maatregelen om die doelstellingen te bereiken.

4. Het maatregelenprogramma wordt binnen een termijn van zeven jaar na [uiterste omzettingstermijn] opgesteld en is uiterlijk acht jaar na die datum van toepassing.

Het maatregelenprogramma wordt bekendgemaakt en wordt tenminste om de vijf jaar herzien.

Hoofdstuk III - Bodemverontreiniging

DEEL 1 - PREVENTIE EN INVENTARISATIE

Artikel 9 - Preventie van bodemverontreiniging

Met het oog op de instandhouding van de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties nemen de lidstaten passende en evenredige maatregelen ter beperking van de opzettelijke of onopzettelijke introductie van gevaarlijke stoffen op of in de bodem, behalve wanneer die het gevolg is van atmosferische depositie of van natuurverschijnselen die uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar zijn, teneinde een opstapeling van die stoffen die de bodemfuncties zou belemmeren of die zou leiden tot aanzienlijke risico’s voor de volksgezondheid en het milieu, te vermijden.

Artikel 10 - Inventaris van verontreinigde locaties

1. De lidstaten inventariseren overeenkomstig de procedure van artikel 11 de locaties op hun nationale grondgebied waarvan met zekerheid is vastgesteld dat er ten gevolge van menselijk toedoen gevaarlijke stoffen worden aangetroffen in zodanige concentraties dat zij naar het oordeel van de lidstaten een ernstig risico voor de volksgezondheid of het milieu vormen, hierna “verontreinigde locaties” genoemd.

Dat risico wordt beoordeeld rekening houdend met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik van de grond.

2. De lidstaten stellen een nationale inventaris van verontreinigde locaties op, hierna “de inventaris” genoemd. De inventaris wordt bekendgemaakt en tenminste om de vijf jaar herzien.

Artikel 11 - Inventarisatieprocedure

1 . Elke lidstaat wijst een bevoegde instantie aan die verantwoordelijk is voor de inventarisatie van de verontreinigde locaties.

2. Uiterlijk vijf jaar na [uiterste omzettingstermijn] dienen de lidstaten tenminste de ligging te hebben bepaald van de locaties waar de in bijlage II genoemde potentieel bodemverontreinigende activiteiten plaatsvinden of in het verleden hebben plaatsgevonden.

Te dien einde worden de in punt 2 van bijlage II genoemde activiteiten in aanmerking genomen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de in bijlage I van Richtlijn 96/61/EG van de Raad gespecificeerde drempelwaarden, met uitzondering van de activiteiten van micro-ondernemingen als omschreven in punt 3 van artikel 2 van de bijlage van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie en activiteiten met betrekking tot veeteelt.

Er vindt een periodieke herziening van de inventarisatie plaats.

3. Overeenkomstig het onderstaande tijdschema meten de bevoegde instanties het concentratieniveau van gevaarlijke stoffen op de overeenkomstig lid 2 geïnventariseerde locaties en wordt, waar dat niveau zodanig is dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het een ernstig risico vormt voor de volksgezondheid en het milieu, ter plaatse een risicobeoordeling uitgevoerd met betrekking tot die locaties:

(a) binnen vijf jaar na [uiterste omzettingstermijn] voor tenminste 10 % van de locaties;

(b) binnen 15 jaar na [uiterste omzettingstermijn] voor tenminste 60 % van de locaties;

(c) binnen 25 jaar na [uiterste omzettingstermijn] voor de overige locaties.

Artikel 12 - Bodemrapport

1. Wanneer een locatie wordt verkocht waar een in bijlage II genoemde potentieel verontreinigende activiteit plaatsvindt of volgens officiële documenten zoals nationale registers heeft plaatsgevonden, zien de lidstaten erop toe dat de eigenaar van die locatie of de potentiële koper een bodemrapport ter beschikking stelt van de in artikel 11 bedoelde bevoegde instantie en van de andere partij bij de transactie.

