Artikelen bij COM(1996)340 - Bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(1996)340 - Bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht.
document COM(1996)340 NLEN
datum 15 december 1997


HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN


Artikel 1 - Doel

Deze richtlijn beoogt te waarborgen dat de door de Lid-Staten overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling genomen maatregelen om een ieder die zich door de niet-toepassing te haren, respectievelijk te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling gelaedeerd acht, de mogelijkheid te bieden haar, respectievelijk zijn rechten in rechte geldend te maken na eventueel een beroep te hebben gedaan op andere bevoegde instanties doeltreffender worden gemaakt.

Artikel 2 - Definities

1. Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt onder 'beginsel van gelijke behandeling' verstaan, de afwezigheid van elke vorm van discriminatie hetzij direct, hetzij indirect, met name door verwijzing naar echtelijke staat of gezinssituatie.

2. Van indirecte discriminatie is sprake wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze de leden van een van beide geslachten in duidelijk onevenredige mate nadelig beïnvloedt, door verwijzing naar, met name, echtelijke staat of gezinssituatie, tenzij het door de toepassing van deze bepaling, maatstaf of handelwijze nagestreefde doel objectief is gerechtvaardigd en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn.

Artikel 3 - Werkingsfeer

1. Deze richtlijn is van toepassing op:

a) de situaties bestreken door artikel 119 van het EG-Verdrag en door de Richtijnen 75/117/EEG, 76/207/EEG, 79/7/EEG, 86/378/EEG, 86/613/ EEG en 92/85/EEG;

b) de situaties bestreken door elke gemeenschappelijke bepaling betreffende het beginsel van gelijke behandeling die in de toekomst kunnen worden goedgekeurd en de toepassing van de onderhavige richtlijn niet uitdrukkelijk uitsluiten;

c) elke civiel- of administratiefrechtelijke regel waarbij volgens de nationale wetgeving in toepassing van de onder a) en b) genoemde maatregelen in beroep wordt voorzien.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op strafrechtelijke procedures, tenzij de Lid-Staten anders bepalen.

HOOFDSTUK II - BIJZONDERE BEPALINGEN


Artikel 4 - Bewijslast

1. De Lid-Staten nemen, overeenkomstig hun nationale rechtsstelsels, de nodige maatregelen:

a) opdat, wanneer een persoon die zich door niet-toepassing te haren of te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling gelaedeerd acht, voor een rechterlijke instantie of voor een andere bevoegde instantie, naar gelang van het geval, feitelijke elementen aanvoert die een discriminatie kunnen doen vermoeden, het aan de verweerster staat te bewijzen dat er geen schending van het beginsel van gelijke behandeling is geweest. Mocht nog enige twijfel blijven bestaan, dan valt zulks ten voordeel van de eisende partij uit;

b) opdat de bewijslast bij de verweerster berust, wanneer deze een niet-transparante regeling toepast of een niet-transparant besluit neemt, dat een ogenschijnlijke discriminatie is toe te schrijven aan objectieve factoren die volledig vreemd zijn aan ook maar enige vorm van discriminatie op grond van geslacht;

c) opdat niet de eisende partij moet bewijzen dat de verweerster tekort is geschoten, om de schending van het verbod van elke discriminatie op grond van het geslacht vast te stellen.

2. Deze richtlijn laat het recht van de Lid-Staten onverlet om een voor de eisende partij gunstiger bewijsregeling te bieden.

Artikel 5 - Procedures

De Lid-Staten nemen in hun nationale rechtsorde de bepalingen op die nodig zijn opdat:

a) de rechterlijke en andere bevoegde autoriteiten iedere dienstige maatregel kunnen gelasten om elke klacht betreffende discriminatie doeltreffend te kunnen onderzoeken;

b) de betrokken partijen de beschikking krijgen over alle relevante informatie waarover de wederpartij beschikt of waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze erover beschikt, welke informatie zij behoeven om hun rechten geldend te kunnen maken. Een partij is gehouden slechts die elementen van informatie te verschaffen waarvan de bekendmaking niet ertoe kon leiden dat de belangen van die partij ernstig worden geschaad om andere redenen dan die van het betrokken rechtsgeschil.

HOOFDSTUK III - SLOTBEPALINGEN


Artikel 6 - Terkennisbrenging

De Lid-Staten zien erop toe dat de ter uitvoering van deze richtlijn getroffen maatregelen, alsmede de ter zake reeds geldende bepalingen, met alle geschikte middelen ter kennis van alle betrokkenen worden gebracht, bij voorbeeld door deze op de werkplek in te lichten.

Artikel 7 - Vrijwaring van het beschermingsniveau

De tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze richtlijn rechtvaardigt geenszins een vermindering van het algemeen beschermingsniveau van de werknemers op het door haar bestreken gebied, en zulks onverminderd het recht van de Lid-Staten om, met het oog op de evolutie van de situatie, wettelijke, bestuursrechtelijke of contractuele bepalingen tot stand te brengen die afwijken van die welke op het tijdstip van de kennisgeving van deze richtlijn bestaan, voor zover de in deze richtlijn vastgestelde minimumvereisten worden nageleefd.

Artikel 8 - Tenuitvoerlegging

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 2001 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 9 - Geadresseerden

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.


(1) COM(95) 653 def.

(2) PB nr. C 176 van 5. 7. 1988, blz. 5.

(3) PB nr. C 43 van 20. 2. 1995, blz. 63.

(4) PB nr. L 45 van 19. 2. 1975, blz. 19.

(5) PB nr. L 39 van 14. 2. 1976, blz. 40.

(6) PB nr. L 359 van 19. 12. 1986, blz. 56.

(7) PB nr. L 6 van 10. 1. 1979, blz. 24.

(8) PB nr. L 225 van 12. 8. 1986, blz. 40.

(9) PB nr. L 348 van 28. 11. 1992, blz. 1.

(10) Arrest van 17. 10. 1989 in Zaak C-109/88 (Danfoss); Jurisprudentie 1989, blz. 3199 (rechtsoverweging 16).

Arrest van 30. 6. 1988 in Zaak C-318/86 (Commissie/Frankrijk); Jurisprudentie 1988, blz. 3559 (rechtsoverweging 27).

Arrest van 27. 10. 1993 in Zaak C-127/92 (Enderby); jurisprudentie 1993, blz. I-5535 (rechtsoverweging 13 en 14).

Arrest van 31. 5. 1995 in Zaak C-400/93 (Royal Copenhagen); Jurisprudentie 1995, blz. I-1275 (rechtsoverweging 24).