2. Het bodemrapport wordt opgesteld door een daartoe bevoegde instantie of persoon die door de lidstaat wordt aangewezen. Het omvat tenminste de volgende bijzonderheden:

(a) historische achtergrondgegevens over de locatie, ontleend aan officiële documenten;

(b) een chemische analyse waarbij het concentratieniveau van gevaarlijke stoffen in de bodem is bepaald; deze betreft uitsluitend de stoffen waarvan de aanwezigheid verband houdt met de potentieel verontreinigende activiteit op de locatie;

(c) het concentratieniveau waarbij genoegzaam kan worden aangenomen dat de gevaarlijke stoffen in kwestie een ernstig risico vormen voor de volksgezondheid of het milieu.

3. De lidstaten stellen de vereiste methodiek vast voor het bepalen van de in lid 2, onder b), bedoelde concentratieniveaus.

4. De in het bodemrapport vervatte informatie wordt door de bevoegde instanties gebruikt bij de inventarisatie van de verontreinigde locaties overeenkomstig artikel 10, lid 1.

DEEL 2 - SANERING

Artikel 13 - Sanering

1. De lidstaten zien erop toe dat de in hun inventarissen opgenomen verontreinigde locaties worden gesaneerd.

2. De sanering omvat behandelingen van de bodem die gericht zijn op de verwijdering, beheersing, inperking of vermindering van verontreinigende stoffen, zodat de verontreinigde locatie, rekening houdend met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik ervan, niet langer enig beduidend risico voor de volksgezondheid of het milieu veroorzaakt.

3. De lidstaten ontwikkelen passende mechanismen ter financiering van de sanering van de verontreinigde locaties waarvoor, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat de vervuiler betaalt, de persoon die voor de verontreiniging verantwoordelijk is hetzij niet kan worden geïdentificeerd, hetzij krachtens de communautaire of nationale wetgeving niet aansprakelijk kan worden gesteld, hetzij niet tot het dragen van de kosten kan worden verplicht.

Artikel 14 - Nationale saneringsstrategie

1. De lidstaten stellen op basis van de inventaris en binnen zeven jaar na [uiterste omzettingstermijn] een nationale saneringsstrategie op, die tenminste saneringsdoelstellingen, een prioritisering waarbij voorrang wordt verleend aan de locaties die een ernstig risico vormen voor de volksgezondheid, een tijdschema voor de tenuitvoerlegging alsmede de door de bevoegde begrotingsautoriteiten van de lidstaten overeenkomstig hun nationale procedures toegewezen financiële middelen omvat.

Indien gebruik wordt gemaakt van isolatie of natuurlijke afbraak van de verontreiniging, dient het verloop van het risico voor de volksgezondheid of het milieu te worden bewaakt.

2. De nationale saneringsstrategie dient uiterlijk acht jaar na [uiterste omzettingstermijn] van toepassing te zijn en bekend te zijn gemaakt. Zij wordt tenminste elke vijf jaar herzien.

Hoofdstuk IV - Bewustmaking, rapportage en uitwisseling van informatie

Artikel 15 - Bewustmaking en participatie van het publiek

1. De lidstaten nemen passende maatregelen om het publiek beter bewust te maken van het belang van de bodem voor het voortbestaan van de mens en de ecosystemen en om de overdracht van kennis en ervaring met het oog op duurzaam bodemgebruik te bevorderen.

2. Het bepaalde in artikel 2, leden 1, 2, 3 en 5, van Richtlijn 2003/35/EG is van toepassing op de opstelling, wijziging en toetsing van de in artikel 8 bedoelde maatregelenprogramma’s met betrekking tot risicogebieden en de in artikel 14 bedoelde nationale saneringsstrategieën.

Artikel 16 - Rapportage

1. De lidstaten verstrekken de Commissie binnen acht jaar na [uiterste omzettingstermijn], en vervolgens iedere vijf jaar, de volgende informatie:

(a) een samenvatting van de uit hoofde van artikel 5 genomen initiatieven;

(b) de overeenkomstig artikel 6, lid 1, aangewezen risicogebieden;

(c) de overeenkomstig artikel 7 ter omschrijving van het risico gebruikte methodiek;

(d) de krachtens artikel 8 vastgestelde maatregelenprogramma’s alsmede een evaluatie van de doeltreffendheid van de maatregelen ter beperking van het risico en het optreden van processen van bodemaantasting;

(e) het resultaat van de inventarisatie overeenkomstig artikel 11, leden 2 en 3, en de overeenkomstig artikel 10, lid 2, opgestelde inventaris van verontreinigde locaties;

(f) de krachtens artikel 14 vastgestelde nationale saneringsstrategie;

(g) een samenvatting van de overeenkomstig artikel 15 genomen bewustmakingsinitiatieven.

2. De in lid 1, onder b), bedoelde informatie dient vergezeld te gaan van metadata en beschikbaar te worden gesteld in de vorm van geannoteerde, aan geografische coördinaten gerelateerde digitale gegevens in een format dat door een geografisch informatiesysteem (GIS) kan worden gelezen.

Artikel 17 - Uitwisseling van informatie

Binnen een jaar na [datum van inwerkingtreding] voorziet de Commissie in een platform voor de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de belanghebbende partijen over de aanwijzing van risicogebieden overeenkomstig artikel 6 en de risicobeoordelingsmethodieken voor verontreinigde locaties die momenteel worden gebruikt of worden ontwikkeld.

Hoofdstuk V - Slotbepalingen

Artikel 18 - Tenuitvoerlegging en aanpassing aan de technische vooruitgang

1. De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing bijlage I aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

2. Wanneer op basis van de in artikel 17 bedoelde uitwisseling van informatie de noodzaak wordt vastgesteld om de risicobeoordelingsmethodieken met betrekking tot bodemverontreiniging te harmoniseren, stelt de Commissie volgens de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing gemeenschappelijke criteria voor de risicobeoordeling van bodemverontreiniging vast.

3. Binnen vier jaar na [datum van inwerkingtreding] stelt de Commissie volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de noodzakelijke bepalingen vast betreffende de kwaliteit van gegevens en metadata, het gebruik van historische gegevens, de methoden, de toegankelijkheid en de formats voor gegevensuitwisseling met het oog op de uitvoering van artikel 16.

Artikel 19 - Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, hierna “het comité” genoemd.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 20 - Verslag van de Commissie

1. De Commissie publiceert binnen twee jaar na de ontvangst van de maatregelenprogramma’s en de nationale saneringsstrategieën een eerste evaluatieverslag over de uitvoering van deze richtlijn.

De Commissie publiceert vervolgens elke vijf jaar een voortgangsverslag.

Zij dient deze verslagen in bij het Europees Parlement en de Raad.

2. De in lid 1 bedoelde verslagen omvatten een beoordeling van de voortgang bij de uitvoering van deze richtlijn op basis van de door de Commissie overeenkomstig artikel 16 uitgevoerde beoordelingen.

Artikel 21 - Toetsing

De Commissie herbeziet deze richtlijn uiterlijk op [datum: 15 jaar na de datum van inwerkingtreding] en stelt, indien passend, de eventueel noodzakelijke wijzigingen voor.

Artikel 22 - Sancties

De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en zij treffen alle nodige maatregelen om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen. De sancties waarin wordt voorzien, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk tegen de in artikel 24 vastgestelde datum in kennis van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

Artikel 23 - Wijziging van Richtlijn 2004/35/EG

Artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2004/35/EG wordt als volgt gelezen:

“3. De bevoegde instantie eist dat de herstelmaatregelen door de exploitant worden genomen. Rekening houdend met artikel 13, lid 1, van Richtlijn xx/xx/xx kunnen, indien de exploitant de verplichtingen van lid 1 of lid 2, onder b), c) of d), niet nakomt, of niet kan worden geïdentificeerd, of niet verplicht is de kosten uit hoofde van deze richtlijn te dragen, deze maatregelen door de bevoegde instantie zelf worden genomen.”

Artikel 24 - Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [datum: 24 maanden na de datum van inwerkingtreding] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 25 - Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 26 - Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.